gepubliceerd op 29 december 2009
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het ondersteuningsaanbod voor gelijke onderwijskansen in het buitengewoon secundair onderwijs
30 OKTOBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het ondersteuningsaanbod voor gelijke onderwijskansen in het buitengewoon secundair onderwijs
De Vlaamse Regering Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, artikel VI.22 tot en met VI.28, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juni 2009 en op 10 september 2009;
Gelet op protocol nr. 710 van 3 juli 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 476 van 3 juli 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op advies 47.209/1 van de Raad van State, gegeven op 8 oktober 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het buitengewoon secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° AgODi : het Agentschap voor Onderwijsdiensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming; 2° concentratiegraad : de procentuele verhouding tussen : a) het aantal externe en semi-interne regelmatige leerlingen in type 1 en type 3 die beantwoorden aan de « gelijkekansendindicator », vermeld in artikel VI.23, § 1, 1°, van het decreet; b) het totaal aantal externe en semi-interne regelmatige leerlingen in type 1 en type 3 van een school, berekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar;3° decreet : het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I;4° departement : de bevoegde dienst of ambtenaar van het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming; 5° extra lesuren : de extra lesuren, vermeld in artikel II.1, 3°bis, van het decreet; 6° gelijkekansenindicatoren : de gelijkekansenindicatoren, vermeld in artikel VI.23, § 1, van het decreet; 7° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. HOOFDSTUK II. - Gelijkekansenindicatoren
Art. 3.De scholen die beantwoorden aan de in artikel VI.24, § 1, 1°, van het decreet vermelde voorwaarde, melden vóór 1 april voorafgaand aan de in datzelfde artikel VI.24 vermelde periode van opeenvolgende schooljaren aan AgODi hoeveel regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari, beantwoorden aan de gelijkekansenindicatoren.
Art. 4.De gewichten van de gelijkekansenindicatoren worden met toepassing van artikel VI.23, § 3, van het decreet als volgt vastgelegd : 1° de indicator "de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs" heeft een gewicht van 0,8;2° de indicator "de taal die de leerling in het gezin spreekt, is niet het Nederlands" heeft een gewicht van 0,4, en dit enkel in combinatie met de andere indicator. HOOFDSTUK III. - Toekenning van de middelen
Art. 5.Elke leerling die beantwoordt aan één of meerdere gelijkekansenindicatoren krijgt een bepaald gewicht. Het aantal punten dat een school genereert, is de som van het gewogen aantal leerlingen van die school.
Art. 6.§ 1. Het totale aantal extra lesuren wordt met toepassing van artikel VI.25, § 1, van het decreet als volgt berekend : SigmaL = 0,1747 x SigmaP Waarbij, SigmaL = totaal aantal extra lesuren.
SigmaP= totaal aantal punten van de verschillende scholen met een concentratiegraad van ten minste 40 %. § 2. Het totaal aantal extra lesuren per school wordt als volgt berekend : a) [afgerond (0,1747 x P)] = L, waarbij P = aantal punten per school;dit is 0 als de concentratiegraad < 40 % is.
L= Lesuren voor 1 school.
Scholen waarvoor [afgerond (0,1747 x P)] < 6, krijgen geen extra lesuren, de extra lesuren die hierdoor vrijkomen, worden bijkomend verdeeld over de scholen waarvoor [afgerond (0,1747 x P)] >= 6. b) Het definitieve aantal extra lesuren per school wordt dan berekend als volgt : Ldef = (SigmaL2 / SigmaP2 + 0,1747) x P2 Waarbij : Ldef = definitief aantal extra lesuren voor een school SigmaL2 = som van L voor scholen waar L < 6 en de concentratiegraad >= 40 % is. SigmaP2 = totaal aantal punten van de scholen waar L >= 6 en de concentratiegraad >= 40 % is.
P2 = aantal punten per school voor scholen waar L >= 6 en de concentratiegraad >= 40 %. § 3. Als door een stijging van de beschikbare kredieten of met toepassing van artikel 14, eerste lid, extra lesuren vrijkomen in de loop van een in artikel VI.24 van het decreet vermelde periode van opeenvolgende schooljaren, wordt het aantal extra lesuren per punt opnieuw berekend.
Art. 7.Het aantal extra lesuren dat een school door vermenigvuldiging van het aantal punten met het aantal extra lesuren per punt bekomt, wordt afgerond : 1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma gelijk is aan of kleiner is dan vier.
Art. 8.Met toepassing van artikel VI.24, § 3, van het decreet wordt voor scholen, die extra lesuren verliezen in vergelijking met de extra lesuren onderwijsvoorrang van het schooljaar 2008-2009, het verlies voor het schooljaar 2009-2010 beperkt tot één derde en het schooljaar 2010-2011 tot twee derde.
Het aantal extra lesuren dat door de beperking van het verlies wordt bekomen, wordt steeds afgerond naar de hogere eenheid.
Art. 9.Onverminderd de bepalingen van artikel 6, § 3, blijft het aantal extra lesuren dat een school bekomt, onveranderd gedurende de in artikel VI.24 van het decreet vermelde periode van opeenvolgende schooljaren.
Programmaties, fusies en herstructureringen hebben geen effect op het toegekende aantal extra lesuren.
Art. 10.De toegekende extra lesuren, vermeld in artikel 6 en 8, worden steeds aangewend, voor wat betreft opleidingsvorm één, twee en drie, in het ambt van leraar algemene en sociale vorming, het ambt van leraar algemene en sociale vorming, specialiteit lichamelijke opvoeding, het ambt van leraar beroepsgerichte vorming, het ambt van godsdienstleraar of het ambt van leraar niet-confessionele zedenleer en voor wat betreft opleidingsvorm vier, in het ambt van leraar of het ambt van godsdienstleraar. De extra lesuren kunnen ook worden toegekend aan de directeur met lesopdracht. HOOFDSTUK IV. - Aanwending van de middelen Afdeling 1. - Doelstellingen
Art. 11.Een school voldoet aan de bepalingen van artikel VI.26, § 1, 1°, van het decreet wanneer zij vanuit een analyse van haar beginsituatie zelf concrete en samenhangende doelstellingen uitwerkt met het oog op de versterking van de schoolwerking en de competentie van leerkrachten inzake één van de volgende domeinen : 1° een gericht aanbod rond taalvaardigheidsonderwijs uitwerken, waarbij de taalvaardigheid, zoals luisteren, spreken, schrijven en begrijpend lezen in functionele contexten, bij leerlingen wordt bevorderd;2° onderwijsgerichte opvoedingsondersteuning aanbieden aan ouders;3° de (laagdrempelige) sociale functies opnemen in een netwerk met partners uit andere sectoren. Afdeling 2. - Controle op de aanwending
Art. 12.Rekening houdend met de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie, gaat de onderwijsinspectie bij controle op de aanwending van de extra lesuren na of, en in welke mate : 1° de analyse van de beginsituatie, vermeld in artikel VI.26, § 1, van het decreet, voldoende kwaliteitsvol en volledig werd uitgevoerd; 2° de keuze van de doelstellingen voldoende werd verantwoord in het licht van deze analyse;3° de doelstellingen werden uitgebouwd.
Art. 13.§ 1. Een negatieve beoordeling door de onderwijsinspectie wordt bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht. § 2. De inrichtende macht kan bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de Vlaamse Regering.
Het verzoek tot behandeling in beroep wordt op straffe van verval betekend binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in paragraaf 1 vermelde betekening. § 3. Het beroep wordt behandeld door een college van inspecteurs, bijeengeroepen door de minister.
Het college is paritair samengesteld voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs.
Deze leden mogen geen deel hebben uitgemaakt van het team dat de negatieve beoordeling heeft uitgebracht.
Het college kiest onder zijn leden een voorzitter. § 4. Het college kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie worden gehoord.
Het onderzoek resulteert in een voorstel over de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling. § 5. Uitsluitend de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel wordt bij consensus genomen. § 6. Het voorstel wordt binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat op de dag na de dag van de betekening van het verweerschrift, betekend aan de minister en bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht. § 7. De inrichtende macht kan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het voorstel, bij de minister een verweerschrift indienen tegen een voorstel tot bevestiging van de negatieve beoordeling. § 8. De Vlaamse Regering neemt een definitieve beslissing betreffende de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling binnen een termijn van dertig kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het voorstel. Indien na het verstrijken van deze termijn geen beslissing werd betekend aan de inrichtende macht, wordt de negatieve beoordeling geacht verworpen te zijn. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009.
Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 oktober 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel P. SMET