Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 13 september 2012
gepubliceerd op 10 oktober 2012

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de boring en de uitrusting van putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning

bron
waalse overheidsdienst
numac
2012027152
pub.
10/10/2012
prom.
13/09/2012
ELI
eli/besluit/2012/09/13/2012027152/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 SEPTEMBER 2012. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de boring en de uitrusting van putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8, 9, 17, eerste lid en 83, eerste lid;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het advies nr. 51. 231/4 van de Raad van State, gegeven op 26 april 2012, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de boring en de uitrusting van putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning (behalve de boringen inherent aan nood- of ongevaltoestanden) bedoeld in de rubriek 45.12.02. van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° bestuur : de Directie Grondwater van het Departement Leefmilieu en Water van het Directoraat-generaal Landbouw, Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de Waalse Overheidsdienst;2° watervoerende laag : één of meer ondergrondse rotslagen of andere geologische lagen die voldoende poreus en doorlatend zijn voor een belangrijke grondwaterstroming of de onttrekking van aanzienlijke hoeveelheden grondwater;3° grondwater : al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in rechtstreeks contact met de bodem of de ondergrond staat;4° grondwaterlaag : het grondwater dat zich in het verzadigde gedeelte van een watervoerende laag bevindt;5° waterwinning : de operatie waarbij grondwater wordt getapt;6° put : dde diepe en nauwe cilindrische holte die bij boring wordt verricht (slagboren, roterend slagboren, mechanisch uitgraven of elk ander mechanisch middel) vanaf het bodemoppervlak of vanaf een werk of een ondergrondse holte ten einde een grondwaterlaag te bereiken;7° uitrustingsbuis : de blinde of filterverbuizing die definitief in de put wordt aangelegd en waarin de pompinstallatie wordt geplaatst en beschermd;8° schoorbuis : de verbuizing, de beschoeiing, de bekuiping of elke gelijksoortige uitrusting die voorlopig of definitief in de put is aangelegd om de boorwanden op rulle of gebroken gronden te ondersteunen om de instortingen te voorkomen en/of om één (verschillende) oppervlaktelaag(lagen) van de te exploiteren diepe grondwaterlaag te isoleren;9° waterwinningsgebied : geografisch gebied waarin de werken voor waterwinning aan de oppervlakte geïnstalleerd zijn, zoals bedoeld in artikel R.154 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. HOOFDSTUK II. - Ligging en bouw

Art. 3.De put wordt zodanig geplaatst om : 1° elk schaderisico gebonden aan de aanwezigheid van ingegraven leidingen te voorkomen;2° elk risico voor verslechtering van de kwaliteit van het water door verplaatsing van verontreinigende ondergrondse of oppervlaktestoffen of door vermenging van verschillende grondwaterlagen te voorkomen;3° de aanleg van het waterwinningsgebied dat nodig is voor de eventuele exploitatie van de aangelegde put mogelijk te maken.

Art. 4.De inspuitingen van boorspoelingen, de ontwikkeling van de put door verzuring of elk ander proces, de cementaties, de afsluitingen en de andere verrichtingen worden zodanig uitgevoerd dat de aangrenzende geologische structuur en de kwaliteit van het grondwater niet aangetast worden.

Art. 5.§ 1. De exploitant zorgt ervoor dat de gebruikte boortechniek de stabiliteit van de put ongeacht de aard van de grond waarborgt.

De ondersteuning van de rulle doorboorde gronden wordt vereist behalve als de stabiliteit van de put door een ander gelijkwaardig uitgevoerd proces kan worden gewaarborgd. § 2. De schoor- en uitrustingsbuizen worden aan de grond aangepast.

Die buizen worden vervaardigd uit staal, pvc, PHED, cement of uit elk andere materiaal vervaardigd overeenkomst de goede vervaardigingspraktijken voor dit type materialen.

De betonnen buizen mogen niet in een agressieve waterlaag geplaatst worden.

Art. 6.§ 1. Een voorboorbuis wordt over minstens 2 meter diepte geplaatst om de afschuivingsrisico's en de vorming van holten rond het gat door terugkeer van de boorspoeling te voorkomen.

In afwijking van het eerste lid eindigt de voorboorbuis op de rots, wanneer de rots zich op minder dan 2 meter diepte bevindt. § 2. Een cementatie wordt gepland op het buitenwelfvlak van de voorboorbuis om elke percolatie van het oppervlaktewater te voorkomen behalve indien de voorboorbuis door slagboren of door uitgraven geplaatst wordt en dat de dichtheid van de voorziening door de kleiachtige aard van de grond wordt gewaarborgd.

Art. 7.Wanneer verschillende grondwaterlagen door een weinig doorlatende horizontale aardlaag worden gescheiden, wordt een blinde boring van de niet-geëxploiteerde waterlaag(lagen) uitgevoerd.

Eenzelfde put mag in geen geval de gelijktijdige wateronttrekking in verschillende afzonderlijke grondwaterlagen die gescheiden zijn door een weinig doorlatende horizontale aardlaag, mogelijk maken.

Art. 8.Wanneer een kolom uitrustingsbuizen op de hele hoogte van de put wordt aangelegd, heeft ze op haar basis een dop vervaardigd uit hard hout, staal, pvc, PEHD, beton of elk andere materiaal vervaardigd overeenkomstig de goede vervaardigingspraktijken voor dit type materialen. Beton mag niet in een agressieve waterlaag gebruikt worden.

De kolom van uitrustingsbuizen wordt in het boorgat gecentreerd aan de hand van aangepaste inrichtingen voor het centreren, waarvan het aantal en de tussenruimte gekozen worden om een gepaste installatie van de materialen voor de opvulling van de ringvormige ruimte te waarborgen.

Art. 9.§ 1. De dikte van de ringvormige ruimte tussen de uitrustingsbuizen en de doorboorde gronden is minstens 2,3 centimeter. § 2. De ringvormige ruimte mag niet met de boorafvalstoffen of « cuttings » worden opgevuld.

Die ruimte wordt dicht gemaakt vanaf het oorspronkelijke bodemoppervlak tot op de daklaag van het productieve gedeelte van de geëxploiteerde watervoerende laag.

De waterdichtheid wordt met name gewaarborgd door middel van een ring uit zwellende klei die minstens 2 meter hoog is. In een gebied dat niet met water verzadigd is, wordt de zwellende klei gehydrateerd teneinde de zwelling ervan te verzekeren.

Die ring uit zwellende klei rust op een filtererende sokkel bestaande uit propere kiezelhoudende ronde grind waarvan de korrelverdeling homogeen is en die aangepast is aan de opening van de filters. Bij gebrek aan filtrerende sokkel rust die ring op een cementatiekraag.

Boven de ring uit zwellende klei wordt een cementatiekolom tot aan het oppervlak geplaatst.

De hoogte van de cementatiekolom mag niet kleiner zijn dan 10 meter.

In afwijking van het vijfde lid, stellen de bijzondere voorwaarden de minimale aan te leggen cementatiehoogte vast, wanneer het om een weinig diepe watervoerende laag gaat, waarvan het productieve gedeelte zich op minder dan 10 meter diepte bevindt.

De cementatie wordt minstens 24 uur na de installatie van de waterdichtheidsring uitgevoerd. Ze wordt aangepast aan de bekende fysisch-chemische eigenschappen van het grondwater.

De metselspecie bestaat uit cement en water. De dichtheid ervan is hoger dan 1,7.

Wanneer de zwellende klei aan de metselspecie wordt toegevoegd, wordt de verhouding ervan beperkt tot 5 % van de massa (in kg) van droge cement.

De injectie van de metselspecie wordt onder druk van onder naar boven uitgevoerd aan de hand van injectie-eenheden die in de ringvormige ruimte geïnjecteerd worden.

De cementatie moet volkomen vastgehecht zitten aan de wanden van de natuurlijke grond of van de lager gelegen buizen. Ze vormt een continue en homogene waterdichte mantel.

Geen verrichting mag in de put tijdens de stollingstijd van minstens 24 uur uitgevoerd worden. Wanneer de cementatiehoogte belangrijk is en als de buizen niet uit staal vervaardigd zijn, wordt ze in verschillende fasen van 10 tot 15 meter met minstens 24 uur wachttijd tussen twee cementatiefasen uitgevoerd.

Art. 10.§ 1. Wanneer de put beschermd wordt door een mangat, wordt de hoogte van het zichtbare gedeelte van de mantelbuis zodanig bepaald dat ze elke waterafvoer in de put verhindert. Die hoogte mag niet kleiner zijn dan 0,40 meter van het uiterste van het mangat.

De exploitant zorgt ervoor dat de top van het mangat zich minstens op 0,20 meter boven de grondoppervlakte bevindt. Het mangat is waterdicht en voorzien van een systeem voor de inzameling en de lozing van het water dat uitgerust is met terugslagklep. Het wordt gesloten door een waterdicht deksel voorzien van een afsluitingsysteem. § 2. Wanneer de put in een lokaal uitmondt zonder beschermd te worden door een mangat, wordt de hoogte van het zichtbare gedeelte van de uitrustingsbuis zodanig bepaald dat ze elke waterafvoer in de put verhindert. Ze mag niet kleiner zijn dan 0,40 meter.

De exploitant zorgt ervoor dat het lokaal waarin de put uitmondt, volkomen waterdicht is en voorzien is van een systeem voor de opvang en de lozing van het water en uitgerust, in voorkomend geval, met een terugslagklep. Hij zorgt ook ervoor dat de toegang tot het lokaal beveiligd wordt. § 3. Bij gebrek aan mangat of aan beschermingslokaal wordt het zichtbare gedeelte van de uitrustingsbuis verzegeld in een waterdichte betontegel zonder spleet met een oppervlakte van minstens 3 m2 die het bodemoppervlak met minstens 0,20 meter overschrijdt en waarvan de hellingen de lozing van het regenwater naar de buitenkant van de uitrustingsbuis mogelijk maken.

De hoogte van de uitrustingsbuis wordt zodanig vastgesteld dat het grondwater de put niet kan binnendringen. Die hoogte mag niet minder zijn dan 0,40 meter boven de betontegel. De buis wordt door een waterdichte voorziening beschermd. De exploitant zorgt ervoor dat de toegang wordt beveiligd. § 4. De exploitant zorgt ervoor dat de bij de vergunning toegekende werkcode van de put geplaatst wordt op een kentekenplaat die op de put wordt verzegeld.

Art. 11.Bij de installatie van de onder water staande pomp wordt de put uitgerust met een buis met een binnendiameter van minstens 25 mm die de meting van de hoogte van de grondwaterlaag aan de hand van een handbediende elektrische sonde mogelijk maakt. De voet van die buis staat altijd onder het waterniveau. HOOFDSTUK III. - Voorkoming van de ongevallen

Art. 12.Bij de borings- en uitrustingwerken van de put zorgt de exploitant ervoor dat een tijdelijk beschermingsgebied afgebakend door een op de put gecentreerde cirkel met een diameter van 10 meter wordt vastgesteld om de toegang tot de put aan elke niet-toegelaten persoon te verbieden en de toegang van eventuele dieren te voorkomen.

Het in het eerste lid bedoelde toegangsverbod wordt op een leesbare wijze buiten het tijdelijke beschermingsgebied aangeplakt.

Binnen dit tijdelijke beschermingsgebied zorgt hij voor de naleving van de volgende maatregelen : 1° het afvloeiend water wordt buiten het tijdelijke beschermingsgebied door middel van aangepaste voorzieningen afgevoerd;2° het gebruik van bestrijdingsmiddelen en van meststoffen is verboden;3° alle nodige maatregelen worden genomen om het binnendringen van het water of van elke andere stof in het boorgat of in de bodem te voorkomen;4° het gewonnen water wordt afgevoerd aan de hand van waterdichte leidingen buiten het tijdelijke beschermingsgebied om elke stagnatie of infiltratie te voorkomen;5° elke bouwmachine die een lekkage van verontreinigende producten heeft, wordt buiten het tijdelijke beschermingsgebied afgevoerd zolang de lekkage wordt niet verholpen;6° een waterdicht dekzeil wordt onder alle machines die tijdens het werk niet moeten worden verplaatst, geplaatst om elke toevallige lekkage van verontreinigende producten terug te winnen. De tijdens het werk verplaatsbare machines worden buiten het tijdelijke beschermingsgebied geparkeerd.

Art. 13.De opgeslagen producten worden beperkt tot de exclusieve behoeften voor de boring en de uitrusting van de put.

De vloeibare producten die het grondwater zouden kunnen besmetten, worden buiten het tijdelijke beschermingsgebied in waterdichte kuipen opgeslagen. Elke kuip heef een totale capaciteit die gelijk is aan of hoger is dan de grootste van de volgende waarden : 1° de helft van de totale capaciteit van de kommen die ze omvat;2° de capaciteit van de grootste van die kommen verhoogd met 25 % van het totale volume van de andere kommen.

Art. 14.De toegangen en het parkeren van voertuigen alsmede de opslagplaatsen van de koolwaterstoffen en andere producten die de kwaliteit van het water zouden kunnen aantasten, worden gekozen en aangelegd om elke verontreiniging gedurende het werk te voorkomen.

Art. 15.Een zuiveringskit is op het bouwterrein beschikbaar. Die kit omvat met name : 1° flenzen om de verontreiniging te weerhouden en te beperken;2° kussens om grote hoeveelheden vloeistoffen snel te absorberen;3° bladen, rolletjes of granulaat om verontreinigende stoffen op grote oppervlakte snel te absorberen;4° grote vuilniszakken met stropsluitingen;5° een veiligheidspaal.

Art. 16.Om elke verontreiniging van de ontvangende milieus te voorkomen, voorziet de exploitant, indien nodig, in behandelingsvoorzieningen door bezinking, neutralisatie of door elke aangepaste andere methode, van de boorafvalstoffen, het slib, en het water gewonnen uit de put tijdens het werk en de eventuele pomptesten.

Art. 17.Elk incident of ongeval dat de kwaliteit van het grondwater zou kunnen aantasten, wordt onmiddellijk medegedeeld aan het bestuur. HOOFDSTUK IV. - Het verlaten van putten

Art. 18.Als de put tijdens de uitvoering of voor de exploitatie van de waterwinning wordt verlaten, wordt hij onmiddellijk na het einde van de werken opgevuld volgens gepaste technieken die de afwezigheid van watercirculatie tussen de verschillende doorboorde grondwaterlagen en de afwezigheid van verontreinigingsverplaatsing waarborgen. De exploitant verwittigt eerst het Bestuur.

De put wordt opgevuld met een metselspecie die onder druk wordt geïnjecteerd vanaf het voetstuk van het werk tot bijna tegen de grond om een perfecte homogeniteit van de cementatie te verzekeren.

Indien belangrijke holtes of breuken tijdens de boring worden vastgesteld en als ze de cementatie verhinderen, wordt de opvulling in problematische gebieden met behulp van propere kiezelhoudende grind uitgevoerd. De cementatiehoogte mag niet kleiner zijn dan 10 meter onder het oorspronkelijke bodemoppervlak behalve in geval van weinig diepe watervoerende lagen waarvan het productieve gedeelte zich op minder dan 10 meter diepte bevindt. In dit geval schrijven de bijzondere voorwaarden de te voorzien minimale cementatiehoogte voor.

Het gebruik van boorafvalstoffen of cuttings als opvullingsmateriaal van de put is verboden. HOOFDSTUK V. - Controle en toezicht

Art. 19.De exploitant deelt de datum die vastgesteld is voor het begin van de boringswerken van de put minstens 15 dagen voor die datum aan het Bestuur mede.

Art. 20.Binnen een termijn van maximum twee maanden na het einde van de boring en van de uitrusting van de put verstrekt de exploitant het Bestuur de volgende inlichtingen en documenten : 1° een afschrift van het verslag over het einde van de werken opgemaakt door het boringsbedrijf of het studiebureau dat de werken heeft gevolgd, samen met de geologische en technische sneden van de put met vermelding van minstens de aard en de diepte van de verschillende terreinen, van de diepte en van het debiet van de watertoevoer, de diepte van de verliezen van boorspoelingen, de diepte en de eigenschappen van de verschillende uitrustingen.Het verslag over het einde van de werken bevat minstens de volgende inlichtingen : a) de identificatie en het adres van het boringsbedrijf en, in voorkomend geval, van het studiebureau; b) het algemene verloop van de werken met o.a. de data van de verschillende verrichtingen; c) de eigenschappen van de boring en de uitrustingen van de put, namelijk de boringsmethoden en -diameters, de aard van de boorspoelingen, de schoorbuizen, de aard en de binnen- en buitendiameters van de geplaatste buizen, de ligging en de opening van de filters, de aard, de ligging en de eigenschappen van de in de ringvormige ruimten geplaatste materialen, het volume en de dichtheid van de geïnjecteerde metselspecie;d) in voorkomend geval, de datum en de beschrijving van de moeilijkheden en onregelmatigheden die eventueel tijdens de werken worden vastgesteld, van de bijzondere handelingen die in de put uitgevoerd worden, met name de ontwikkeling en de verzuring;e) de diepte van het statische niveau van de te winnen laag, de datum en het maatmerkteken;f) het proces-verbaal van de opvullingswerken in geval van verlaten put;g) de uitvoeringsmogelijkheid van het werk;2° het plan met de juiste ligging van de uitgevoerde put en zijn Lambert-coördinaten (in meters) met vermelding van de bepalingsmethode en de nauwkeurigheid (gelezen op een NGI-kaart of gemeten per gps of door een landmeter);3° de geschatte of gemeten hoogte van de put en/of het waarderingscijfer van het maatmerkteken van de waterniveaus met vermelding van de bepalingsmethode (gelezen op een NGI-kaart of gemeten per gps of waterpassing door een landmeter);4° een plan of een gedetailleerd schema van de oppervlakuitrusting van de put. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en slotbepalingen

Art. 21.§ 1. In artikel 2, lid 13, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de woorden « borings- en sonderingshandelingen » vervangen door de woorden « de boring en de uitrusting van putten ». § 2. In artikel 30, lid 13, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de woorden « borings- en sonderingshandelingen » vervangen door de woorden « de boring en de uitrusting van putten ».

Art. 22.In het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning wordt bijlage XVIII vervangen door de bij dit besluit gevoegde bijlage.

Art. 23.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 13 september 2012.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 13 september 2002 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende het boren en de uitrusting van putten bestemd voor een toekomstige grondwaterwinning en tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de waalse regering prom. 04/07/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002027817 bron ministerie van het waalse gewest Besluit van de Waalse Regering betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.

Namen, 13 september 2012.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^