Etaamb.openjustice.be
Decreet van 21 december 2023
gepubliceerd op 03 april 2024

Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017 ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2024201340
pub.
03/04/2024
prom.
21/12/2023
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2023. - Besluit van de Regering tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de wet van 31 december 1983Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/1983 pub. 11/12/2007 numac 2007000934 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, artikel 7;

Gelet op het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme, artikel 11, § 1, eerste lid, 2°;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 12 januari 2023;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister-President, bevoegd voor Begroting, d.d. 13 januari 2023;

Gelet op de aanvraag om advies te verstrekken binnen een termijn van dertig dagen, ingediend bij de Raad van State op 11 april 2023, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat het advies niet binnen de gestelde termijn werd verstrekt;

Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister bevoegd voor Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voorwerp Dit besluit legt de minimumvoorschriften vast die gelden voor toeristische verblijven in de zin van artikel 9 van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme die zijn ondergebracht in bestaande gebouwen, teneinde: 1° het ontstaan van brand te voorkomen;2° de veiligheid van personen te waarborgen;3° de brandweerinterventie te vergemakkelijken.

Art. 2.Persoonsaanduidingen De verwijzingen naar personen in dit besluit gelden voor alle geslachten.

Art. 3.Definities Aanvullend op de technische terminologie van het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder: koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten: het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen;2° Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties: het koninklijk besluit van 8 september 2019 tot vaststelling van Boek 1 betreffende de elektrische installaties op laagspanning en op zeer lage spanning, Boek 2 betreffende de elektrische installaties op hoogspanning en Boek 3 betreffende de installaties voor transmissie en distributie van elektrische energie; 3° gebouwen van categorie 1: lage gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.3. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten die: a) werden gebouwd voor 31 december 1997 en één, twee of drie bovengrondse woonlagen hebben, waarvan één of twee boven het normale evacuatieniveau;of b) werden gebouwd na 31 december 1997; 4° gebouwen van categorie 2: middelhoge gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.2. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten die: a) werden gebouwd voor 26 mei 1995, maximaal 25 m hoog zijn, drie of meer woonlagen boven het normale evacuatieniveau hebben en niet kunnen worden ingedeeld in categorie 3;of b) werden gebouwd na 26 mei 1995; 5° gebouwen van categorie 3: hoge gebouwen overeenkomstig punt 1.2.2.1. van bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten die: a) werden gebouwd voor 26 mei 1995 en meer dan 25 m hoog zijn;of b) werden gebouwd na 26 mei 1995;6° brandwerende deur: een deur die werd geplaatst overeenkomstig de montage-eisen op basis waarvan ze is ingedeeld als brandwerend, en waarvoor de plaatser een attest heeft afgegeven waarin hij verklaart dat ze is geplaatst overeenkomstig de instructies van de fabrikant.De brandweerstand van de deuren wordt getest overeenkomstig de normen NBN EN 1634-1 en NBN EN 13501-2; 7° keuken: elke ruimte waarin kookapparatuur met een totaal vermogen van meer dan 10 kW is geïnstalleerd;8° vlucht- en reddingsweg: elk element van een gebouw dat wordt gebruikt voor de evacuatie van de aanwezige personen, in het bijzonder gangen, tussenbordessen, trappen en wegen.

Art. 4.Toepassingsgebied De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op alle toeristische verblijven.

Zijn naast deze bepalingen eveneens van toepassing: 1° op toeristische verblijven met een maximumcapaciteit van meer dan 10 personen: de bepalingen van bijlage 1;2° op kampeerterreinen: de bepalingen van bijlage 2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing met behoud van de toepassing van de algemene en bijzondere normen en bepalingen van in het bijzonder: 1° het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten;2° de Codex over het welzijn op het werk;3° het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming;4° het decreet van het Waals Gewest van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Art. 5.Gedrag van de exploitant op het gebied van veiligheid De exploitant van een toeristisch verblijf neemt de passende maatregelen om: 1° brand te voorkomen;2° brandhaarden snel en effectief te bestrijden;3° in geval van brand: a) de aanwezige personen de mogelijkheid te bieden om te waarschuwen en alarm te slaan;b) de veiligheid van personen te waarborgen en eventueel een snelle en veilige evacuatie mogelijk te maken;en c) de bevoegde hulpverleningszone onmiddellijk in kennis te stellen.

Art. 6.Normconformiteit Wanneer documenten bewijzen dat een bouwproduct voldoet aan de eisen van de NBN-norm overeenkomstig gelijkwaardige beproevings- en classificatieprocedures in een andere lidstaat van de EU, wordt dat product beschouwd als in overeenstemming met de technische eisen van dit besluit en zijn bijlagen.

Art. 7.Inrichtingsvoorschrift Onder het laagste evacuatieniveau worden geen woningen, individuele of gemeenschappelijke ruimten voor verblijfsdoeleinden ingericht.

Art. 8.Brandgedrag en brandweerstand van de bouwmaterialen en -elementen De in het toeristisch verblijf gebruikte bouwmaterialen worden ingedeeld overeenkomstig het classificatiesysteem van het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Op verzoek van de burgemeester of diens gemachtigde levert de exploitant van het toeristisch verblijf het bewijs dat voldaan is aan de bepalingen van datzelfde besluit inzake het brandgedrag en de brandweerstand van de bouwelementen.

Voor de bouwmaterialen en -elementen waarvoor het bewijs vermeld in het tweede lid niet kan worden geleverd, dient de exploitant een schriftelijke beschrijving van de samenstelling in die is ondertekend door een architect.

Art. 9.Afwijkingen in uitzonderlijke gevallen Bij het opstellen van het brandveiligheidsadvies kan in uitzonderlijke gevallen ter plaatse worden bepaald dat er maatregelen moeten worden genomen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen in dit besluit en zijn bijlagen, indien deze maatregelen noodzakelijk zijn voor de veiligheid van het gebouw en de daarin aanwezige personen.

Bij het opstellen van het brandveiligheidsadvies kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken van de bepalingen van dit besluit en kunnen compenserende maatregelen worden vastgelegd, bijvoorbeeld wanneer een andere wetgeving van toepassing is ter bescherming van monumenten of wanneer het gebouw op het moment van het eerste gebruik als toeristisch verblijf in overeenstemming was met de toen vigerende wetgeving inzake brandveiligheid.

Alle bouwtechnische elementen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit werden aangebracht en werden aanvaard in een veiligheidsattest, blijven geldig. Als deze bouwtechnische elementen worden veranderd of vernieuwd, wordt voldaan aan de hier vermelde eisen. HOOFDSTUK 2. - Onderhoud en keuringen

Art. 10.Algemene bepalingen De technische uitrusting van het gebouw wordt in goede toestand gehouden.

De exploitant ziet erop toe dat de in dit hoofdstuk genoemde opleveringen en keuringen worden uitgevoerd en dat daarvan een attest wordt opgemaakt. Hij bewaart een exemplaar van de attesten en legt dat op verzoek voor aan de brandpreventiemedewerker van de bevoegde hulpverleningszone, de burgemeester of de minister bevoegd voor Toerisme.

De keuringen worden uitgevoerd door instellingen die overeenkomstig de norm NBN EN ISO/IEC 17020: 2012 "Conformiteitsbeoordeling - Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren" zijn geaccrediteerd voor het toepassingsgebied waarop de keuring betrekking heeft.

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor alle delen die dienen voor het gebruik voor toeristische doeleinden van het gebouw.

Art. 11.Elektrische installaties - Oplevering en keuring De elektrische installaties voldoen aan de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en de eventueel van toepassing zijnde vigerende normen en verordeningen.

De elektrische installaties, met inbegrip van installaties voor veiligheidsverlichting, worden gekeurd en aanvaard door een door de Federale Overheidsdienst Economie erkend controleorganisme overeenkomstig de regels van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en de bijzondere bepalingen van dit besluit: 1° bij de ingebruikneming van het toeristisch verblijf en bij elke grotere verandering;2° voor hoogspanningsinstallaties: jaarlijks;3° voor alle andere installaties: om de vijf jaar.

Art. 12.Gasinstallaties Alle voorzorgsmaatregelen die overeenkomstig dit besluit nodig zijn, worden getroffen om te voorkomen dat gas ontsnapt.

Art. 13.Installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen Voorafgaand aan hun ingebruikneming en na grotere veranderingen worden nieuwe installaties of delen van installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen, onderworpen aan een dichtheidscontrole en conformiteitskeuring.

De normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 "Binnenleidingen voor aardgas en plaatsing van de verbruikstoestellen - Algemene bepalingen" en/of NBN D 51-004 "Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen - Bijzondere installaties" zijn van toepassing op binneninstallaties op aardgas en de opstelling van verbruikstoestellen. Indien de installateur daarvoor niet over de nodige machtiging beschikt, worden de dichtheidscontrole en conformiteitskeuring uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.

Deze dichtheidscontrole en conformiteitskeuring worden vervolgens om de vijf jaar uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.

Het onderhoud van de installaties en toestellen vindt jaarlijks plaats. Het wordt uitgevoerd door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 29/01/2009 pub. 19/05/2009 numac 2009202127 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan sluiten tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.

Voorafgaand aan de ingebruikneming worden de verbruikstoestellen ingesteld door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 29/01/2009 pub. 19/05/2009 numac 2009202127 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan sluiten tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan. De installateur vergewist zich ervan dat ze naar behoren functioneren.

Art. 14.Keuring van installaties die werken op brandbaar gas uit openbare leidingen De keuring die wordt uitgevoerd door het organisme dat is gecertificeerd voor de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004, omvat in het bijzonder: 1° de conformiteitskeuring overeenkomstig de genoemde van toepassing zijnde normen;2° de controle of de branders correct werden gereinigd en hun werking correct werd ingesteld;3° de controle van de werking van de veiligheids- en regelinrichtingen;4° de controle van de dichtheid van de installatie door het uitvoeren van een drukproef overeenkomstig de norm die van toepassing is op de installatie;5° de controle of de verbrandingsgasafvoeren correct werden gereinigd;6° een controle van de inwerkingtreding van de thermokoppels.

Art. 15.Installaties die werken op vloeibaar gas Voorafgaand aan hun ingebruikneming en na grotere veranderingen worden nieuwe installaties of delen van installaties die werken op vloeibaar gas, onderworpen aan een controle van de dichtheid en de conformiteit met de norm NBN D 51-006 "Gasinstallaties voor commercieel butaan of commercieel propaan in ontspannen gasfase met een maximum werkdruk (MOP) van 5 bar - Binnenleidingen, plaatsing en in bedrijf stellen van verbruikstoestellen", artikelen 1, 2 en 3, door een organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006.

Deze dichtheidscontrole en conformiteitskeuring worden vervolgens om de vijf jaar uitgevoerd door een organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006.

Het onderhoud van de installaties en toestellen vindt jaarlijks plaats. Het wordt uitgevoerd door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 29/01/2009 pub. 19/05/2009 numac 2009202127 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan sluiten tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.

Voorafgaand aan de ingebruikneming worden de verbruikstoestellen ingesteld door een erkend installateur overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 29/01/2009 pub. 19/05/2009 numac 2009202127 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan sluiten tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan. De installateur vergewist zich ervan dat ze naar behoren functioneren.

Art. 16.Keuring van de installaties die werken op vloeibaar gas De keuring die wordt uitgevoerd door het organisme dat is gecertificeerd voor de norm NBN D 51-006, omvat in het bijzonder: 1° de conformiteitskeuring overeenkomstig de genoemde van toepassing zijnde normen;2° de controle of de branders correct werden gereinigd en hun werking correct werd ingesteld;3° de controle van de werking van de veiligheids- en regelinrichtingen;4° de controle van de dichtheid van de installatie door het uitvoeren van een drukproef overeenkomstig de norm die van toepassing is op de installatie;5° de controle of de verbrandingsgasafvoeren correct werden gereinigd;6° een controle van de inwerkingtreding van de thermokoppels. In ruimten bestemd voor nachtbezetting bevinden zich geen flessen met vloeibaar gas.

Art. 17.Verwarmingstoestellen De verwarmingstoestellen zijn zodanig geplaatst dat ze voldoende veiligheidsgaranties bieden gelet op de plaatselijke omstandigheden.

De vaste of verplaatsbare verbrandingsgas- en rookafvoeren worden in goede, perfect functionerende staat gehouden. Ze bevinden zich op voldoende afstand van brandbare materialen om brandgevaar te voorkomen. Afvoeren met breuken of scheuren worden gerepareerd of vervangen alvorens de installatie opnieuw in gebruik wordt genomen.

Na een schoorsteenbrand wordt de rookafvoer waarin de brand is ontstaan, geïnspecteerd en geveegd. Aansluitend daarop wordt een dichtheidstest uitgevoerd.

Art. 18.Keuring van de verwarmingstoestellen De installaties voor centrale verwarming en centrale klimaatregeling worden jaarlijks gekeurd door een gespecialiseerd installateur.

Deze keuring omvat in het bijzonder: 1° het controleren en reinigen van de branders;2° het testen van de veiligheids- en regelinrichtingen;3° het controleren en zo nodig reinigen van de verbrandingsgasafvoeren. In geval van verwarmingsinstallaties vindt de voornoemde keuring plaats alvorens de installatie wordt ingeschakeld.

De installaties voor centrale verwarming die werken op vaste of vloeibare brandstof, voldoen aan het koninklijk besluit van 6 januari 1978 tot voorkoming van luchtverontreiniging bij het verwarmen van gebouwen met vaste of vloeibare brandstof.

De installaties voor centrale verwarming die werken op vaste of vloeibare brandstof, worden jaarlijks geïnspecteerd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 29 januari 2009Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 29/01/2009 pub. 19/05/2009 numac 2009202127 bron waalse overheidsdienst Besluit van de Waalse Regering tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan sluiten tot voorkoming van de luchtverontreiniging door de centrale verwarmingsinstallaties voor de verwarming van gebouwen of de productie van sanitair warm water en tot beperking van het energieverbruik ervan.

Art. 19.Veegbewijs De schoorstenen worden jaarlijks geveegd door een gespecialiseerd bedrijf. De factuur dient als bewijs.

Art. 20.Brandmeld-, communicatie-, waarschuwings- en alarminstallaties Al naargelang het belang en de aard van de risico's en ook rekening houdend met de plaatselijke omstandigheden zet de exploitant geschikte waarschuwings- en alarmmiddelen in, waarbij: 1° "waarschuwing" staat voor het waarschuwen van de exploitant en de brandweerdiensten in geval van een ontstaande brand of een gevaar;en 2° "alarm" staat voor het waarschuwen van alle personen die zich op een bepaalde plaats ophouden, dat ze de plaats moeten verlaten. Op elke verhuurde verdieping bevindt zich per 80 m2 een rook- en brandmelder. Vanaf vier rook- en brandmelders zijn de melders met elkaar verbonden.

De soort en het aantal apparaten worden bepaald op basis van het brandgevaar. De waarschuwings- en alarmapparaten functioneren goed en verkeren in goede staat; ze zijn doelmatig verspreid en duidelijk aangeduid.

Als een automatische brandmeldinstallatie met puntmelders verplicht is, wordt die geïnstalleerd overeenkomstig de norm NBN S 21-100 "Reddings- en brandweeruitrusting - Opvatting van algemene inrichtingen voor zelfwerkende brandmelding door puntmelder" en zijn aanhangsels.

Art. 21.Keuring van de brandmeld-, communicatie-, waarschuwings- en alarminstallaties De algemene automatische brandmeldinstallaties worden opgeleverd overeenkomstig de norm NBN S 21-100. Alle installaties, inclusief melders, centrales, repeaters en regelelementen, worden daarbij gecontroleerd.

De algemene automatische brandmeldinstallaties worden jaarlijks onderhouden en gecontroleerd overeenkomstig de norm NBN S 21-100.

Elektrische communicatie-installaties die geen openbare telefoonleidingen zijn, en elektrische waarschuwings- en alarminstallaties worden bij hun oplevering en vervolgens om de drie jaar gekeurd door een organisme dat is gecertificeerd voor de keuring van elektrische installaties.

Art. 22.Brandblusinstallaties en -middelen en de keuring ervan Op elke verhuurde verdieping is er per 150 m2 een brandblusapparaat vast geïnstalleerd. De plaats van het brandblusapparaat is aangegeven door middel van een pictogram.

In de keuken bevindt zich een CO2-brandblusapparaat van 5 kg en een blusdeken.

De brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks overeenkomstig de norm NBN S 21-050 "Schouwing en onderhoud van draagbare brandblussers" gecontroleerd door een bedrijf dat gekwalificeerd is voor het onderhoud van draagbare brandblusapparaten.

Axiale muurhaspels en muurhydranten en hun toebehoren en de voedingsleidingen worden jaarlijks gekeurd door een daartoe uitgerust organisme overeenkomstig de norm NBN EN 671-3 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangstelsels - Deel 3: Onderhoud van slanghaspels met halfstijve slang en slangstelsels met plat oprolbare slang".

Art. 23.Omgeving van de communicatie-, waarschuwings- en blusapparaten of -middelen De omgeving van de communicatie-, waarschuwings- en blusapparaten of -middelen wordt te allen tijde vrijgehouden, zodat de apparaten of middelen onmiddellijk kunnen worden ingezet. HOOFDSTUK 3. - Uitrusting van de toeristische verblijven

Art. 24.Vlucht- en reddingswegen § 1 - Het minimumaantal uitgangen is als volgt overeenkomstig het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten: 1° ruimten en verdiepingen met een maximale bezetting van meer dan honderd personen, hebben minstens twee aparte uitgangen die uitkomen op de straat of op een ruimte die gemakkelijk te bereiken is vanaf de straat.Deze uitgangen bevinden zich op voldoende afstand van elkaar; 2° ruimten en verdiepingen met een maximale bezetting van meer dan vijfhonderd personen, hebben minstens drie aparte uitgangen die uitkomen op de straat of op een ruimte die gemakkelijk te bereiken is vanaf de straat.Deze uitgangen bevinden zich op voldoende afstand van elkaar. § 2 - De vluchtwegen zijn doelmatig verspreid over het gebouw zodat de aanwezige personen het gebouw snel en moeiteloos kunnen verlaten.

Op geen enkel moment bevinden er zich op de vluchtwegen voorwerpen die de doorgang bemoeilijken.

In gemeenschappelijke ruimten, zoals ontbijtkamers, recreatieruimten, restaurants, seminarieruimten of feestzalen, is het meubilair zo opgesteld dat de aanwezigen zich gemakkelijk kunnen verplaatsen.

Op de vluchtwegen bevinden zich geen spiegels die de logerende personen in verwarring kunnen brengen over de richting van de trappen en uitgangen.

Beklede meubelen voldoen aan de normen NBN EN 1021-1 "Meubelen - Beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen - Deel 1: Smeulende sigaret als ontstekingsbron" en NBN EN 1021-2 "Meubelen - Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen - Deel 2: Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron".

De deuren van vlucht- en reddingswegen openen naar buiten toe.

Zelfsluitende deuren die niet gemakkelijk handmatig te openen zijn, zijn uitgerust met een inrichting die er bij stroomuitval voor zorgt dat de deur automatisch opent over de volledige openingsbreedte.

De bladen van glazen deuren of glazen wanden hebben op ooghoogte een markering, zodat ze duidelijk waarneembaar zijn.

Alle vluchtwegen, met inbegrip van ladders, gangen en buitenbrandtrappen, zijn voldoende verlicht. Uitsluitend elektrische verlichting is toegestaan. § 3 - De locatie van de uitgangen is duidelijk aangegeven door middel van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

De noodverlichting van de vluchtwegen werkt gedurende minstens één uur autonoom.

Art. 25.Toegangswegen De gebouwen kunnen te allen tijde worden bereikt door brandweervoertuigen.

De toegangswegen naar de gebouwen zijn zodanig aangelegd dat de brandweervoertuigen gemakkelijk kunnen worden opgesteld, ingezet en bediend.

De brandpreventiedeskundige van de bevoegde hulpverleningszone kan naar eigen goeddunken nadere eisen opleggen aan de bereikbaarheid.

Art. 26.Keukens, kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen Kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen bevinden zich op voldoende afstand van brandbare materialen of zijn daarvan afgeschermd.

Buiten de keuken is het gebruik van kooktoestellen en apparaten voor het verhitten van vloeistoffen alleen toegestaan als deze apparaten werken op stroom en voldoende veiligheidsgaranties bieden.

De maximale brandstofhoeveelheid voor op brandstof werkende verplaatsbare apparaten in binnenruimten is drie kilogram of één liter.

Lege recipiënten en voorraadrecipiënten worden opgeslagen in de openlucht of in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte. Deze ruimte bevat geen brandbare materialen en is onderaan en bovenaan voorzien van ventilatie.

Poetsdoeken en zelfontvlambaar of licht brandbaar afval worden weggegooid in geschikte metalen recipiënten die voorzien zijn van een deksel.

Art. 27.Stookplaatsen De stookketel is opgesteld in een stookplaats waar geen brandbare stoffen zijn opgeslagen, met uitzondering van stookolietanks met een capaciteit van minder dan 3.000 liter. De stookplaatsen zijn goed geventileerd.

Art. 28.Brandstofopslag Vloeibare brandstoffen en vloeibaar propaangas worden opgeslagen buiten de ruimten die toegankelijk zijn voor de gasten en buiten de werkruimten.

Verplaatsbare tanks voor vloeibaar propaangas zijn verboden in ondergrondse ruimten en in ruimten waarvan de bodem aan alle zijden onder het maaiveld ligt, occasionele werken uitgesloten.

Niet in gebruik zijnde verplaatsbare tanks voor vloeibaar propaangas en als leeg beschouwde recipiënten worden opgeslagen in de openlucht of in een efficiënt geventileerde en speciaal daarvoor voorbehouden ruimte.

Art. 29.Personen- en goederenliften Personen- en goederenliften worden gebruikt en gekeurd overeenkomstig het koninklijk besluit van 9 maart 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/03/2003 pub. 30/04/2003 numac 2003011127 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg, federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en programmatorische federale overheidsdienst consumentenzaken Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van liften sluiten betreffende de beveiliging van liften. HOOFDSTUK 4. - Gebruiksvoorschriften

Art. 30.Informatie voor gasten en personeel betreffende brandpreventie en brandbestrijding Instructies betreffende het correcte gedrag in geval van brand hangen uit in de landstalen en het Engels op een centrale plaats in het gebouw. De uitgehangen informatie vermeldt ook alle noodnummers.

Art. 31.Brandmelding Iedere ontstaande brand moet onmiddellijk worden gemeld aan de noodhulpdiensten via het centrale noodnummer 112.

Voor het publiek bestemde gebouwen en inrichtingen zijn via een vaste telefoonaansluiting die toegankelijk is in geval van nood, verbonden met het telefoonnet. Uitzonderingen zijn slechts toegestaan indien een stabiele mobiele telefoonverbinding kan worden gegarandeerd.

Art. 32.Veiligheidsinstructies en plattegronden Op elke verdieping is zichtbaar voor de hulpverleningsdiensten een plattegrond van het gebouw aangebracht, waarop in het bijzonder de volgende zaken zijn aangeduid: 1° trappen en vluchtwegen;2° brandblusmiddelen;3° de elektrische installatie of de elektriciteitsleidingen;4° in voorkomend geval, installaties en ruimten die een bijzonder risico inhouden.

Art. 33.Personeelsinstructie over brandpreventie en brandbestrijding Het personeel is bedreven in de bediening van de brandblusmiddelen en weet wanneer ze te gebruiken. Het personeel volgt daarenboven een algemene opleiding op het gebied van schadepreventie.

Al het personeel kent de betekenis van de signalen van de brandmeldinstallatie.

De dienst in de toeristische verblijven wordt zo georganiseerd dat er te allen tijde een persoon aanwezig of op zijn minst telefonisch bereikbaar is die opgeleid is overeenkomstig het eerste en tweede lid.

Een keer per jaar organiseert de exploitant of de directie praktische oefeningen om het personeel te instrueren over het correcte gedrag in geval van brand.

Art. 34.Instructies voor personeel en gasten Goed zichtbare aanwijzingen in voldoende aantal informeren: 1° het personeel over het correcte gedrag in geval van brand, in het bijzonder: a) over het gebruik van de brandmeld-, alarm- en blusapparaten en -middelen;b) over de voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de veiligheid van de gasten, het personeel en, in voorkomend geval, het publiek te garanderen;c) over de voorzorgsmaatregelen die moeten worden getroffen om de interventie van de brandweerdiensten te vergemakkelijken;2° de gasten over het alarm, zodat ze het betreffende signaal kunnen herkennen. De exploitanten houden een lijst van de overeenkomstig artikel 33 opgeleide personeelsleden ter beschikking.

Art. 35.Bescherming tegen valgevaar De trappen zijn aan de zijde met eventueel valgevaar uitgerust met vaste trapleuningen op een hoogte van minstens 0,75 m. Trappen van meer dan 1,20 m breed of met valgevaar aan beide zijden hebben trapleuningen aan beide zijden.

Balustrades zijn zo uitgevoerd dat kinderen niet tussen de elementen van de balustrade passen. Hetzelfde geldt voor leuningen in geval van valgevaar.

Art. 36.Diverse bepalingen De exploitant zorgt ervoor dat onbevoegden geen toegang kunnen krijgen tot de technische ruimten.

Het is verboden te roken, met vlamgevatte voorwerpen te naderen of vuur te ontsteken op minder dan 5 m van vaste of verplaatsbare recipiënten met vloeibaar gas. Op dit verbod wordt opmerkzaam gemaakt.

Vast geïnstalleerde verbruikstoestellen zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing in de landstalen en het Engels die alle informatie bevat die nodig is om het toestel veilig en correct te gebruiken. De exploitant stelt deze instructies ter beschikking van de gebruikers. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 37.Inwerkingtreding Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 mei 2023.

Art. 38.Uitvoeringsbepaling De minister bevoegd voor Toerisme is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 21 december 2023.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen en Financiën, O. PAASCH De Minister van Cultuur en Sport, Werkgelegenheid en Media, I. WEYKMANS

Bijlage 1 bij het besluit van de Regering van 21 december 2023 tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven Specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven met een maximumcapaciteit van meer dan 10 personen HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 - Toepassingsgebied Deze bijlage legt aanvullend specifieke veiligheidsnormen vast voor toeristische verblijven in de zin van artikel 9 van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten die zijn ondergebracht in bestaande gebouwen en een maximumcapaciteit van meer dan 10 personen hebben.

Art. 2 - Brandweerstand De brandweerstand van de bouwelementen wordt beoordeeld: 1° op grond van een test overeenkomstig de norm NBN 713-020 "Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van bouwelementen";of 2° de samenstelling van de bouwelementen en -materialen, die bijvoorbeeld wordt bewezen door middel van een classificatierapport of een proef. Wanneer een bewijs van overeenstemming ontbreekt, wordt ervan uitgegaan dat niet voldaan is aan de eisen inzake brandweerstand.

Doorvoeren en uitsparingen in wanden die moeten beschikken over een bepaalde brandweerstand, worden gesloten met elementen die beschikken over de voor de wand vereiste brandweerstand. HOOFDSTUK 2 - GEBOUW EN GEBOUWCOMPARTIMENTERING Art. 3 - Gebouw Het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, is gescheiden van aangrenzende gebouwen door wanden die minstens de volgende brandweerstand hebben: - 30 minuten voor gebouwen van categorie 1; - 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.

Aanbouwen, overdekte doorgangen, luifels en uitkragingen zijn slechts toegestaan als ze geen belemmering vormen voor de evacuatie, de veiligheid van de gebruikers en de interventie van de brandweerdiensten.

Wanneer verscheidene gebouwen van een gebouwencomplex met elkaar verbonden zijn door overdekte en gesloten gangen, zijn hun openingen uitgerust met zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.

Art. 4 - Compartimenten Een bouwlaag die niet het normale evacuatieniveau is, bestaat uit een of meer compartimenten, waarbij: 1° de oppervlakte van een compartiment niet groter is dan 1.250 m2;

Om evacuatie op één enkel horizontaal niveau mogelijk te maken, vormen alle 20 kamers en hun vluchtwegen of alle kamers die zich op één niveau bevinden en tot 40 personen kunnen herbergen, en hun vluchtwegen één compartiment; 2° de lengte van een compartiment, zijnde de afstand tussen de twee het verst van elkaar verwijderde punten, maximaal 75 m bedraagt. In afwijking van het eerste lid: 1° gelden de voorschriften niet voor parkeergebouwen van verscheidene verdiepingen;2° kan een compartiment zich uitstrekken over twee boven elkaar gelegen verdiepingen met daartussen een verbindingstrap (duplex), op voorwaarde dat de totale oppervlakte van het compartiment over de twee verdiepingen niet groter is dan 700 m2.Als de totale oppervlakte groter is dan 700 m2, heeft elk niveau een tweede evacuatieweg, bijvoorbeeld een trappenhuis.

Art. 5 - Constructie van het compartiment De wanden tussen de compartimenten hebben minimaal de volgende brandweerstand: - 30 minuten voor gebouwen van categorie 1; - 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.

Twee compartimenten zijn uitsluitend met elkaar verbonden door middel van zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten. De deuren openen in beide richtingen wanneer ze zich bevinden op een vluchtweg die twee of meer uitgangen met elkaar verbindt.

Verticale wanden, binnenruimten en deuren voldoen aan de volgende brandweerstand: 1° voor de wanden tussen de compartimenten: 60 minuten;2° voor de wanden van vluchtwegen en de deuren die toegang bieden tot vluchtwegen: 30 minuten;3° voor binnenwanden die slaapruimten, slaapzalen of woningen begrenzen: 30 minuten. Deuren worden in gesloten toestand belast. Een uitzondering vormen deuren die uitkomen op een slaapkamer, een slaapzaal of een woning.

In vluchtwegen, vergaderruimten, restaurants en keukens hebben verlaagde plafonds een brandweerstand van 30 minuten.

De ophangingselementen van verlaagde plafonds, apparaten en andere opgehangen voorwerpen, bijvoorbeeld verlichtingstoestellen, luchtkanalen of buizen, worden gedimensioneerd met een normale veiligheidscoëfficiënt zodat ze minstens tegen een omgevingstemperatuur van 100 °C bestand zijn.

Gemeenschappelijke keukens, die eventueel een restaurant omvatten, zijn gescheiden van de andere delen van het gebouw door wanden met een brandweerstand van 60 minuten.

Alle verbindingen gaan via zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van 30 minuten. De deuren openen van de keuken uit naar buiten toe.

Als de keuken gescheiden is van het restaurant, voldoen de systemen voor horizontaal of verticaal transport van vaatwerk tussen de keuken en het restaurant aan de volgende voorwaarden: 1° als het transportsysteem door andere ruimten loopt, gebeurt het transport in schachten waarvan de wanden een brandweerstand van 60 minuten hebben;2° het transportsysteem wordt aan de scheidingswand afgedicht met een inrichting die een brandweerstand van 60 minuten heeft. Als de keuken niet gescheiden is van het restaurant, is elke vaste friteuse uitgerust met een vaste automatische blusinrichting die is gekoppeld aan een beveiliging die de stroomvoorziening van de friteuse onderbreekt.

Art. 6 - Overdekte parkeerplaatsen De wanden die de overdekte parkeerplaatsen van de rest van het gebouw scheiden, hebben minstens de volgende brandweerstand: - 30 minuten voor gebouwen van categorie 1; - 60 minuten voor gebouwen van categorie 2 of 3.

De overdekte parkeerplaatsen zijn uitsluitend met het andere deel van het gebouw verbonden door zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten. HOOFDSTUK 3 - EVACUATIE Art. 7 - Evacuatiemogelijkheden Elk compartiment beschikt over minstens twee evacuatiemogelijkheden bij brand.

De eerste evacuatiemogelijkheid is een trap.

De tweede evacuatiemogelijkheid kan bestaan uit het volgende: 1° voor gebouwen van categorie 1: a) een extra trap;b) buitenladders die beantwoorden aan artikel 13;c) een opengaand raam per kamer, wanneer de vloer van de kamer zich ongeveer op maaiveldniveau bevindt.Daarenboven mag de raamdorpel zich hoogstens 1,5 m boven de vloer bevinden; 2° voor gebouwen van categorie 2 of 3: a) een extra trap;b) als a) niet mogelijk is, buitenladders die beantwoorden aan artikel 13. De afstand tot de dichtstbijzijnde trap bedraagt niet meer dan 30 m.

De afstand tot de volgende evacuatiemogelijkheid bedraagt niet meer dan 60 m.

In afwijking van het eerste lid volstaat één evacuatiemogelijkheid via een trap in de volgende gevallen: 1° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de uitschuifbare ladders van de brandweerdiensten;2° bij gebouwen van categorie 1 voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau, wanneer alle kamers rechtstreeks te bereiken zijn met de autoladders en hoogwerkers van de brandweerdiensten. Art. 8 - Plaats en verspreiding van de evacuatiewegen De kamers op de bovengrondse en ondergrondse verdiepingen die toegankelijk zijn voor de gasten, zijn: 1° te bereiken via minstens één trap, ongeacht andere toegangsmogelijkheden;2° bij gebouwen van categorie 2 of 3, te bereiken via minstens twee trappen. De kamers en de ruimten die toegankelijk zijn voor de gasten, komen direct uit op een vluchtweg. De verbinding tussen en naar de trappenhuizen is gewaarborgd door vluchtwegen of buitengangen.

Art. 9 - Breedte van vlucht- en reddingswegen De uitgangsdeuren hebben een nuttige breedte van minstens 0,80 m.

De breedte van de vlucht- en reddingswegen en van de reddingsuitgangen bedraagt minstens 0,80 m en de hoogte minstens 2 m. De totale nuttige breedte bedraagt minstens 1 cm per persoon die er bij een evacuatie van zal gebruikmaken.

De totale nuttige breedte van openbaar toegankelijke trappen bedraagt minstens hetzij 1,25 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet afdalen naar de uitgangen, hetzij 2 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet beklimmen naar de uitgangen, waarbij 1 m geldt als het absolute minimum.

Wanneer dit aantal personen niet toereikend kan worden geschat, bepaalt de exploitant het in aanmerking te nemen aantal op eigen verantwoordelijkheid.

Art. 10 - Deuren Automatische schuifdeuren zijn slechts toegestaan voor uitgangen die direct buiten uitkomen indien de schuifelementen door eenvoudige druk kunnen worden omgevormd in deurvleugels.

Draaideuren en draaihekken zijn niet toegestaan, behalve als aanvulling op de verplichte uitgangen. HOOFDSTUK 4 - TRAPPEN Art. 11 - Trappen De trappen zijn aan beide zijden op een hoogte van minstens 0,75 m uitgerust met een stevig bevestigde trapleuning, die in voorkomend geval ook rond de bordessen loopt. De nuttige breedte bedraagt minstens 0,80 m. Bij trappen met een nuttige breedte van minder dan 1,20 m volstaat één trapleuning.

Het tredevlak bedraagt minstens 20 cm. De trappen hebben volle stootborden.

De trappen van gebouwen van categorie 3, met uitzondering van de interne verbindingstrappen in duplexen, voldoen bovendien aan de volgende voorwaarden: 1° de trappen hebben een rechte steek, bevinden zich boven elkaar en hebben niet meer dan zeventien treden;2° de treden zijn overal minstens 25 cm diep;3° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;4° de neus van de treden steekt maximaal 5 cm uit over de stootborden;5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden. Boven en onder aan roltrappen bevindt zich een schakelaar die bij bediening de roltrap onmiddellijk tot stilstand brengt.

Art. 12 - Buitentrappen Buitentrappen voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de treden zijn slipvast;2° de trap heeft een rechte steek;3° het tredevlak van de treden bedraagt overal minstens 20 cm;4° de optrede bedraagt niet meer dan 18 cm;5° de hellingsgraad bedraagt niet meer dan 37 graden. Er is geen brandweerstand vereist, maar het gebruikte materiaal behoort tot klasse A1. De trappen zijn voorzien van trapleuningen.

Art. 13 - Buitenladders De buitenladders zijn vast verankerd. Ze zijn al of niet uitschuifbaar en komen uit op plaatsen waar de gasten zich in veiligheid kunnen brengen. De ladder is gemakkelijk toegankelijk voor de aanwezige personen en heeft een platform met leuningen van minstens 1 m hoog.

Art. 14 - Trappenhuizen Alle binnentrappen die verschillende compartimenten met elkaar verbinden, zijn omsloten.

De binnenwanden van de trappenhuizen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten of bestaan uit metselwerk of beton. De toegangsdeuren hebben een brandweerstand van 30 minuten en sluiten automatisch bij brand.

In afwijking van het eerste lid moeten binnentrappen in de volgende gebouwen niet omsloten zijn: 1° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts één verdieping boven het normale vluchtniveau;2° gebouwen voor maximaal 20 gasten met slechts twee verdiepingen boven het normale vluchtniveau.In dat geval zijn alle kamers rechtstreeks te bereiken door de brandweer.

Bij gebouwen van categorie 1 of 2 met maximaal 10 kamers per verdieping voor maximaal 20 personen kunnen de muren en toegangsdeuren van die kamers de omsluiting van het trappenhuis vormen. In dat geval zijn de brandwerende deuren van de kamers uitgerust met een automatische sluiting.

De trappenhuizen leiden tot een evacuatieniveau.

Boven aan het trappenhuis bevindt zich een ventilatieopening die uitmondt in de openlucht. Deze opening met een oppervlakte van 1 m2 kan horizontaal, verticaal of hellend aangebracht zijn.

Voor trappenhuizen die niet meer dan twee verdiepingen met een oppervlakte van maximaal 300 m2 verbinden met het evacuatieniveau, volstaat 0,5 m2 voor de oppervlakte van de ventilatieopening.

Art. 15 - Toegang tot de buitenvluchtweg Afgezien van brandblusapparaten, blusleidingen, elektrische leidingen van de veiligheidsverlichting, verlichtings- en verwarmingstoestellen bevinden zich geen andere voorwerpen in de trappenhuizen.

Art. 16 - Signalisatie Elke verdieping wordt voorzien van een nummer met inachtneming van de volgende regels: 1° de nummers volgen elkaar op;2° het normale evacuatieniveau heeft het nummer 0;3° de niveaus onder het normale evacuatieniveau hebben een negatief nummer;4° de niveaus boven het normale evacuatieniveau hebben een positief nummer. Het nummer van elke verdieping is zichtbaar aangebracht op de binnen- en buitenwand van de tussenbordessen, trappen of trappenhuizen. In de liftcabine of vanuit de liftcabine is het nummer van de verdieping zichtbaar op elke stopplaats.

Uitgangen en nooduitgangen en de wegen, gangen en trappen die daarnaartoe leiden, zijn voorzien van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

In liften wordt het verdiepingnummer vermeld naast het betreffende bedieningsveld. Voor de verdiepingen waarop de uitgangen of nooduitgangen zich bevinden, wordt bovendien naast het verdiepingnummer een noodbord aangebracht overeenkomstig Boek III van de Codex over het welzijn op het werk. HOOFDSTUK 5 - EISEN INZAKE BRANDGEDRAG Art. 17 - Bekledingen Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen gelden de eisen van bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Voor de vernieuwing van aanwezige wandbekledingen of de uitbreiding van een bestaand gebouw is het gebruik van houten planken als decoratie toegestaan op voorwaarde dat de brandveiligheid van de houten planken gegarandeerd is door een coating of behandeling en de planken worden bevestigd op een niet-brandbaar A0-element. Het gebruik ervan is verboden voor vluchtwegen en gemeenschappelijke keukens.

Art. 18 - Warmte- en geluidsisolatie Voor isolatie die niet behoort tot de niet-brandbare klasse A0, is alzijdige bekleding met materialen van klasse A0 verplicht.

In afwijking van het eerste lid kan isolatie die niet behoort tot klasse A0, met de toestemming van de bevoegde hulpverleningszone alzijdig met materialen van klasse A1 worden bekleed. HOOFDSTUK 6 - RUIMTEVERWARMING EN BRANDSTOFTOEVOER Art. 19 - Stookplaats De muren, wanden, vloeren en plafonds van de stookplaatsen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten. Bij gebruik van vloeibare of gasvormige brandstoffen wordt elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw alsook tussen de stookplaats en de opslagplaats van de brandstoffen gesloten door middel van een deur met een brandweerstand van 30 minuten.

Deze deur is zelfsluitend. Ze is niet voorzien van een inrichting die kan worden gebruikt om de deur open te houden. Het is verboden om de deur open te laten staan.

Art. 20 - Verwarmingstoestellen Warmtetoestellen met automatische ontsteking die werken op vloeibare of gasvormige brandstof, zijn zodanig uitgerust dat de brandstoftoevoer automatisch wordt onderbroken in de volgende gevallen: 1° bij al of niet automatische uitschakeling van de brander;2° bij toevallige uitdoving van de vlam;3° bij oververhitting of overdruk van de warmtewisselaar;4° bij onderbreking van de stroomtoevoer in geval van een warmtetoestel dat werkt op vloeibare brandstof. Verwarmingsinstallaties met warme lucht voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de temperatuur van de lucht aan de afgiftepunten bedraagt niet meer dan 80 °C;2° de aanvoerkanalen van de warme lucht zijn volledig uit niet-brandbare materialen vervaardigd;3° wanneer de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt: a) wordt de te verwarmen lucht niet aangezogen uit die stookplaats of nevenruimten ervan;b) zijn de luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen uitgerust met efficiënte stoffilters die geen brandbare dampen kunnen afgeven. Als de lucht onmiddellijk in de generator wordt verwarmd, is de druk van de warme lucht in de generator steeds groter dan de gasdruk in de stookinstallatie.

In de kamers zijn elektrische verwarmingstoestellen toegestaan, met uitzondering van toestellen die een zichtbare elektrische weerstand hebben. Autonome verbrandingstoestellen zijn verboden.

Bij gebruik van dynamische accumulatieverwarming op elektriciteit bedraagt de luchttemperatuur aan de afgiftepunten niet meer dan 80 °C. Deze apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.

Art. 21 - Gastoevoerleiding Eventuele gasvoorzieningsinstallaties in het gebouw waarin het toeristisch verblijf zich bevindt, voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-006.

Art. 22 - Gasapparaten Gasapparaten, bijvoorbeeld voor verwarming, warmwaterproductie of voedselbereiding, voldoen aan de eisen van de Belgische normen en de betreffende voorschriften. De apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.

Art. 23 - Aardgas Alle aardgasmeters voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.

De meters zijn aangebracht in een gesloten ruimte die uitsluitend daarvoor dient en is opgebouwd uit niet-brandbare materialen. De ruimte is bovenaan voorzien van voldoende directe buitenventilatie.

Art. 24 - Vloeibaar gas Installaties die werken op vloeibaar gas voldoen aan de norm NBN D 51-006.

De opslagplaatsen met vaste tanks voldoen aan het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in "bulk" en worden dienovereenkomstig gekeurd.

Art. 25 - Veiligheidsmaatregelen voor verplaatsbare recipiënten Verplaatsbare recipiënten worden niet opgeslagen in een gebouw, tenzij hun inhoud niet meer dan 3 kilogram brandstof bedraagt. Ze worden buiten opgeslagen, op minimaal 1,50 m afstand van ramen en minimaal 2,50 m afstand van deuren.

De verplaatsbare recipiënten en hun appendages zijn beschermd tegen weersinvloeden. HOOFDSTUK 7 - UITRUSTING VAN DE TOERISTISCHE VERBLIJVEN Art. 26 - Personen- en goederenliften Onder voorbehoud van de toepasselijke algemene en bijzondere bepalingen van het koninklijk besluit van 9 maart 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/03/2003 pub. 30/04/2003 numac 2003011127 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg, federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en programmatorische federale overheidsdienst consumentenzaken Koninklijk besluit betreffende de beveiliging van liften sluiten betreffende de beveiliging van liften zijn de personen- en goederenliften die bestaan uit een of meer schachten, begrensd door wanden die voor alle categorieën een brandweerstand van minstens 60 minuten hebben.

De liftdeur zelf heeft een vlamdichtheid van minstens 30 minuten.

Art. 27 - Brandweerliften In elk gebouw van categorie 3 bevindt zich een brandweerlift. Die lift komt uit op een evacuatieniveau dat gemakkelijk toegankelijk is voor de brandweer. Als er verscheidene liftengroepen zijn in één compartiment, heeft elke liftengroep een brandweerlift.

Aan deze voorwaarde is voldaan: 1° als er een brandweerlift is die het evacuatieniveau en alle bovenliggende verdiepingen bedient;of 2° als er verscheidene liften zijn die elk het evacuatieniveau en een deel van de bovenliggende verdiepingen bedienen, op voorwaarde dat alle compartimenten van het gebouw kunnen worden bereikt met een brandweerlift. Op het liftbordes van het evacuatieniveau bevindt zich een brandweerschakelaar waarmee de lift prioritair kan worden opgeroepen.

Die schakelaar is aangebracht in een kastje achter breekglas.

Bediening van de schakelaar roept de liftkooi van de brandweerlift terug na aankomst op het evacuatieniveau. De liftkooi kan worden gebruikt zonder op externe oproepen te reageren.

Art. 28 - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De volgende installaties worden in werking gehouden wanneer de netvoeding uitvalt: 1° de meld-, waarschuwings- en alarminstallaties;2° de rook- en warmteafvoerinstallaties;3° de machinerie van de brandweerliften;4° de bluspompen. De autonome werking is gegarandeerd gedurende 60 minuten. De elektrische voedingsleiding van de genoemde installaties heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.

De noodstroomvoeding treedt in werking binnen 30 seconden.

Art. 29 - Veiligheidsverlichting De grote gemeenschappelijke ruimten, zoals eetzalen, eetgelegenheden, keukens, vergaderruimten of recreatieruimten, alsook de vluchtwegen en -mogelijkheden, de trappen, de liftkooien, de stookplaatsen en de ruimten waarin de noodstroomaggregaten zijn opgesteld, zijn voorzien van veiligheidsverlichting.

Installaties en apparaten voor veiligheidsverlichting voldoen aan de volgende normen: - NBN C 71-100 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Veiligheidsverlichting - lnstallatievoorschriften en voorschriften voor controle en onderhoud"; - NBN C 71-598-222 "Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren - Verlichtingstoestellen - Tweede deel: Bijzondere eisen - Sectie 22: Autonome noodverlichtingstoestellen"; en - NBN L 13-005 "Veiligheidsverlichting in gebouwen - Fotometrische en colorimetrische voorschriften".

Bij vernieuwing van de installatie of de apparaten voldoet de veiligheidsverlichting aan de volgende normen: - NBN EN 1838 "Toegepaste verlichtingstechniek - Noodverlichting"; - NBN EN 60598-2-22 "Verlichtingsarmaturen - Deel 2-22: Bijzondere eisen - Verlichtingsarmaturen voor noodverlichting"; en - NBN EN 50172 "Noodverlichting voor vluchtwegen".

Art. 30 - Waarschuwing en alarm De waarschuwings- en alarmsignalen zijn duidelijk te onderscheiden van elkaar en van andere signalen. Ze zijn waarneembaar voor alle betrokkenen.

De vereiste drukknoppen zijn geïnstalleerd op plaatsen die goed zichtbaar en goed toegankelijk zijn. De bedrading heeft een brandweerstand van minstens 60 minuten.

Art. 31 - Automatische brandmeldinstallatie Alle gebouwen met meer dan twee verdiepingen die worden gebruikt voor toeristische doeleinden vanaf de tweede bovengrondse verdieping, zijn uitgerust met een automatische brandmeldinstallatie met een puntmelder.

De automatische brandmeldinstallatie is deels aanwezig wanneer het toeristisch verblijf volledig gescheiden is van de rest van het gebouw door wanden met een brandweerstand van EI 60 en zelfsluitende deuren met een brandweerstand van EI1 30 en de rest van het gebouw niet als vluchtweg dient.

De automatische brandmeldinstallatie is in overeenstemming met de norm NBN S21-100. De componenten van de brandmeldinstallatie voldoen aan de eisen van de CE-markering en maken het voorwerp uit van een conformiteitsverklaring, in het bijzonder met de normenreeks EN 54 betreffende de brandmeld- en brandalarmsystemen.

Voor installaties, wijzigingen en/of grotere uitbreidingen waarvan de uitvoering 30 dagen na de inwerkingtreding van dit besluit van start gaat, wordt de automatische brandmeldinstallatie volledig overeenkomstig de norm NBN S21-100 en de addenda deel 1 en deel 2 geïnstalleerd.

Art. 32 - Blusmiddelen Als blusmiddelen gelden apparaten en installaties die al of niet automatisch in werking treden.

De brandblusapparaten zijn bedoeld voor noodgevallen en bijgevolg hoofdzakelijk bedoeld voor gebruik door het personeel en de gasten.

De brandblusapparaten voldoen aan de normen van de serie NBN EN 3 "Draagbare blustoestellen", de muurhaspels voldoen aan de norm NBN EN 671-1 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 1: Brandslanghaspels met vormvaste slang" en de muurhydranten voldoen aan de norm NBN EN 671-2 "Vaste brandbestrijdingsinrichtingen - Slangsystemen - Deel 2: Brandslangsystemen met plat-oprolbare slang".

Brandblusapparaten en muurhaspels die in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Turkije of in een EVA-land dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft ondertekend, rechtmatig worden gefabriceerd en/of in de handel gebracht en een beschermingsniveau bieden dat overeenstemt met het niveau dat in deze normen wordt voorgeschreven, zijn eveneens toegestaan.

Art. 33 - Axiale muurhaspels en muurhydranten Wanneer axiale muurhaspels worden ingezet als brandblusmiddel, worden hun aantal en hun plaatsen zo gekozen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt.

Axiale muurhaspels met muurhydranten die worden ingezet als brandblus- en noodhulpmiddel voldoen aan de volgende regels: 1° ze zijn gegroepeerd en hebben een gemeenschappelijke watertoevoer;2° ze zijn aangebracht in voldoende aantal en op zodanige plaatsen dat de te beschermen oppervlakte zich binnen het bereik van de straal van een brandspuit bevindt; 3 ze voldoen aan de normen NBN EN 671-1 en NBN EN 671-2.

In gebouwen van categorie 3 is op elke verdieping minstens één muurhydrant conform de norm NBN EN 671 aangebracht.

De diameter van de toevoerleiding bedraagt minstens 70 mm. De restdruk in de meest benadeelde hydrant bedraagt minstens 2,5 bar bij een debiet van 500 l/min zonder slang en mondstuk.

De apparaten worden gevoed met water dat onder druk staat zonder dat dit een voorafgaande handeling vereist. De toevoerleidingen in het gebouw zijn gemaakt van roestvast staal, gegalvaniseerd staal of koper. Ze zijn zorgvuldig beschermd tegen vorst.

Art. 34 - Bluswatervoorziening Er is voldoende bevoorrading met bluswater. Stromend of stilstaand water of het openbare waterleidingnet kunnen worden gebruikt om de bevoorrading met bluswater te verzekeren. In het laatste geval worden het aantal en de plaatsen van de hydranten zodanig gekozen dat de dichtstbijzijnde hydrant zich op minder dan 100 m van de ingang van het gebouw bevindt.

Er is signalisatie aangebracht overeenkomstig het ministerieel rondschrijven van 14 oktober 1975 betreffende de watervoorraden voor het blussen van branden.

Bij bevoorrading met stromend of stilstaand water bedraagt de watervoorraad minstens 50 m3 voor gebouwen van categorie 1 of 2 en 100 m3 voor gebouwen van categorie 3. HOOFDSTUK 8 - ONDERHOUD EN KEURINGEN Art. 35 - Elektrische installaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De elektrische installaties worden gekeurd door een door de Federale Overheidsdienst Economie erkend controleorganisme overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming: 1° bij hun ingebruikneming en na grotere veranderingen;2° jaarlijks voor alle installaties. Aanvullend op artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming worden deze verplichtingen uitgebreid tot alle inrichtingen die vallen onder de toepassing van deze bijlage, ongeacht of ze personeel tewerkstellen of niet.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Regering van 21 december 2023 tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven.

Eupen, 21 december 2023.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen en Financiën, O. PAASCH De Minister van Cultuur en Sport, Werkgelegenheid en Media, I. WEYKMANS

Bijlage 2 bij het besluit van de Regering van 21 december 2023 tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten der bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven Specifieke veiligheidsnormen voor kampeerterreinen HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 - Toepassingsgebied Deze bijlage legt aanvullend specifieke veiligheidsnormen vast voor toeristische verblijven van de categorie kampeerterrein overeenkomstig artikel 9, 5°, van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten. HOOFDSTUK 2 - OPENBAAR TOEGANKELIJKE GEBOUWEN Art. 2 - Kleedkamers, sanitaire ruimten en doucheruimten Vrijstaande gebouwen die alleen ruimten bevatten die dienen als kleedkamer, sanitaire ruimte of doucheruimte, moeten slechts voldoen aan de artikelen 7, 11, 13 en 18 en aan artikel 27, § 2, van deze bijlage.

Dat geldt ook voor groeperingen van ruimten die dienen als kleedkamer, sanitaire ruimte of doucheruimte en die grenzen aan openbaar toegankelijke gebouwen, wanneer ze ervan gescheiden zijn door brandwerende elementen.

Art. 3 - Maximale totale bezettingsdichtheid De theoretische totale bezettingsdichtheid in voor gasten toegankelijke ruimten wordt bepaald op basis van de criteria die zijn vastgelegd in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Voor gemeenschappelijke ruimten, zoals cafés, brasserieën, restaurants, vergaderruimten of feestzalen, wordt de theoretische totale bezettingsdichtheid bepaald op basis van één persoon per m2 totale vloeroppervlakte van de openbaar toegankelijke ruimten.

Het maximumaantal personen dat tegelijk aanwezig mag zijn, hangt bovendien af van de totale nuttige breedte van de vluchtwegen in de zin van artikel 3, 8°, van het besluit.

De exploitant kan met een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek de toestemming van de burgemeester vragen om het maximumaantal tegelijk aanwezige personen vast te leggen.

Art. 4 - Bouwelementen De dragende bouwelementen die de stabiliteit van heel het gebouw binnen de openbaar toegankelijke plaats en de voor zijn werking noodzakelijke ruimten garanderen, hebben zelf een brandweerstand van minstens 60 minuten.

In de delen waarboven zich geen bovenverdiepingen bevinden, bedraagt de brandweerstand van de dragende bouwelementen en de dakstoel minstens 30 minuten. Indien de elementen zelf niet beschikken over de opgegeven brandweerstand, kan die brandweerstand worden bereikt door bescherming aan te brengen.

Anders is er een algemene automatische brandmeldinstallatie aanwezig.

Die installatie voldoet aan de normen NBN S 21-100-1 "Branddetectie- en brandmeldsystemen - Deel 1: Regels voor de risicoanalyse en de evaluatie van de behoeftes, de studie en het ontwerp, de plaatsing, de indienststelling, de controle, het gebruik, het nazicht en het onderhoud" en NBN S 21-100-2 "Branddetectie- en brandmeldsystemen - Deel 2: Kwalificaties en competenties".

De volledige dakbedekking voldoet aan de classificatie Broof(t1) overeenkomstig de norm NBN CEN/TS 1187: 2013 "Testmethoden voor het gedrag van daken bij een brand vanaf de buitenzijde" of is daarmee gelijkgesteld.

Art. 5 - Vorming van brandcompartimenten De volledige ruimte die toegankelijk is voor gasten, vormt één onafhankelijk brandcompartiment dat van de rest van het gebouw gescheiden is door horizontale en verticale wanden met een uniforme brandweerstand van minstens 60 minuten. Ze is uitsluitend verbonden met aangrenzende ruimten via zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deuren met een brandweerstand van minstens 30 minuten.

Gemeenschappelijke keukens, die een restaurant kunnen omvatten, zijn gescheiden van de andere delen van het gebouw door wanden met een brandweerstand van 60 minuten.

Elke verbinding gaat via een zelfsluitende of bij brand automatisch sluitende deur met een brandweerstand van 30 minuten. De deur opent van de keuken uit naar buiten toe.

Als de keuken gescheiden is van het restaurant, voldoen de systemen voor horizontaal of verticaal transport van vaatwerk tussen de keuken en het restaurant aan de volgende voorwaarden: 1° als het transportsysteem door andere ruimten loopt, gebeurt het transport in schachten waarvan de wanden een brandweerstand van 60 minuten hebben;2° het transportsysteem wordt aan de scheidingswand afgedicht met een inrichting die een brandweerstand van 60 minuten heeft. Als de keuken niet gescheiden is van het restaurant, is elke vaste friteuse uitgerust met een vaste automatische blusinrichting die is gekoppeld aan een beveiliging die de stroomvoorziening van de friteuse onderbreekt.

Art. 6 - Binnenuitrusting Verlaagde plafonds en hun ophangelementen zijn, voor zover ze niet bijdragen tot de veiligheid van de dragende bouwelementen, gebouwd of bedekt met materialen van klasse A1. Ze hebben een brandweerstand van minstens 30 minuten.

Alle zitmeubelen zijn zodanig opgesteld dat ze een snelle evacuatie vergemakkelijken. Eventuele zitrijen hebben maximaal tien zitplaatsen als ze slechts van één gang toegankelijk zijn. Zitrijen die van twee gangen toegankelijk zijn, hebben maximaal twintig zitplaatsen.

Op de vernieuwing van aanwezige bekledingen zijn de bepalingen van bijlage 5/1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/07/1994 pub. 24/03/2023 numac 2023040927 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten van toepassing.

Art. 7 - Plaats en verspreiding van de vlucht- en reddingswegen De ruimten op de openbaar toegankelijk ondergrondse verdiepingen en op de bovengrondse verdiepingen zijn te bereiken via een of meer trappen die niet tevens dienen voor privégebruik.

De evacuatie van de privéruimten gebeurt via een vluchtweg waarvan de verticale wanden een brandweerstand van minstens 60 minuten hebben en de deuren een brandweerstand (EI1) van 30.

Art. 8 - Breedte van vlucht- en reddingswegen De uitgangsdeuren hebben een nuttige breedte van minstens 0,80 m.

De breedte van de vlucht- en reddingswegen bedraagt minstens 0,80 m en de hoogte minstens 2 m. De minimale totale nuttige breedte bedraagt 1 cm per persoon die er bij een evacuatie van zal gebruikmaken.

De totale nuttige breedte van openbaar toegankelijke trappen bedraagt minstens hetzij 1,25 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet afdalen naar de uitgangen, hetzij 2 cm vermenigvuldigd met het aantal personen dat de trap moet beklimmen naar de uitgangen, waarbij 1 m geldt als het absolute minimum.

Wanneer dit aantal personen niet toereikend kan worden geschat, bepaalt de exploitant het in aanmerking te nemen aantal op eigen verantwoordelijkheid.

Art. 9 - Deuren Automatische schuifdeuren zijn slechts toegestaan voor uitgangen die direct buiten uitkomen indien de schuifelementen door eenvoudige druk kunnen worden omgevormd in deurvleugels.

Draaideuren en draaihekken zijn niet toegestaan, behalve als aanvulling op de verplichte uitgangen.

Kantelpoorten zijn verboden.

Art. 10 - Trappen De trappen zijn aan beide zijden op een hoogte van minstens 0,75 m uitgerust met een stevig bevestigde trapleuning, die in voorkomend geval ook rond de bordessen loopt. De nuttige breedte bedraagt minstens 0,80 m. Bij trappen met een nuttige breedte van minder dan 1,20 m volstaat één trapleuning.

De diepte van de treden bedraagt minstens 20 cm op het tredevlak. De trappen hebben volle stootborden.

Art. 11 - Signalisatie Uitgangen en nooduitgangen en de wegen, gangen en trappen die daarnaartoe leiden, zijn voorzien van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

Art. 12 - Stookplaats De muren, wanden, vloeren en plafonds van de stookplaatsen hebben een brandweerstand van minstens 60 minuten. Bij gebruik van vloeibare of gasvormige brandstoffen wordt elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw alsook tussen de stookplaats en de opslagplaats van de brandstoffen gesloten door middel van een zelfsluitende deur met een brandweerstand (EI1) van 30.

Zijn van toepassing: 1° voor stookplaatsen met een totaal vermogen [00b3] 70 kW: de norm NBN B 61-001 "Stookafdelingen en schoorstenen";2° voor stookplaatsen met een totaal vermogen < 70 kW: de norm NBN B 61-002 "Centrale verwarmingsketels met een nominaal vermogen kleiner dan 70 kW";3° voor verwarmingsketels met een vermogen kleiner dan 30 kW: de norm NBN B 61-002. De tanks voor vloeibare brandstoffen worden geplaatst in een afgedichte kuip die minstens het opslagvolume kan bevatten.

Inkuiping is niet nodig bij metalen opslagtanks die niet meer dan 3000 liter kunnen bevatten, als: 1° het meetsysteem intern is;en/of 2° de leidingen van de opslagtank van metaal zijn. De verplichtingen voor tanks gelden ook voor tanks voor vloeibare brandstoffen die zich niet in een gebouw bevinden. De kuip is vervaardigd uit materialen van klasse A0.

Art. 13 - Verwarmingstoestellen Warmtetoestellen met automatische ontsteking die werken op vloeibare of gasvormige brandstof, zijn zodanig uitgerust dat de brandstoftoevoer automatisch wordt onderbroken in de volgende gevallen: 1° bij al of niet automatische uitschakeling van de brander;2° bij toevallige uitdoving van de vlam;3° bij oververhitting of overdruk van de warmtewisselaar;4° bij onderbreking van de stroomtoevoer in geval van een warmtetoestel dat werkt op vloeibare brandstof. Verwarmingsinstallaties met warme lucht voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de temperatuur van de lucht aan de afgiftepunten bedraagt niet meer dan 80 °C;2° de aanvoerkanalen van de warme lucht zijn volledig uit niet-brandbare materialen vervaardigd;3° wanneer de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt: a) wordt de te verwarmen lucht niet aangezogen uit die stookplaats of nevenruimten ervan;b) zijn de luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen uitgerust met efficiënte stoffilters die geen brandbare dampen kunnen afgeven. Als de lucht onmiddellijk in de generator wordt verwarmd, is de druk van de warme lucht in de generator steeds groter dan de gasdruk in de stookinstallatie.

Elektrische verwarmingstoestellen zijn toegestaan in binnenruimten, met uitzondering van toestellen die een zichtbare elektrische weerstand hebben. Autonome verbrandingstoestellen zijn verboden.

Bij gebruik van dynamische accumulatieverwarming op elektriciteit (zogenaamde dynamische spaarkachels) bedraagt de luchttemperatuur aan de afgiftepunten niet meer dan 80 °C. Deze apparaten voldoen aan de eisen van de CE-markering.

Art. 14 - Gasapparaten Gasapparaten, bijvoorbeeld voor verwarming, warmwaterproductie of voedselbereiding, voldoen aan de eisen van de Belgische normen en de betreffende voorschriften. Ze dragen het BENOR- of AGB/BGV-label, indien ze voor 1 januari 1996 werden gefabriceerd, of de CE-markering, indien ze na 31 december 1995 werden gefabriceerd.

Art. 15 - Aardgas Alle aardgasmeters voldoen aan de normen NBN D 51-003: 2010+A2: 2021 en NBN D 51-004.

De meters zijn aangebracht in een gesloten ruimte die uitsluitend daarvoor dient en is opgebouwd uit niet-brandbare materialen. De ruimte is bovenaan voorzien van voldoende directe buitenventilatie.

Art. 16 - Vloeibaar gas Installaties die werken op vloeibaar gas voldoen aan de norm NBN D 51-006.

De opslagplaatsen met vaste tanks voldoen aan het besluit van de Waalse Regering van 7 juli 2005 tot bepaling van de integrale voorwaarden betreffende de opslagplaatsen voor vloeibaar petroleumgas in "bulk" en worden dienovereenkomstig gekeurd.

Art. 17 - Veiligheidsmaatregelen voor verplaatsbare recipiënten Verplaatsbare recipiënten worden niet opgeslagen in een gebouw, tenzij hun inhoud niet meer dan 3 kilogram brandstof bedraagt. Ze worden buiten opgeslagen, op minimaal 1,50 m afstand van ramen en minimaal 2,50 m afstand van deuren.

De verplaatsbare recipiënten en hun appendages zijn beschermd tegen weersinvloeden.

Art. 18 - Veiligheidsverlichting De grote gemeenschappelijke ruimten, zoals eetzalen, eetgelegenheden, keukens, vergaderruimten of recreatieruimten, alsook de vluchtwegen en -mogelijkheden, de trappen, de liftkooien, de stookplaatsen en de ruimten waarin de noodstroomaggregaten zijn opgesteld, zijn voorzien van veiligheidsverlichting.

Installaties en apparaten voor veiligheidsverlichting voldoen aan de volgende normen: - NBN C 71-100; - NBN C 71-598-222; en - NBN L 13-005.

Bij vernieuwing van de installatie of de apparaten voldoet de veiligheidsverlichting aan de volgende normen: - NBN EN-1838; - NBN EN-60598-2-22; en - NBN EN-50172.

Art. 19 - Rook- en warmteafvoersysteem Al naargelang het belang en de aard van de risico's kan de burgemeester, na advies van de bevoegde hulpverleningszone, de plaatsing van rookafvoersystemen bevelen. Het aantal en de oppervlakte van deze afvoerinrichtingen en het besturingssysteem worden bepaald overeenkomstig de geldende normen en de geldende code van goede praktijken.

Art. 20 - Brandbestrijdingsmiddelen Openbare gebouwen en inrichtingen zijn uitgerust met brandblusmiddelen, zoals brandblusapparaten, slanghaspels en automatische blusinrichtingen, al naargelang het belang en de aard van de risico's.

In elk geval is er minstens een waterbrandblusser met additieven van 6 liter of een poederblusser (polyvalent) van 6 kg aanwezig. De brandblusapparaten voldoen aan de normen van de serie NBN EN 3.

Alle brandblusapparaten zijn bevestigd op een hoogte van 1 m.

De brandbestrijdingsmiddelen verkeren in goede staat, zijn beschermd tegen vorst, gemakkelijk bereikbaar en doelmatig verspreid. Ze zijn onmiddellijk klaar voor gebruik.

Wanneer de keuken geen vuurbestendig brandcompartiment vormt, worden friteuses en overige kooktoestellen beschermd door een automatische waterblusinrichting. Als deze inrichting in werking treedt, wordt de stroomtoevoer van de friteuses en andere kooktoestellen onderbroken.

Een handmatige besturing die zich op een beschermde plaats uit de buurt van de kooktoestellen bevindt, vult de automatische werking aan.

De blusmiddelen zijn duidelijk aangegeven door middel van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

Elke ketel die werkt op vloeibare brandstof is beschermd door middel van een automatisch blussysteem. Wanneer dit systeem in werking treedt, worden de brandstof- en de stroomtoevoer onderbroken.

Art. 21 - Blusmiddelen en watervoorraden Het kampeerterrein heeft per groep of deelgroep van 100 kampeerplaatsen minstens één bluspost die zich op het terrein bevindt binnen de zone van elke groep of deelgroep van 100 kampeerplaatsen.

Elke bluspost is uitgerust met drie draagbare poederblussers (polyvalent) van het type ABC van 6 kg of met twee draagbare poederblussers (polyvalent) van het type ABC van 9 kg. De brandblusapparaten voldoen aan de normen van de serie NBN EN 3.

De blusmiddelen bevinden zich in een kast die gemakkelijk te openen is. De kast is bevestigd op een rood draagelement op een hoogte van maximaal 1 m.

De blusposten zijn doelmatig verspreid over het kampeerterrein in overleg met de bevoegde hulpverleningszone. Ze zijn duidelijk aangegeven door middel van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

In de onmiddellijke nabijheid van het kampeerterrein staat een hydrant met een debiet van 400 l/min ter beschikking die is aangesloten op het openbare waterleidingnet. Als dat niet het geval is, is er een watervoorraad van minstens 20 m3 aanwezig.

Art. 22 - Automatische branddetectie De wooneenheden zijn uitgerust met een automatische branddetectie overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 21 oktober 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 21/10/2004 pub. 10/11/2004 numac 2004203357 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de aanwezigheid van brandmelders in de woningen sluiten betreffende de aanwezigheid van brandmelders in de woningen. HOOFDSTUK 3 - TERREINEN EN WEGEN Art. 23 - Toegangswegen Voor de externe toegangswegen geldt: - minimale vrije breedte: 6 m; - minimale vrije hoogte: 4 m; - maximale helling: 12 ; - draaicirkel: 11 m binnen en 15 m buiten.

Voor de interne wegen geldt: - breedte op de grond: 3 m; - minimale vrije breedte: 3,5 m; - minimale vrije hoogte: 4 m.

Doodlopende wegen zijn niet meer dan 30 m lang. Als een doodlopende weg meer dan 30 m lang is, is er een keer- en manoeuvreermogelijkheid.

Die beschikt over de volgende eigenschappen: - ofwel een vierhoek met één zijde van 20 m, vrij van obstakels; - ofwel een cirkel met een straal van 11 m, vrij van obstakels.

Wanneer automatische slagbomen toegang tot het kampeerterrein verlenen, werken ze volgens de beginselen van de positieve veiligheid en zijn ze uitgerust met een geschikt systeem dat is goedgekeurd door de bevoegde hulpverleningszone. Dat systeem zorgt ervoor dat het kampeerterrein te allen tijde toegankelijk is.

Wanneer het kampeerterrein gelegen is op een plaats met brandgevaar, zoals in het bos of aan de rand van een bebost terrein, wordt er voortdurend gesnoeid.

In functie van bepaalde bijzonderheden van het kampeerterrein kan de bevoegde hulpverleningszone extra blusmiddelen voorschrijven.

Art. 24 - Verkeersgeleiding Het is verboden te parkeren op de wegen op het kampeerterrein.

De richting en de route naar de verschillende uitgangen zijn aangeduid.

Op kampeerterreinen met een verkeerslus is men verplicht één rijrichting aan te houden.

Art. 25 - Evacuatie Wanneer het kampeerterrein omgeven is door een omheining, heeft het twee nooduitgangen waarlangs de aanwezigen het kampeerterrein kunnen verlaten.

De toegang tot deze nooduitgangen is aangeduid en verlicht.

Art. 26 - Verkeerstekens Om het verkeer op de interne wegen van het kampeerterrein te vergemakkelijken, zijn er verkeerstekens aangebracht. De signalisatie bestaat uit de volgende wegverkeerstekens overeenkomstig de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer: - parkeerverbod - E1; - stoppen en voorrang verlenen - B5; - gebodsborden - D1e - D1f; - verbodsborden - C1 - C43; - voorrang verlenen - B1.

De nooduitgangen zijn aangeduid door middel van pictogrammen overeenkomstig de Codex over het welzijn op het werk.

Art. 27 - Elektrische installaties § 1 - Alle interne en externe wegen van het kampeerterrein zijn verlicht. Alle verlichtingswijzen zijn toegestaan met uitzondering van lichtbronnen die werken op brandstof.

De verlichting maakt het mogelijk zich vlot te verplaatsen over het hele terrein en zo nodig de aanwezigen te evacueren.

De verlichting is niet permanent. § 2 - De elektrische installaties voldoen aan de bepalingen van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en de eventueel van toepassing zijnde vigerende normen en verordeningen. Deze installaties worden gekeurd door een controleorganisme dat is erkend door de Federale Overheidsdienst Economie.

Art. 28 - Meldings- en alarmmiddelen De exploitant zet meldings- en alarmmiddelen in.

Indien een stabiele mobiele telefoonverbinding niet kan worden gegarandeerd, staat om meldingen te doen een vrij toegankelijk toestel ter beschikking dat is verbonden met het vaste telefoonnet.

De exploitant zorgt voor een alarmsysteem dat de aanwezige personen aanmaant om het kampeerterrein zo snel mogelijk te verlaten.

Aanwijzingen voor de bediening van het alarmsysteem hangen uit in de drie landstalen en het Engels.

Art. 29 - Huishoudelijk reglement en plattegrond § 1 - Het huishoudelijk reglement hangt goed zichtbaar uit aan de receptie van het kampeerterrein en in de buurt van elke sanitaire installatie. Het is opgesteld in de drie landstalen en het Engels.

Het huishoudelijk reglement bevat de volgende minimumvoorschriften en informatie: 1° informatie over de noodprocedures (evacuatie, waarschuwing, melding en alarm);2° het verbod te parkeren op de interne en externe wegen;3° de toelating om traditionele barbecues te gebruiken als ze zich op een afstand van minstens 2 m van brandstoffen bevinden en als de omgeving voortdurend onderhouden wordt;4° het verbod om vuuraanmakers te gebruiken;5° de locatie van de nooduitgangen;6° de plaats van de verzamelpunten buiten het kampeerterrein bij evacuatie van het kampeerterrein. Het huishoudelijk reglement bevat fundamentele aanwijzingen voor het geval van een evacuatie, die oproepen om: 1° de kalmte te bewaren;2° de verschillende energievoorzieningen uit te schakelen;3° de noodhulpdiensten te waarschuwen;4° te proberen de brand te blussen;5° het kampeerterrein te verlaten overeenkomstig het evacuatieplan. Het huishoudelijk reglement bevat ook de aanwijzingen voor gasten ter brandpreventie overeenkomstig hoofdstuk 4. § 2 - De plattegrond hangt uit aan de ingang van het kampeerterrein en aan elke sanitaire installatie. Hij omvat alle wegen, de nummering van de standplaatsen, de rijrichting, de locatie van de blusposten en de verbandkist, de verschillende ruimten die een risico inhouden en de energiebronnen alsook het meldings- of telefoontoestel en eventueel de nooduitgangen.

Twee exemplaren van die plattegrond en de beschrijving van het alarmsysteem worden bezorgd aan de bevoegde hulpverleningszone.

Art. 30 - Verbandkist Het kampeerterrein is voorzien van een gemakkelijk toegankelijke verbandkist die bewaard wordt aan de receptie of in het EHBO-lokaal en voldoet aan de Codex over het welzijn op het werk. HOOFDSTUK 4 - AANWIJZINGEN VOOR GASTEN TER BRANDPREVENTIE Art. 31 - Veiligheidsinstructies voor gasten De exploitant maant de gasten aan om de volgende instructies na te leven: - geen kleine apparaten, zoals campingkooktoestellen op gas, gebruiken zonder toezicht; - de regels van de correcte omgang met LPG-installaties naleven; - maximaal twee gasflessen gebruiken om de verschillende apparaten van gas te voorzien; - geen volle of lege gasflessen opslaan; - de lengte van de slang tussen de fles en het verbruikstoestel beperken tot maximaal 2 m; - de slangen vervangen voor de opgegeven vervaldatum of wanneer ze beschadigd zijn (snee, barstjes enz.); - elk slanguiteinde voorzien van een aangepaste slangklem; - alle gasflessen rechtop zetten; - niet roken tijdens de hantering van de flessen; - geen verwarmingstoestellen met vaste of vloeibare brandstoffen gebruiken zonder aansluiting op een afvoer naar buiten overeenkomstig de regels van de techniek; - bij gebruik van verwarmingstoestellen met vaste of vloeibare brandstoffen zorgen voor een goede ventilatie en verluchting van de ruimten (toevoer van buitenlucht); - zorgen voor de ventilatie en verluchting van de doucheruimte; - het onderhoud van de kook- en verwarmingstoestellen verzekeren; - de afzuigkappen van de keuken regelmatig reinigen; - eventueel een blusdeken en/of een brandblusser ter beschikking hebben.

Deze aanwijzingen hangen goed zichtbaar uit aan de receptie en worden bij elke nieuwe bezetting van een kampeerplaats aan de gasten overhandigd.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Regering van 21 december 2023 tot uitvoering van het decreet van 23 januari 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/01/2017 pub. 10/03/2017 numac 2017201251 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet ter bevordering van het toerisme sluiten ter bevordering van het toerisme met betrekking tot de specifieke veiligheidsnormen voor toeristische verblijven.

Eupen, 21 december 2023.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen en Financiën, O. PAASCH De Minister van Cultuur en Sport, Werkgelegenheid en Media, I. WEYKMANS

^