Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 22 juli 2005
gepubliceerd op 12 september 2005

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de definitieve vaststelling van het gebied « Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist » dat in aanmerking komt als speciale beschermingszone in toepassing van de Richtlijn 79/409/EEG van de raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005035991
pub.
12/09/2005
prom.
22/07/2005
ELI
eli/besluit/2005/07/22/2005035991/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 JULI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de definitieve vaststelling van het gebied « Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist » dat in aanmerking komt als speciale beschermingszone in toepassing van de Richtlijn 79/409/EEG van de raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu inzonderheid op artikel 36bis, ingevoegd bij decreet van 19 juli 2002;

Gelet op het voorstel van het Instituut voor Natuurbehoud tot aanwijzing van de speciale beschermingszone « Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist » in toepassing van de Richtlijn 79/409/EEG van de raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna : de Vogelrichtlijn), vervat in zijn rapport IN.A.2004.100 'Voorstel tot afbakening van een vogelrichtlijngebied voor het duurzaam in stand houden van de broedpopulaties van kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' van oktober 2004 (hierna : het IN-rapport);

Gelet op het openbaar onderzoek dat heeft plaatsgehad van 8 maart 2005 tot en met 6 mei 2005;

Gelet op de bezwaren en opmerkingen uitgebracht ter gelegenheid van het openbaar onderzoek;

Gelet op het advies van het Instituut voor Natuurbehoud IN.A.2005.43 Courtens W. en Stienen E.W.M. 'Advies met betrekking op de bezwaren tegen de afbakening van een vogelrichtlijngebied te Zeebrugge-Heist' van 31 mei 2005;

Gelet op het advies van de afdeling Natuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap over het openbaar onderzoek speciale beschermingszone « Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist » van 9 juni 2005;

Overwegende dat krachtens artikel 4 van de Vogelrichtlijn de lid-Staten als speciale beschermingszones dienen aan te wijzen de naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden voor de instandhouding van de in bijlage I van de Vogelrichtlijn genoemde vogelsoorten en van de niet in die bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels; dat deze verplichting werd omgezet in intern recht door artikel 36bis, §§ 1 tot 7, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna : het Decreet Natuurbehoud); dat de vogelsoorten van de bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in Vlaanderen zijn vermeld in bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud;

Overwegende dat het gebied 'Voorhaven van Zeebrugge and Baai van Heist' als Important Bird Area werd opgenomen in de IBA 2000-inventaris, een in opdracht van het Directoraat-Generaal Milieu van de Europese Unie opgestelde inventaris van gebieden die van groot belang zijn voor het behoud van de vogelstand in de Europese Gemeenschap (Heath, M.F. and Evans, M.I., eds. (2000) Important Bird Areas in Europe : Priority sites for conservation. 1 : Northern Europe. Cambridge, UK : BirdLife International (BirdLife Conservation Series No. 8), p. 109); dat het genoemde gebied daarin werd opgenomen omdat het voor de populaties Visdief, Grote Stern en Dwergstern voldoet aan een ornithologisch criterium van de C-categorie (C2); dat de criteria van deze categorie precies ontwikkeld zijn om na te gaan of een gebied behoort tot de naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden voor de instandhouding van één of meerdere van de in artikel 4.1 of 4.2 van de Vogelrichtlijn bedoelde vogelsoorten; dat het feit dat het gebied voor de genoemde populaties voldoet aan het C2-criterium, wat inhoudt dat geweten is dat in het gebied regelmatig 1 % voorkomt van de biogeografische of EU-populatie van een soort van bijlage I van de Vogelrichtlijn, betekent dat het gebied volgens de IBA 2000-inventaris behoort tot de naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden voor de instandhouding van de genoemde vogelsoorten en bijgevolg op grond van artikel 4.1 van de Vogelrichtlijn moet worden aangewezen als speciale beschermingszone; dat de genoemde vogelsoorten immers vermeld worden in bijlage I van de Vogelrichtlijn;

Overwegende dat uit het IN-rapport blijkt dat in de periode 1985-2004 de populaties Visdief, Grote Stern en Dwergstern in het gebied zeer regelmatig de internationale 1 %-norm vele malen overschrijden; dat het overschrijden van die norm betekent dat op een bepaald ogenblik van het jaar minstens 1 % voorkomt van de Noordwest-Europese flyway- of biogeografische populatie voorkomt; dat het IN-rapport bijgevolg bevestigt en versterkt wat terzake uit de IBA 2000-inventaris is gebleken, namelijk dat het belang van het gebied voor de genoemde soorten noodzaakt tot de aanwijzing van een speciale beschermingszone op grond van artikel 4.1 van de Vogelrichtlijn;

Overwegende dat, aangezien de drie genoemde vogelsoorten vermeld worden in bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud, het gebied om hoger vernoemde redenen ook op grond van artikel 36bis, § 1, laatste lid, van het Decreet Natuurbehoud als speciale beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn dient te worden aangewezen;

Overwegende dat voor de precieze afbakening van het gebied dat als speciale beschermingszone moet worden aangewezen, in het IN-rapport gebieden worden voorgesteld die het meest geschikt worden geacht, ook naar oppervlakte, voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Visdief, Grote Stern en Dwergstern; dat het IN-rapport gebieden definiëert met hoogste prioriteit (minimale afbakening); dat in 2004 60 % van de in de haven van Zeebrugge broedende visdieven, 100 % van de in de haven van Zeebrugge broedende grote sternen en 80 % van de in de haven van Zeebrugge broedende dwergsternen gebroed hebben binnen de grenzen van de minimale afbakening; dat een verdere stijging van deze percentages door de verdere uitbouw van het sternenschiereiland wordt verwacht; dat op basis van de huidige beschikbare gegevens de minimale afbakening overeenkomt met de naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden voor de instandhouding van de genoemde vogelsoorten; dat afhankelijk van de wetenschappelijke monitoring te allen tijde kan vastgesteld worden dat de aanduiding van bijkomende gebieden noodzakelijk is;

Overwegende dat het IN-rapport kwantitatieve en kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor deze vogelsoorten heeft opgesteld waaruit blijkt dat de instandhouding van deze broedvogelsoorten gegarandeerd kan worden, wanneer te allen tijde 22 ha hoog-kwalitatief broedhabitat binnen de speciale beschermingszone wordt voorzien en aan de kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen wordt voldaan; dat de opgestelde kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor deze drie broedvogelsoorten eveneens voldoende garanties inhouden ten aanzien van de leefgebieden voor de overige in het gebied voorkomende bijlage IV-soorten van het Decreet Natuurbehoud (Bijlage I van de Vogelrichtlijn);

Overwegende dat uit het IN-rapport blijkt dat de reguliere havenactiviteiten geen wezenlijke invloed hebben op de kwaliteit van de foerageergebieden;

Overwegende dat uit het IN-rapport blijkt dat de voorgestelde afbakening, mede door het sterk dynamisch milieu van de betrokken vogelsoorten, de mogelijkheid biedt tot cohabitatie van de havenfunctie met het statuut 'speciale beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn'; dat de verplichtingen die voortvloeien uit dit statuut de verdere economische ontwikkeling in de voorhaven bijgevolg niet in de weg staan, zolang voldaan wordt aan de kwantitatieve en kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen, wat aan te tonen is op basis van de passende beoordeling in de zin van artikel 36ter van het Decreet Natuurbehoud;

Overwegende dat bij de definitieve vaststelling er maar wijzigingen in de begrenzing kunnen overwogen worden in zoverre er blijvend wordt voldaan aan artikel 36bis, § 1, van het Decreet Natuurbehoud namelijk dat die gebieden worden aangewezen die naar aantal en oppervlakte het meest geschikt zijn voor de instandhouding van de soorten van Bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud en van de niet in deze Bijlage genoemde en op het grondgebied van het Vlaamse Gewest geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met hun behoefte aan bescherming ten aanzien van hun broed-, rui-, foerageer- en overwinteringsgebieden en de rustplaatsen in hun trekzones; dat de tijdens het openbaar onderzoek uitgebrachte opmerkingen, bezwaren en adviezen slechts tot de schrapping van bepaalde gedeeltes uit de afbakening kunnen leiden indien is aangetoond dat deze gedeeltes niet behoren tot de voor de instandhouding van de betrokken soorten meest geschikte gebieden; dat, zoals het Hof van Justitie reeds meermaals gesteld heeft, de beoordeling over de geschiktheid van een gebied voor de instandhouding moet gebeuren op grond van zuiver ornithologische criteria en er bij de afbakening geen rekening mag gehouden worden met economische, sociale of recreatieve motieven;

Overwegende dat bij beslissing van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 de voorlopige instandhoudingsdoelstellingen als toetsingskader voor de beoordeling van plannen, programma's en activiteiten zijn goedgekeurd in afwachting van een nadere invulling van artikel 36ter, paragrafen 1 en 2, van het Decreet Natuurbehoud en/of een definitief vastgesteld natuurrichtplan; dat in het bijzonder de kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen in dit kader, in functie van de wetenschappelijke monitoring en in overleg met de betrokken actoren, nog kunnen worden verfijnd en desgevallend bijgestuurd;

Overwegende dat volgens de bepalingen van artikel 6. van de EG-Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (habitatrichtlijn), artikel 4.1 en 4.2 van de Vogelrichtlijn en de implementatie in art. 36ter van het Decreet Natuurbehoud, instandhoudhoudingsdoelstellingen van een speciale beschermingzone gelden voor de aangemelde soorten binnen de begrenzing van deze speciale beschermingszone;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De op bijlage I van dit besluit met een arcering aangegeven zone ter grootte van 498 ha, genaamd 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist', gesitueerd op het grondgebied van de gemeenten Brugge en Knokke-Heist wordt definitief vastgesteld als speciale beschermingszone in de zin van artikel 36bis van het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997 voor de vogelsoorten Dwergstern Sterna albifrons, Visdief Sterna hirundo en Grote Stern Sterna sandvicensis.

De verdere situering en de wetenschappelijke omschrijving van dit gebied is als bijlage II bij dit besluit gevoegd.

Art. 2.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 juli 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage II Situering en wetenschappelijke omschrijving I. Algemeen De speciale beschermingszone SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' (hierna : de SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist) wordt voorlopig vastgesteld om de in dit gebied voorkomende internationaal belangrijke populaties kustbroedvogels (Dwergstern Sterna albifrons, Visdief Sterna hirundo en Grote Stern Sterna sandvicensis) te beschermen. Het gebied vormt een belangrijke schakel als broedgebied voor sternen binnen de regio van de zuidelijke Noordzee. Binnen het geheel van de in het Vlaamse Gewest aangewezen speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de Vogelrichtlijn neemt de SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' een bijzondere positie in, dit gezien het dynamische karakter van zowel het gebied, waarbij als gevolg van havenactiviteiten jaarlijks nieuwe geschikte broedgebieden ontstaan of verdwijnen, als van de soorten (pionierssoorten die snel inspelen op veranderingen binnen hun broedgebied waarbij snel nieuwe geschikte broedgebieden worden gekoloniseerd en waarvan de aantallen jaarlijks sterk kunnen fluctueren). Daarom werd geopteerd voor een ruime afbakening van de SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist'. Binnen deze voorlopig vastgestelde SBZ-V wordt een oppervlakte van 22 ha hoog-kwalitatief broedgebied voorzien. Daarnaast worden de belangrijkste foerageergebieden en rustgebieden binnen deze SBZ-V opgenomen.

II. Situering en omschrijving van het gebied Nummer : BE2524317 Naam : Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist Lokalisatie Provincie : West-Vlaanderen Coördinaten : 51°20'43''NB-51°21'80''NB - 3°10'35''OL-3°14'20''OL Oppervlakte : 498 ha Hoogte : 0-5 Omschrijving van het gebied : a) Habitatbeschrijving In de voorlopig vastgestelde SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' kunnen drie deelgebieden worden onderscheiden.1) Het sternenschiereiland, gelegen aan de binnenzijde van Oostelijke Dam, ten noorden van de LNG-Terminal, samen met de omliggende, bij laagwater droogvallende slikken (63,8 ha). Het huidige (voorjaar 2005) sternenschiereiland is ca 11 ha groot en bestaat uit een afwisseling van zandige, weinig begroeide gedeelten, zeeraket- en helmvegetaties en lage primaire duintjes. Het huidige sternenschiereiland zal worden uitgebreid tot 22 ha. Behalve het schiereiland zelf (broedgebied) worden ook de omliggende slikken in de SBZ-V 'Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist' opgenomen daar deze erg belangrijk zijn als rust- en baltsgebied voor de sternen. 2) De belangrijkste foerageergebieden binnen de voorhaven (373,3 ha). De wateroppervlakte binnen de strekdammen is belangrijk als foerageergebied voor Dwergstern en Visdief en in mindere mate ook voor Grote Stern. De foerageergebieden grenzen niet aan de kaaimuren (afstand van 15m). 3) De Baai van Heist, gelegen op het strand ten oosten van de Oostelijke Dam (ca 60,9 ha). Dit natuurreservaat wordt gekenmerkt door een hoge mate van dynamiek (sterke invloed van wind en zout water) en bestaat uit een strandzone met aangrenzende slikken, schorren en primaire duinen. Het gebied is spontaan ontstaan tegen de oostelijke strekdam van de voorhaven van Zeebrugge. Tot voor kort fungeerde de Baai van Heist als broedgebied voor Dwergstern. De laatste jaren is het gebied hoofdzakelijk belangrijk als verzamelplaats voor sternen na het broedseizoen. Er wordt een buffer van 50 m aan de oostkant van het reservaat voorzien, dit om verstoring te minimaliseren.

De gebieden Noordkant Albert II-dok en Baai van Zeebrugge, voorgesteld in het IN-rapport, worden niet mee opgenomen in de voorlopig vastgestelde SBZ-V Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist. In 2004 heeft immers 60 % van de in de voorhaven van Zeebrugge broedende Visdieven, 100 % van de in de haven van Zeebrugge broedende Grote Sternen en 80 % van de in de haven van Zeebrugge broedende Dwergsternen gebroed binnen de grenzen van de voorgestelde afbakening. De verdere uitbouw van het sternenschiereiland zal allicht een verdere stijging van deze percentages tot gevolg hebben. Wetenschappelijke monitoring van de volledige broedpopulaties van de bijlage I-soorten van de Vogelrichtlijn (= bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud), zal evenwel dienen uit te wijzen in hoeverre de kwantitatieve en kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen, zoals vooropgesteld gegarandeerd blijven.

Aan de zeezijde sluit het gebied direct aan op een gebied dat eveneens van belang is als foerageergebied voor de sternen. Aangezien deze gebieden evenwel onder federale jurisdictie vallen, dienen de initiatieven ter aanwijzing ervan door de federale overheid genomen te worden. b) Juridisch statuut De gebieden 1 en 2 zijn gelegen binnen de havendammen en zijn op het gewestplan bestemd als bestaande waterweg (ca 425 ha), met uitzondering van de kleine dam dwars op de oostelijke strekdam in het noorden van de voorhaven (industriegebied).De Baai van Heist (gebied 3) heeft op heden geen gewestplanbestemming, maar is wel deels afgebakend als beschermd duingebied (ca 37 ha) in uitvoering van de duinendecreten en is eveneens opgenomen in het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk).De Baai van Heist werd tenslotte opgericht als Vlaams Natuurreservaat (in eerste instantie als Staatsnatuurreservaat) bij Ministerieel Besluit van 22 oktober 1997. c) Eigendom Vlaams Gewest d) Huidig gebruik Havenactiviteiten, natuurreservaat e) Noodzakelijk beheer Beheer van de broedgebieden (in stand houden van dynamiek en gunstige successiestadia) in functie van de instandhoudingsdoelstellingen zoals nader omschreven in punt V, voorkomen van verstoring van de broedkolonies, voorkomen van zowel de vestiging van nestplaatsconcurrenten als de aanwezigheid van landpredatoren in de sternenkolonies, voorzien van andere broedplaatsen voor grote meeuwen, het beperken van effecten van windturbines en het verzekeren van de kwaliteit van de rust- en foerageergebieden. III. Criteria voor opname : Omwille van het geregeld en in belangrijke concentraties voorkomen van broedende Grote Sternen (maximaal 4 067 koppels in 2004), Visdieven (maximaal 3 052 koppels in 2004) en Dwergsternen (maximaal 425 koppels in 1997), voldoet de voorhaven van Zeebrugge en omgeving aan de IBA-criteria voor aanwijzing als speciale beschermingszone in uitvoering van art. 4.1. van de Vogelrichtlijn (deze drie soorten staan in bijlage I van de Vogelrichtlijn en in bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud). Ook de omliggende foerageergebieden, zowel op Vlaams als federaal grondgebied, voldoen omwille van het geregeld voorkomen van meer dan 1 % van biogeografische populatie van de drie genoemde sternensoorten aan deze IBA-criteria.

IV. Andere voorkomende soorten Broedende Zwartkopmeeuwen, Larus melanocephalus (bijlage IV Decreet Natuurbehoud) komen geregeld voor doch niet in aantallen die de 1 %-norm overschrijden. Andere niet-broedende soorten van de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud zijn Roodkeelduiker Gavia stellata, Parelduiker Gavia arctica, Kuifduiker Podiceps auritus, Kleine Zilverreiger Egretta garzetta, Lepelaar Platalea leucorodia, Nonnetje Mergellus albellus, Smelleken Falco columbarius, Slechtvalk Falco peregrinus, Kemphaan Philomachus pugnax, Rosse Grutto Limosa lapponica, Bosruiter Tringa glareola, Zwarte Stern Chlidonias niger en Velduil Asio flammeus. Deze soorten komen alle in kleine aantallen en/of sporadisch voor in het gebied.

Tevens voldoet de voorhaven van Zeebrugge aan de criteria voor aanwijzing als speciale beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn omwille van het belang voor de Kleine Mantelmeeuw. Deze soort wordt niet vermeld in de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud (noch in bijlage I van de Vogelrichtlijn), maar komt recent voor in aantallen die meer dan 1 % uitmaken van de biogeografische populatie.

Er wordt echter voor geopteerd deze soort niet aan de Europese Commissie aan te melden omwille van de druk die de aanwezigheid die deze nagenoeg exponentieel toenemende populatie, samen met deze van de Zilvermeeuw, stelt op de broedpopulaties van de drie sternensoorten.

In strenge winters dient de voorhaven tevens als refugium voor overwinterende eenden, waarbij enkel de Slobeend Anas clypeata sporadisch de 1 %-norm overschrijdt.

De instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten lopen in globaliteit in grote mate gelijk met deze van de drie sternensoorten. Door aan de instandhoudingsdoelstellingen voor de sternensoorten, zoals hieronder geformuleerd onder V. Instandhoudingsdoelstellingen, te voldoen, wordt tegelijk voldaan aan de instandhoudingsdoelstellingen voor al deze bovenvermelde soorten.

V. Instandhoudingsdoelstellingen Gezien de bijzondere eigenschappen zowel van het gebied (dynamisch met sterk wijzigende aspecten) als van de vogelsoorten waarvoor het kwalificeert als speciale beschermingszone (soorten van pioniersstadia en dynamische milieus), wordt ervoor geopteerd instandhoudingsdoelstellingen op te stellen voor de oppervlakte noodzakelijk broedgebied om de populaties van de betrokken soorten in stand te houden, eerder dan voor aantallen broedvogels. Een tweede vereiste, na het behoud van de nodige oppervlakte aan broedhabitat, is het waarborgen van een zo hoog mogelijke kwaliteit van dit habitat.

Om aan de instandhoudingsdoelstellingen voor dit SBZ-V te voldoen, dient op elk moment 22 ha kwalitatief hoogstaand en geschikt bevonden broedgebied voor de in punt III betrokken soorten van bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud aanwezig te zijn. Deze instandhoudingsdoelstellingen moeten bekeken worden in samenhang met deze voor het aansluitende gebied op het federale grondgebied, waarvan de federale overheid de aanwijzing voor dezelfde soorten voorbereidt.

Gezien het dynamische karakter van het milieu waarin de aangemelde soorten voorkomen en de dynamische aard van de soorten zelf, kan in de toekomst worden gedacht aan het voorzien van andere broedlocaties, dit op voorwaarde dat deze broedlocatie voldoet aan alle gestelde eisen en geschikt wordt bevonden.

Hierbij dienen behalve de kwantitatieve doelstellingen ook de kwalitatieve doelstellingen in acht te worden genomen. Een belangrijke factor hierbij is de aanwezigheid van de kolonie Kleine Mantel- en Zilvermeeuwen in de westelijke voorhaven. Wanneer (een deel van) het broedgebied van deze soorten wordt ingenomen, dient erover te worden gewaakt dat noch de nestplaatsconcurrentie, noch de predatiedruk op de betrokken aangemelde soorten van de bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud toeneemt. Indien dit toch het geval zou zijn dienen afdoende maatregelen te worden genomen.

Verder dient voor het waarborgen van de optimale kwaliteit van het broedbiotoop van de sternen ook aandacht te worden besteed aan het behoud van dynamiek en gunstige successiestadia, opvolging en voorkomen van predatie, het beperken van effecten van windturbines, het voorkomen van wezenlijke verstoring en het verzekeren van de kwaliteit van de rust- en balts- en foerageergebieden, zoals hierna verder omschreven.

Behoud van dynamiek en gunstige successiestadia Om het gebied ook op langere termijn geschikt te houden als broedplaats dient een minimale dynamiek te worden gewaarborgd, waardoor tenminste op de lager gelegen delen van het opgespoten gebied de vegetatiesuccessie wordt tegengegaan door de inwerking van het zoute water. Door een oplopend talud te voorzien zal er een natuurlijke gradiënt ontstaan die het gebied geschikt maakt voor het volledige scala aan kustbroedvogels (zie figuur). De delen die alleen met laagwater droog vallen doen dienst als foerageergebied en tevens als rustplaats tijdens en verzamelplaats voor en na het broedseizoen.

De strandzone zal broedgelegenheid bieden aan pioniersoorten als plevieren en Dwergstern, terwijl de iets hoger gelegen (doch schaars begroeide) delen een ideale broedgelegenheid vormen voor Visdief. Op de hoger gelegen delen zal zich een hogere vegetatie met Zeeraket, Helm en Biestarwegras vormen die geschikt is voor Grote Stern, Kokmeeuw.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Figuur. Schematische doorsnede (niet op schaal) van een broedplaats voor kustbroedvogels met globale weergave van zonering in vegetatie en broedvogels.

Luchtpredatoren Elke broedpoging van Zilver- of Kleine Mantelmeeuw in de broedterreinen van pioniersoorten en Visdief, Grote Stern en Kokmeeuw moet worden verijdeld (vernietiging van de nesten wanneer het legsel compleet is) en ook het Sternenschiereiland dient gevrijwaard te blijven van de broedende grote meeuwen. Het verwijderen van nesten van grote meeuwen kan evenwel slechts een laatste optie zijn; er dienen in eerste instantie afdoende maatregelen worden genomen om een eventuele vestiging te vermijden.

Indien er natuurbehoudskeuzes gemaakt moeten worden, wegen sternen en plevieren op basis van hun internationale beschermingsstatus zwaarder door dan de grote meeuwen.

Zolang er in het kustecosysteem onvoldoende geschikte uitwijkmogelijkheden voor sternen aanwezig zijn, is een scheiding tussen de grote meeuwen en de sternen noodzakelijk.

Grondpredatoren De aanwezigheid van grondpredatoren moet worden vermeden door het voeren van een consequent preventiebeleid en desgevallend een actief eradicatiebeleid. De nodige actieve maatregelen worden genomen voor een eventuele bestrijding van grondpredatoren.

Windturbines In samenspraak met de uitbater van het turbinepark dient ernaar te worden gestreefd de situatie in de toekomst te optimaliseren, waarbij een win-win-situatie het uitgangspunt is (hoger energierendement met minder aanvaringsslachtoffers). Verstoring door menselijke activiteiten Menselijke activiteiten met een sterk verstorend karakter in en rond de broedkolonies dienen tijdens het broedseizoen (begin april-half augustus) worden vermeden. Er werd vastgesteld dat reguliere havenactiviteiten of bouwactiviteiten in de nabijheid van de broedkolonies kunnen plaatsvinden zonder dat dit betekenisvolle negatieve gevolgen heeft voor de broedkolonies. De kolonies blijken vooral gevoelig te zijn voor verstoring door occasionele bezoekers. Er dienen duidelijke verbods- en informatiebordjes worden aangebracht of desnoods andere voorzieningen worden getroffen.

Kwaliteit van de rust- en foerageergebieden Er moet een voldoende grote oppervlakte rustgebied en balts- en verzamelplaatsen (strand en het bijhorend intertijdengebied) aanwezig zijn. Het verzekeren hiervan dient dan ook een aandachtspunt te zijn.

Het werd dan ook mee opgenomen in de kwantitatieve doelstelling van 22 ha (zonder intertijdengebied). Hierbij dient opgemerkt dat binnen de afgebakende zone plaats is voor alle reguliere havenactiviteiten in het foerageergebied Scheepvaart, baggeractiviteiten en andere reguliere havenactiviteiten hebben geen betekenisvolle negatieve invloed op foeragerende sternen. Integendeel, scheepvaart (vooral ferry's en baggerschepen) faciliteert vaak de voedselbeschikbaarheid voor sternen. Beperkte veranderingen in de totale oppervlakte of de vorm van het foerageergebied (bijvoorbeeld als gevolg van de uitbreiding van de droge delen) hebben geen impact op het opportunistisch foerageergedrag van de sternen.

Wanneer voldaan is aan deze kwantitatieve en kwalitatieve instandhoudingsdoelstellingen is er voldaan aan de ecologische vereisten voor een gunstige staat van instandhouding voor de betrokken soorten en treedt er geen betekenisvolle aantasting op van de natuurlijke kenmerken van dit SBZ-V. Door te voldoen aan de kwalitatieve en kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor de broed-, rust- en foerageergebieden voor de drie sternensoorten dienen geen bijkomende maatregelen te worden genomen voor de andere eventueel voorkomende broedende en niet-broedende soorten van bijlage IV van het Decreet Natuurbehoud.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 2005 betreffende de definitieve vaststelling van de speciale beschermingszone « Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist » in toepassing van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand.

Brussel, 22 juli 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, K. PEETERS

^