Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 07 maart 2013
gepubliceerd op 27 maart 2013

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden voor rouwcentra waar geen balsemingen worden uitgevoerd

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013201801
pub.
27/03/2013
prom.
07/03/2013
ELI
eli/besluit/2013/03/07/2013201801/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MAART 2013. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de integrale voorwaarden voor rouwcentra waar geen balsemingen worden uitgevoerd


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/03/1999 pub. 08/06/1999 numac 1999027439 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de milieuvergunning, artikelen 4, 5, 7, gewijzigd bij het decreet van 22 november 2007, 8 en 9;

Gelet op advies nr. 52.466/4 van de Raad van State, gegeven op 27 december 2012, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze integrale voorwaarden zijn van toepassing op de vaste rouwentra bedoeld in rubriek 93.03.01.01 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bestaande inrichting elke inrichting verstaan die voor de inwerkingtreding van dit besluit is aangegeven of waarvan de uitbating gedekt wordt door een vergunning die is aangevraagd vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999Relevante gevonden documenten type decreet prom. 11/03/1999 pub. 08/06/1999 numac 1999027439 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de milieuvergunning sluiten betreffende de milieuvergunning. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw

Art. 3.De inrichting beschikt op zijn minst over : 1° een plaats voor het aanvoeren en afvoeren van overledenen;2° een lokaal voor het verlenen van zorgen aan de overledenen;3° een lokaal voor het bewaren van overledenen, eventueel in te richten in het lokaal vermeld onder punt 2°.De lokalen bedoeld in 2° en 3° zijn ofwel rechtstreeks ofwel via een gang onderling verbonden; 4° een lokaal bestemd voor het opbaren van overledenen;5° toiletten en een vestiaire voor de bezoekers.

Art. 4.Het lokaal voor het verlenen van zorgen aan de overledenen en het lokaal voor het bewaren van de overledenen worden in voorkomend geval derwijze ingericht dat de verrichtingen inzake het aan- en afvoeren van overledenen aan het zicht van derden onttrokken worden.

Art. 5.De inrichting kan een wachtzaal en een plechtigheidszaal voor de bezoekers bevatten.

Art. 6.De lokalen van de inrichting zijn minstens 2,5 meter hoog. De lokalen van de inrichting zijn minstens 1,2 meter breed.

Art. 7.Het lokaal voor het verlenen van zorgen aan overledenen bezit een nuttige grondoppervlakte van minstens 12 m2, het lokaal voor het onderbrengen van overledenen uitgesloten. Het lokaal is uitgerust met een aflegtafel en een wastafel met lopend warm en koud water.

De wanden zijn tot een hoogte van 1,5 meter uitgerust met een makkelijk wasbare gladde bedekking.

De vloer van het lokaal is uitgerust met een harde, makkelijk wasbare bedekking en een afvoer van afvalwater uitgerust met een luchtafsluiter.

De vloer en de wanden bevatten geen enkel aan bederf onderhevig materiaal.

De radiatoren zijn aan de muren gevestigd, en steunen niet op de vloer.

Het lokaal beschikt over een luchttoevoer op zolderinghoogte en een luchtafvoer op vloerhoogte.

Art. 8.§ 1. Als het lokaal voor het bewaren van de overledenen verschillend is van het lokaal voor het verlenen van zorgen aan de overledenen, bevat het de inrichtingen van artikel 7, leden 4 tot en met 7, tenzij het enkel als koelkamer is ingericht. § 2. Dat lokaal bevat minstens evenveel gekoelde plaatsen als er lokalen zijn bestemd voor het opbaren van overledenen. Als de inrichting enkel over één lokaal voor het opbaren van overledenen beschikt, bevat het minstens twee gekoelde plaatsen. Eén gekoelde plaats kan enkel één overledene tegelijk ontvangen. § 3. De binnenwanden van het lokaal voor het bewaren van de overledenen zijn bedekt met een hard makkelijk wasbaar materiaal. § 4. Het lokaal is opgevat om het bewaren van lichamen op een maximumtemperatuur van vier graden Celcius mogelijk te maken.

Art. 9.Het lokaal bestemd voor het opbaren van overledenen maakt het mogelijk een lijkkist in horizontale stand binnen te dragen via een niet voor het publiek toegankelijke doorgang. De beglaasde muuropeningen die uitgeven op de buitenkant van het lokaal bestaan uit ondoorzichtig (gemaakt) glas.

Art. 10.Voor de bezoekers bevatten het lokaal voor de opbaring evenals de zalen bedoeld in artikel 5 in voorkomend geval een eigen toegang ten opzichte van de lokalen bedoeld in artikel 3, punten 2° en 3°. HOOFDSTUK III. - Uitbating

Art. 11.De inrichting is uitsluitend voorbehouden voor het verlenen van zorgen aan, het onderbrengen en het opbaren van overledenen. Elke daaraan ondergeschikte activiteit behorend tot de bedrijvigheid van begrafenisondernemingen gebeurt in de lokalen die geen rechtstreekse toegang verlenen tot de lokalen vermeld in artikel 3, 2° en 3°. De toegang tot de lokalen vermeld in artikel 3, 2° en 3°, wordt uitsluitend voorbehouden voor het personeel van de inrichting dat bevoegd is voor het vervoer van en het verlenen van zorgen aan de overledenen evenals voor de personen bedoeld in de artikelen L1232-14 en L1232-15 van het Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie en de personen bedoeld in de artikelen 18 en 28 van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 14 februari 2001 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging.

Het lokaal bestemd voor het verlenen van zorgen aan overleden wordt uitsluitend gebruikt voor het afleggen van overledenen.

Dieren zijn niet toegelaten in de inrichting.

Art. 12.De verrichtingen inzake het aanvoeren en het afvoeren van overledenen en het verlenen van zorgen aan overledenen gebeuren derwijze dat ze aan het zicht van derden onttrokken worden. De lokalen bestemd voor het verlenen van zorgen aan overledenen en het bewaren van overledenen zijn onderling verbonden zodat de doorgang van lichamen en lijkkisten aan het zicht van derden onttrokken wordt.

Art. 13.Behalve de verrichtingen voor het verzorgen en opbaren van overledenen tijdens de bezoekuren worden de overledenen bewaard in het daartoe bestemde lokaal tegen een temperatuur die de vier graden niet overschrijdt.

Art. 14.De inrichting wordt in onberispelijke staat gehouden om geurhinder en de aanwezigheid van ongedierte te voorkomen.

Het verzorgingsmateriaal wordt na elk gebruik ontsmet.

Gepaste onderhouds- en ontsmettingsproducten zijn ter plaatse beschikbaar.

De doeltreffende verluchting van de inrichting veroorzaakt noch geur- noch geluidshinder voor de buurt. De openingen voor verluchting en andere zijn uitgerust met roosters en/of insectenhorren om het binnendringen van dieren zoals meer bepaald insecten of knaagdieren te voorkomen.

Het lokaal uitgerust voor het verzorgen van overledenen is uitgerust met een verluchting die het hernieuwen van minstens vier luchtvolumes per uur mogelijk maakt tijdens het verlenen van zorgen aan overledenen. De naar buiten afgevoerde lucht wordt vooraf gezuiverd door een absorberende en ontgeurende filter.

Het lokaal voor het opbaren van overledenen is uitgerust met een verluchting die het hernieuwen van minstens één luchtvolume per uur mogelijk maakt tijdens het opbaren wanneer het lokaal toegankelijk is voor het publiek.

Art. 15.De inrichting bevat een huishoudelijk reglement dat is aangeplakt in de voor het publiek toegankelijke lokalen. Het personeel van de inrichting en de personen bedoeld in de artikelen L1232-14 en L1232-15 van Wetboek van de Plaatselijke Democratie en de Decentralisatie en de personen bedoeld in de artikelen 18 en 28 van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 14 februari 2001 op de begraafsplaatsen en de lijkbezorging hebben toegang tot de installaties van de inrichting onder de voorwaarden vastgesteld in het huishoudelijk reglement.

Het huishoudelijk reglement bepaalt eveneens de nadere regels voor de toegang van het publiek en het verbod op het toelaten van dieren in de inrichting. HOOFDSTUK IV. - Brandpreventie

Art. 16.Het verslag waaruit blijkt dat de maatregelen en de uitrustingen voorgesteld door de territoriaal bevoegde brandweerdienst volgens diens aanbevelingen zijn ingevoerd of opgesteld worden ter beschikking gesteld van de ambtenaar belast met het toezicht. HOOFDSTUK V. - Controle en toezicht

Art. 17.In de inrichting wordt een register bijgehouden. Dat register wordt bijgehouden via een computerprogramma of een papieren informatiedrager. In het geval van een papieren informatiedrager is het register ingebonden met genummerde bladzijden. Het register bevat minstens de volgende gegevens : 1° de identiteit van de overledene : naam, voornamen, Rijksregisternummer;2° datum van opname en datum van afvoeren van de overledene;3° de plaats naar welke de overledene afgevoerd wordt;4° de aard van de verzorging verleend binnen de inrichting.

Art. 18.De inrichting bewaart elk relevant technisch document waaruit kan blijken dat de debieten bedoeld in artikel 14, leden 5 tot 6, bereikt zijn. HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 19.Dit besluit is van toepassing op de bestaande inrichtingen zodra het in werking treedt. In afwijking van het eerste lid : 1° zijn de artikelen 6, 7, leden 1 en 6, 9, lid 1, niet van toepassing op de bestaande inrichtingen;2° zijn de artikelen 7, leden 2 tot 5, en 7, 8, 9, lid 2, 10, 13 en 14, lid 4, van toepassing uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen;3° zijn de artikelen 3, 5°, en 4°, uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing op de bestaande inrichtingen.

Art. 20.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 7 maart 2013.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^