gepubliceerd op 10 juni 2004
Besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen
22 APRIL 2004. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen, inzonderheid op de artikelen 24, 26, 30 en 74;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 12 juli 1990 houdende organisatie van de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor vroegtijdige hulpverlening aan gehandicapte kinderen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 28 juli 1992 betreffende de begeleidingsdiensten voor volwassen gehandicapten;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 tot uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen, inzonderheid op artikel 54, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002;
Gelet op het besluit van 9 oktober 1997 : het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen, inzonderheid de artikelen 2 en 85;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 december 2003 en 23 februari 2004;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 18 december 2003;
Gelet op het advies van het beheerscomité van het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), gegeven op 5 februari 2004;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht op 7 april 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, bij de wet van 8 september 1997 en bij de wet van 2 april 2003;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Na beraadslaging, Besluit : Titel I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;2° het besluit van 4 juli 1996 : het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 houdende uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;3° het besluit van 9 oktober 1997 : het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen;4° de wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;5° het besluit van 12 juli 2001 : besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen voor de residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen;6° de Minister : de Minister bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid;7° het Agentschap : het " Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées ";8° het gewestelijk bureau : de gewestelijke bureaus opgericht krachtens artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 houdende uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;9° het beheerscomité : het beheerscomité van het Agentschap, ingesteld krachtens artikel 31 van het decreet;10° de begunstigde : a) elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 2 van het decreet en voor wie tot de noodzaak tot begeleiding door een dienst voor volwassen begeleiding besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van het Agentschap.b) elk gehandicapt kind zoals omschreven in artikel 2 van het decreet, zijn ouders, zijn gezin en/of zijn levenssfeer en dit van zodra de handicap diagnose vastgesteld is, voor wie tot de noodzaak tot opvolging door een dienst voor vroegtijdige hulpverlening besloten wordt bij beslissing tot tegemoetkoming van het Agentschap.11° de begeleider : de werknemer van de dienst die tussenbeide komt in het begeleidingsproces van de begunstigde;12° de algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en aan de specifieke behoeften van de jongeren kunnen voldoen;13° de omvorming : de omvorming van de dienst bedoeld in afdeling 2 van titel VIII van het besluit van 9 oktober 1997;14° de begeleiding : de begeleiding, de hulp, de steun en de opvolging door de diensten voor vroegtijdige hulp en de begeleidingsdiensten voor volwassenen;15° de netwerking : het werk dat volgens beide hierna omschreven logica's verricht wordt : a) de logica die steunt op de kennissenkring van de jongere.Die praktijk zet de jongere ertoe aan om blijvend te werken aan de betrekkingen met zijn omgeving, om een zo open en gevarieerd mogelijke kennissenkring te verwerven, en b) de logica die betrekking heeft op het netwerk van professionelen, samengesteld uit diensten en maatschappelijk werkers.Bedoeld netwerk wordt gezien als een instrument dat in dienst staat van de begeleiding. Eén van de kenmerken van bedoelde praktijk bestaat erin te voorzien in coördinatievormen en in samenwerkingsverbanden tussen de verschillende diensten; 16° de dienst voor vroegtijdige hulpverlening : de dienst erkend door het Agentschap krachtens dit decreet die met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 4 van het decreet en in de artikelen 3, 4 en 5 van dit besluit, de begunstigden begeleidt zodra de handicap diagnose wordt vastgesteld en dit tot 8 jaar alsook hun familie en/of levenssfeer;17° de begeleidingsdienst voor volwassenen : de dienst erkend door het Agentschap krachtens dit decreet die met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 4 van het decreet en in de artikelen 3, 4 en 5 van dit besluit, de begunstigden begeleidt vanaf 18 jaar; 18° de(...) dienst(...) : de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en de begeleidingsdiensten voor volwassenen; 19° de begeleidingsdiensten : de benaming van de begeleidingsdiensten voor volwassen voor de inwerkingtreding van dit besluit;20° administratieve entiteit : administratieve entiteit zoals bedoeld in artikel 2 van het besluit van 9 oktober 1997.21° het kadaster van de tewerkstelling : de personeelslijst opgemaakt door de dienst aan het einde van elk jaar volgens een model opgesteld door het Agentschap. Titel II. - Algemene beginselen en opdrachten van de diensten HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen
Art. 3.De begeleiding bestaat in het bevorderen van de actieve en geïndividualiseerde deelname van de begunstigden in de verwezenlijking van hun projecten en in de ontwikkeling van hun burgerschap in hun levenssfeer, met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 4 van het decreet en in de artikelen 4 en 5 van dit besluit. Deze actieve deelname berust op de mobilisatie, de erkenning en de waardering van de bevoegdheden of de ontplooiing van de begunstigde Die doelstelling bedoeld in het eerste lid wordt meer bepaald op de volgende vlakken nagestreefd : gezins-, school-, maatschappelijk leven, vrijetijdsbesteding en cultuurbeleving, vorming, gezondheid of professionele behandeling.
Art. 4.§ 1. Bij de begeleiding worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° levenskwaliteit wordt nagestreefd in functie van het ritme van elke persoon;2° het uitoefenen van rechten en plichten in verband met het burgerschap;3° er wordt gehandeld op verschillende plaatsen in associatie met verschillende actoren;4° er wordt in netwerk gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een overkoepelende benadering van de door de jongere ondervonden problemen;5° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van al haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen. § 2. Bij de vroegtijdige hulpverlening worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° Bij de individuele aanvragen van de ouders of van de vertegenwoordigers van het kind, bijdragen tot de uitwerking van een project voor het kind in samenhang met zijn leefwereld en dat rekening houdt met zijn socio-culturele en familiale omgeving en zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten eerbiedigt;2° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van dit project. § 3 Bij de begeleiding voor volwassenen worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° Bij de individuele aanvragen van de persoon of, als hij die niet zelf kan formuleren, van zijn wettelijke vertegenwoordiger, van de persoon aan wie hij wordt toevertrouwd of van zijn omgeving : met de betrokkene en, desgevallend, met de personen die hem daarbij geholpen hebben, een individueel project opstellen dat overeenstemt met zijn behoeften, rekening houdt met zijn socio-culturele en familiale omgeving en zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten eerbiedigt;2° er wordt telkens nagegaan of de algemene diensten kunnen bijdragen tot het tot stand komen van dit project.
Art. 5.De dienst waarborgt het respect voor het privé-leven de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de begunstigde en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
De dienst waarborgt dezelfde dienstverlening aan alle gehandicapte personen en mag de begunstigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in artikel 83 als opvang- en begeleidingsvoorwaarde. HOOFDSTUK II. - Opdrachten van de diensten.
Art. 6.De dienst verstrekt de begunstigde informatie en verleent hem geïndividualiseerde steun in coördinatie met zijn netwerk zoals bedoeld in artikel 2, 15° zodat de verschillende ondernomen begeleidingsactiviteiten zinvol en samenhangend worden gemaakt.
Art. 7.§ 1. De diensten voor vroegtijdige hulpverlening vervullen de volgende algemene opdrachten : 1° door hoofdzakelijke individuele tegemoetkomingen die voornamelijk plaatsvinden in het levenssfeer, educatieve hulp verlenen aan kinderen met een mentale, fysieke of sensoriele handicap en dit, vanaf het ogenblik dat de handicap diagnose wordt vastgesteld tot de leeftijd van acht jaar;2° aan de familie en aan het levenssfeer van de gehandicapte kinderen, een educatieve, sociale en psychologische hulp verlenen om ze in staat te stellen om de moeilijkheden in verband met de handicap op te lossen en zo de optimale ontwikkeling van het kind in zijn leefklimaat te bevorderen;3° de preventie en het opsporen van elke handicap bevorderen voor, tijdens en na de zwangerschap, en zich aansluiten bij en meewerken aan elk initiatief op dat vlak. De diensten voor vroegtijdige hulpverlening kunnen ook collectieve acties of een gemeenschappelijk werk ontplooien met het oog o.a. op de vorming en de informatie van ouders en de verschillende levenssfeers van het kind : kribbe, school,... § 2. De begeleidingsdiensten voor volwassenen vervullen de drie volgende opdrachten : 1° een individuele begeleiding;2° het ontwikkelen van een werk in gemeenschap;3° het genereren, formuleren en uitwerken van collectieve oplossingen voor individuele behoeften; Zij vervullen deze opdrachten door : 1° te luisteren, te informeren en de aanvraag te verduidelijken;2° een begeleiding voor te stellen met respect voor het socio-cultureel en familiaal achtergrond van de begunstigde;3° oriënteringsacties te ontwikkelen naar meer aangepaste antwoorden in samenspraak met de begunstigden;4° de gehandicapte persoon te oriënteren naar diensten die voor hem nuttig zijn zonder hun plaats in te nemen;5° door preventieve acties te ontwikkelen inzake handicaps overeenkomstig het decreet van 6 april 1995;6° andere diensten of groeperingen te informeren en te sensibiliseren.
Art. 8.Het werk in gemeenschap bedoeld in artikel 7 bestaat in het ontwikkelen van een dynamiek gekenmerkt door netwerking en deelname van de verschillende actoren in het leven van de begunstigde. Die dynamiek beoogt het opzetten van plaatselijke samenwerkingsverbanden, alsmede de beïnvloeding van de rol van overheid en diensten en het genereren op lange termijn van vaardigheden en capaciteiten die de integratie van de begunstigden bevorderen.
De dienst ontwikkelt onder andere de volgende werkwijzen : 1° het inzetten van groepen en personen die bereid zijn mee te werken aan het integratieproces van de sociale begunstigden; 2° het deelnemen aan een handicap sensibilisering en aan de begeleidingsgebruiken bij de vakmensen voor de personen in betrekking met de gehandicapte persoon en met de Gemeenschap;. 3° het bevorderen van de coördinatie en de samenwerking tussen de diensten en met de overheid en het verenigingsleven. Titel III. - Erkenning van de diensten HOOFDSTUK I. - Soorten erkenning
Art. 9.Volgens de begeleide begunstigden en de opdrachten die ze vervullen, worden de diensten erkend als polyvalente of specifieke dienst.
Art. 10.De polyvalente dienst begeleidt de begunstigden met elk soort handicap en helpt hen met al hun vragen en behoeften.
Art. 11.De specifieke dienst begeleidt de begunstigden die één of meerdere bepaalde handicaps vertonen en helpt hen met al hun vragen en behoeften.
Hij zorgt ook voor steun, vorming en geldt als model wat betreft het geheel van het grondgebied van het Franse taalgebied van het Waalse Gewest.
De specifieke dienst kan ook bijdragen tot het onderzoek inzake vroegtijdige hulpverlening of volwassen begeleiding voor wat zijn handicap(en) betreft. HOOFDSTUK II. - Procedures Afdeling 1. - Aanvraag om eerste erkenning
Art. 12.De aanvraag om eerste erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan het Agentschap gericht. Bij de aanvraag worden de volgende stukken en gegevens gevoegd : 1° de aangevraagde soort erkenning;2° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele begeleidingsprojecten uitgewerkt en opgevolgd worden;3° de identiteit van de directeur van de dienst, diens bewijs van goed zedelijk gedrag sinds minder dan drie maanden afgeleverd en de geschreven bevoegdheidsoverdracht van de inrichtende macht bedoeld in artikel 52;4° een afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 2; 5° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een V.Z.W. of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de bevoegde; 6° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de R.D.S.Z.P.P.O. en, voor de V.Z.W.'s, het inschrijvingsnummer in het rijksregister; 7° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.
Art. 13.Binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag om eerste erkenning stuurt het Agentschap de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van het dossier als het volledig is. Als het dossier onvolledig is, informeert het Agentschap de aanvrager op dezelfde wijze en geeft het hem kennis van de ontbrekende stukken.
Het Agentschap behandelt het dossier en het beheerscomité van het Agentschap beslist binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de aanvraag om eerste erkenning. Afdeling 2. - Aanvraag om hernieuwing van de erkenning
Art. 14.De aanvraag om hernieuwing wordt uiterlijk zes maanden vóór afloop van de geldigheidstermijn van de erkenning bij ter post aangetekend schrijven aan het Agentschap gericht.
De termijn van zes maanden wordt tot twee maanden ingekort als de erkenning verleend wordt voor een duur van zeven maanden of minder.
Art. 15.De aanvraag gaat vergezeld van de stukken bedoeld in artikel 12, 1°, 2° en 4°. Als de andere stukken vereist krachtens artikel 12, eerste lid, wijzigingen ondergaan, worden zij bijgevoegd.
De jaarlijkse evaluatieverslagen bedoeld in artikel 38 en opgesteld sinds de laatste erkenning, worden eveneens bij de aanvraag gevoegd.
Art. 16.De inspectiediensten van het Agentschap gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in titel IV. De beoordelingen van de inspectiediensten worden aan de leden van het beheerscomité gericht om hem van advies te dienen bij zijn besluitvorming.
Art. 17.De dienst blijft voorlopig erkend totdat het beheerscomité zijn beslissing getroffen heeft. Afdeling 3. - Beslissing tot eerste erkenning en tot hernieuwing van
de erkenning
Art. 18.Het beheerscomité beoordeelt de elementen van het dossier betreffende de aanvraag om eerste erkenning.
Art. 19.In geval van hernieuwing beslist het beheerscomité van het Agentschap op grond van de verschillende elementen van het dossier en van het evaluatieverslag bedoeld in artikel 16.
Art. 20.De beslissing van het Agentschap vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het soort erkenning;3° het theoretische volume van de begeleidingsuren toegekend voor één kalenderjaar en bepaald overeenkomstig hoofdstuk III van deze titel;4° het minimumaantal individuele dossiers dat over één kalenderjaar beheerd moet worden.
Art. 21.De erkenning wordt verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Zij kan hernieuwd worden. Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen
Art. 22.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende van de erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in titel IV niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité bij de hernieuwing of op elk ander tijdstip, na verhoor van de verantwoordelijken van de dienst, de erkenning voorwaardelijk behouden, opschorten of intrekken dan wel het aantal erkende uren en dossiers verminderen.
Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning of tot de vermindering van het aantal erkende uren en dossiers.
Art. 23.Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een " begeleidingscomité ", dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.
Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van het Agentschap, één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft het Agentschap één van de maatregelen bedoeld in artikel 22.
Art. 24.Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt het Agentschap elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de begeleiding van de gehandicapte personen kan worden gezorgd. HOOFDSTUK III. - Bepaling en wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het minimumaantal individuele dossiers Afdeling 1. - Bepaling van het theoretisch aantal begeleidingsuren en
van het minimumaantal individuele dossiers
Art. 25.De dienst erkend vóór de datum van uitvoering van dit besluit, is het voorwerp van een eerste erkenning op basis van titel 3, in het kader waarvan zowel een theoretisch aantal begeleidingsuren als een minimumaantal individuele dossiers worden vastgelegd.
Hetzelfde kader geldt voor de diensten die later erkend zouden worden.
Art. 26.Het theoretisch aantal begeleidingsuren wordt verkregen door het theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) met 1 600 uren te vermenigvuldigen.
Dat theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 4 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken.
Het totaalaantal ETPt wordt verkregen door de in artikel 73 bedoelde jaarlijkse toelage te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst bij de eerste erkenning. Die schaal, bedoeld in bijlage 3, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 54,15 % .
De gemiddelde anciënniteit wordt berekend op basis van een naamlijst van het personeel aangesteld bij de bestaande dienst of van het personeel voorzien voor de op te richten dienst.
De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van de personen vermeld op de laatste personeelslijst waarover het Agentschap beschikt.
De anciënniteit van de personeelsleden die niet op de lijst voorkomen, wordt door het Agentschap berekend op grond van bewijsstukken verstrekt door de dienst. Bij gebreke daarvan wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.
Het aantal prestaties opgenomen in de berekening van de geldelijke anciënniteit van de werknemer die van een indeling van beroepsloopbaan geniet zoals bedoeld in punt V van bijlage VI is gelijk aan diegene waarover hij beschikte vóór hij zijn halftijdse prestaties verminderde.
Het aantal bezoldigde prestaties van een werknemer die aangeworven is om een werknemer te vervangen die zijn prestaties van voltijds naar halftijds vermindert op grond van deze bepalingen, worden niet in aanmerking genomen.
Art. 27.Het minimumaantal individuele dossiers waarvoor de dienst erkend is, wordt verkregen door het theoretisch aantal ETPa te vermenigvuldigen met 20.
Art. 28.Een bijkomende toelage om aanvullend personeel aan 0,5 voltijdse equivalent aan te werven wordt verleend aan de diensten erkend als specifieke diensten bestemd voor personen met een gezicht- of gehoorhandicap.
De toelage bestemd voor deze personeelskosten wordt berekend volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 26.
Deze 0,5 voltijdse equivalent wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van het minimumaantal individuele dossiers bedoeld in artikel 27. Afdeling 2. - Wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en
van het minimumaantal individuele dossiers
Art. 29.Het theoretisch aantal begeleidingsuren en het aantal individuele dossiers kunnen gewijzigd worden, hetzij door het beheerscomité van het Agentschap overeenkomstig de artikelen 25, 26 en 27, hetzij op basis van het aantal individuele dossiers beheerd door de dienst.
Art. 30.In geval van beslissing van het beheerscomité van het Agentschap krachtens de bepalingen bedoeld in artikel 22 worden de jaarlijkse toelage, het theoretisch aantal ETPth en het aantal door de dienst te beheren individuele dossiers verminderd op grond van het theoretisch aantal interventieuren bepaald door het beheerscomité.
Art. 31.§ 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren na het jaar van de eerste erkenning, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 27, worden de jaarlijkse toelagen en het theoretisch aantal voltijdse equivalenten, het theoretisch aantal interventieuren en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd. § 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar. § 3. De vermindering vindt plaats één jaar na de waarnemingsperiode.
Art. 32.Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen door optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode. HOOFDSTUK IV. - Beroepen
Art. 33.Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de krachtens deze titel genomen beslissingen kan bij ter post aangetekend schrijven beroep ingesteld worden bij de Minister.
Art. 34.De verzoeker of diens raad, alsmede het Agentschap of diens afgevaardigde, worden op hun verzoek door de Minister of diens afgevaardigde gehoord.
Art. 35.Het beroep is opschortend, behalve als het ingesteld wordt tegen een beslissing waarbij de eerste erkenning wordt geweigerd.
Art. 36.De Minister beslist binnen drie maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het beroep. De beslissing wordt aan de verzoeker en aan het Agentschap meegedeeld.
Titre IV. - Voorwaarden en erkenningsnormen HOOFDSTUK I. - Normen
Art. 37.Het begeleidingswerk van de begunstigden wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 3, 4 en 5. Afdeling 1. - Project van de dienst
Art. 38.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 1. Daarbij wordt de interventieploeg tot samenwerking aangezet. Het project wordt voor advies voorgelegd aan : 1° voor de diensten beheerd door een privé inrichtende macht : de ondernemingsraad of bij gebrek aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een openbare inrichtende macht : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebrek, aan de representatieve werknemersorganisaties. Dit project wordt op zijn minst bijgewerkt bij elke aanvraag om hernieuwing van de erkenning.
De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.
De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen.
Art. 39.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project. Afdeling 2. - Begeleidingsovereenkomst
Art. 40.De dienst en de begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger sluiten een geschreven begeleidingsovereenkomst. Als de begunstigde minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist.
Art. 41.De begeleidingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° de identiteit van de partijen;2° de algemene doelstellingen van het begeleidingswerk;3° de melding dat een begeleidingsproject door de dienst zal worden uitgewerkt in samenwerking met de begunstigde, diens gezin tijdens de begeleiding door een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of, desgevallend, met de andere partijen die de overeenkomst hebben ondertekend;4° de begin- en einddatum van de begeleidingsovereenkomst;5° de uitdrukkelijke melding dat de begunstigde en/of diens gezin verzocht worden deel te nemen aan het evaluatieproces van de begeleiding;6° het bedrag van de bijdrage;7° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;8° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;9° het adres van het Agentschap waar de begunstigde en/of diens gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan indienen.
Art. 42.De begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het begeleidingswerk. Afdeling 3. - Begeleidingsproject voor de begunstigde
Art. 43.Het begeleidingsproject bedoeld in artikel 41, 3° wordt uitgewerkt binnen drie maanden na de opvang van de begunstigde en bevat de volgende gegevens : 1° een informatief luik over de begunstigde en zijn vragen;2° een projectief luik met hoe dan ook : de wijze waarop het begeleidingsproces zal verlopen rekening houdende met de vragen en de geïdentificeerde behoeften; de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht; 3° een evaluatief luik over de vragen en de actualisering van het begeleidingsproces.
Art. 44.Het begeleidingsproject wordt ondertekend door de dienst, de begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger. De ondertekening van de begunstigde wordt vereist als hij ouder is dan veertien jaar.
Het maakt noodzakelijk deel uit van de begeleidingsovereenkomst en gaat bij het dossier van de begunstigde, dat door de dienst wordt bijhouden.
Individuele prestaties worden opgenomen in dit dossier. Zij vermelden de datum en een korte beschrijving van de prestatie. Afdeling 4. - Agenda van de dienst
Art. 45.De dienst houdt een agenda van de dagelijkse activiteiten van de teamleden. Afdeling 5. - Kwalificaties van het personeel
Art. 46.Het personeel van de diensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 2.
De dienst stelt de afschriften (...) van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van het Agentschap.
Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden een getuigschrift van goed gedrag en zeden aan de dienst voorleggen en bewijzen dat ze niet veroordeeld werden tot correctionele of criminele straffen, wat onverenigbaar is met de functie.
Art. 47.Wat de begeleidingsdiensten voor volwassenen betreft, moet de ploeg samengesteld zijn uit bezoldigd personeel waaronder hoe dan ook werknemers uit minstens twee van de drie volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel.
Wat de diensten voor vroegtijdige hulpverlening betreft, moet de ploeg samengesteld zijn uit bezoldigd personeel waaronder hoe dan ook een psycholoog of een psycho-pedagoog en minstens een werknemer uit een van de volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel. Afdeling 6. - Personeelsvorming
Art. 48.Op grond van het project bedoeld in artikel 38 stelt de dienst een vormingsprogramma op voor minimum twee jaar.
Dat programma, opgemaakt na een gedachtewisseling met de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de capaciteiten van het personeel. Het bepaalt de criteria, de modaliteiten en de periodiciteit voor de evaluatie van die drie aspecten.
Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië. Afdeling 7. - Rechtspersoon
Art. 49.De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.
Art. 50.Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk opgericht wordt, mag deze niet samengesteld worden uit meer dan één vijfde van de personeelsleden of één vijfde van de personen die met hen aanverwant zijn tot de derde graad (...).
Art. 51.Als hij door een vereniging zonder winstoogmerk opgericht wordt, mag de raad van bestuur voor meer dan één derde van het totaal aantal bestuurders of van de personen die deel uitmaken van het personeel van de dienst niet samengesteld zijn uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als echtgenoot, wettelijke samenwoners, bloed- of aanverwante tot en met de tweede graad en dit vanaf 1 januari 2004. Afdeling 8. - Beheer van de dienst
Art. 52.§ 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden : 1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het Agentschap daarop controle kan uitoefenen.De technische, boekhoudkundige en budgettaire autonomie kan eventueel verleend worden via een administratieve entiteit waartoe de dienst zou behoren; 2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid of die van de directeur-generaal van de administratieve entiteit bedoeld in punt 1°, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap;f) de sluiting van overeenkomsten met de schoolinrichtingen en de algemene diensten. § 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om voortdurend de effectieve leiding van de dienst waar te nemen. Als hij afwezig is tijdens de activiteiten voorzien in het kader van de begeleidingsprojecten, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in noodgevallen de nodige maatregelen kunnen treffen en in staat zijn om zowel interne als externe vragen te beantwoorden. § 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt het Agentschap de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en binnen de termijn die het Agentschap bepaalt om de nodige maatregelen te treffen.
Bij gebrek, zal het Agentschap zich wenden tot het Beheerscomité dat moet beslissen overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 22. Afdeling 9. - Administratief en boekhoudkundig beheer
Art. 53.Onverminderd de bepalingen van artikel 27 van het decreet maakt de dienst op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 48.
Art. 54.De dienst maakt de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 48 : 1° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de privé-sector : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de openbare sector : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties.
Art. 55.De dienst vermeldt de referenties van de door het Agentschap verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.
Art. 56.De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
Art. 57.De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.
De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door het Agentschap aan de diensten meegedeeld.
Art. 58.De financiële bijdragen die krachtens artikel 83 van de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601 en 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten d.m.v. een omzendbrief in kennis worden gesteld.
In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.
De toelagen die door de overheid of door gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden gestort, worden eveneens afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze bij het boekjaar zijn ondergebracht. Bedoelde toelagen worden slechts in aanmerking genomen voorzover ze toegekend worden ter dekking van de uitgaven op grond waarvan het bedrag van de toelage wordt berekend.
Art. 59.De beginbalans van elke dienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 60.De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar.
Ze gaan eveneens vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert of waarmee hij verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van de artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 99.
Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.
Art. 61.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een controle of een unieke directie in de zin van artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 1999, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het adequaat register. Afdeling 10. - Verzekeringen
Art. 62.Vóór elke begeleiding van een jongere gaat de dienst een verzekeringspolis aan : 1° ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen of veroorzaakt door de begunstigde.De polis moet vermelden dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekken tot minimum 2 479 000 euro voor lichamelijke schade en 247 900 euro voor materiële schade. De verzekeringspolis moet desgevallend de dekking voorzien van collectieve activiteiten die plaatsvinden in de dienstlokalen; 2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een begunstigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht. In dit geval dekt de verzekering het overlijden voor een bedrag van 12 394 euro en de behandelingskosten tot minimum 2 479 euro. Afdeling 11. - Verplichtingen betreffende de gebouwen en installaties
Art. 63.De gebouwen en installaties bieden de begunstigden toegangsmogelijkheden ivm hun handicap. HOOFDSTUK II. - Controle
Art. 64.De inspectiediensten hebben als opdracht na te gaan of aan de erkenningsnormen en -voorwaarden wordt voldaan. Ze evalueren regelmatig de tenuitvoerlegging van de projecten van de dienst.
Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten en de educatieve ploegen de werkmethodes, de kwaliteit van de dienstverleningen en -verstrekkingen, alsmede de vastlegging van de begeleidingsprojecten.
Ze gaan na of de projecten daadwerkelijk bestaan en of ze bijgewerkt worden.
De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.
Art. 65.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie tov de diensten en de begeleidingsploegen.
De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en(of) de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.
Titel V. - Opvangbeleid
Art. 66.§ 1. De bedoelde diensten mogen de jongere begeleiden voorzover hij beschikt over : 1° de beslissing tot tussenkomst van het Agentschap, bedoeld in artikel 21 van het decreet, waarbij de begeleiding noodzakelijk wordt geacht;2° de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 15 van het besluit van 4 juli 1996;3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander gewest die krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied. § 2. In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in § 1, kan het Agentschap ermee instemmen dat de dienst tijdelijk een begunstigde begeleidt als hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger reeds een individuele aanvraag om tussenkomst heeft ingediend met het oog op een begeleiding en voorzover binnen drie maanden één van de volgende stukken wordt overgelegd : 1° een door een andere administratie afgegeven bewijsstuk waarbij het bestaan van een handicap wordt bevestigd;2° een attest ingevuld door een pluridisciplinaire ploeg van een erkend centrum bedoeld in artikel 39 van het besluit van 4 juli 1996;3° een attest ingevuld door een pluridisciplinaire ploeg die niet onder de dienst ressorteert en die minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt;4° een beslissing tot tussenkomst van het Agentschap in de opvang of in de opvang en huisvesting;5° uitsluitend voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening : de overlegging van een stuk afgegeven naargelang het geval door : a) een erkende ziekenhuisdienst, b) een dienst erkend door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, een consultatiebureau van de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Kind en Gezin). De overlegging van één van deze stukken loopt niet vooruit op de beslissing die uit de analyse van het basisdossier zal voortvloeien. § 3. De beslissing van het Agentschap waarbij de begeleiding wordt toegestaan, mag niet genomen worden vóór de datum waarop de aanvraag bij aangetekend schrijven naar het bevoegde gewestelijk bureau van het Agentschap wordt verzonden, noch op de datum van opvang door de dienst. § 4. Als de begunstigde reeds in aanmerking komt voor een andere tussenkomst bepaald bij het besluit van 9 oktober 1997, worden geen bijkomende pluridisciplinaire gegevens voor de tussenkomst bepaald bij dit besluit vereist.
Art. 67.De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van het Agentschap binnen drie dagen kennis van de berichten van opening en sluiting van de dossiers van de begunstigden die ze begeleiden.
Art. 68.Het dossier van de begunstigde mag niet meegerekend worden in het minimumaantal dossiers bedoeld in artikel 27 als het Agentschap niet concludeert tot de noodzaak van een begeleiding.
Art. 69.Een afwijking in verband met de leeftijd van de begunstigden kan door het Agentschap toegekend worden op grond van een individueel dossier.
Art. 70.Het Agentschap komt tussen voor de begeleiding van een begunstigde door één dienst.
De cumulatie is evenwel toegelaten voor een begunstigde die beroep doet op : 1° een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of begeleiding voor volwassenen en een familiale plaatsing;2° een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of begeleiding voor volwassenen en een revalidatiecentrum;3° een begeleidingsdienst voor volwassenen en een centrum voor beroepsvorming;4° een begeleidingsdienst voor volwassenen en een aangepaste werkplaats. Het Agentschap kan ook de cumulatie toelaten met een opvang of een begeleiding door een andere structuur op grond van een individueel project.
Titel VI. - Klachten
Art. 71.Elke klacht betreffende integratiehulp wordt per post gericht aan het Agentschap, dat binnen tien dagen ontvangst bericht. Het Agentschap geeft de inrichtende macht onmiddellijk kennis daarvan. Het onderzoekt de klacht binnen hoogstens zes maanden. Het geeft de klager, de directie en de inrichtende macht kennis van het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.
Titel VII. - Subsidiëring HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Art. 72.§ 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse personeelstoelage;2° een jaarlijkse werkingstoelage;3° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;4° een aanvullend bedrag bovenop de jaarlijkse toelage ter financiering van de loonschaalverhoging bedoeld in het akkoord met de Waalse non-profitsector. § 2. Het totaalbedrag van de toelagen dat voortvloeit uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. HOOFDSTUK II. - Berekening van de jaarlijkse toelagen
Art. 73.§ 1. De bedragen van de jaarlijkse werkings- en personeelstoelage voor het lopende boekjaar wordt gehandhaafd voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding die erkend zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Hun personeelstoelage wordt verhoogd om 2,5 theoretische voltijdse equivalenten (ETPt)te financieren tegen de referentieschaal bedoeld in bijlage 3.
De referentieschaal bedoeld in het vorig lid houdt rekening met : a) de gemiddelde anciënniteit van het personeel van de dienst bepaald krachtens de bepalingen van artikel 26;b) een coëfficiënt werkgeverslasten van 54,15 % . § 2. Als de erkenning verlengd wordt na een omvorming bedoeld in artikel 85, 5°, d) van het besluit van 9 oktober 1997, worden die toelagen aangevuld met het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 23, § 3, van bedoeld besluit. 85 % van dit saldo wordt toegekend aan de personeelstoelage, het resterend bedrag gaat naar de werkingstoelage. § 3. Voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en volwassenen begeleiding opgericht na de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een omvorming bedoeld in artikel 85, 5°, d) van het besluit van 9 oktober 1997, is het bedrag van de toelagen bedoeld in § 1 gelijk aan het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 23, § 3, van bedoeld besluit.
Hoe dan ook wordt de omvorming zodanig uitgevoerd dat de werkingstoelage 18.407,97 bedraagt, gekoppeld aan het indexcijfer 126,83 van 1 juli 2000 en dat het saldo voor de personeelstoelage minstens de financiering van 2,5 theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) toelaat tegen de referentieschaal bedoeld in bijlage 3.
De referentieschaal bedoeld in het vorig lid houdt rekening met : a) de gemiddelde anciënniteit van het personeel van de dienst bepaald krachtens de bepalingen van artikel 26;b) een coëfficiënt werkgeverslasten van 54,15 % .
Art. 74.De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die worden opgericht of die mogen uitbreiden krachtens de bepalingen van titel IX.
Art. 75.Onverminderd de bepalingen van artikel 22, worden de jaarlijkse toelagen berekend over periodes van drie jaar aan het einde waarvan de bepalingen van artikel 31 in voorkomend geval worden toegepast.
Art. 76.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.
De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen in het openbaar ambt. HOOFDSTUK III. - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit
Art. 77.§ 1. Een toelagetoeslag voor het personeel wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 26. § 2. De dienst bezorgt het Agentschap per aangetekende brief aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een kadaster van de tewerkstelling.
Behalve geval van overmacht, wordt het niet naleven van deze termijn, het poststempel geldt als bewijs, als volgt bestraft : 1° een boete gelijk aan 1/1000 van de jaarlijks te bekomen toelage per dag vertraging;2° onverminderd deze boete, wordt een aanmaning bij ter post aangetekende brief opgestuurd, uiterlijk 21 dagen na de vertraging;3° als het onderzoeksformulier binnen 10 dagen na het verzenden van de aangetekende aanmaning niet binnen is, wordt de jaarlijkse toelage teruggebracht op 90 % van het bedrag dat tijdens het vorig boekjaar verleend werd en dit, naar rato van het aantal erkende dossiers. De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.
Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in bijlage 4 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning.
Art. 78.Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.
Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast. HOOFDSTUK IV. - Toeslag voor de financiering van de opwaardering van de personeelslonen in de non-profit sector
Art. 79.De jaarlijkse personeelstoelage is het voorwerp van een toeslag die bestemd is voor de financiering van de opwaardering van de personeelslonen bepaald bij de raamovereenkomst van 16 mei 2000, volgens de procedure die vastligt in het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen die toegekend worden aan de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen. HOOFDSTUK V. - Controle op de jaarlijkse toelage
Art. 80.§ 1. Als het totaalaantal uren gepresteerd door het begeleidingspersoneel lager is dan het aantal uren waarvoor de dienst erkend is, geeft het Agentschap hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.
Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 2. Als het totaalbedrag van de toelaatbare lasten kleiner is dan de overeenkomstige toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door het Agentschap, waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.
Art. 81.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in de bijlagen 5 en 6 nader bepaald.
Art. 82.Na kennisgeving gaat het Agentschap over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.
Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.
De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit besluit.
De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.
De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.
Titel VIII. - Bijdragen van de begunstigden
Art. 83.De diensten mogen de begunstigden verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan het indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.
De diensten mogen bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de begunstigde met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.
Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de begunstigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen.
Titel IX. - Programmering
Art. 84.Een polyvalente dienst voor vroegtijdige hulpverlening dekt een zone dat minstens acht duizend kinderen van minder dan acht jaar telt.
Een polyvalente begeleidingsdienst voor volwassenen dekt een zone van minstens 50 000 inwoners.
De subregionale coördinatiecommissies (...) maken aan het einde van het eerste semester van elk jaar hun voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering.
De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt om de zes maanden door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt.
Titel X. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 85.Voor de begeleidingsdiensten opgericht bij het decreet van 29 juli 1992 en erkend als begeleidingsdienst voor volwassenen op grond van dit besluit, alsook voor de diensten voor vroegtijdige hulpverlening opgericht bij het decreet van 12 juli 1990 en erkend als diensten voor vroegtijdige hulpverlening op grond van dit besluit zijn de bepalingen van artikel 47 van toepassing naargelang de natuurlijke vervanging van het tewerkgesteld personeel op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 86.De werknemers die in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenenen tewerkgesteld waren vóór de datum van inwerkingtredingen van dit besluit, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren.
Art. 87.In artikel 54, § 1, eerste lid, van het besluit van 4 juli 1996 wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « De erkenning wordt slechts verleend aan de diensten en structuren bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het decreet, met uitzondering van de diensten voor sociale integratie bedoeld krachtens het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren en de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding voor volwassenen bedoeld krachtens het besluit van de Waalse Regering van betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen, als de volgende principes in acht genomen worden : »
Art. 88.In artikel 2 van het besluit van 9 oktober 1997 wordt het punt 17° vervangen met de volgende bepaling : « 17° de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding voor volwassenen : de diensten bedoeld krachtens het besluit van de Waalse Regering van betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen;
Art. 89.In artikel 85, 5° van besluit van 9 oktober 97 worden de punten f) en g) opgeheven.
Art. 90.De bepaling van punt d) van artikel 85, 5° van het besluit van 9 oktober 97 wordt vervangen door de volgende bepaling : « van de tenlasteneming van jongeren en volwassenen in tenlastenemingen door een residentiële overgangsdienst of van dossiers in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening, voor integratiehulp of begeleiding voor volwassenen : ».
Art. 91.Krachtens de bepalingen bedoeld in artikel 74 van het decreet worden op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de volgende besluiten opgeheven : 1° het besluit van de Waalse Regering van 13 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 12 juli 1990 houdende organisatie van de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor vroegtijdige hulpverlening aan gehandicapte kinderen;2° het besluit van de Waalse Regering van 13 april 1995 tot uitvoering van het decreet van 28 juli 1992 betreffende de begeleidingsdiensten voor volwassen gehandicapten Art.92. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004.
Art. 93.De Minister tot wiens bevoegdheden het gehandicaptenbeleid behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 22 april 2004.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
Bijlage 1 (bedoeld in artikel 38) Dienstproject - Schets 1. OVERZICHT VAN HET PROJECT.2. FINALITEIT EN DOELSTELLINGEN.3. DOELGROEPEN : a) soorten handicap;d) leeftijd;c) varia.4. OVEREENKOMST en FINANCIELE BIJDRAGE.5. GEOGRAFISCHE WERKINGSSFEER.6. ORGANISATIE VAN DE DIENST : a) werkorganisatie;b) diverse vergaderingen;c) dienstregeling van de interveniënten;d) openingsuren.7. COMMUNICATIESTRATEGIE : Bijvoorbeeld : openbaarheid-voorlichting, bewustmaking, contacten met de algemene diensten; 8.THEORETISCHE VERWIJZINGEN. 9. METHODOLOGIE : a) methode voor het onderzoek naar de behoeften : Bijvoorbeeld : - inzake : zelfontplooiing, sociale interacties, fysiek welzijn, psychologisch welzijn. - * op de volgende vlakken : relationeel, affectief, cognitief; materieel. b) Tussenkomstmethodes op verschillende gebieden, meer bepaald : - ontwikkeling van de bekwaamheden en potentialiteiten van het kind, samenwerking met de gezinnen (partnerschap), deelname aan netwerkpraktijken, mobilisering van de gemeenschappelijke hulpbronnen, beroep op de algemene diensten inbegrepen.10. EVALUATIEWIJZEN : a) evaluatie van de dienst in zijn gezamenlijke opdrachten;b) evaluatie van de individuele projecten naar gelang van de verwachte resultaten;11. HUMAN RESOURCES : a) personeel;b) vorming. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
Bijlage 3 (bedoeld in de artikelen 12, 46, en 77).
Kwalificatie- en vormingsvereisten voor het personeel van de diensten met het oog op de bepaling van de toelagen A. Begeleidingspersoneel. 1. De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist.2. De personeelsleden die in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen tewerkgesteld waren en die op de datum van inwerkingtredingen van dit besluit niet beschikten over de minimale kwalificatie vereist in punt 1. B. Administratief personeel 1 Klerk De houders van één van de volgende titels : * einddiploma of -getuigschrift van het lager secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs). * eindgetuigschrift of -attest van het lager secundair beroepsonderwijs uitgereikt na een vierde finaliteitsjaar of erkend na een vijfde bijscholings- of specialisatiejaar in een afdeling "Travaux de bureau", uitgereikt door een door de Staat opgerichte, gesubsidieerde of erkende inrichting. 2. Kopiist (braille) 2e klasse De houders van een diploma, getuigschrift of attest dat toegang geeft tot de functie van klerk.3. Opsteller De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) voor zover de vorming beantwoordt aan de normale eisen van de functie.4. Boekhouder-klasse II Einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) met een commerciële richting.5. Kopiist (braille) 1e klasse De houders van een diploma, getuigschrift of attest dat toegang geeft tot de functie van opsteller.6. Boekhouder-klasse I - De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger onderwijs met een economische richting waarvan de kwalificatie beantwoordt aan de normale eisen van de functie; - * De houders van het diploma van de Belgische Kamer van Boekhouders. 7. Gegradueerde of regent met een economische, juridische, administratieve of informatica oriëntering : De houders van het diploma dat die titel verleent.8. De personeelsleden die in één van de functies bedoeld in de punten 1 tot 7 in een dienst voor vroegtijdige hulpverlening of voor begeleiding van volwassenen tewerkgesteld waren en die op de datum van inwerkingtredingen van dit besluit niet beschikten over de minimale kwalificatie hierboven vereist. C. Arbeiderspersoneel. 1. Arbeiderspersoneel categorie I Ongeschoolde arbeiders, schoonmakers, dienstboden, nachtwakers, conciërges, niet-gekwalificeerde landarbeiders.2. Arbeiderspersoneel categorie III Gekwalificeerde arbeiders die niet in het bezit zijn van een einddiploma of -getuigschrift dat van hun kwalificatie getuigt. D. Directeur 1. De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met volledig leerplan of voor sociale promotie, die bovendien de twee volgende voorwaarden vervullen : - het bewijs leveren van minstens drie jaar dienstanciënniteit in een educatieve, sociale, pedagogische, pschychologische of paramedische functie in de sector personenzorg; - het beschikken over of het behalen ten laatste vier jaar na de eerste september die volgt op hun aanwerving van een post-graduaat "kader in de non-profit sector" ingericht door het hoger onderwijs voor sociale promotie ofwel van een licentiaat in de arbeidswetenschappen van het universitair onderwijs. 2. De directeurs die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, waren aangeworven klasse 1 binnen een dienst erkend krachtens het besluit van 9 oktober 1997 en die op die datum over de door het bedoelde besluit vereiste kwalificaties beschikten.3. De personeelsleden van de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit als coördinator waren aangeworven. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
BIJLAGE 3 (bedoeld in de artikelen 26, 73 en 79) REFERENTIESCHAAL (Indexcijfer 100 = 01/01/1990) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
BIJLAGE 4 (bedoeld in artikel 26, alinea 2) PERSONEELSQUOTA'S BUITEN TEGEMOETKOMING (ETPhi) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
Bijlage 5 (bedoeld in artikel 83) Principes op basis waarvan de lasten in aanmerking worden genomen.
I. De lasten worden niet in aanmerking genomen als de volgende algemene principes niet nageleefd worden; 1) ze moeten betrekking hebben op de begunstigden voor wie een gewestelijk bureau een gunstige beslissing heeft genomen over de opportuniteit van een opvang door de dienst.Als de dienst personen opvangt voor wie het gewestelijk bureau geen gunstige beslissing heeft genomen, worden de door de dienst geboekte lasten verminderd naar verhouding van het aantal dossiers betreffende de begunstigden voor wie een gewestelijk bureau een gunstige beslissing heeft genomen over de opportuniteit van een opvang door de dienst; 2° ze moeten betrekking hebben op de kosten waarvoor de dienst gesubsidieerd werd;3° ze moeten geboekt worden overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.4° ze moeten voortvloeien uit uitwisselingen tussen derden en uit tastbare economische realiteiten.Meer bepaald de vzw's die onder een controle of één enkele directie staan in de zin van de artikelen 5 en 10 van het Wetboek van vennootschappen ingevoerd door de wet van 7 mei 1999 vormen derden onder elkaar voorzover hun respectieve boekhoudingen op een geldige wijze gecontroleerd kunnen worden; 5° ze moeten voortvloeien uit uitwisselingen met natuurlijke personen die in geen geval deel mogen uitmaken van de inrichtende macht of van de directie van de dienst, of met rechtspersonen onder wie de leden van de inrichtende macht of van de directie van de dienst geen functie van directeur of bestuurder bekleden.In het tegenovergestelde geval moet de bewijskracht van de lasten door het Agentschap vastgesteld kunnen worden; 6° ze mogen niet betrekking hebben op vaste bedragen, behalve wanneer deze gerechtvaardigd worden bij een overeenkomst die de voorwaarden uitvoerig vermeldt waaronder de diensten verstrekt en bezoldigd worden;7° ze moeten in voorkomend geval voortvloeien uit een boeking die uitgevoerd werd op basis van een verdeelsleutel die aan objectieve, realistische en concrete criteria beantwoordt. 2. Meer bepaald de volgende lasten worden niet in aanmerking genomen : 2.1. in de rekeningen 60 en 61 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. 1) het gedeelte van de reiskosten om dienstredenen boven het percentage dat voor het personeel van de ministeries bepaald werd bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001;2) de beleggingswaarden, met inbegrip van grote herstellingen en groot onderhoud boven 500 euro, die voor één enkel boekjaar als lasten worden geboekt;3) de representatiekosten die niet in rechtstreeks verband staan met de activiteit van de diensten;4) de restaurantstroken waarop de naam en de hoedanigheid van de gasten niet worden vermeld;5) de hotelrekeningen waarop de naam en de hoedanigheid van de gasten niet worden vermeld;6) de huurlasten die eventueel niet gerechtvaardigd zijn bij een geschreven huurcontract of een overeenkomst tussen de partijen, waarin een beschrijving wordt gegeven van de lokalen die het voorwerp zijn van het contract; 7) de huurlasten onder V.Z.W.'s of stichtingen, behalve als ze overeenstemmen met de waarde van de afschrijvingen van het gedeelte van het betrokken gebouw waarvoor de overheid geen toelage verleent.
Alleen in dit geval kunnen de lasten die de verhuurder geacht wordt op zich te nemen krachtens de wetten op de huurcontracten, als lasten van de huurder beschouwd worden. 2.2. in de rekeningen 62 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. 1) In de diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleiding voor volwassenen stemmen de bezoldigingen niet overeen met de weddeschalen van het personeel van de diensten van de Waalse Regering op grond van volgend tabel tenzij die hoger liggen op grond van het besluit van 12 juli 2001 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2) de extra-legale werkgeverslasten en de bijkomende voordelen die niet voorkomen op de lijst onder punt I van bijlage 7 bij dit besluit;3) de werkgeverspremies voor de bovenwettelijke verzekeringen bedoeld in rekening 6230;4) de lasten met betrekking tot groepsverzekeringen;5) de dotaties en de aanwendingen van reserves voor het vakantie- en uitgaansgeld bedoeld in de rekeningen 6250 en 625;6) de loonkosten die niet voortvloeien uit een overeenkomst of een geschreven arbeidscontract waarin minstens de door de werknemer uitgeoefende functie(s) en de omvang van de dienstverstrekkingen worden vermeld; 7) de loonlasten die niet het voorwerp zijn geweest van aangiften bij de R.S.Z. en/of bij de Administratie van de belastingen; 8° de verbrekingsvergoedingen, behalve die betreffende de directeur. 2.3. in de rekeningen 63 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. de afschrijvingslasten die voortvloeien uit percentages die hoger zijn dan : a) 20 % voor de oprichtingskosten bedoeld in rekening 6300.b) 33 % voor de onlichamelijke vaste activa bedoeld in rekening 6301.c) 3 % voor de gebouwen en bebouwde terreinen bedoeld in rekening 63020, met uitzondering van de grote onderhouds- en herstellingswerken (rekening 63020X) die tegen 10 % afgeschreven worden.d) 20 % voor de installaties, machines en uitrustingen bedoeld in rekening 63021, met uitzondering van het educatieve materieel dat tegen 10 % afgeschreven wordt.Het informaticamaterieel kan echter tegen 33 % afgeschreven worden. e) 10 % voor het meubilair bedoeld in rekening 63022X.f) 20 % voor het rollend materieel bedoeld in rekening 63022X.g) Eén van de bovenvermelde percentages naar gelang van het soort goed dat het voorwerp is van de leasing of op grond van soortgelijke rechten.h) Het Agentschap kan een afwijking van deze percentages toestaan in geval van aankoop van tweedehands- of prefabgoederen.De afwijking is met redenen omkleed en wordt bij ter post aangetekend schrijven aangevraagd. 2) de waardeverminderingen op schuldvorderingen bedoeld in de rekeningen 633 en 634;3) de voorzieningen voor wettelijke en bovenwettelijke pensioenen bedoeld in rekening 635;4) de voorzieningen voor grote onderhouds- en herstellingswerken bedoeld in rekening 636;5) de andere voorzieningen bedoeld in rekening 637. 2.4. in de rekeningen 64 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. 1) de op rekening 640 aangerekende boeten;2) de in de rekeningen 646 bedoelde kosten betreffende de bedragen die aan de subsidiërende overheid terugbetaald moeten worden. 2.5. in de rekeningen 65 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. 1) de niet-verdeelde financiële lasten, al naar gelang het soort, in de volgende rekeningen : 65000- « Financiële lasten van investeringsleningen », 65001-« Financiële lasten leasing », 65002-« Financiële lasten kaskredieten - » AWIPH« - uitstel of dwingende reden », 65003-« Financiële lasten kaskredieten - Andere », 6570-« Financiële lasten bankrekeningen », 6571-« Financiële lasten - beleggingen »;2) de lasten voor kaskredieten behalve als hierop een beroep moet worden gedaan wegens een uitstel van betaling waarvan de schuld bij de Administratie ligt of om een dwingende reden waarmee de dienst niets te maken heeft.In dit geval moet de dienst het uitstel van betaling en de verantwoordelijkheid van de administratie bewijzen d.m.v. een attest dat aan het Agentschap moet worden gevraagd of het bewijs leveren van de dwingende aard van de gebeurtenis die het beroep op bovenvermeld krediet rechtvaardigt; 3) de financiële lasten i.v.m. beleggingen. 2.6. in de rekeningen 66 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. - de uitzonderlijke kosten bedoeld in rekening 660; 2.7. in de rekeningen 69 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld. - de kosten voor aanwendingen en heffingen verdeeld in de rekeningen 69. 2.8. Varia : 1) de giften die tegelijkertijd als lasten en als opbrengsten geboekt worden;2) de opbrengsten van de activiteiten van de instellingen die tegelijkertijd als lasten en als opbrengsten geboekt worden;3) de lasten betreffende de terugbetalingen van administrateurskosten, behalve voor punctuele opdrachten waarover collegiaal beslist wordt door de raad van bestuur en de directie.3. Van de lasten worden afgetrokken : 1) de door de overheid verleende toelagen wanneer ze precies dezelfde lasten dekken als degene die in aanmerking worden genomen in de zin van dit besluit;2) de door de Nationale Loterij verleende werkingstoelage kan niet van de lasten afgetrokken worden;3) de diverse kosteninvorderingen, met uitzondering van de private giften, de opbrengsten van fancyfairs of andere handelingen mbt de opvraging van private storting, van de verkoop van producten buiten de dienst, van cash management en van ontvangsten die uit het verhuren van appartementen voortkomen.Deze uitzonderingen worden in aanmerking genomen als de betrokken opbrengsten in aparte rekeningen of subrekeningen geboekt worden en als de lasten mbt de organisatie van deze handelingen eveneens apart geboekt worden; 4) de lasten betreffende de organisatie van fancyfairs of andere handelingen mbt de opvraging van private storting, de verkoop van producten buiten de dienst, van cash management en van ontvangsten die uit het verhuren van gesuperviseerde appartementen voortkomen.Ze moeten naargelang van het type geboekt worden, net zoals de opbrengsten die uit deze handelingen voortkomen. 4. Toekenning van de lasten aan de verschillende toelagen : Onverminderd de principes op basis waarvan de lasten in aanmerking worden genomen in dit besluit : - Worden beschouwd als lasten die behoren bij de jaarlijkse personeelstoelage bedoeld in titel VII, de lasten die op geldige wijze worden ondergebracht in de rekeningen 618 en 62 vermeld in het genormaliseerd boekhoudplan bedoeld in artikel 73. - De andere lasten behoren bij de jaarlijkse werkingstoelage bedoeld in titel VII. - Als de jaarlijkse personeelstoelage onvoldoende is om het geheel van de daarop betrekking hebbende lasten te dekken, kunnen deze gedekt worden door de jaarlijkse werkingstoelage zoals bedoeld in artikel 73 5. Financiële contrôle : Wanneer een dienst deel uitmaakt van een administratieve cel die uit gesubsidieerde diensten bestaat op grond van het besluit van 9 oktober 1997, wordt het gebruik van de toelagen van die dienst gecontroleerd door de verleende toelagen en de per sectie te boeken lasten op te tellen. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
BIJLAGE 6 (bedoeld in artikel 73 en in bijlage 5) Personeelskosten die in aanmerking kunnen worden genomen.
I. Bijkomende voordelen. 1) De bijkomende voordelen bestaan uitsluitend uit : een bijzondere jaarlijkse toelage voor een bedrag zoals bepaald in bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen betreffende de residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen voor gehandicapte personen, die in maandelijkse tranches te betalen is aan alle personeelsleden, geneesheren uitgezonderd. Voor personeelsleden die deeltijds werken, is de toelage evenredig aan de effectieve dienstverstrekkingen; 2) een loontoeslag van 50 % op grond van het gesubsidieerde uurloon, die naar rato van maximum 11 uur per zondag verleend wordt voor diensten die op zondag door de personeelsleden (begeleiders of arbeiders) verstrekt worden. De maximale duur van de per zondag in aanmerking genomen dienstverstrekkingen is beperkt tot 16 uur, rekening houdende met het vigerende zondagsstelsel dat vastgesteld is op grond van het aantal aanwezige gehandicapte personen; 3) Een bijzondere dagelijkse forfaitaire vergoeding van 24,78 euro, gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990 op grond van het indexcijfer van de huidige consumptieprijzen, vastgesteld op 1 januari 1984, voor de personeelsleden die de begunstigden begeleiden, om hun reële bijkomende lasten te dekken voor de door de diensten georganiseerde vakantieverblijven, en die recht geeft op een beperkte terugbetaling van de gemaakte kosten. Met uitzondering van de eerste en de laatste dag van de vakantie, kan deze vergoeding slechts verleend worden voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantiecentrum.
Deze dagelijkse forfaitaire vergoeding wordt verleend voor maximum dertig dagen per begeleider. 4) Een eindejaarstoelage berekend overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Waalse Gewest. II. Geldelijke anciënniteit.
De geldelijke anciënniteit van het begeleidend personeel en de directeurs wordt berekend op basis van het aantal jaren waarvoor de werknemers van de volgende sectoren voltijds of deeltijds betaald worden door hun werkgever : 1) de instellingen die door het Agentschap, het voormalige Fonds 81 en het voormalige « FCIPPH » erkend zijn of met hen een overeenkomst hebben gesloten, 2) de instellingen die door de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend zijn of met hen een overeenkomst hebben gesloten, 3) de diensten van Hulpverlening aan de Jeugd en van de voormalige Jeugdbescherming, 4) de « O.N.E. », 5) de erkende centra, 6) de instellingen die door de Algemene Directie Sociale Zaken en Volksgezondheid van het Federale Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Levenssfeer erkend zijn en met hem een overeenkomst hebben gesloten, 7) de instellingen die door het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest erkend zijn en met hem een overeenkomst hebben gesloten, 8) de scholen van het buitengewoon onderwijs, 9) de instellingen die een overeenkomst hebben gesloten met het RIZIV. Het bevallings- en borstvoedingsverlof, de loopbaanonderbreking van maximum één jaar die recht geeft op een onderbrekingsuitkering, en het tien dagenverlof om dwingende redenen worden meegerekend.
Wat het niet-educatieve personeel betreft, met uitzondering van de directeurs en maatschappelijke assistenten, kan ook elke dienst meegerekend worden die eerder deeltijds of voltijds verstrekt werd in een gelijksoortige functie als degene die het bekleedt bij zijn aanwerving in een door het Agentschap erkende instelling.
Onder gelijksoortige functie wordt verstaan : - voor het administratieve personeel : alle functies die in bijlage 2 onder de desbetreffende rubriek ingedeeld zijn; - * voor het arbeiderspersoneel : alle functies die in bijlage 2 onder de desbetreffende rubriek ingedeeld zijn.
Die dienstverstrekkingen worden pas in aanmerking genomen vanaf de datum waarop het personeelslid de in bijlage 7 bij dit besluit vastgelegde leeftijd bereikt. Voor het personeel dat sinds 10 mei 2001 is tewerkgesteld in een door het Agentschap erkende dienst, is de leeftijd van ranginneming voor de berekening van de geldelijke anciënniteit degene die vastligt in bijlage 9 bij het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen.
Die dienstverstrekkingen worden slechts in aanmerking genomen voorzover betrokken personeelslid indertijd beschikte over het diploma dat vereist werd om die functie uit te oefenen.
De personeelsleden die vóór 1 januari 1984 in dienst waren in instellingen erkend door het Fonds voor medisch-socio-pedagogische zorgverlening aan gehandicapten of door de Dienst Jeugdbescherming behouden hoe dan ook het voordeel van de geldelijke anciënniteit die hen indertijd officieel toegekend werd.
Het bewijs van de verstrekte diensten wordt door de betrokkenen geleverd op grond van de stortingen verricht bij een instelling voor sociale zekerheid of een pensioenkas. De bevoegde diensten mogen elk ander bewijsstuk eisen.
III. Benoemingen, bevorderingen en functieveranderingen § 1. De bezoldiging van een personeelslid met een directiegraad mag niet lager zijn dan die voorzien voor de functie waarop zijn diploma recht geeft in de dienst waar het tewerkgesteld is. § 2. Het personeelslid dat tot een andere graad in dezelfde dienst bevorderd wordt, behoudt de gezamenlijke geldelijke anciënniteit die hem toegekend werd op basis van de criteria bedoeld onder punt II van deze bijlage.
In geval van functieverandering binnen dezelfde instelling kan de geldelijke anciënniteit insgelijks opgewaardeerd worden overeenkomstig de bepalingen onder punt II van deze bijlage.
IV. Komen niet in aanmerking : 1) de bezoldigingen uitgekeerd aan de pensioengerechtigde personeelsleden die krachtens de wetgeving op de pensioenen een ongeoorloofde beroepsactiviteit uitoefenen;2) het deel van de bezoldigingen en de wettelijke werkgeverslasten boven de bedragen voor rekening van de overheid voor een volledige uurrooster, onverminderd de betaling van de in aanmerking komende extra-uren en van de diensten verstrekt in het kader van het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd ten gunste van de personeelsleden tewerkgesteld door die diensten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op personeelsleden met verschillende deeltijdse functies die gesubsidieerd worden of voor rekening zijn van de overheid. 3) de lasten van het personeel waarvan de kwalificaties niet overeenstemmen met de vereiste titels bedoeld in bijlage 2. V. Indeling van de beroepsloopbaan.
De maandelijkse bijdrage die gestort wordt in het Sociaal Fonds "Old Timer" krachtens de Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 januari 2003 zoals afgesloten binnen het Paritair comité 319.02 tot instelling van de bepalingen betreffende de indeling van de beroepsloopbaan, genaamd "Plan Tandem", wordt beschouwd als een in aanmerking te nemen last.
Voor de openbare sector, moet deze voorziening voorafgaandelijk erkend worden door de Regering en dezelfde voordelen en garanties bieden als diegene voorzien in de bovengenoemde Collectieve arbeidsovereenkomst.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE
BIJLAGE 7 (bedoeld in bijlage 6) WEDDESCHALEN Bedoeld bij besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen voor de residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde diensten voor vroegtijdige hulpverlening en begeleidingsdiensten voor volwassenen.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE