gepubliceerd op 13 augustus 2004
Besluit van de Waalse Regering houdende de definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez) (blad 32/8S) en de wijziging van het ontwerptracé van de verkeersrondweg Oost-West van Geldenaken (bladen 32/8S en 40/4N)
22 APRIL 2004. - Besluit van de Waalse Regering houdende de definitieve goedkeuring van de herziening van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine (Opheylissem) - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez) (blad 32/8S) en de wijziging van het ontwerptracé van de verkeersrondweg Oost-West van Geldenaken (bladen 32/8S en 40/4N)
De Waalse Regering, Gelet op het CWATUP (Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium), meer bepaald de artikels 22, 23, 30, 35, 37, 41 tot 46 en 115;
Gelet op het SDER (Gewestelijk Ruimtelijk Ontwikkelingsplan - GROP) goedgekeurd door de Regering op 27 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 maart 1979 tot invoering van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez, onder meer gewijzigd bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 6 september 1991;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 oktober 2002 tot herziening van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez en tot goedkeuring van het voorontwerp tot wijziging van plan met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine (Opheylissem) - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez (blad 32/8S) en de wijziging van de opneming van een wegtracé (bladen 32/8S en 40/4N);
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 september 2003 houdende de goedkeuring van het ontwerp tot herziening van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine (Opheylissem) - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez (blad 32/8S) en de wijziging van de opneming van een wegtracé (bladen 32/8S en 40/4N);
Gelet op de klachten en opmerkingen die werden geuit tijdens het openbaar onderzoek dat plaatsvond van 25 oktober 2003 tot en met 8 december 2003 in de gemeente Geldenaken, van 27 oktober 2003 tot en met 8 december 2003 in de gemeente Hélécine en van 1 november 2003 tot en met 15 december 2003 in de gemeente Orp-Jauche, met betrekking tot volgende thema's : - de overeenstemming van het ontwerp met het SDER (GROP), het CAWA (Geactualiseerd Toekomstcontract voor Wallonië) en het PEDD (Milieuplan voor Duurzame Ontwikkeling); - de verantwoording van de behoeften, met name ten opzichte van de beschikbare ruimtes in de bestaande gebieden en in de afgedankte bedrijfsruimtes; - de economische weerslag op het gebied van werkgelegenheid; - de opportuniteit om één of ander lokaliseringsalternatief in aanmerking te nemen; - de gevolgen van het ontwerp voor de fauna en flora, het oppervlaktewater en het grondwater, de geluidsomgeving; - de gevolgen van het ontwerp voor de mobiliteit; - de invloed van het ontwerp op de landbouw; - het aspect van de nabijheid van een voor bebouwing bestemde zone en de lintvorm van de zone; - de modaliteiten voor de uitvoering van het ontwerp;
Gelet op het gunstige advies met voorwaarden van de gemeenteraad van Geldenaken, uitgebracht op 15 januari 2004;
Gelet op het gunstige advies met voorwaarden van de gemeenteraad van Hélécine, uitgebracht op 22 december 2003;
Gelet op het gunstige advies met voorwaarden van de gemeenteraad van Orp-Jauche, uitgebracht op 29 december 2003;
Gelet op het ongunstige advies betreffende de herziening van het gewestplan van Waver-Geldenaken-Perwez met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine (Opheylissem) - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez (blad 32/8S) en de wijziging van de opneming van een wegtracé (bladen 32/8S en 40/4N), uitgebracht door de CRAT (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening) op 12 maart 2004; dat de CRAT zich daarentegen uitspreekt voor de opneming van een gemengde bedrijfsruimte met een zelfde oppervlakte in het gehucht « Des 7 coins », achter de huidige SAPSA, en door het bureau dat de effectenstudie uitvoerde, aangeduid als « Geldenaken-Oost »;
Gelet op het gunstige advies over de kwaliteit van de effectenstudie en over de kwaliteit van de niet-technische samenvatting en het ongunstige advies over de opportuniteit van het ontwerp, uitgebracht door de Waalse Milieuraad voor Duurzame Ontwikkeling (CWEDD) op 4 maart 2004;
Validatie van de effectenstudie Overwegende dat de Regering, in haar besluit van 18 september 2003, van mening is dat de effectenstudie al de nodige elementen bevatte om te oordelen over de opportuniteit en de afstemming van het ontwerp en deze dan ook als volledig beschouwt;
Overwegende dat de CWEDD meent dat de auteur een studie van goede kwaliteit afleverde, ook al bespeurt hij enkele fouten of onnauwkeurigheden, die echter niet van die aard zijn dat ze de beoordeling van het ontwerp beïnvloeden;
Dat hoewel ze meent dat « de effectenstudie van bevredigende kwaliteit » is, de CRAT er toch kritiek op levert, op basis grotendeels van de klachten van de reclamanten en met de verklaring zich hierbij aan te sluiten; dat bepaalde reclamanten echter de effectenstudie gedeeltelijk lezen, terwijl deze heel wat dieper uitgewerkt is dan zij stellen;
Overwegende dat de CRAT aldus meent dat de problematiek van de rondweg niet voldoende werd bestudeerd om met kennis van zaken stelling te kunnen nemen, enkel omwille van het motief dat de effectenstudie geen « aankomst-bestemming » telling uitvoerde, die het mogelijk had gemaakt om de stromen die momenteel de stad Geldenaken opstroppen, beter te kenmerken; dat deze kritiek voor zover de zin ervan te begrijpen valt, niet in aanmerking kan komen in die mate dat de effectenstudie de verkeersstromen op alle betrokken hoofdwegen heeft geanalyseerd, en zich daarbij steunde op de recente tellingen van het MET (Ministerie Uitrusting en Transport) (p. 121, tabel p. 253 en kaarten D7); dat de analyse van de mobiliteit die de CRAT zelf uitvoerde (pagina 41 van haar advies), en die gebaseerd is op nauwkeurige cijfers die de effectenstudie aanbracht, deze kritiek tegenspreekt; dat, in dat kader, een inventaris van het doorgaand verkeer en van het verkeer naar het stadscentrum werd opgemaakt; dat de opmerkingen van het studiebureau ook geënt zijn op de gegevens die worden aangeleverd door het gemeentelijk ontwerp-mobiliteitsplan en de studie die het bureau Transitec in 1998 uitvoerde;
Overwegende dat de CRAT eveneens meent dat de analyse van de invloed op de landbouw « oppervlakkig » is; dat de effectenstudie, nauwkeurig, de invloed bepaalde op de regionale landbouw, op de lokale landbouw en de betrokken exploitanten (met identificatie van de betrokken personen of bedrijven, de leeftijd van de exploitant, het type landbouw, de totale oppervlakte van de exploitatie, de oppervlakte in de ontwerpsite en dus het gedeelte dat de exploitant kan verliezen, identificatie van de exploitaties waarvan het voortbestaan in het gedrang kan komen, het aantal tewerkgestelde personen in de exploitaties, de invloed op de bereikbaarheid van de gronden, invloed op de versnippering van de percelen), wat aldus de Regering de nuttige elementen verschaft om met volledige kennis van zaken te kunnen beslissen;
Overwegende, tot slot, dat het de auteur van de effectenstudie in alle ernst niet kwalijk kan genomen worden dat hij de knoop niet doorhakte in verband met bepaalde elementen die objectief niet nauwkeurig in te schatten zijn, zoals bijvoorbeeld de bepaling van de behoeften; dat deze uitgebreid werden geanalyseerd door het bureau ARIES, maar dat het logischerwijze onmogelijk is om nauwgezet te omlijnen hoe groot de behoefte aan oppervlakte voor een bedrijfsruimte van regionaal niveau is in een gebied waarin geen enkele dergelijke vestiging gebeurde, in tegenstelling tot in andere entiteiten zoals Waver of Nijvel; dat de studie naar behoren de benaderende ramingen heeft uitgelicht op basis van het verkoopritme in een ander referentiegebied (in dit geval Waver); dat dit ook geldt wanneer het gaat om de vergelijking van een concreet ontwerp met zeer algemene richtlijnen, zoals deze die vervat zijn in artikel 1 van het CWATUP; dat het niet onder de bevoegdheid van de auteur van de effectenstudie valt om de knoop door te hakken in de juridische controverses in verband met de interpretatie van artikel 46 van het CWATUP;
Overwegende dat het bureau ARIES zijn taak naar behoren heeft volbracht met de objectieve omlijning van zijn optreden en met het voorleggen van de problemen waar het mee te maken kreeg, wat de Regering aldus in staat stelt om met kennis van zaken te oordelen;
Overwegende bijgevolg dat de effectenstudie beantwoordt aan de bepalingen van artikel 42 van het CWATUP en van het bestek;
Afstemming van het ontwerp op de behoeften Overwegende dat de Regering zich tot doel stelde om, op korte termijn, te voldoen aan de behoeften aan benodigde ruimte voor de economische activiteit tegen 2010;
Overwegende dat, op basis van een rapport dat het DGEE (Directoraat Energie en Leefmilieu) opstelde en van de analyse die ze er van maakte, de Regering, met haar besluit van 18 oktober 2002, van mening was dat het grondgebied van de Intercommunale du Brabant Wallon (IBW) in drie subruimtes diende opgesplitst : West (regio Tubeke), Centrum (regio Waver) en Oost (regio Geldenaken); dat deze opsplitsing daarom niet absoluut is, maar wel beantwoordt aan een economische realiteit; dat deze ruimtes gelegen zijn op drie verschillende eurocorridors en dus kandidaat-investeerders betreffen die andere criteria hanteren voor de keuze van een vestigingsplaats die niet noodzakelijkerwijze onderling verwisselbaar zijn; dat bovendien de weinige rechtstreekse verbindingen tussen het Oosten en de rest van Waals Brabant niet bevorderlijk zijn voor bijvoorbeeld de vestiging in Waver van bedrijven die zich zo dicht mogelijk bij de E40 willen vestigen;
Overwegende dat er in de zone Oost van Waals Brabant een duidelijk economisch en sociaal onevenwicht is met name ten opzichte van de polen Nijvel en Waver, terwijl deze ruimte gelijkenissen vertoont waaruit partij kan getrokken worden, zoals de nabijheid van Brussel en van een eurocorridor; dat aldus blijkt dat de werkloosheid hoger ligt dan het gemiddelde van Waals Brabant (zie milieueffectenstudie van ARIES, p. 31);
Overwegende dat de mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven het niet langer mogelijk maken om in te gaan op de vraag, gezien de bestaande parken momenteel verzadigd of bijna verzadigd zijn; dat de beschikbare oppervlakte in het park van Geldenaken, rekening houdend met de overstroombaarheid van de ruimte langs de Gette (ongeveer 4 hectare), minder dan één hectare bedraagt; dat de stad Geldenaken verder moet kunnen evolueren en voldoen aan de behoeften van haar bevolking, overeenkomstig haar rol van steunpool in een landelijk milieu die het SDER (GROP) haar toebedeelde; dat de terechte ambitie van economische en sociale ontwikkeling gepaard gaat met de mogelijkheid om bedrijven een aantrekkelijke onthaalruimte met een vlotte toegang ter beschikking te stellen, voorwaarden waaraan de zones die specifiek voor economische activiteiten bedoeld zijn voldoen; dat de efficiëntie van een dergelijke zone een omvang en een uitstraling veronderstellen die ze een regionale dimensie verleent; dat gezien de nabijheid van het geplande bedrijfspark voor de entiteit Geldenaken (2,5 km), en de vlotte verbinding tussen beide door de aan te leggen rondweg, het geen twijfel lijdt dat de pool Geldenaken voordeel zal halen uit de economische weerslag, zoals de klandizie voor de handelszaken van personen die in de zone werken, de inschakeling van de lokale bedrijven voor prestaties aan de bedrijven die zich in de nieuwe zone komen vestigen, ...;
Overwegende dat, algemeen, de afgedankte bedrijfsruimtes niet het enige aanbod voor de vestiging van bedrijven kan zijn, gezien deze terreinen vaak moeilijk toegankelijk zijn, en omringd zijn door zones met woningen of onbeschikbaar zijn op korte of middellange termijn door de vervuiling van hun bodem; dat bovendien de effectenstudie stelt dat : « het referentiegebied geen afgedankte bedrijfsruimtes of grote industriële sites omvat die saneringswerken moeten ondergaan alvorens ze hersteld worden. Er werd op dergelijke sites dus geen enkele lokaliseringsvariant uitgelicht » (p. 70); dat, daarnaast, de bedrijfsruimtes die in Vlaanderen gelegen zijn, niet kunnen voldoen aan de behoeften van de bevolking, want het is duidelijk dat de taalgrens een rem zet op de uitwisseling; dat deze zones niet kunnen zorgen voor de ontwikkeling van het Oosten van Waals Babant, wat een doelstelling is voor de aanleg van een dergelijke bedrijfsruimte met een regionale inslag;
Overwegende dat inzake de oppervlakte van de te vestigen zone, de verwijzing naar het verkoopritme voor Waver in de voorbije jaren (basis van de raming door het DGEE), een vals beeld geeft daar deze verkoop werd afgeremd door een aantal processen die de tegenstanders aanspanden; dat zo ook het verkoopritme in Geldenaken geen goede aanwijzing is gezien de huidige moeilijkheden op het stuk van mobiliteit die sterk zouden ingedijkt moeten worden na de aanleg van de rondweg; dat daarnaast de nog onbezette oppervlaktes in de zone van Perwez niet kunnen afgetrokken worden van de behoeften die voor Geldenaken werden geraamd (zoals het DGEE deed), in die zin dat, enerzijds, de entiteit van Perwez niet voorbestemd is voor de rol van steunpool zoals Geldenaken en dat, anderzijds, de twee sites (de ene lokaal en de andere regionaal gericht), niet aan hetzelfde type van vraag beantwoorden (ligging op een wegenas, nabijheid die mogelijk maakt om voordeel te halen uit de uitstraling van Brussel, ...); dat bovendien, de ontwerp-bedrijfsruimte aan een andere vastgoedvraag beantwoordt dan deze voor de twee bestaande industriële bedrijfsruimtes in Geldenaken en Perwez en beter spoort met de behoeften voor vestigingen in de tertiaire sector (in de zin van artikel 30, lid 1, van het Waals Wetboek) die momenteel ontstaan in Waals Brabant;
Overwegende dat alle studies die tot nu toe werden uitgevoerd (CPDT (Bestendige Conferentie inzake territoriale ontwikkeling), DGEE en tot slot effectenstudie over het overwogen ontwerp) de opportuniteit bevestigen van de opneming, rond Geldenaken, van een regionaal gerichte bedrijfsruimte;
Overwegende dat, gezien deze elementen, de behoeften die de effectenstudie raamt en die concreet kunnen ingevuld worden door het in het ontwerp opgenomen gebied naar behoren werden geraamd; dat bovendien rekening dient gehouden met de geplande fasering die het mogelijk zal maken om de werkelijk uitgevoerde zone aan te sluiten op de behoeften die zullen ontstaan;
Validatie van het ontwerp Overwegende dat het besluit van 18 oktober 2002 gegrond is op het streven naar de versterking van de steunpool in landelijk milieu, die Geldenaken is, zoals het SDER (GROP) bepaalt; dat het de bedoeling is om weer evenwicht te brengen in de economische ontwikkeling van dit deel van Waals Brabant, op grond van drie opties : ? voordeel halen uit de troef van de ligging, met name de bestaande vervoerinfrastructuur (E40 en RN29); ? de toekomstige bedrijven in staat stellen om partij te trekken van de uitwisselingsstromen van de eurocorridor; ? bijdragen tot de grotere aantrekkingskracht van het grondgebied, ten opzichte van het noorden van het land, vooral naar Brussel en Vlaams Brabant toe;
Overwegende dat het SDER (GROP) een oriëntatiedocument is waarvan de Regering zo ze dit opportuun acht, kan afwijken; dat, in tegenstelling tot de interpretatie door bepaalde reclamanten en de CRAT, het geenszins gaat om strenge principes die toegepast moeten worden, zonder rekening te houden met de gegevens die blijken uit het onderzoek van een concreet ontwerp dat nieuwe of specifieke elementen aanbrengt;
Overwegende dat er aldus geen enkele geldige reden is die verantwoordt om tegen te gaan dat dit deel van Waals Babant voordeel zou halen uit een redelijke ontwikkeling, zoals de andere steunpolen, door partij te trekken van de economische dynamiek van de aangrenzende Gewesten en van de nabijheid van de eurocorridor; dat huidig ontwerp voornemens is om op dat punt af te wijken van het SDER (GROP), dat dit deel van Brabant niet als grensoverschrijdend steunpunt opneemt, terwijl iedereen het er over eens is dat deze zone aan dit kenmerk beantwoordt (zie CRAT, p. 32 en effectenstudie, m.n. eindrapport, p. 14); dat de situatie van Geldenaken sterkt lijkt op de situatie van Tubeke, die als grensoverschrijdend steunpunt wordt opgenomen; dat, hoewel het SDER (GROP) Geldenaken niet als potentieel ankerpunt op de E40 opneemt, het nochtans vaststaat dat dit ontwerp voordeel kan halen uit de stromen van personen en goederen langs deze eurocorridor (effectenstudie, p. 18); dat huidig ontwerp in werkelijkheid gestoeld is op het streven naar een andere economische dimensie voor Geldenaken, door de aanleg van een onthaalinfrastructuur voor bedrijven die een nieuwe ontwikkeling moet aanzwengelen, terwijl het SDER (GROP) zich beperkt tot de opneming van dit grondgebied als landschappelijk en landelijk gerichte ruimte;
Overwegende dat gestreefd wordt naar een sterkere inbreiding in de steden, waar de economische activiteiten zich op de eerste plaats moeten afspelen, en dat dit streven moet sporen met de zorg voor de handhaving van de kwaliteit van het leefkader; dat niet kan overwogen worden om af te zien van de aanleg van zones die speciaal bestemd zijn voor economische activiteiten op vlot bereikbare plaatsen die dus meestal in de rand van de stadsentiteiten liggen; dat bepaalde activiteiten, door de externaliteiten die ze meebrengen, inderdaad niet compatibel zijn met de nabijheid van woningen; dat een economische ontwikkeling die geconcentreerd is in woongebieden, zonder oog voor het verschijnsel van zones (of gespecialiseerde gebieden), weinig realistisch is; dat tot slot om geen afbreuk te doen aan de activiteiten in het stadscentrum, de kleinhandelszaken en de diensten aan de bevolking niet toegelaten zijn in de zone, behalve als ze bij de in de zone toegelaten activiteiten horen;
Overwegende dat het SDER (GROP) vestigingen voorstaat die de multimodaliteit bevorderen; dat Geldenaken niet bereikbaar is met de trein; dat deze ongunstige feitelijke situatie niet rechtvaardigt dat deze pool, die momenteel achtergesteld is ten opzichte van de andere entiteiten van Waals Brabant, ontstoken wordt van elke economische ontwikkeling; dat de luchthavens van Zaventem en Bierset, die via snelwegen met de zone verbonden zijn, allebei op ongeveer 30 minuten liggen, wat geenszins uitsluit dat de bedrijven van het bedrijvenpark van Geldenaken er gebruik van maken;
Onderzoek van de lokaliseringsalternatieven Overwegende dat, overeenkomstig artikel 42, lid 2, 5° van het Waals Wetboek en het bijzonder bestek, de effectenstudie alternatieven heeft gezocht; dat deze alternatieven betrekking kunnen hebben op de lokalisering, de afbakening of ook de uitvoering van het in het ontwerpgewestplan op te nemen gebied;
Overwegende dat het referentiegebied geen afgedankte bedrijfsruimtes of grote industriële sites omvat die moeten gesaneerd worden alvorens ze worden hersteld, die een regionaal gericht bedrijvenpark kunnen onthalen (effectenstudie, p. 70); dat de bedrijfsruimte in Zetrud-Lumay niet meer voldoende beschikbare oppervlaktes omvat om te beantwoorden aan de geraamde behoeften en dat haar uitbreiding beperkt is door de taalgrens en door een kwetsbaar gebied dat in het gewestplan opgenomen is als natuurgebied met landschappelijk belang (effectenstudie, p. 72); dat het gebied waarvan de bestemming nog niet vaststaat, gelegen ten zuiden van Geldenaken, niet voldoende oppervlakte heeft om te voldoen aan de aangemerkte behoeften en, trouwens, nabij een dichtbevolkt woongebied ligt (effectenstudie, p. 70); dat dus een nieuw gebied dient aangelegd binnen de ruimtes die momenteel bestemd zijn als niet voor bewoning bestemde gebieden;
Overwegende dat Geldenaken zich enkel verder economisch kan ontwikkelen als het mobiliteitsprobleem wordt opgelost, gekoppeld aan de nood aan een rondweg, die er van cruciaal belang is, dat het gewestplan de aanleg van genoemde rondweg reeds voorzag om het verkeer in het stadscentrum te ontlasten; dat gezien de acute mobiliteitsproblemen waar de stad Geldenaken mee kampt, het uitgesloten is om een nieuwe bedrijfsruimte aan te leggen zonder de afwerking van de onmisbare rondweg te voorzien, die trouwens zelfs zonder bedrijfsruimte verantwoord is; dat de keuze van de site van de bedrijfsruimte noodzakelijkerwijze afhangt van de plaats van de rondweg die ze moet aandoen; dat het onderzoek van de alternatieven noodzakelijkerwijze rekening moet houden met dit element;
Overwegende dat inzake het rondwegtracé, de effectenstudie twee alternatieven naar voren schuift, namelijk de aansluiting met de E40, langs het noorden of langs het oosten; dat de vergelijkende analyse van de invloed van deze twee alternatieven aantoont dat de invloed op het milieu van de optie van de noordelijke aansluiting op de snelweg E40 aanzienlijk groter is; dat de studie die Transitec in 1988 uitvoerde (ten bate van het noordtracé), geen rekening hield met deze gevolgen voor het milieu (effectenstudie p. 69); dat de effectenstudie (p. 297) wijst op een aantal overschrijdingen van de richtwaarden, namelijk aan de rand van Saint-Jean-Geest, van het woongebied langs de RN222 in Geldenaken en van de woonzone ten noorden van Geldenaken (Minge);dat de geluidsoverlast vooral groot is voor de entiteit Zétrud; dat dit niet het geval is voor de oostelijke aansluiting; dat de voordelen van het noordtracé niet opwegen tegen deze nadelen, te meer daar de efficiëntie van het oostelijke tracé, zonodig, kan verhoogd worden, met aanpassingen aan de RN29, om het verkeer over deze weg aan te zetten tot een kleine omweg, via de oostelijke rondweg : dat de effectenstudie volgende passage bevat : « hoewel het duidelijk lijkt dat de « noord-zuid » rondweg natuurlijker spoort met de belangrijkste transitbewegingen, spreekt het evenzeer vanzelf dat zijn betere benutting grotendeels afhangt van de gelijklopende maatregelen die kunnen genomen worden op het stuk van infrastructuur, signalisatie of regeling, voor de RN29, de RN222, het stadscentrum...
Deze gelijklopende maatregelen zijn noodzakelijk in het kader van de twee voorgestelde tracés (lees noord-zuid of oost-west). Zodoende kunnen, zo er coherente gelijklopende maatregelen worden ingevoerd, voor de ene of voor de andere rondweg, deze zeker allebei even efficiënt de rol van doorgangsas spelen » (p. 254); terwijl het MET een uitvoerig gunstig advies uitbracht op 30 september 2002, dat het oostelijk tracé goedkeurde; dat tot slot het oost-west tracé het enige is dat het mogelijk maakt om de hinder door de RN222 die door Piétrain loopt, weg te werken;
Overwegende dat deze overwegingen leiden tot de conclusie dat het eerste alternatief dat wordt voorgesteld door de effectenstudie, de CRAT en bepaalde omwonenden, en dat bestond in de vestiging van de bedrijfsruimte aan de oostelijke rand van Geldenaken en in de aanleg van de rondweg in de noord-zuidas, dient afgewezen; dat bovendien de aanleg van een bedrijfsruimte op deze plaats een grote invloed zou hebben op de vallei van de Bronne (die deels in de zone ligt) en van het bosmilieu met hoge biologische waarde dat er zich bevindt; dat een dergelijke zone rechtstreeks zou palen aan een woongebied en een woongebied met landelijk karakter, dat door de effectenstudie als kwetsbaar wordt beschouwd (p. 378); dat het niet meer voordelen biedt dan de zone die in het ontwerp is opgenomen, daar ze rechtstreeks het voortbestaan van twee landbouwexploitaties bedreigt (voor een exploitatie in het kader van het ontwerp ); dat de vergelijkende analyse die de effectenstudie maakte (p. 245 et 300) aantoont dat de landschappelijke invloed fors gelijk is; dat het alternatief dat de studie voorstelt ook nadelig is voor de ecologische vermazing (effectenstudie, p. 377);
Overwegende dat het grootste voordeel van de vestiging in de rand van Geldenaken betrekking heeft op de mobiliteit, in die zin dat de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en met de zachte vervoermodi (te voet of met de fiets) beter is; dat het mobiliteitsprofiel van het alternatief en van de site die het ontwerp aanmerkt, niettemin allebei op de auto gericht zijn; dat inzake het openbaar vervoer een nieuwe halte evengoed de in het ontwerpgewestplan aangemerkte site kan bedienen; dat het voordeel van de toegang tot de bedrijfsruimte te voet of met de fiets, beperkt is; dat bovendien een bedrijfsvervoerplan zal moeten ingediend worden, samen met elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of enige vergunning, dat alle aangewende middelen uiteenzet voor de bevordering van zuinige en minder vervuilende verplaatsingen : dat het, beperkte, voordeel van dit lokaliseringsalternatief geen tegengewicht vormt voor de nadelen die voortvloeien uit de hinder die het inhoudt voor de bebouwde en onbebouwde omgeving;
Overwegende dat het tweede alternatief dat de effectenstudie voorstelt grotendeels overeenstemt met het eerste inzake de lokalisering en dat het er zich hoofdzakelijk van onderscheidt door de ligging van zijn rondweg; dat het bijgevolg dezelfde voordelen en nadelen vertoont;
Overwegende tot slot dat, zoals de gemeenteraad van Geldenaken meldt, beide lokaliseringsalternatieven die de effectenstudie voorstelt een hypotheek zouden leggen op de uitbreiding op lange termijn (of na de eventuele ingebruikname van het gebied waarvan de bestemming nog niet vaststaat) van de entiteit Geldenaken, die logischerwijze binnen de rondweg zou moeten blijven;
Onderzoek van de alternatieven voor afbakening en uitvoering Overwegende dat de effectenstudie voorstelt een uitzicht te bewaren tussen het gehucht Piétremeau en de site van de hoeve Chapeauvau; dat deze maatregel, die van die aard is dat ze de visuele en landschappelijke invloed van het ontwerp beperkt, materieel vorm zal krijgen met een bijkomend voorschrift; dat deze maatregel die gunstig is voor het leefmilieu deel uitmaakt van de maatregelen zoals bedoeld in artikel 46, § 1, lid 2, 3;
Overwegingen met betrekking tot de algemene aanbevelingen van de CWEDD Overwegende dat de CWEDD in zijn verschillende adviezen, een reeks algemene aanbevelingen heeft gedaan met betrekking tot de herzieningsprocedure en algemene aanbevelingen met betrekking tot de eventuele uitvoering van de ontwerpen;
Overwegende dat hij, allereerst, meent dat de evaluatie inzake de uitvoering van het prioritaire plan enkel relevant zal zijn als de uitbouw van de infrastructuren gekoppeld wordt aan de voorwaarde van een nieuwe beoordeling van de gevolgen die eigen zijn aan de groepering van bedrijven; dat hij vraagt om, bij de vestiging van de vestigingen, een milieubeoordeling uit te voeren, per fase van ingebruikname van het activiteitengebied, met het oog op een algemeen overzicht;
Overwegende dat het CCUE (Stedenbouwkundig en Milieubestek), waarvan de opstelling wordt opgelegd door het artikel 31bis van het CWATUP, maximaal tien jaar geldig zal zijn; dat de hernieuwing noodzakelijkerwijze een nieuw onderzoek van de situatie zal inhouden en het mogelijk zal maken om de bepalingen aan te passen aan de evolutie die op het terrein zal vastgesteld worden en aan de bijkomende gegevens die in tussentijd werden verzameld; dat desgevallend, dit vernieuwd onderzoek de gelegenheid zal zijn om de procedures voor herbestemming of bestemmingswijziging die aangewezen lijken, in te zetten; dat deze procedure het dus mogelijk zal maken om ruimschoots tegemoet te komen aan de suggestie van de CWEDD;
Overwegende dat, vervolgens, de CWEDD herinnert aan zijn aanbevelingen betreffende de relaties tussen mobiliteit, vervoer en ruimtelijke ordening; dat hij verheugd is over de verplichting, door middel van het CCUE, om mobiliteitsplannen op te maken die het mogelijk zullen maken om het gebruik van zachte vervoersvormen en van het openbaar vervoer te bevorderen; dat hij aandringt op een beveiligd verkeer van voetgangers en fietsers in de nieuwe bedrijfsruimtes;
Overwegende dat deze suggestie gepast lijkt; dat dient opgelegd dat deze beveiliging deel uitmaakt van de verplichtingen die het CCUE zal moeten bevatten;
Overwegende dat, voor het overige, de wens dat de nieuwe bedrijfsruimte wordt bediend door het openbaar vervoer niet in tegenspraak is met het beleid dat de Regering voert; dat het net van de Waalse TEC-maatschappijen zodanig georganiseerd is dat de belangrijkste plaatsen van het grondgebied die verkeer in de hand werken, worden aangedaan en dat, gezien dit voornamelijk over de weg gebeurt, het vlot aan te passen is naargelang van de evolutie van de lokaties die verkeersstromen in de hand werken, zonder investeringen van betekenis; dat, anderzijds, gezien de structurele kosten, de spoorweg enkel voor lange afstanden en grote volumes een pertinente oplossing biedt voor de mobiliteitsproblemen; dat, zodoende, voor de meeste individuele vervoerbehoeften van de KMO's, die zich zullen vestigen in de nieuwe aangelegde bedrijfsruimtes, de spoorweg enkel kan gebruikt worden in combinatie met andere vervoermiddelen, die voornamelijk over de weg gaan; dat het dus aan de hand van een intermodaal spoor-wegvervoer is, dat wordt opgenomen in de door de CCUE's opgelegde mobiliteitsplannen, dat de doelstellingen van duurzame mobiliteit die de CWEDD vastlegde, zullen gehaald kunnen worden;
Bijzondere overwegingen Overwegende dat dient rekening gehouden met volgende bijzondere elementen : - Naleving van artikel 46, § 1, lid 2, 1° : aangrenzend karakter Artikel 46, § 1, lid 2, 1°, beperkt zich tot de eis dat de gemengde bedrijfsruimte aan een bestaand bebouwingsgebied moet grenzen.
Bepaalde reclamanten en de CRAT menen dat dient rekening gehouden met het onderliggend principe van deze bepaling, namelijk het streven naar stadsinbreiding. Aldus voegt deze kritiek in werkelijkheid een voorwaarde toe die niet in de tekst voorkomt, namelijk dat de voor bebouwing bestemde zone, waaraan het bedrijvenpark paalt, dicht bij een stadsentiteit moet liggen, om bij te dragen tot de inbreiding.
Daarnaast, hoewel de omvang van de bestaande woonzone inderdaad zeer klein is, geeft de tekst van artikel 46, alweer, geenszins de minimale oppervlakte op waaronder de voor bebouwing bestemde zone niet zou beantwoorden aan de vereisten van artikel 46. - Naleving van artikel 46, § 1, al. 2, 2° : karakter als lintbebouwing Het ontwerpgebied is 500 meter diep, zodanig dat de aanleg van interne wegen noodzakelijk is. De aanleg van dergelijke zone zal niet leiden tot meer toegangen tot de rondweg en kan dus niet gelijkgesteld worden met lintbebouwing langs een weg. Zo de bebouwing over een dergelijke diepte als lintbebouwing zou moeten beschouwd worden, dan zouden heel wat ruimtes die voor bebouwing bestemd zijn, zelfs in de steden en dorpen, aan dit kenmerk beantwoorden. - Invloed op de landbouwfunctie Een aantal reclamanten betreuren de invloed van het ontwerp op de landbouwfunctie en beklemtonen dat een aantal exploitaties aangetast zullen worden. Sommigen eisen een gepaste vergoeding.
Het hele prioritaire plan voor een bedrijfsruimte (ZAE) zal leiden tot de bestemming, als bedrijfsruimte, van maximaal 1200 hectare, waarvan een beduidend gedeelte momenteel als landbouwgebied ingekleurd is, of ongeveer 1,5 per duizen van de nuttige landbouwoppervlakte in het Waals Gewest (volgens de gegevens die het DGA (Directoraat-Generaal Landbouw) publiceerde, 756.567 hectare in 2002, het laatste jaar waarvoor de cijfers beschikbaar zijn). Rekening houdend met de benodigde tijd voor de uitvoering van deze nieuwe bestemmingen en met de fasering die de CCUE's opleggen, kan worden geraamd dat dit proces voor de bestemmingswijziging zich over een tiental jaren zal spreiden.
Het verlies van deze oppervlaktes kan dus slechts een zeer marginale invloed hebben op de landbouwexploitatie, op regionaal niveau gezien.
Eerst en vooral, rekening houdend met de verhoging van de landbouwproductiviteit, zal het verlies aan landbouwgronden ruim gecompenseerd worden : Inter-Environnement-Wallonie en de CRAT geven wel aan dat het verlies aan landbouwgronden de graanproductie met ongeveer 7.800 ton zou verminderen, maar anderzijds blijkt dat de productiviteitsstijging (volgens het DGA een gemiddelde productiviteitswinst van 100 KG/ha/jaar) zodanig is dat, gezien het aantal hectare dat voor deze teelt in het Gewest bestemd is (190.000), de productiviteitsstijging (190.000 ton op tien jaar) zowat 2,5 keer het aangeklaagde verlies zou moeten bedragen.
Vervolgens, zo een negatieve invloed van bepaalde wijzigingen van het gewestplan op welbepaalde exploitaties te vrezen valt, dient een parallel getrokken te worden tussen het verlies aan gronden dat ze zullen lijden, en de oppervlakte aan landbouwgronden die elk jaar onroerend goed worden, namelijk 9.000 hectare.
Zoals voormeld, zou de uitvoering van het Prioritaire ZAE-plan gedurende 10 jaar ongeveer 120 hectare per jaar moeten onttrekken aan de landbouwexploitatie. De compensatie van deze verliezen voor de betrokken landbouwers zal dus slechts 1,3 % van alle jaarlijkse eigendomsovergang van landbouwgronden vertegenwoordigen, wat trouwens kadert in een algemene context van groepering van de geëxploiteerde gronden tot grotere gehelen.
Bijgevolg kan gesteld worden dat de landbouwers die nadelen ondervinden van de gewestplanwijzigingen, gronden zullen kunnen vinden om te voldoen aan de behoeften van hun exploitaties.
Ook al zullen deze, misschien, niet dezelfde kenmerken vertonen, inzake exploitatiefaciliteiten met name, toch zouden ze mogelijk moeten maken dat een groot aantal exploitaties, in aanvaardbare omstandigheden, kunnen overleven. Het saldo van de geleden schade zal gecompenseerd worden door de onteigeningsvergoedingen.
In casu meent de regering dat de planherziening een invloed heeft op de landbouwfunctie die verantwoord wordt door het marginale karakter ten opzichte van de nuttige landbouwoppervlakte op het referentiegebied, ten overstaan van het aantal nieuwe arbeidsplaatsen (de socio-economische invloed van het ontwerp zou zich moeten vertalen in zowat 1450 arbeidsplaatsen op de site) en van de economische ontwikkeling die door de ligging en de troeven van het ontwerp wordt aangezwengeld.
De moeilijkheden in verband met de verplichting tot spreiding van de dierlijke mest kunnen opgelost worden met spreidingscontracten op de vele landbouwgronden in de omgeving.
De regering stelt vast dat met de verplichting tot de fasering van de uitvoering van de zone, de invloed op de landbouwfunctie beperkt zal blijven, gezien dit zou opleggen om het gebied slechts geleidelijk uit te voeren, naargelang de behoeften. De opsplitsing van de zone in drie fasen zou overdreven zijn, gezien de oppervlaktes van elke fase dan te beperkt zouden zijn om een samenhangend beheer mogelijk te maken.
Bovendien zou het CCUE, als maatregel die gunstig is voor het menselijk en natuurlijk leefmilieu, een nota moeten bevatten met alle middelen die ter beschikking van de landbouwers kunnen gesteld worden, van wie het voortbestaan van de exploitatie door het ontwerp wordt bedreigd.
Zoals de effectenstudie suggereert, zou de holle weg n° 8 gehandhaafd moeten blijven om de doorgang van landbouwvoertuigen die van de gronden ten noorden van het dorp Piétrain en omgekeerd komen, mogelijk te maken. Hij zal trouwens bijdragen tot de vorming van een afzonderingsmarge.
De eventuele aanvragen voor schadeloosstelling zullen geregeld worden in het kader van de onteigeningsprocedures. Volgens artikel 16 van de Grondwet, hebben de onteigenden recht op een billijke vergoeding die alle geleden verlies moet compenseren en ze in staat moet stellen om gronden aan te kopen, ter vervanging van de verloren gronden. Zo ook wordt de winstderving van de exploitaties gedurende de nodige tijd om nieuwe gronden te vinden, vergoed. - PEDD (Milieuplan Duurzame ontwikkeling) CAWA (Geactualiseerd Toekomstcontract voor Wallonië) en Regionale Beleidsverklaring Bepaalde reclamanten en de CRAT menen dat het overwogen ontwerp afwijkt van bepaalde richtlijnen in deze documenten. In werkelijkheid bepalen deze algemene doelstellingen, die niet noodzakelijkerwijze sporen met de beperkingen van een concreet ontwerp. Aldus werd uiteengezet dat de vastgestelde behoeften de vestiging van een bedrijfsruimte in het oosten van Waals Brabant verantwoordden, en dat de lokalisering met name gerechtvaardigd werd door de bekommernis om de hinder voor de bestaande woongebieden in te dijken. - Vaststelling van de pertinentie van het ontwerp en van de banen die het kan scheppen Reclamanten betwisten dat het aantal arbeidsplaatsen dat zou kunnen gecreëerd worden in de zone wel zo hoog ligt als werd aangekondigd. Ze vrezen ook dat de nieuwe vestigingen op de eerste plaats een kwestie van delokalisatie zouden zijn, wat tot weinig nieuwe arbeidsplaatsen kan leiden.
Het aantal arbeidsplaatsen in de nieuwe bedrijfsruimte zou 1450 moeten bedragen. Dit cijfer stemt overeen met de normen die de Intercommunale du Brabant wallon momenteel hanteert, en die opleggen, via een bestek, dat de kandidaat-kopers minstens 20 personen per hectare in dienst hebben. Uit de statistieken van de IBW, die zowat 850 hectare bedrijfsruimte waar meer dan 16 000 mensen werken, beheert, blijkt dat het aantal nieuwe banen om en bij de 60% ligt. Er dient eveneens rekening gehouden met de onrechtstreekse banen, die overeenkomen met 40% van het aantal rechtstreekse arbeidsplaatsen. Ook bij delokalisatie wordt vastgesteld dat de werkgever, geleidelijk, personeel uit de buurt aanwerft; - De uitvoering van de zone De CRAT voert aan dat de klachten inzake de uitvoering van de zone niet rechtstreeks binnen het bestek van het onderzoek vallen, maar geregeld moeten worden bij de uitwerking van het CCUE. Dat dit geldt voor de opmerkingen betreffende : - de fasering van de ingebruikname van de zone en de verplichting tot voorschriften op het stuk van bezettingsgraad, om het principe van het zuinig bodembeheer na te leven; - de uitvoeringsmodaliteiten van dit CCUE, die geregeld worden met de omzendbrief van 29 januari 2004. - Voorafgaande aanleg van de rondweg vóór enige verkoop van terreinen Bepaalde reclamanten geven kritiek op het voorlopig goedgekeurde ontwerp-plan omdat het de uitvoering van de eerste fase van het bedrijfspark toelaat alvorens de rondweg is aangelegd. Zoals de gemeenteraad van Geldenaken stelt, is het inderdaad praktisch zeer moeilijk om te beletten dat een deel van het transportverkeer van het toekomstige park langs de rue Longue gaat, en zodoende overmatige hinder voor de bewoners veroorzaakt.
De regering schaart zich achter deze mening en legt op dat de rondweg, voor het stuk van de chaussée de Charleroi tot de snelweg ter hoogte van Hélécine, wordt aangelegd alvorens met de uitvoering van de overwogen zone gestart wordt. Niettemin mag in tussentijd het bouwrijp maken van het terrein en de verkoop aan bedrijven niet belet worden, voor zover deze niet mogen starten met de bouw of de exploitatie. - Situatie van de bewoners van het gehucht Marticot De positie van deze bewoners van de zone is zeker heikel, in die zin dat ze hinder zullen ondervinden van het verkeer op de rondweg, dat dus vlakbij hun gebouw zal lopen.
De oplossing die ze voorstaan, namelijk de omleiding achter het Bois du Chêne Crimont, zou leiden tot kosten die niet in verhouding staan tot het gestelde probleem.
De in te voeren oplossingen (zoals de onderhandse aankoop of de onteigening) vallen niet onder het gebied en de bevoegdheid van het gewestplan, maar moeten overwogen worden door de operatoren, namelijk de Intercommunale du Brabant wallon of het Ministerie voor Uitrusting en Transport.
In ieder geval verantwoordt deze situatie niet dat wordt afgezien van een ontwerp dat dergelijke economische voordelen biedt voor een hele subregio. - Invloed op de lucht Volgens de effectenstudie (p. 219) is de opneming van de bedrijfsruimte geen factor die de luchtkwaliteit ingrijpend kan veranderen. Deze vaststelling wordt nog kracht bijgezet door het gegeven dat de zone bestemd is voor gemengde economische activiteiten, waaruit de middelgrote en grote industriëen uitgesloten zijn.
De opneming van de rondweg is geen factor die de lucht ingrijpend kan veranderen, gezien de rondweg voornamelijk bedoeld is om een reeds bestaande verkeersstroom op te vangen, die vervuiling veroorzaakt die reeds werd waargenomen (effectenstudie, p. 219). - Invloed op het geluid De effectenstudie, die betrekking had op een ander rondwegtracé dan dit dat in het voorlopig vastgelegde plan werd opgenomen, stelt dat geen enkele overschrijding van de richtwaarden valt te verwachten, behalve voor één landbouwexploitatie. Bovendien meldt de studie dat de nieuwe rondweg, ten zuiden van Saint-Jean-Geest, waarschijnlijk tot iets meer lawaai zal leiden dan in de huidige situatie, zonder daarom over de normen te gaan. Het is ook mogelijk dat, ten noorden van Piétrain, er iets meer achtergrondlawaai zal zijn in de tuinen.
Niettemin heeft het ontwerp dat aan het openbaar onderzoek werd onderworpen, een inplanting van de rondweg, verder van Saint-Jean-Geest, in aanmerking genomen, wat de hierboven beschreven situatie mogelijk flink kan verbeteren (effectenstudie, p. 238).
Bovendien zal de situatie van Piétrain ook verbeteren door de aanzienlijke vermindering van het transportverkeer langs de rue Longue. Het advies van de CRAT houdt geen rekening met deze gegevens.
Inzake de geluidsinvloed van de uitvoering van de bedrijfsruimte leest de CRAT de effectenstudie fout. Gezien niet bekend is welke bedrijven zich in de zone zullen vestigen, heeft de studie er zich toe beperkt om het maximale geluidsniveau te berekenen dat in de verschillende delen van het bedrijfsgebied mag gehaald worden opdat dit niveau, dat lager ligt door de afstand, in de woongebieden onder de drempels zou blijven (p. 240). Zo kan het geluid in de zone schommelen tussen 109 en 87 dB(A), terwijl het in de woongebieden op 40 of 45 dB(A) blijft. Deze gegevens zullen het mogelijk maken om de vestiging van de bedrijven aan te sturen in het kader van het stedenbouwkundig en milieubestek, dat ook de inrichting van de afzonderingsvoorzieningen of -ruimtes zal moeten bepalen en zullen ook meetellen bij de aflevering van de af te leveren vergunningen. - Invloed op het water Inzake het beheer van het afvalwater voert de effectenstudie (p. 230) aan dat de aanleg van de riolering van de zone op twee manier kan gebeuren : - aflopend naar het net van de chemin de Jodoigne in de richting van de entiteit Piétrain en van zijn toekomstige collector; - naar het net van Noduwez met de verlenging van de collector van Le Gollard en de installatie van een rioolgemaal.
De zuivering van dit afvalwater kan gebeuren in een zuiveringsstation dat gebouwd kan worden in Piétrain, of aan de beek Le Gollard vlakbij de snelweg.
De afmetingen van het openbaar net maken mogelijk dat de afvoer van het afvloeiingswater naar de beek Le Gollard te overwegen is, mits de aanleg van een greppel door het Bois Brûlé. Er zullen echter één of meer stormbekkens voorzien moeten worden om overbelasting van het stroomafwaarts hydrogeografisch net te vermijden, een modaliteit die gebruikelijk wordt uitgevoerd in de bedrijfsruimtes. Een afzonderlijk rioolnet zal moeten aangelegd worden wat de hoeveelheid te verwerken water in het zuiveringsstation zal beperken.
Het afvloeiingswater dat afkomstig is van de rondweg zal afgevoerd worden naar de bestaande waterlopen. De belangrijkste invloed bestaat in het ondoordringbaar maken van de bodem. Niettemin noodzaakt de hoeveelheid afvloeiingswater niet de aanleg van een stormbekken.
Wat de invloed op het grondwater betreft, is het risico van vervuiling door de uitvoering van de zone gering gezien het beheerst kan worden door de gepaste maatregelen en methodes voor de bouw (effectenstudie, p. 228).Welke deze zijn hangt logischerwijze af van de aard van de bedrijven die er zich zullen vestigen. Ze vallen niet onder het bereik van de gewestplannen, maar moeten in aanmerking komen bij de aflevering van de vergunningen.
De effectenstudie vermeldt wel de aanwezigheid van een winningspunt in een straal van 2 km, maar merkt op dat geen enkele preventiemarge ingrijpt op de geografische zone die bij het ontwerp voor de bedrijfsruimte en de verkeersrondweg betrokken is (p. 111).
Inzake de ontoereikende druk van het distributienet zullen de geschikte maatregelen eventueel moeten genomen worden door de verantwoordelijke onderneming. Deze maatregelen horen bij de uitvoering van het gebied en kunnen niet vastgelegd worden in het gewestplan. - Landschappelijke invloed en de aanleg van omgevingsperimeters Een aantal reclamanten is van mening dat het ontwerp afbreuk zal doen aan het bijzonder mooi landschap, waardoor het landelijk karakter van Geldenaken en Orp-Jauche zou verdwijnen.
Zonder de vaststaande landschappelijke invloed van dit ontwerp te loochenen, zal de uitvoeringsvariant die de effectenstudie suggereert, mogelijk maken om de landschappelijke invloed van de constructies te beperken omdat de rondweg en de bedrijfsruimte veraf liggen van de woningen van Saint-Jean-Geest, Piétrain, Marticot en de hoeve van Chapeauvau. De aanleg van afzonderingsvoorzieningen of -marges, zoals bepaald in het stedenbouwkundig en milieubestek, zal ook de visuele impact beperken.
En tot slot zal de omtrek voor de landschappelijke openheid die behouden blijft in het midden van de zone deze impact beperken voor de bewoners van Piétremeau en van de hoeve van Chapeauvau, die het sterkst betrokken zijn. Hier dient aan toegevoegd dat het ontwerp voor de rondweg weinig grondverzet zal noodzaken in die zin dat het reliëf niet erg uitgesproken is.
In ieder geval is deze landschappelijke invloed, die getemperd wordt door de genomen en te nemen maatregelen, niet van die aard om de economische opportuniteit van het ontwerp in vraag te stellen.
Bovendien doet de aanleg van deze ruimte voor economische activiteiten geen afbreuk aan het landelijk karakter van de hele regio in die zin dat ze slechts betrekking heeft op 1,5 % van de totale oppervlakte van de grond die in Geldenaken als landbouwgebied is opgenomen. - Handhaving van de voorbehouden perimeter die in het gewestplan is voorzien Het is opportuun om de voorbehouden perimeter die in het momenteel vigerend gewestplan is opgenomen te handhaven, voorbij de plaats waar de toekomstige verbindingsweg aansluit op de RN222. Inderdaad, zelfs voorbij het nieuwe tracé zullen eventueel wegenwerken moeten uitgevoerd worden op de RN222 en de RN279, zoals de wijziging van de bestaande rotondes of de aanleg van bouwvrije zones, met het oog op het toekomstige verkeer. Deze maatregelen kunnen leiden tot de onteigening van de eigenaars van de woningen in het gehucht Marticot. - Schrapping van de voorbehouden perimeter over 75 meter vanaf de as van een oude buurtweg door de vroegere gemeentes Opheylissem en Neerheylissem Deze wijziging valt buiten het herzieningsgebied en werd niet onderworpen aan de beoordeling van de effecten zodat ze verworpen moet worden. - Handhaving van het woongebied ten zuidoosten van de toekomstige zone De handhaving van deze kleine oppervlakte als woongebied is in die zin verantwoord dat ze aan een uitgestrekte bufferzone paalt. Een dergelijke zone is trouwens niet enkel bestemd voor bewoning en andere bestemmingen, die verband houden met de bedrijfsruimte, kunnen overwogen worden. - Fasering van de bedrijfsruimte Volgens de aanbevelingen van de effectenstudie dient een fasering van de ingebruikname van de zone opgelegd en zodoende de verplichting om ze geleidelijk in gebruik te nemen, te beginnen bij het oostelijk deel. - Opvolgcomité De oprichting van een opvolgcomité, zonder beslissingsmacht, kan een maatregel zijn die een harmonieuze koppeling van de verschillende functies van het grondgebied bevordert. De regering kiest er dus voor deze oprichting op te leggen alvorens het stedenbouwkundig en milieubestek wordt ingediend, om zo advies te kunnen uitbrengen. - Negatieve adviezen over het ontwerp Bepaalde reclamanten menen dat het ontwerp niet kan aangevat worden, omdat het in tegenspraak is met de conclusies van het Burgerpanel dat in 2001 werd ingericht en verschillende negatieve adviezen oogstte (CRAT, DGATLP en DGEE).
Deze kritiek dient enigszins genuanceerd, gezien de drie betrokken gemeenteraden zich in hun adviezen ondubbelzinnig ten gunste van het ontwerp en het economisch belang voor de hele bevolking van de drie gemeentes hebben uitgesproken.
Bovendien verleende het evaluatierooster dat het DGATLP hanteerde, veel betekenis aan de naleving van het SDER, waarvan huidig ontwerp deels afwijkt, om voornoemde beweegredenen. - Verloop van het openbaar onderzoek en informatie aan de bevolking Het openbaar onderzoek verliep telkens strikt volgens de bepalingen van het Waals Wetboek. Bovendien stelde de regering het publiek een website ter beschikking die het ontwerp voorstelde. Al deze elementen droegen bij tot een correcte informatie aan de bevolking die zich uitgebreid kon uitdrukken.
Begeleidende maatregelen Overwegende dat artikel 46, § 1, lid. 2, 3° van het CWATUP voorziet dat de opneming van een nieuwe bedrijfsruimte gepaard gaat met de herbestemming van SAED (afgedankte bedrijfsruimtes), of de invoering van andere maatregelen om het milieu te beschermen, of een combinatie van deze twee begeleidende vormen;
Overwegende dat de begeleidende maatregelen, enerzijds moeten geënt zijn op de intrinsieke milieukwaliteit van de perimeter die voor bebouwing bestemd is, en anderzijds, op de objectieve inbreng van deze begeleidende maatregelen;
Overwegende dat het herstel van afgedankte bedrijfsruimtes een groot deel blijft innemen van deze milieugerichte begeleidende maatregelen;
Overwegende dat de Regering, in het kader van de begeleidende maatregelen bij de huidige gewestplanherziening, de herbestemming van een aantal afgedankte bedrijfsruimtes in aanmerking neemt;
Overwegende dat, in de beoordeling van de verhouding tussen de begeleidende maatregelen en de ontwerpen voor de opneming van nieuwe bedrijfsruimtes, het redelijk is om rekening te houden met, enerzijds de verschillende impact van het herstel van de afgedankte bedrijfsruimtes naargelang van hun ligging en hun vervuiling, en anderzijds met de invloed op het milieu van de aanleg van een nieuwe bedrijfsruimte, die wisselt naargelang van de kenmerken en van de ligging; dat aldus blijkt dat, met naleving van het evenredigheidsbeginsel, een ingrijpende renovatie zwaarder moet wegen dan het herstel van een minder vervuilde site, dat de invloed van milieuvriendelijke maatregelen moet beoordeeld worden op basis van het effect dat er redelijkerwijze kan van verwacht worden en dat deze maatregelen van meer of minder belang moeten zijn naarmate de aanleg van de nieuwe zone aanzienlijke of minder aanzienlijke gevolgen heeft voor zijn omgeving;
Overwegende dat in dit geval, bij gebrek aan de elementen die het mogelijk maken om objectief inzicht te bieden in de factoren die het mogelijk maken om dit gewicht en deze invloed volledig te beoordelen, de Regering het opportuun acht, zowel om zeker de voorschriften van het artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP na te leven als in het raam van haar bekommernis om zoveel als redelijk mogelijk is, de voorkeur te geven aan de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimtes, om deze tekst strikt te interpreteren en een sleutel te hanteren die bij benadering overeenkomt met een m2 herbestemming van een SAED voor een m2 niet voor bewoning bestemde ruimte, die voortaan bestemd wordt voor economische activiteiten (evenwel met aftrek van de vroeger voor de economische activiteit bestemde oppervlaktes en die opnieuw geklasseerd zijn als niet voor bewoning bestemde gebieden );
Overwegende dat de begeleiding die voorzien is door artikel 46, § 1, lid 2, 3° van de CWATUP op regionaal niveau kan beoordeeld worden; dat daar huidig ontwerp kadert in een prioritair plan om het hele Gewest te voorzien van nieuwe ruimtes voor economische activiteiten, voornoemde sleutel dus globaal kan toegepast worden, waarbij de compensatie kan gebeuren tussen alle oppervlaktes die onttrokken zijn aan gebieden die niet voor bewoning bestemd zijn om voor de economische activiteit bestemd te worden (evenwel met aftrek van de vroeger voor de economische activiteit bestemde zones die opnieuw werden geklasseerd als gebieden die niet voor bebouwing bestemd zijn), enerzijds, en het geheel van de herbestemde SAED, anderzijds;
Overwegende echter dat, in een streven naar billijke geografische spreiding, het opportuun lijkt, gezien de nieuwe ruimtes die het prioritair plan bestemt voor de economische activiteit over het grondgebied van het hele Gewest gespreid zijn, om erover te waken dat de SAED ook evenwichtig gespreid zijn;
Overwegende dat, om deze doelstelling in te vullen, het Gewest ingedeeld werd in vijf evenwichtige en geografisch homogene sectoren; dat huidig ontwerp dus in een geheel van ontwerpen werd opgenomen (Nijvel, Tubeke, Bergen - Vieille-Haine, La Louvière - Plat Marais, Zinnik - 's Gravenbrakel en Pont-à-Celles - Viesvielle - Luttre);
Overwegende dat, als begeleidende maatregel, de Regering beslist om rekening te houden met de herbestemming van volgende sites : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld die een minstens gelijkaardige oppervlakte beslaan;
Overwegende dat, inzake de milieubeschermende maatregelen, zoals de CWEDD beklemtoonde, het artikel 46, § 1, lid 2, 3° van het CWATUP niet mogelijk maakt om de beschermende maatregelen op te nemen die opgelegd zijn in toepassing van het CWATUP, of van een andere vigerende reglementering; dat de Regering er niettemin op staat om te benadrukken dat, in een streven om het milieu te beschermen, ze, gelijklopend met de uitvoering van het prioritaire plan waarin huidig besluit kadert, een nieuw artikel 31bis van het CWATUP heeft goedgekeurd, dat oplegt dat elke nieuwe bedrijfsruimte gepaard moet gaan met een CCUE dat instaat voor de compatibiliteit van het gebied met zijn omgeving;
Overwegende dat, in huidig geval, het CCUE zal aangevuld worden met specifieke maatregelen, die verder gaan dan het bepaalde van het artikel 31bis van het CWATUP en haar omzendbrief van 29 januari 2004, om borg te staan voor een betere bescherming van het milieu : dat deze specifieke maatregelen beschouwd moeten worden als milieuvriendelijke maatregelen, die de maatregelen voor de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimtes aanvullen, in toepassing van artikel 46, § 1, lid 2, 3°, van het CWATUP;
Overwegende dat aldus ruimschoots is voldaan aan de verplichting die dit artikel oplegt;
CCUE Overwegende dat in uitvoering van artikel 31bis van het CWATUP, een CCUE zal opgemaakt worden voorafgaand aan de uitvoering van het gebied, volgens de richtlijnen van de ministeriële omzendbrief van 29 januari 2004;
Overwegende dat de CWEDD in zijn verschillende adviezen, een reeks algemene aanbevelingen heeft gedaan inzake de eventuele uitvoering van de ontwerpen, op het gebied van het beheer van het water, van de lucht, van het afval, van het grondverzet, van de opvolging van de landbouwexploitaties die bij deze ontwerpen betrokken zijn, van de mobiliteit en de toegankelijkheid, van de landschappelijke integratie en van de integratie van de beplanting;
Overwegende dat de Regering ruim vooruitliep op deze aanbevelingen, eerst met het voorstel aan het Parlement om het artikel 31bis van het CWATUP goed te keuren, dat voorziet dat de nieuwe bedrijfsruimtes het voorwerp van een CCUE uitmaken, en vervolgens met de bepaling van de inhoud van dit CCUE, met de omzendbrief die ze op 29 januari 2004 goedkeurde;
Overwegende dat bepaalde aanbevelingen die de CWEDD deed, verdere details aanbrengt die relevant lijken, ofwel algemeen, ofwel voor huidig ontwerp, naargelang van de net beschreven kenmerken; dat de opsteller van het CCUE ze er in zal moeten verwerken;
Overwegende dat, bijgevolg, het CCUE in elk geval alle hierna vernoemde elementen zal moeten bevatten : - de maatregelen voor een gepaste behandeling van het waterbeheer, in het bijzonder van het afvalwater; - een plan voor de geleidelijke ingebruikname van de zone, overeenkomstig de opgelegde fasering, en rekening houdend met de huidige bezetting van de site door de landbouwexploitanten, en met de aanduiding van de vestigingsplaats van de bedrijven naargelang hun visuele en geluidsinvloed; - een nota die de middelen uiteenzet die ter beschikking kunnen gesteld worden van de landbouwers, van wie het voortbestaan van de exploitatie door dit ontwerp wordt bedreigd; - de maatregelen in verband met de mobiliteit, in en buiten de zone, van de goederen en personen, met inbegrip van de beveiliging van de ruimtes die voorbehouden zijn voor het fiets- en voetgangersverkeer; - de maatregelen die de landschappelijke integratie van de site bevorderen; - de aanleg van de afzonderingsvoorzieningen of -marges evenals van de zone die bestemd is voor de ecologische vermazing; - de genomen maatregelen om de gronden en de gebouwen bereikbaar te houden, na de schrapping van bepaalde wegen;
Conclusie Overwegende dat uit al deze ontwikkelingen blijkt dat huidig ontwerp het best geschikt is om, in naleving van de doelstellingen van artikel 1 van het Waalse Wetboek Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, te voldoen aan de behoeften aan ruimtes voor de economische activiteit, op het betrokken referentiegebied;
Na beraadslaging, Op voorstel van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, Besluit :
Artikel 1.De Regering keurt definitief de herziening van het gewestplan Waver-Geldenaken-Perwez goed, met het oog op de opneming van een gemengde bedrijfsruimte in Hélécine (Opheylissem) - Geldenaken (Piétrain en Saint-Jean-Geest) - Orp-Jauche (Noduwez blad 32/8S) en de wijziging van de opneming van een wegtracé (bladen 32/8S en 40/4N);
Art. 2.Het volgend bijkomend voorschrift, onder *R 1.1, is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimte die bij huidig besluit in het plan opgenomen is : « De vestiging van kleinhandelszaken en diensten aan de bevolking is niet toegelaten in het gebied onder *R 1.1, behalve zo deze bij de in het gebied toegelaten activiteiten horen ».
Art. 3.De volgende bijkomende voorschriften zijn van toepassing inzake de bestemming van de zone : 1° de vestiging van bedrijven in de gemengde bedrijfsruimte onder *R.2.1. is toegelaten zo aan één van volgende twee voorwaarden is voldaan : - minstens tachtig percent van de oppervlakte van het oostelijk deel van de bedrijfsruimte dat fase I vormt, maakte het voorwerp uit van een verkoopcontract naar zakelijk recht; - de beschikbare oppervlakte van het oostelijk deel dat fase I vormt, volstaat niet langer om te voldoen aan de vraag van een bedrijf. 2° de nieuwe verkeersrondweg bedoeld in huidig besluit is open voor verkeer nog voor de aflevering van elke stedenbouwkundige, enige of milieuvergunning die de vestiging of de exploitatie van bedrijven toelaat.
Art. 4.Het volgend bijkomend voorschrift, onder *R 1.5, is van toepassing in de gemengde bedrijfsruimte die bij huidig besluit in het plan is opgenomen : « Het gedeelte van de bedrijfsruimte onder *R 1.5 is voorbehouden voor de aanleg van een afzonderingsmarge en een perimeter voor ecologische vermazing ».
Art. 5.Volgend bijkomend voorschrift, onder *S..., is van toepassing in de bedrijfsruimte die bij huidig besluit in het plan is opgenomen : « De bouw van gebouwen is verboden in het gedeelte van de bedrijfsruimte onder *S... en dit kan enkel bestemd worden voor de aanleg van wegen en hun bijhorende uitrusting (leidingen, signalisatie, verlichting, ...).
In de bufferzone die dient aangelegd op de grens van de gemengde bedrijfsruimte, ten noorden en ten zuiden, mogen geen hoogstammige planten worden aangebracht ».
Art. 6.De herziening wordt goedgekeurd overeenkomstig het plan in bijlage.
Art. 7.Het CCUE, opgesteld overeenkomstig het artikel 31bis van het CWATUP, omvat in ieder geval volgende elementen : - de maatregelen voor een gepaste behandeling van het waterbeheer, in het bijzonder van het afvalwater; - een plan voor de geleidelijke ingebruikname van de zone, overeenkomstig de opgelegde fasering, en rekening houdend met de huidige bezetting van de site door de landbouwexploitanten, en met de aanduiding van de vestigingsplaats van de bedrijven naargelang hun visuele en geluidsinvloed; - een nota die de middelen uiteenzet die ter beschikking kunnen gesteld worden van de landbouwers, van wie het voortbestaan van de exploitatie door dit ontwerp wordt bedreigd; - de maatregelen in verband met de mobiliteit, in en buiten de zone, van de goederen en personen, met inbegrip van de beveiliging van de ruimtes die voorbehouden zijn voor het fiets- en voetgangersverkeer; - de maatregelen die de landschappelijke integratie van de site bevorderen; - de aanleg van de afzonderingsvoorzieningen of -marges evenals van de zone die bestemd is voor de ecologische vermazing; - de genomen maatregelen om de gronden en de gebouwen bereikbaar te houden, na de schrapping van bepaalde wegen.
Art. 8.De Minister van Ruimtelijke Ordening wordt belast met de uitvoering van voorliggend besluit.
Namen, 22 april 2004.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Milieu, M. FORET Het plan ligt ter inzage bij het Direktoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium, rue des Brigades d'Irlande, 1 te 5100 Jambes, en bij het betrokken gemeentebestuur.
Het advies van de CRAT wordt hieronder bekend gemaakt.