Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 25 april 2003
gepubliceerd op 15 mei 2003

Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003035478
pub.
15/05/2003
prom.
25/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/25/2003035478/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op artikel 28, § 1, 4°, toegevoegd bij het decreet van 9 maart 2001;

Gelet op het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, inzonderheid op artikel 33bis, § 1bis, ingevoegd bij het decreet van 9 maart 2001;

Gelet op het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, inzonderheid op artikel 4, vierde lid, ingevoegd bij het decreet van 9 maart 2001;

Gelet op het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 2000 ter uitvoering van de artikelen 11, § 1, 13°, en § 7, 33, en 33bis, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 20 april 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 13 november 2002;

Gelet op de aanmelding bij de Europese Commissie op 7 oktober 2002;

Gelet op de brief (C(2003)222) met de goedkeuring van de Europese Commissie van 28 maart 2003 waarin wordt bevestigd dat de steun verenigbaar wordt beschouwd met het EG-Verdrag;

Gelet op het advies van de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, gegeven op 25 oktober 2002;

Overwegende dat er overleg is geweest op 14 en 21 oktober 2002, waarvan de verslagen op 24 januari 2003 door de Interministeriële Conferentie Landbouw zijn goedgekeurd;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat veel rundveehouders de stopzetting van hun exploitatie uitstellen in afwachting van een nakende opkoopregeling, de afbouw van de veestapel als aanpak aan de bron een van de drie belangrijke pijlers is van het mestbeleid voor de aanpak van de mestoverschotten en dat met het oog op het bereiken van de doelstelling inzake de waterkwaliteit conform de richtlijn van de Raad (91/676/EEG) van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, er onverwijld een opkoopregeling voor de afbouw van het rundvee moet worden vastgesteld;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 december 2002 (34.489/3) met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het stopzettingsdecreet : het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van een of meerdere diersoorten;2° het meststoffendecreet : het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen; 3° de rundveehouder : houder van een milieuvergunning voor de exploitatie van een inrichting die onder de toepassing valt van indelingsrubriek 9.4.2, 9.4.3 en/of 9.5, bedoeld in bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning; 4° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Landbouwbeleid;5° de afdeling : de afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid van de administratie Land- en Tuinbouw van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;6° de Mestbank : de afdeling Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij, opgericht bij het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;7° rundvee : alle dieren, opgesomd onder de diersoort « I.Rundvee » in de tabel van artikel 5 van het meststoffendecreet.

Art. 2.Binnen de perken van de daartoe goedgekeurde begrotingskredieten, wordt een stopzettingsvergoeding verleend aan de rundveehouders die de exploitatie van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee, op een bestaande veeteeltinrichting stopzetten overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten, bedoeld in het stopzettingsdecreet, en die na 1 januari 2003 geen aanvraag voor de overdracht van de zoogkoeienquota overeenkomstig artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien hebben ingediend.

Art. 3.Binnen een termijn van uiterlijk 12 maanden die ingaat op de derde dag na de verzending van het akkoord, bedoeld in artikel 9, § 6, van de rundveehouder met de beslissing door de afdeling van de volledige aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding, zet de rundveehouder op vrijwillige, volledige en definitieve wijze de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee, op de bestaande veeteeltinrichting in kwestie stop.

Art. 4.§ 1. Voor de diersoort rundvee wordt de stopzettingsvergoeding vastgesteld als volgt : 1° voor melkkoeien : 1318,00 euro;2° voor vervangingsvee jonger dan 1 jaar : 320,40 euro;3° voor vervangingsvee van 1 jaar tot jonger dan 2 jaar : 640,80 euro;4° voor zoogkoeien : 1318,00 euro;5° voor mestkalveren : 280,00 euro;6° voor runderen jonger dan 1 jaar : 320,40 euro;7° voor runderen van 1 jaar tot jonger dan 2 jaar : 640,80 euro;8° voor andere runderen : 640,80 euro. § 2. Het bedrag dat de rundveehouder overeenkomstig artikel 15 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1996 betreffende de toepassing van de extra heffing in de sector melk- en zuivelproducten, zoals tot op heden gewijzigd, vanwege het quotumfonds ontvangt, wordt in mindering gebracht op de stopzettingsvergoeding, vastgesteld overeenkomstig § 1.

Art. 5.De minister stelt de inschrijfperiode vast waarin een aanvraag kan worden ingediend en kan een of meer extra inschrijfperiodes vaststellen. Per extra inschrijfperiode kan de minister de bedragen, benoemd in artikel 4, telkens met minstens 10 % verminderen. Een inschrijfperiode duurt maximaal 2 maanden.

Art. 6.§ 1. De dossiers worden behandeld in de volgorde waarin de afdeling het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 7, § 1, ontvangt. § 2. Volledige aanvragen die voor goedkeuring in aanmerking komen maar door de afdeling worden geweigerd omdat de uitgetrokken begrotingskredieten onvoldoende zijn, worden als eerste behandeld in de eerstvolgende extra inschrijfperiode, bedoeld in artikel 5, onder dezelfde voorwaarden als die welke in de voorgaande inschrijfperiode golden.

Art. 7.§ 1. De rundveehouder dient zijn aanvraag in bij de afdeling door middel van een bij de post aangetekende brief, uiterlijk twee maanden na de aanvang van de inschrijfperiode of een extra inschrijfperiode, bedoeld in artikel 5, anders is zijn aanvraag onontvankelijk. Het model van het aanvraagformulier is opgenomen als bijlage I bij dit besluit.

De rundveehouder die over een melkquotum beschikt, verbindt er zich toe in zijn aanvraag op straffe van verval dat melkquotum vrij te maken via het quotumfonds, bedoeld in artikel 4, § 2, voorzover hij akkoord gaat met de door de afdeling voorgestelde beslissing van uitbetaling van een stopzettingsvergoeding, bedoeld in artikel 9, § 5.

De rundveehouder die over een zoogkoeienquotum beschikt, vastgesteld overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 november 2001 betreffende de zoogkoeienpremie en het extensiveringsbedrag voor zoogkoeien, verbindt er zich toe in zijn aanvraag op straffe van verval dit zoogkoeienquotum niet over te dragen aan derden. § 2. Bij zijn aanvraag voegt de rundveehouder een uittreksel van de milieuvergunning of een kopie van de milieuvergunning die door de milieuvergunningverlenende overheid eensluidend is verklaard.

Art. 8.De Mestbank bezorgt aan de afdeling binnen 15 kalenderdagen na het verzoek vanwege de afdeling alle gevraagde gegevens.

Art. 9.§ 1. Als de afdeling vaststelt dat de aanvraag volledig is, dan brengt ze uiterlijk zestig kalenderdagen na de ontvangst van het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, § 1, de rundveehouder hiervan op de hoogte door middel van een bij de post aangetekende brief. § 2. Als de afdeling vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, dan brengt ze uiterlijk zestig kalenderdagen na de ontvangst van het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 6, § 1, de rundveehouder hiervan op de hoogte door middel van een bij de post aangetekende brief.

In die brief staat duidelijk vermeld welke gegevens, stukken en inlichtingen ontbreken of nog een nadere toelichting vereisen zodat op grond van een volledige aanvraag kan worden beslist of de rundveehouder in kwestie voldoet aan alle voorwaarden en modaliteiten als bedoeld in het stopzettingsdecreet.

De afdeling bepaalt tegelijkertijd binnen welke termijn de rundveehouder op straffe van verval die extra gegevens moet verstrekken. § 3. Binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van alle gevraagde extra gegevens als bedoeld in § 2, brengt de afdeling door middel van een bij de post aangetekende brief de rundveehouder ervan op de hoogte dat zijn aanvraag volledig is. § 4. Indien tijdens het onderzoek naar de volledigheid van de aanvraag blijkt dat de procedure voor de definitieve toekenning van de nutriëntenhalte nog lopende is, worden de verdere termijnen van behandeling opgeschort. Uiterlijk 14 kalenderdagen nadat de Mestbank de afdeling op de hoogte heeft gebracht van de toekenning van de definitieve nutriëntenhalte, wordt de aanvrager ervan op de hoogte gebracht dat de aanvraag volledig is en start de verdere behandeling. § 5. De afdeling brengt uiterlijk negentig kalenderdagen na de datum waarop de afdeling heeft medegedeeld dat de aanvraag volledig is, de rundveehouder door middel van een bij de post aangetekende brief op de hoogte van de beslissing van het afdelingshoofd over de goedkeuring van de volledige aanvraag tot de uitbetaling van een stopzettingsvergoeding of de weigering ervan. § 6. De rundveehouder brengt de afdeling op straffe van verval uiterlijk 14 kalenderdagen na de ontvangst van de beslissing, bedoeld in § 5, op de hoogte dat hij akkoord gaat met de voorgestelde beslissing door middel van een bij de post aangetekende brief. § 7. Uiterlijk zeven kalenderdagen voor de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting, bedoeld in artikel 3, brengt de rundveehouder op straffe van verval de afdeling op de hoogte van de exacte datum van de volledige stopzetting door middel van een bij de post aangetekende brief. Tegelijkertijd deelt hij mee of die vergoeding integraal of in jaarlijkse schijven, gespreid over maximaal drie jaar, moet worden uitbetaald. § 8. De stopzettingsvergoeding wordt pas uitbetaald na de datum, bedoeld in § 7, en voorzover de afdeling na controle heeft vastgesteld dat de exploitatie in kwestie effectief volledig is stopgezet en het melkquotum via het quotumfonds is vrijgemaakt als bedoeld in artikel 7, § 1, tweede lid. § 9. De afdeling brengt na de vaststelling van de effectieve volledige stopzetting, bedoeld in § 8, de Mestbank en de overheid die in eerste instantie de milieuvergunning in kwestie heeft verleend hiervan op de hoogte. Als een hogere overheid de lopende vergunning heeft verleend of de vergunningsvoorwaarden heeft gewijzigd, brengt de afdeling die hogere overheid van de datum op de hoogte. § 10. De mededeling van de afdeling aan de rundveehouder van de uitbetaling, met vermelding van de datum, bedoeld in § 7, geldt als bewijs dat, voor de toepassing van artikel 4, vierde lid, van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, de bebouwde onroerende goederen vanaf die datum leegstaan ten gevolge van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van rundvee.

Art. 10.De rundveehouder verstrekt alle gegevens, documenten en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de controle en het toezicht.

De personeelsleden van de afdeling zijn bevoegd om controle en toezicht uit te oefenen op de naleving van het stopzettingsdecreet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten.

Art. 11.De minister kan de nadere voorwaarden en regels vaststellen met betrekking tot de indiening van de aanvraag, het onderzoek naar de volledigheid van de aanvraag, de goedkeuring of de weigering van de aanvraag, de uitbetaling van de vergoeding in kwestie, de controle en het toezicht.

Art. 12.In artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 3 maart 2000 ter uitvoering van de artikelen 11, § 1, 13°, en § 7, 33, en 33bis, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen wordt een § 1quater ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1quater. De Mestbank herziet de aan een bestaande veeteeltinrichting toegekende nutriëntenhalte, wanneer in een bestaande veeteeltinrichting de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van de diersoort « I. Rundvee », volledig en definitief wordt stopgezet, overeenkomstig de voorwaarden en regels, bedoeld in het decreet van 9 maart 2001 tot regeling van de vrijwillige, volledige en definitieve stopzetting van de productie van alle dierlijke mest, afkomstig van één of meerdere diersoorten, en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten. De herziene nutriëntenhalte is onmiddellijk na de stopzetting van toepassing. »

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het landbouwbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het Leefmilieu, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 25 april 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^