gepubliceerd op 13 oktober 2009
Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs
24 JULI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen van de Vlaamse Gemeenschap, artikel 135 en 155;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs-XIII-Mozaïek, artikel IX.9;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, artikel X.58;
Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 127, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, artikel 128, § 2, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009 en artikel 128bis, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juli 2008 en 28 mei 2009;
Gelet op protocol nr. 688 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 454 van 20 maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op protocol nr. 6 van 26 september 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het Vlaams Onderhandelingscomité voor de basiseducatie, vermeld in het decreet van 23 januari 2009 tot oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs;
Gelet op het advies 46.867/1 van de Raad van State, gegeven op 1 juli 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 127, eerste lid, § 1, 1° en 2°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid, is hoofdstuk VII eveneens van toepassing op de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie die bezoldigd worden op basis van : 1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs 2° het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs. HOOFDSTUK II. - Terminologie
Art. 2.Voor de bezoldiging van de in artikel 1 vermelde personeelsleden wordt verstaan onder een functie met volledige prestaties, de functie die in één Centrum voor Basiseducatie een arbeidsovereenkomst van 36 uur op weekbasis omvat of de functie(s) die in één of meer Centra voor Basiseducatie samen een arbeidsovereenkomst van 36 uur op weekbasis omvatten.
Binnen hetzelfde Centrum voor Basiseducatie kan een personeelslid niet aangesteld worden voor meer dan 36 uur op weekbasis. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van het salaris
Art. 3.Het salaris van het personeelslid wordt vastgesteld in de schaal, zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot vaststelling van de functies, de bekwaamheidsbewijzen en de salarisschalen in de Centra voor Basiseducatie.
Art. 4.Voor het toekennen van de periodieke salarisverhogingen komen de diensten en perioden, vermeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, in aanmerking. De periodieke salarisverhogingen worden in aanmerking genomen en berekend overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de vastbenoemde personeelsleden van het volwassenenonderwijs.
Art. 5.Het personeelslid geniet een salaris, berekend op basis van zijn anciënniteit, die gevormd wordt door het totaal van de in aanmerking komende diensten.
Om de leeftijd van het personeelslid te bepalen waarop de diensten aangerekend kunnen worden met het oog op de vaststelling van het salaris, wordt de datum van de verjaardag die niet op de eerste van een maand valt, verschoven naar de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de verjaardag.
Art. 6.Voor de toepassing van artikel 5 mag de duur van de in aanmerking komende diensten, nooit de werkelijke duur van de door de diensten gedekte perioden overschrijden.
Elk geheel van twaalf maanden in aanmerking komende diensten telt voor één jaar.
Art. 7.Het maandsalaris is gelijk aan één twaalfde van het jaarsalaris.
Als het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld.
Als het werkelijke aantal te betalen dagen vijftien of minder bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijke aantal te betalen dagen. Als het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien bedraagt, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijke aantal niet te betalen dagen.
Art. 8.De volgende dagen zijn betaalbaar 1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de arbeidsovereenkomst, zijn betaalbaar, met inbegrip van en voor zover ze geheel of gedeeltelijk in de duur van de arbeidsovereenkomst begrepen zijn : a) de wettelijke of reglementaire feestdagen;b) de weekends;c) de vakanties en afwezigheden tijdens welke het personeelslid, op grond van een reglementaire of wettelijke bepaling, het recht op de toekenning van een salaris behoudt.2° de wettelijke of reglementaire feestdagen, de weekends en de voormelde vakanties en afwezigheden tijdens welke het personeelslid, op grond van een reglementaire of wettelijke bepaling, het recht op de toekenning van een salaris behoudt, die gelegen zijn tussen twee aanstellingen, voor zover die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties of op de laatste dag van de aanstelling en die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende aanstelling of op een periode die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties. Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, vermeld in het eerste lid, 2°, behoudt het personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt op de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen deze periode of op de vooravond van een periode die gelijkgesteld is met arbeidsprestaties en dit tot op de vooravond van een nieuwe aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat een personeelslid niet wordt bezoldigd voor dagen waarvoor hij ook effectief is aangesteld.
Art. 9.De bezoldiging van de volledige en onvolledige prestaties in andere instellingen dan Centra voor Basiseducatie, heeft geen invloed op de bezoldiging van de prestaties in de centra voor Basiseducatie.
Art. 10.Het salaris van een personeelslid dat een functie met onvolledige prestaties uitoefent, is gelijk aan het salaris dat het personeelslid zou genieten bij de uitoefening van dezelfde functie met volledige prestaties, vermenigvuldigd met een breuk, met als teller het aantal uren van de arbeidsovereenkomst op weekbasis, en met als noemer 36.
Bij een opdracht van minder dan 36 uur wordt het volume van de opdracht steeds in volledige eenheden uitgedrukt.
Art. 11.Als het personeelslid verschillende functies uitoefent met onvolledige prestaties, gebeurt de vermenigvuldiging, vermeld in artikel 10, voor elke functie. Met behoud van de toepassing van artikel 2 is de som van de producten het salaris van het personeelslid. HOOFDSTUK IV. - Haard- en standplaatstoelage
Art. 12.Een haard- en standplaatstoelage wordt toegekend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 26 november 1997 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries. HOOFDSTUK V. - Het vakantiegeld
Art. 13.Het vakantiegeld wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, doch met uitzondering van de artikelen 3, 4 en 4bis ervan.
Art. 14.Met behoud van de toepassing van artikel 13, wordt een vakantiegeld toegekend dat 92 % bedraagt van een twaalfde van het jaarsalaris dat gekoppeld is aan de index van de consumptieprijzen die het salaris bepaalt dat verschuldigd is voor de maand maart van het vakantiejaar. HOOFDSTUK VI. - De eindejaarstoelage
Art. 15.De eindejaarstoelage wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de schatkist bezoldigd ambt, doch met uitzondering van de artikelen 4, § 3, en artikel 5, §§ 1 en 2, ervan.
Art. 16.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 15, zal een eindejaarstoelage worden toegekend, waarvan het bedrag bestaat uit een vast geïndexeerd gedeelte, een vast niet-geïndexeerd gedeelte en een procentueel gedeelte op het brutojaarloon van het personeelslid. § 2. Het vast geïndexeerd gedeelte van het jaar waarin de eindejaarstoelage wordt uitbetaald, wordt bekomen door het basisbedrag van 280,81 euro te verhogen met een percentage. Dit percentage wordt bekomen door het indexcijfer van de consumptieprijzen dat van kracht is in de maand oktober van het jaar waarin de eindejaarstoelage verschuldigd is te delen door het indexcijfer dat van kracht is in de maand oktober van het jaar 2005. Het percentage wordt berekend tot op vier decimalen.
Het vast geïndexeerd gedeelte wordt vanaf 2008 verhoogd als volgt : 1° in 2008 : 211,46 euro;2° in 2009 : 285,44 euro;3° vanaf 2010 : 360 euro. Deze bedragen worden elk jaar verhoogd met een percentage dat wordt bekomen door het indexcijfer dat van kracht is in de maand oktober van het jaar waarin de eindejaarstoelage is verschuldigd te delen door het indexcijfer dat van kracht was in de maand oktober van het jaar 2006.
Het percentage wordt berekend tot op vier decimalen § 3. Het vast niet-geïndexeerd gedeelte bedraagt 55,08 euro. § 4. Het procentueel gedeelte bedraagt 2,5 % van het geïndexeerde brutojaarloon van het personeelslid.
Het procentueel gedeelte wordt vanaf 2008 als volgt verhoogd : 1° in 2008 : 0,60 %;2° in 2009 : 0,81 %;3° vanaf 2010 : 1,02 %.
Art. 17.Met behoud van de toepassing van artikel 15, zullen de volgende perioden worden gelijkgesteld met gewerkte perioden voor de berekening van de eindejaarstoelage : 1° de periode van loopbaanonderbreking voor palliatief verlof of de periode van loopbaanonderbreking voor verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, voor maximaal drie kalendermaanden;2° de perioden overeenkomstig de artikelen 41 en 43 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen
Art. 18.In artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan A wordt een punt w) toegevoegd, dat luidt als volgt : « w) de werkelijke diensten die het personeelslid heeft verstrekt in een bezoldigde functie met volledige prestaties in : 1° een Centrum voor Basiseducatie;2° het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs;3° het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie;4° een consortium volwassenenonderwijs;5° de VZW NT2 Brussel en de VZW Centrum Nederlands voor Migranten. Deze bepalingen gelden niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, vermeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. » 2° aan B wordt een punt m) toegevoegd, dat luidt als volgt : » m) de werkelijke diensten die het personeelslid heeft verstrekt in een bezoldigde functie met onvolledige prestaties in : 1° een Centrum voor Basiseducatie;2° het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs;3° het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie;4° een consortium volwassenenonderwijs;5° de VZW NT2 Brussel en de VZW Centrum Nederlands voor Migranten. Deze bepalingen gelden niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, vermeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. »
Art. 19.Aan artikel 14 van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 11° als titularis van een bezoldigde functie met volledige of onvolledige prestaties in : a) een Centrum voor Basiseducatie;b) het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs;c) het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie; d) een consortium volwassenenonderwijs.; e) de VZW NT2 Brussel en de VZW Centrum Nederlands voor Migranten. Deze bepalingen gelden niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, vermeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. » HOOFDSTUK VIII. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 20.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 1 die diensten hebben gepresteerd vóór 1 september 2008 in een Centrum voor Basiseducatie.
Met behoud van de toepassing van artikel 4 voor wat de aanrekening van diensten gepresteerd vanaf 1 september 2008 in de geldelijke anciënniteit betreft, worden de diensten die gepresteerd werden vóór 1 september 2008, uitsluitend berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 197 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en vastgesteld als volgt : 1° de geldelijke anciënniteit stemt overeen met de laatste geldelijke anciënniteit in de laatste functie die een personeelslid vóór 1 september 2008 in een Centrum voor Basiseducatie heeft uitgeoefend. Indien het personeelslid twee of meer functies heeft uitgeoefend heeft het personeelslid recht op de meest gunstige anciënniteit die in één van deze functies is vastgesteld; 2° het personeelslid behoudt het recht op deze geldelijke anciënniteit bij elke aanstelling in elk Centrum voor Basiseducatie, ongeacht de functie, op 1 september 2008 of later. § 2. Indien voor de berekening van de geldelijke anciënniteit vermeld in § 1, diensten in aanmerking komen die gepresteerd werden vóór de minimumleeftijd van de salarisschaal, behoudt het personeelslid het salaris overeenkomstig deze geldelijke anciënniteit tot op het ogenblik dat de duur van de in aanmerking komende diensten in overeenstemming is met de minimumleeftijd.
Art. 21.In afwijking van artikel 13, worden alle prestaties die geleverd werden in een Centrum of in meerdere Centra voor Basiseducatie tijdens de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2008 voor de vaststelling van het vakantiegeld voor het jaar 2009 voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, § 1, beschouwd, als werden deze prestaties verricht door personeelsleden aangesteld overeenkomstig artikel 127, § 1, 1° en 2°, van het voormeld decreet.
Art. 22.Het koninklijk besluit van 13 juni 2007 waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 november 2006, gesloten in het Paritair Subcomité voor de socio-culturele sector van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de toekenning van een eindejaarstoelage in de sector basiseducatie, wordt opgeheven.
Art. 23.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008.
Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 24 juli 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET