Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 13 juli 2006
gepubliceerd op 13 september 2006

Besluit van de Waalse Regering waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening Doornik-Leuze-Péruwelz met het oog op de opneming van een recreatiegebied, parkgebieden, bosgebieden, groengebieden en landbouwgebieden te Antoing en Péruwelz

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2006202927
pub.
13/09/2006
prom.
13/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/13/2006202927/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 JULI 2006. - Besluit van de Waalse Regering waarbij beslist wordt een effectenonderzoek te laten doorvoeren met betrekking tot het voorontwerp van herziening Doornik-Leuze-Péruwelz (blad 44/3) met het oog op de opneming van een recreatiegebied, parkgebieden, bosgebieden, groengebieden en landbouwgebieden te Antoing en Péruwelz


De Waalse Regering, Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 26 augustus 2004 tot regeling van de werking van de Regering, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 15 april 2005;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 6 oktober 2005 tot vaststelling van de verdeling van de ministeriële bevoegdheden en tot regeling van de ondertekening van haar akten;

Gelet op het Waals wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, inzonderheid op de artikelen 42 en 46, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz, goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 24 juli 1981, gedeeltelijk gewijzigd bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 25 juli 1991 (opneming van het tracé van de hogesnelheidslijn) en bij het besluit van de Waalse Regering van 26 juni 2003 (uitbreiding van de zandgroeve Deviaenne);

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 27 april 2006 tot herziening van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz (blad 44/3), tot aanneming van het voorontwerp van herziening van het plan met het oog op de opneming van een recreatiegebied, parkgebieden, bosgebieden, groengebieden en landbouwgebieden te Antoing en Péruwelz en het inhoudelijk ontwerp van milieueffectonderzoek;

Overwegende dat de adviezen van de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" (Gewestelijke Commissie voor Ruimtelijke Ordening), van de "'Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable"' (Waalse Raad voor het Leefmilieu voor Duurzame Ontwikkeling), van de Afdeling Natuur en Bossen, van het "Parc naturel des Plaines de

l'Escaut" en, voor grensoverschrijdende overheden, die van de "conseil régional du Nord-Pas-de-Calais" en van de prefectuur van de "Région Nord-Pas-de-Calais" zijn aangevraagd d.d. 1 juni 2006;

Overwegende dat enerzijds de Afdeling Natuur en Bossen en de "conseil régional du Nord-Pas-de-Calais" hun advies niet medegedeeld hebben binnen de opgelegde termijn en dat anderzijds de prefectuur van de "Région Nord-Pas de Calais" geen enkel advies heeft uitgebracht, dat het advies van die drie instanties bijgevolg gunstig geacht wordt overeenkomstig artikel 42, lid 5, van het Wetboek;

Overwegende dat de "Commission régionale d'Aménagement du Territoire" in haar advies van 13 juni 2006 verzoekt om zo goed mogelijk rekening te houden met volgende gegevens : - het uitvoeren van een volledige inventaris van het bosbestand, een uitgediepte analyse van de effecten van de bouw van de hutten zowel op de plantengroei als op de bodem en de ondergrond; - de auteur van het effectenonderzoek de mogelijkheid bieden om wisseloplossingen in verband met de zonering in de omtrek ten opzichte van de veldstudie voor te stellen en tegelijk aangepast te blijven aan de huidige bebouwbare oppervlakten bepaald in het gewijzigd voorontwerp van plan; - het maken van een synthese op het einde van elk hoofdstuk;

Overwegende dat de "Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable" in zijn advies van 27 juni 2006 aangeeft dat het inhoudelijk ontwerp van het effectenonderzoek voldoening lijkt te geven en dat die raad niet wenst nader in te gaan op dat soort verzoeken om te voorkomen dat hij tegelijk als rechter en partij optreedt;

Overwegende dat het "Parc naturel des Plaines de l'Escaut" in zijn advies van 30 juni verzoekt : - dat er over gewaakt wordt dat het ontwerp aangepast is aan het beheersplan van het "Parc naturel des Plaines de l'Escaut"; - dat er in het onderzoek naar het menselijk milieu rekening gehouden wordt met de bijzondere aspecten van de gebieden van het "Parc naturel des Plaines de l'Escaut" en van het "Parc naturel Scarpe - Escaut" die samen het "Parc naturel transfrontalier du Hainaut" vormen; - dat in de "effecten op de lucht en het klimaat" (Bijlage D.5) de analyse van de impact ten opzichte van het Kyoto-protocol, van de opties die gemaakt zijn inzake de voortbrenging en het gebruik van de energie toegevoegd wordt; - dat in de "effecten op het oppervlakte- en het grondwater" (Bijlage D.5) de analyse toegevoegd wordt van de impact van de waterwinningen op de stand van de bestaande waterlagen en daardoor op de vochtigheidsgraad van de plaatselijke en/of gewestelijke vochtige gebieden en van de effecten van de zuivering van het afvalwater van het ontwerp in het zuiveringsstation van Hollain, zowel voor het aan te leggen leidingennetwerk als voor de verhoging van de capaciteit van het station van Hollain;

Overwegende dat de Afdeling Natuur en Bossen van het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu in haar advies van 4 juli 2006 verzoekt : - dat aangetoond wordt dat de inrichtingen die in de parkgebieden voorzien zijn, die bestemming niet in gevaar brengen; - dat er een inventaris wordt doorgevoerd van de habitats en de soorten in de gehele omtrek onderworpen aan het onderzoek en niet enkel op de recreatie- en parkgebieden;

Overwegende dat de "conseil régional du Nord-Pas-de-Calais" in zijn advies van 10 juli 2006 aangeeft dat die raad de adviezen wenst in te winnen van de verschillende technische diensten en de verschillende instanties wenst te raadplegen die met ruimtelijke ordening belast zijn, alvorens advies uit te brengen;

Overwegende dat de Waalse Regering, hoewel de raadpleging van de grensoverschrijdende overheden in dit stadium van de behandeling van het dossier niet formeel verplicht is, gewenst heeft de Franse overheden te raadplegen om ze te bevragen in verband met de aspecten waarmee zij wensen dat rekening wordt gehouden in het door te voeren effectenonderzoek, dat, voor het overige, die instanties verzocht zijn de Franse overheden, entiteiten of instellingen aan te wijzen die bij het ontwerp betrokken zouden kunnen worden met het oog op de latere doorvoering van het openbaar onderzoek;

Overwegende dat het rekening houdend met enerzijds het tijdschema voor de gedeeltelijke herziening van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz als bijlage bij de beslissing van de Waalse Regering van 27 april 2006 als antwoord op de eisen van de investeerders en anderzijds de sociaal-economische effecten van het project verkieslijker is het antwoord van de "conseil régional" niet af te wachten om de ontwerp-inhoud van het effectonderzoek aan te nemen en de overheidsopdracht voor aanneming van diensten ter aanwijzing van de ontwerper op gang te brengen en dat men het ontwerp van het effectonderzoek evenwel in voorkomend geval zou kunnen laten aanvullen om de relevante verzoeken van de "conseil régional du Nord-Pas-de-Calais" erin op te nemen via een aanhangsel bij de overheidsopdracht voor aanneming van diensten;

Overwegende dat het regeringsbesluit van 27 april 2006 wat betreft de omvang van het uit te voeren onderzoek hetvolgende stelt : « ... Overwegende dat de opneming van de nieuwe in het vooruitzicht gestelde gebieden aan de wil beantwoordt om het "Centre européen des sports de nature et de glisse" op te richten met zorg voor het landschapschoon door het biologisch milieu te bevestigen en te valoriseren (bossen, vochtige of groengebieden);

Overwegende dat het overeenkomstig artikel 42, lid één, van het Wetboek uit te voeren effectonderzoek voor het plan wat betreft diens omvang en rekening houdend met enerzijds diens schaal en anderzijds het specifieke karakter van de glijsporten maar ook met de diversiteit aan voorgestelde activiteiten betrekking zal moeten hebben op de gehele omtrek van het "Centre européen des sports de nature et de glisse" aangezien laatstgenoemde geen niet te verwaarlozen effecten op het leefmilieu kan hebben;... »;

Overwegende dat reeds is ingegaan op het verzoek van de Afdeling Natuur en Bossen;

Overwegende dat de ontwerp-inhoud van het effectonderzoek die de Regering aangenomen heeft op zijn vergadering van 27 april 2006 voor het overige gewijzigd is met het oog op de opneming van het resultaat van de raadpleging van de verschillende instanties, met inbegrip van de verzoeken van de Afdeling Natuur en Bossen, Besluit :

Artikel 1.Er dient een effectonderzoek uitgevoerd te worden over het voorontwerp van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz (blad 44/3) met betrekking tot de opneming van een recreatiegebied, parkgebieden, bosgebieden, groengebieden en landbouwgebieden te Antoing en te Péruwelz.

Art. 2.De omvang en de nauwkeurigheidsgraad van de gegevens die dat effectonderzoek van het plan dient te bevatten is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Art. 3.De Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 13 juli 2006.

De Minister-President E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

Bijlage ONTWERP-INHOUD VAN HET EFFECTONDERZOEK VOOR DE HERZIENING VAN HET GEWESTPLAN 1. Het voorontwerp van herziening van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz, aangenomen bij besluit van de Waalse Regering van 27 april 2006, bevat de opneming, op het grondgebied van de gemeente Antoing : ? van recreatiegebieden van ongeveer 110 ha, hoofdzakelijk ingenomen door ontvangststructuren (parking, restaurant...), het glijsportcentrum, het waterpark, de verblijfstructuren, ... ? van parkgebieden voor de installatie van een golfterrein, boomhutten en groengebieden, uitgevoerd met zorg voor het landschapsschoon. Dat gebied neemt een oppervlakte van ongeveer 64 hectare in; ? van bosgebieden die het niet in bedrijf genomen gedeelte van de groeve betreffen en die tegelijk kunnen zorgen voor de compensatie van de gedeeltelijke ontbossingen en de versterking van de reeds aanwezige bosomgeving; ? van de groengebieden die een globaal beheer van reeds aanwezige groengebieden mogelijk zullen maken; ?van de waterplassen die het bestaande aquatische milieu versterken; ?van de kleine landbouwgebieden. 2. Omvang van het effectonderzoek en nauwkeurigheidsgraad van de gegevens (art.42, lid 2, van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium) 2.1. Omvang.

De opneming van waterplassen, landbouwgebieden, bosgebieden, groengebieden beantwoordt ofwel aan de wil om feitelijke toestanden te bevestigen en te versterken (bestaande milieus : bossen, vochtige gebieden of groengebieden), ofwel aan de wil om gebieden op te nemen die het landschapsschoon moeten bewaren.

Aangezien deze nieuwe bestemmingen geen niet te verwaarlozen effecten op het leefmilieu kunnen hebben, zal het overeenkomstig artikel 42, eerste lid, van het Wetboek uit te voeren effectonderzoek van het plan alleen betrekking hebben op de gehele omtrek van het "Centre européen des sports de nature et de glisse". : 2.2. Precisiegraad van de inlichtingen.

Het hieronder overwogen bestek is een standaarddocument waarvan de precisiegraad geacht wordt voldoende te zijn wat betreft artikel 42 van het Wetboek.

Rekening houdende met de specificiteit van het voorontwerp blijkt het nodig te zijn twee verschillende methodes te gebruiken voor de evaluatie van de behoeften (fase B).

Het onderzoek van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen wordt verricht op de schaal van een grondgebied dat beantwoordt aan de maatstaf van de twee gebruikte onderzoeksschalen : mesogeografisch niveau van een referentiegrondgebied (fase C), microgeografisch niveau van een grondgebied voor het onderzoek van de ecologische kwetsbaarheden en drukfactoren (fase D).

Ten slotte worden de wijzigingsfactoren van de omgeving en de bestanddelen die de feitelijke en de rechtstoestand in bijlage aangegeven, maar dan moeten de auteurs van het milieueffectonderzoek slechts de relevante factoren in overweging nemen.

Het effectonderzoek van het plan moet een zo groot mogelijk aantal gegevens vermelden die vereist worden voor de effectbeoordeling betreffende de aanvraag om herziening van het gewestplan Doornik-Leuze-Péruwelz.

FASE A OMSCHRIJVING EN ANALYSE VAN HET DOEL, VAN DE DOELSTELLINGEN EN MOTIVERINGEN VAN HET WIJZIGINGSVOORONTWERP VAN PLAN A.1. Omschrijving.

Hier moeten alleen het doel, de doelstellingen en de motiveringen van de Waalse Regering zoals ze worden vermeld in het besluit tot goedkeuring van het wijzigingsvoorontwerp van plan en zonder kritische analyse beschreven en bepaald worden. (Stemt overeen met punt 1° partim van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek).

A.1.1. Doel van de herziening.

Omschrijving van de in het gewestplan aangebrachte wijziging (bestemmingsgebieden, hoofdzakelijke infrastructuren en omtrekken) en de daaraan gebonden cartografie.

Omschrijving van de bijkomende voorschriften (art. 23, tweede lid, 2°) en andere inrichtingsmaatregelen (art. 2°, tweede lid, 3°) bedoeld in het voorontwerp (zie bijlage A).

A.1.2. Identificatie en explicitatie van de doelstellingen van het voorontwerp.

Onder doelstellingen van het voorontwerp worden verstaan de doelstellingen die de Waalse Regering nastreeft door het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan.

A.1.3. Identificatie en explicitatie van de motiveringen van het voorontwerp.

Onder motiveringen van het voorontwerp worden verstaan de redenen waarvoor de opmaking van het voorontwerp noodzakelijk is voor de realisatie van de doelstellingen.

A.2.Analyse.

Doel is hier over te gaan tot een eerste analyse van de coherentie van de doelstellingen van het wijzigingsvoorontwerp van het gewestplan ten opzichte van de gewestelijke opties.

Op te merken valt dat de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp in dit stadium onmogelijk is. Ze zal worden gevoerd als algemene conclusie (fase F) wanneer het geheel van de beoordelingselementen beschikbaar zullen zijn.

A.2.1. Onderzoek van de overeenstemming van de doelstellingen van het voorontwerp met de gewestelijke opties.

Hier moet worden nagegaan of de doelstellingen van het voorontwerp verenigbaar zijn met de in de gewestelijke oriëntatiedocumenten voorgestelde opties : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan : project van ruimtelijke structuren en inrichtingsprinciepen; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - het Toekomstcontract; - de gewestelijke beleidsverklaring...

Gezien de bijzondere ligging van het ontwerp wordt erover gewaakt dat het ontwerp aangepast is aan het beheersplan van het "Parc naturel des Plaines de l'Escaut".

Dit punt legt een verband tussen het voorontwerp van plan en de andere relevante plannen en programma's (art. 42, tweede lid, 1° partim van het Wetboek) en identificeert de relevante doelstellingen van de milieubescherming ten opzichte van het voorontwerp (art. 42, tweede lid, 7° partim van het Wetboek).

A.2.2. Geldigverklaring van het type zonering/infrastructuur opgenomen in het voorontwerp.

Er moet worden nagegaan of het type gebied of infrastructuur opgenomen in het voorontwerp aangepast is aan de door de Waalse Regering nagestreefde doelstellingen. In het bijzonder dient te worden aangetoond dat de inrichtingen die in de parkgebieden voorzien zijn, die bestemming niet in gevaar brengen.

A.2.3. Onderzoek van de overeenstemming van het voorontwerp met de vigerende reglementeringen.

Er moet worden nagegaan of het voorontwerp met de vigerende reglementeringen en in het bijzonder artikel 46 van het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium overeenstemt.

A.2.4. Identificatie/geldigverklaring van het referentiegrondgebied.

Het referentiegrondgebied stemt over 't geheel genomen overeen met het mesogeografisch niveau van de beoordeling van de behoeften (onder voorbehoud van de hierna vermelde overwegingen) en van de keuze van de ligging, met wat het Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium "bedoeld grondgebied" in artikel 42, tweede lid, 3°, noemt. Het is het grondgebied dat overwogen moet worden om de relevantie van de wijziging van het gewestplan op dat niveau na le leven. Het moet dus verschillend zijn naar gelang van de doelstellingen van de herziening en van het type betrokken gebied of infrastructuur.

Twee denkbeeldige situaties zijn te onderscheiden : - het referentiegrondgebied wordt in het besluit van de Regering bepaald en de auteur van het onderzoek moet er de relevantie van verifiëren; - als er geen territoriale referentie is in het voorontwerp, moet de auteur van het onderzoek er één voorstellen.

Wanneer de Waalse Regering als doelstelling heeft te voldoen aan behoeften aan ruimte voor een bepaalde bestemming in een bepaald grondgebied (nood aan een bedrijfsruimte in een werkgelegenheidsgebied, aan een woongebied in een gemeente, aan een recreatiegebied in een toeristische vallei) en wanneer het in het gewestplan op te nemen gebied bijgevolg in dit grondgebied gelegen moet zijn, is het referentiegrondgebied het grondgebied waarvan de behoeften worden geëvalueerd (punt B) en waarin de liggingsvarianten (punt C) gezocht zullen worden.

Wanneer de Regering als doelstelling heeft de installatie of de ontwikkeling van een bepaald project in het algemeen op een bepaalde site mogelijk te maken en wanneer het bijgevolg niet relevant is het begrip "behoeften aan ruimte van een bepaald gebied" te gebruiken, is het referentiegrondgebied alleen het grondgebied waarin liggingsvarianten zullen worden gezocht, aangezien de beoordeling van de behoeften op grond van een ontwikkelingsperspectief bepaald op een meer aangepaste schaal (b.v. internationaal verzorgingsgebied) wordt verricht.

De projectontwerper zal de methode bepalen die overwogen wordt om het referentiegebied te identificeren of geldig te verklaren.

A.2.5. Synthese.

Het in het licht stellen van de doelstellingen van het voorontwerp ten opzichte van hun verenigbaarheid met de gewestelijke inzetten en conclusies over het referentiegrondgebied.

FASE B GELDIGVERKLARING VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE BEHOEFTEN DIE HET VOORONTWERP RECHTVAARDIGEN B.1. Voorontwerp.

B.1.1. Evaluatie van de aanvraag en bepaling van ontwikkelingsperspectieven voor de plaatselijke economische activiteiten. Omschrijving van de menselijke en sociaal-economische eigenschappen van het referentiegrondgebied - Identificatie van de potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en menselijke en sociaal-economische drukfactoren (zwakheden en bedreigingen). Alleen de ten opzichte van het voorontwerp relevante elementen moeten overwogen worden.

B.1.2. Gevolgen van in B.1.1. samengevatte ontwikkelingsperspectieven over de natuur en de dimensionering van de voor de verschillende activiteiten nodige ruimten.

Identificatie van de liggingscriteria die voldoen aan de doelstellingen van het voorontwerp van gewestplan, aan de gewestelijke opties en aan de vigerende reglementeringen.

Identificatie en evaluatie van het relevante aanbod (= dat voldoet aan de liggingscriteria) binnen het referentiegrondgebied.

B.1.3. Conclusie wat betreft de onmogelijkheid (of de mogelijkheid) om het in punt B.1.2. bedoelde project uit te voeren in de huidige stand van het gewestplan.

FASE C GELDIGVERKLARING VAN DE LIGGING Het gaat er hier om op schaal van het referentiegrondgebied de ligging van het voorontwerp al dan niet geldig te verklaren : - ten opzichte van de gewestelijke opties die op dit grondgebied toepasselijk zijn; - naar gelang van de liggingscriteria die in fase B geïdentificeerd zijn of tijdens fase C geïdentificeerd moeten worden (naar gelang van de doelstellingen van het voorontwerp, van de princiepen inzake ruimtelijke ordening en van de vigerende reglementeringen); - rekening houdende met de menselijke, sociaal-economische en ecologische potentialiteiten en drukfactoren van bovengenoemd grondgebied; en, in voorkomend geval, liggingsvarianten die voldoen aan deze elementen binnen dat grondgebied te zoeken. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook fase D en E).

C.1. Analyse van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen van het referentiegrondgebied.

Het gaat om de bepaling op mesogeografisch niveau van de menselijke, sociaal-economische en milieueigenschappen van het referentiegrondgebied. De nadruk moet worden gelegd op zijn potentialiteiten (troeven en opportuniteiten) en drukfactoren (zwakheden en bedreigingen) voor de opneming van de overwogen gebieden en daarvan moet een cartografische synthese worden gemaakt. (Stemt overeen met punt 3° partim van artikel 42, tweede lid van het Wetboek).

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5 van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) en als het voorontwerp voorziet in de opneming van woongebieden en in gebieden of infrastructuren die door het publiek vaak worden bezocht, aan de inrichtingen met een hoog risico voor de personen, goederen of het leefmilieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG (punt 6° partim van art. 42, tweede lid van het Wetboek).

C.2. Ruimtelijke overschrijving van de grote gewestelijke opties.

Het gaat er om de visie die door de gewestelijke oriënterende documenten aan het referentiegrondgebied wordt verleend over te schrijven en er een cartografische synthese van te maken. De volgende documenten moeten onderzocht worden : - het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan, in het bijzonder het project van ruimtelijke structuur; - het milieubeleidsplan voor de duurzame ontwikkeling; - het Toekomstcontract; - het gewestelijke beleidsverklaring.

Dit punt verbindt het voorontwerp van plan met de andere relevante plannen en programma's (art. 42, tweede lid, 1°, partim van het Wetboek) op de schaal van het referentiegrondgebied.

C.3. Herinnering/identificatie van de liggingscriteria.

Hier gaat het erom aan de liggingscriteria die in fase B (in casu in B.2.2.1) geïdentificeerd zijn, te herinneren, of in voorkomend geval ze te identificeren naar gelang van de doelstellingen van het voorontwerp, van de princiepen inzake ruimtelijke ordening en van de vigerende reglementeringen.

C.4. Geldigverklaring van de ligging van het voorontwerp.

Hier gaat het erom de relevantie van de ligging van het wijzigingsvoorontwerp van gewestplan te onderzoeken ten opzichte van de liggingscriteria die in fase B of in punt C.3 geïdentificeerd zijn, van de analyse van de eigenschappen van het referentiegrondgebied (C 1) en van de daarop toepasselijke grote gewestelijke opties (C 2). C.5. Keuze van liggingsvarianten.

Als het studiebureau van mening is dat het zoeken naar liggingsvarianten niet gerechtvaardigd is, moet het zijn positie ernstig motiveren.

Doel is liggingsvarianten voor het voorontwerp te zoeken en aan te nemen door de liggingscriteria die in fase B of in punt C.3 geïdentificeerd zijn op het referentiegrondgebied toe te passen met inachtneming van de analyse van de eigenschappen van het referentiegrondgebied (C 1) en van de daarop toepasselijke grote gewestelijke opties (C 2).

Deze poging kan indien nodig in twee etappes uitgevoerd worden : - het zoeken naar potentiële sites voor liggingsvarianten; - keuze van liggingsvarianten onder deze potentiële sites.

C.6. Schatting van de kosten en termijnen van de uitvoering van het voorontwerp en zijn liggingsvarianten.

Dit punt moet met name de kosten ten laste van de privé-operatoren en die ten laste van de gemeenschap (MET, grossiersbedrijven, gemeenten, intercommunales...) onderscheiden.

C.7. Synthese : vergelijking van het voorontwerp van plan en van zijn liggingsvarianten.

Deze vergelijking is gegrond op een tabel met de voor- en nadelen van het voorontwerp en van de verschillende liggingsvarianten voor met name de volgende elementen : - de gewestelijke opties die op dit grondgebied toepasselijk zijn; - de liggingscriteria (met inbegrip van de doelstellingen van het voorontwerp, de princiepen inzake ruimtelijke ordening en de vigerende reglementeringen); - de menselijke, sociaal-economische en ecologische potentialiteiten en drukfactoren van bovengenoemd grondgebied; - de kosten en termijnen.

FASE D GELDIGVERKLARING VAN DE AFBAKENING EN VAN DE UITVOERING Op microgeografische schaal moet de afbakening en de uitvoering van het voorontwerp en van elke liggingsvariant gepreciseerd worden ten gevolge van de gedetailleerde analyse van zijn studieomtrek. Als verschillende liggingsvarianten aan het einde van fase C in overweging worden genomen, moet fase D herhaald worden voor elke van de liggingsvarianten. De studieomtrek is het gebied dat bij het voorontwerp of een liggingsvariant betrokken zou kunnen zijn of dat drukfactoren zou kunnen vertonen voor de geplande ligging. Hij kan dus verschillend zijn naar gelang van het overwogen element van de bestaande toestand aangezien hij afhankelijk is van de aard van het overwogen omgevingselement (min of meer gevoelig voor de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving) of van de overwogen drukfactor. (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11° van artikel 42, tweede lid, van het Wetboek - zie ook fase C en E).

D.1. Identificatie van de aan het project inherente wijzigingsfactoren van de omgeving.

Het past om de componenten van het project die de omgeving zouden kunnen storen, te identificeren en ze te rangschikken (volgens 3 graden bij voorbeeld : hoge, gemiddelde en kleine verstoring) volgens de omvang van deze storingen in drie stadia : - de uitrusting van het gebied en de bouw van installaties; - de werkingsfase van de activiteiten; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de bedrijfsruimte.

De te onderzoeken storende componenten van de omgeving worden in bijlage D 1 vermeld zonder volledigheid na te streven.

D.2. Beschrijving van de bestaande rechtstoestand.

De in overweging te nemen elementen van de bestaande rechtstoestand zijn degene die dreigen te lijden onder de effecten van de in D 1 geïdentificeerde wijzigingsfactoren van de omgeving, die men "kwetsbaarheden van de omgeving" (punt 4° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) zal noemen, of die drukfactoren vormen voor de geplande ligging. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek).

Bijlage D.2. stelt een onvolledige inhoud van een bestaande rechtstoestand voor.

D.3. Beschrijving van de feitelijk bestaande situatie.

De in overweging te nemen elementen van de bestaande feitelijke toestand zijn degene die dreigen te lijden onder de effecten van de in D 1 geïdentificeerde wijzigingsfactoren van de omgeving, die men "kwetsbaarheden van de omgeving" ( punt 4° van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) zal noemen, of die drukfactoren vormen voor de geplande ligging.. Ze moeten het voorwerp uitmaken van een cartografie.

Er zal een inventaris worden opgesteld van de categorieën habitats en soorten met inbegrip van de bosbouwsoorten.

Overigens wordt er in het onderzoek naar het menselijk milieu rekening gehouden met de bijzondere aspecten van de gebieden van het "Parc naturel des Plaines de l'Escaut" en van het "Parc naturel Scarpe - Escaut" die samen het "Parc naturel transfrontalier du Hainaut" vormen.

Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de richtlijnen 79/409/EG en 92/43/EG (punt 5 van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) en als het voorontwerp voorziet in de opneming van woongebieden en in gebieden of infrastructuren die door het publiek vaak worden bezocht, aan de inrichtingen met een hoog risico voor de personen, goederen of het leefmilieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG (punt 6° partim van art. 42, tweede lid van het Wetboek). ...

Een bijzondere aandacht zal ook worden besteed aan de opneming van gebieden waarin inrichtingen met een hoog risico voor de personen, goederen of het leefmilieu in de zin van Richtlijn 96/82/EG (punt 6° partim van art. 42, tweede lid van het Wetboek) zich zouden kunnen vestigen.

Het past ook om de waarschijnlijke evolutie van de leefmilieutoestand te onderzoeken als het plan niet wordt uitgevoerd (punt 3° partim van art. 42, tweede lid, van het Wetboek).

D.4. Voorstelling van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten.

Doel is vanuit de in D 2 en D 3 bepaalde kwetsbaarheden en drukfactoren over te gaan tot een eerste identificatie van afbakenings- of uitvoeringsvarianten van het voorontwerp en, in voorkomend geval, van de aan het einde van fase C overwogen liggingsvarianten. Dit kan in voorkomend geval leiden tot de hypothese dat de omtrekken en de bijkomende, daarop betrekking hebbende voorschriften gewijzigd worden. De varianten strekken er meer bepaald toe de milieueffecten te verminderen en de drukfactoren ten gevolge van een vestiging in overweging te nemen. Voor punt D.6. geldt een gelijksoortige denkoefening na evaluatie van de leefmilieueffecten van de hier onderkende varianten.

De afbakeningsvarianten zijn wisseloplossingen voor de omtrek van het gebied.

De uitvoeringsvarianten omvatten de bijkomende voorschriften of de andere denkbare inrichtingsmaatregelen (zie bijlage A).

D.5. Beoordeling van de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten bij de verschillende stappen voor de uitvoering van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten. (Stemt overeen met de punten 8°en 9°van art. 42, tweede lid, van het Wetboek).

Doel is de storende componenten van de in punt D.4. bepaalde varianten in verband te brengen met de in D.2. en D.3. bedoelde kwetsbaarheden van de omgeving om de waarschijnlijke niet-verwaarloosbare effecten (cumulatieve secundaire synergische, korte-, middelange- en langetermijneffecten, permanente en tijdelijke zowel positieve als negatieve effecten) op het leefmilieu alsmede op de landbouw- en bosactiviteit duidelijk te maken.

Deze analyse moet in drie stadia gevoerd worden : - de uitrusting van het gebied en de bouw van installaties; - de werkingsfase van de activiteiten; - de meest in de toekomst gelegen saneringsfase van de bedrijfsruimte.

Met deze analyse moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten(inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

D.5.1. Identificatie van de voornaamste milieueffecten.

De te onderzoeken milieueffecten worden opgesomd in bijlage D.5.

D.5.2. Vergelijking van de varianten.

Opmaking van een synoptische tabel voor de vergelijking van de verschillenden afbakenings- en uitvoeringsvarianten naar gelang van hun effecten op het milieu.

D.6. Onderzoek van de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken. (Stemt overeen met punt 10°van art. 2, tweede lid, van het Wetboek).

D.6.1. Voorstelling van de te nemen maatregelen.

Doel is de maatregelen die moeten worden genomen om de negatieve effecten van de in D.4. bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten te beperken, te identificeren.

Het kan gaan om : - een aanpassing van aangrenzende zoneringen; - bijkomende voorschriften; - andere inrichtingsmaatregelen.

D.6.2. Doeltreffendheid van de maatregelen en schatting van de (niet-reduceerbare) residuele effecten van elke variant.

D.6.3. Vergelijking van de verschillende varianten.

D.7. Schatting van de kosten en termijnen van de uitvoering van de verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten.

De in D.4. oorspronkelijk bepaalde afbakenings- en uitvoeringsvarianten maken ook het voorwerp uit van een evaluatie.

D.8. Synthese.

Wordt per hoofdstuk uitgewerkt.

FASE E SYNTHESE VAN DE EVALUATIE (Stemt gedeeltelijk overeen met punt 11°van art. 2, tweede lid, van het Wetboek).

Opmaking van een vergelijkende tabel van voor- en nadelen van de tijdens fase D bepaalde verschillende afbakenings- en uitvoeringsvarianten voor het voorontwerp en de in fase C overwogen liggingsvarianten.

Commentaren van deze tabel ten opzichte met name van de naleving van artikel 1, § 1 van het Wetboek (punt 2 van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) en van de inachtneming van de in punt A.2.1. (punt 7, partim van art. 42, tweede lid, van het Wetboek) bepaalde doelstellingen van de milieubescherming met inbegrip van de kritische analyse van de motiveringen van het voorontwerp.

Met deze synthese moet worden vastgesteld of de in het voorontwerp van plan en zijn varianten (inzake ligging/afbakening/uitvoering) voorgestelde inrichting belangrijke effecten zou kunnen hebben op het leefmilieu van de aangrenzende Gewesten met het oog op de eventuele toepassing van de bepalingen van artikel 43, § 2, van het Wetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 3 februari 2005.

FASE F AANVULLINGEN F.1. Omschrijving van de evaluatiemethode en van de gerezen moeilijkheden. (punt 12 van art. 42, tweede lid).

Doel is de specifieke elementen van de evaluatiemethode te beschrijven en de moeilijkheden te bepalen die met name tijdens de verzameling van gegevens en de methodes voor de schatting van de behoeften ondervonden zijn.

F.2. Grenzen van het onderzoek.

Het betreft de punten van het onderzoek die in de milieueffectbeoordelingen diepgaand onderzocht zouden moeten worden, die op de concrete projecten uitgevoerd zullen worden.

F.3. In het vooruitzicht gestelde maatregelen voor de opvolging van de belangrijke milieueffecten van de uitvoering van het wijzigingsvoorontwerp van gewestplan. (punt 13°van art. 42, tweede lid).

Doel is om in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve effecten aan te duiden en zodoende de gepaste correctiemaatregelen te kunnen invoeren.

Zaak is, de lijst op te maken van de niet-verwaarloosbare effecten, opvolgingsindicatoren voor die effecten voor te stellen, berekeningswijze ervan, de gebruikte gegevens en hun bron, evenals hun grenswaarden. ___________________________ Niet-technisch samenvatting (maximum 30 bladzijden + illustraties).

Bijlage A Bijkomende voorschriften en andere inrichtingsmaatregelen.

De in artikel 23, tweede lid, 2° van het Wetboek bedoelde bijkomende voorschriften worden bepaald in artikel 41 en kunnen met name betrekking hebben op : 1° de bepaling van de bestemming van de gebieden;2° de fasering van hun bezetting;3° de omkeerbaarheid van de bestemmingen;4° de dichtheid van de gebouwen of woningen;5° de verplichting om een gemeentelijk plan van aanleg voorafgaand aan hun uitvoering uit te werken;6° de verplichting om een voorafgaand gemeentelijk stedenbouwkundig reglement op te maken of nog op elk andere type voorschrift inzake stedenbouw of planologie. De in artikel 23, tweede lid, 3° van het Wetboek bedoelde andere inrichtingsmaatregelen omvatten met name : ? de in of buiten de site geplande uitrustingen (infrastructuren voor vervoer, water-, gas-, elektriciteitaanvoer, riolering/zuivering); ? de voorzieningen voor het milieubeheer en voor de vermindering van de effecten (zuiveringsstation, vergaarkom); ? de maatregelen voor landschapsintegratie.

Bijlage D.1.

Storende componenten van de omgeving.

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie of de consumptie van natuurlijke hulpbronnen. ? Immobilisatie van de grond en ondergrond (winning uit de grond en de ondergrond ten opzichte van andere bestaande en potentiële menselijke activiteiten). ? Waterconsumptie.

Storende componenten gebonden aan de lozingen en emissies van de activiteiten. ? Geluid. ? Vaste, vloeibare en gasachtige lozingen, afvalstoffen.

Storende componenten of risico's gebonden aan de opslag van producten. ? Grondstoffen, processtoffen, producten, bijproducten, afvalstoffen,...

Storende componenten gebonden aan de mobilisatie van de infrastructuren en openbare uitrustingen binnen en buiten de site. ? Mobilisatie van de wegen - verkeer. ? Mobilisatie van de parkeerplaatsen. ? Mobilisatie van de aanvoeruitrustingen (rechtverkrijgenden : water, elektriciteit, pijpleidingen,...). ? Mobilisatie van de infrastructuren voor opvang en zuivering van afvalwater.

Bijlage D.2.

Bestaande rechtstoestand.

De volgende elementen moeten overwogen worden : ? De omtrekken en de reglementaire inrichtingsgebieden; gedecentraliseerde gemeenten en/of gemeenten die een gemeentelijk stedenbouwkundig reglement hebben goedgekeurd, omtrekken van gemeentelijke plannen van aanleg, gemeentelijk rioleringsplan, omtrekken vastgesteld in toepassing van het algemeen reglement op de bouwwerken in landelijk gebied,...; ? De territoriale elementen onderworpen aan een bijzondere regelgeving : juridisch statuut van het wegennet en van de verbindingswegen; juridisch statuut van de bossen en wouden, autonoom net voor traag verkeer... ? De vergunningsomtrekken met beperking van het burgerlijk recht : omtrekken van de bestaande verkavelingen, omtrekken waarvoor het rampfonds is tegemoetgekomen, onroerende goederen onderworpen aan het recht van voorkoop, onroerende goederen onderworpen aan de onteigening ten algemenen nutte... ? De omtrekken gebonden aan de beleidsvormen inzake operationele inrichting : ruilverkavelingsomtrekken, stadsheroplevingsomtrekken, stadsvernieuwingsomtrekken, bevoorrechte initiatiefgebieden... ? De patrimoniale omtrekken en sites : beschermde monumenten en sites met inbegrip van de archeologische opgravingen, monumentaal erfgoed van België, lijst van de bomen en bijzondere hagen... ? de omtrekken van de ecologische drukfactoren; ? De landschappelijk waardevolle omtrekken : afbakening van de landschappelijk waardevolle omtrekken zoals opgenomen in het gewestplan.

Bijlage D.3.

Naar recht bestaande situatie.

Biofysisch milieu. ? Lucht en klimaat (waarvan windrichting). ? Oppervlakte- en grondwater. ? Grond en ondergrond (waarvan het reliëf en de identificatie van afzettingen met een te beschermen hoge economische of patrimoniale waarde). ? Biotypes. ? Risico's op natuurrampen en geotechnische drukfactoren waaraan de studieomtrek onderworpen is : ? overstromingen; ? karstnatuurfenomenen; ? mijnrisico; ? instorting; ? grondverschuiving; ? aardbevingsrisico. ? Landschappelijk waardevolle omtrekken (naar gelang van de krachtlijnen van het landschap en de aanwezigheid van uitzonderlijke uitzichten).

Menselijk milieu. ? Geluids- en geuromgeving. ? Ligging van de woongebieden, stedenbouwkundige structuur en architecturale vorm van het bebouwd gedeelte en van de openbare ruimten. ? Culturele en natuurlijke erfgoederen. ? Landschap en visuele omgeving. ? Infrastructuren en uitrustingen. ? Het verkeer van de langzame vervoermiddelen. ? Aanwezigheid van onroerende goederen of van een beschermde site. ? Net van openbare vervoersmiddelen en frequenties - bereilkbaarheidskaarten.

De menselijke activiteiten. ? Aard en eigenschappen van de huidige en potentiële activiteiten (in het kader van het huidige gewestplan). ? Gevoelige sociaal-culturele uitrustingen. ? Andere menselijke bezigheden gevoelig voor de storende activiteiten. ? Landbouwactiviteiten. ? Andere economische activiteiten.

Bijlage D.5.

Milieueffecten.

Effecten op lucht en klimaat. ? Eventuele verstoring van het microklimaat door hoge gebouwen (schaduw, turbulentie aan de voet van hoogbouw...); ? Eventuele deelneming aan de mistvorming door de emissie van stoffen in de lucht onder gunstige spreidingsvoorwaarden. ? Impact ten opzichte van het protocol van Kyoto, de opties gekozen inzake energieproductie en -gebruik.

Effecten op het oppervlakte- en grondwater. ? Wijziging van het hydrogeologische stelsel van de waterhoudende en hydrologische lagen van de waterlopen gebonden aan de impregnatie van de gronden door de gebouwen en inrichtingen in de bodem (wegen en parkeerplaatsen). ? Wijziging van de chemische en microbiologische kwaliteit en van de troebelheid van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Wijziging van het stelsel van de waterlopen gebonden aan de lozingen van regen- en gezuiverd water. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Mogelijk gebruik van plaatselijke watervoorraden door het putten. ? Karststelsel en instortingen door de bronbemaling van de lagen. ? De analyse toegevoegd wordt van de impact van de waterwinningen op de stand van de bestaande waterlagen en daardoor op de vocjtigheidsgraad van de plaatselijke en/of gewestelijke vochtige gebieden en van de effecten van de zuivering van het afvalwater van het ontwerp in het zuiveringsstation van Hollain, zowel voor het aan te leggen leidingennetwerk als voor de verhoging van de capaciteit van het station van Hollain.

Effecten op de grond en ondergrond. ? Onomkeerbare immobilisatie van de grond en ondergrond gebonden aan de ligging van de gebouwen en aan inrichtingen van de bodem door de wegen en parkeerplaatsen. ? Gevaar voor toevallige verontreiniging gebonden met name aan de opslag van producten of afvalstoffen. ? Kaarst- en/of mijninstortingen met hoge risico's.

Effecten op de fauna en de flora. ? Verwoesting en/of opdeling van de biotopen gebonden aan de ligging van de gebouwen, aan de inrichtingen van de bodem en aan de wijziging van het bodemreliëf. ? Verslechtering van de ecotopen door gasachtige, vloeibare of vaste verontreinigende stoffen. ? Verstoring van de fauna gebonden aan de activiteiten (geluid, bewegingen,...). ? Effect op de gebieden die voor het leefmilieu bijzonder belangrijk zijn, zoals die aangewezen overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EG (behoud van de vogelstand) en 92/43/EG (instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna = Natura 2000-netwerk).

Effecten op de menselijke gezondheid en veiligheid. ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan lawaai geproduceerd door de voertuigen die het circuit gebruiken, met name, de motorfietsen, en door de verkeerstoename. ? Verslechtering van de gezondheid gebonden aan de emissie van atmosferische verontreinigende stoffen. ? Inbreuk op de veiligheid gebonden aan de toename van het verkeer van motorfietsen, wagens, vrachtwagens op het wegennet. ? Trillingen te wijten aan de processen van de ondernemingen (zeven, stamp- en breekmachines...).

Effecten op aangenaam leefklimaat. ? Verslechtering van de geuromgeving door de emissie van gasachtige verontreinigende stoffen en zelfs afvalstoffen. ? Verslechtering van de geluidsomgeving door de luidruchtige activiteiten en de toename van het verkeer. ? Verslechtering van de visuele kwaliteit gebonden aan de volumetrie of aan de architecturale en stedenbouwkundige samenstelling van de toekomstige gebouwen alsmede aan de vermoedelijke wijzigingen van het bodemreliëf om ze te bouwen.

Effecten op de materiële en patrimoniale goederen. ? Beschadiging van de patrimoniale onroerende goederen door de atmosferische emissies van enkele verontreinigende industrieën. ? Schade aan eventuele archeologische plaatsen.

Effecten op mobiliteit, verkeersnetten en infrastructuren. ? Scheiding van het verkeer per vervoersmiddel. ? Ongeschikte mobilisatie van de verkeersinfrastructuren verantwoordelijk voor de gevolgen op de vlotte doorstroming van het verkeer. ? Verstoring door een ongeschikte last op het netwerk voor bruikbaarheid en zuivering van water. ? Overbelasting van de elektriciteits-, gas- en communicatienetten.

Effecten op de activiteiten. ? Effect op de primaire activiteiten (landbouw, bosbouw) die aanwezig zijn op de site van het voorontwerp gebonden aan de mobilisatie van de grond en ondergrond. ? Effect op enkele gebruiken van de bodem en voortdurende of toevallige gevoelige activiteiten (woonplaatsen, toerisme...) gebonden aan eventuele geluids- of reukshinder.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van 13 april 2006 tot herziening van het plan Doornik-Leuze-Pérulwlez (blad44/3) en tot aanneming van het voorontwerp van herziening van het plan met het oog op de opneming van een recreatiegebied, parkgebieden, bosgebieden, groengebieden en landbouwgebieden in Antoing en Péruwelz en het inhoudelijk ontwerp van milieueffectonderzoek.

Namen, 13 mei 2006.

De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Huisvesting, Vervoer en Ruimtelijke Ontwikkeling, A. ANTOINE

^