Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 22 februari 2002
gepubliceerd op 18 april 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medischsociale centra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002035512
pub.
18/04/2002
prom.
22/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/22/2002035512/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 FEBRUARI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medischsociale centra


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 82, eerste lid, f) en 84, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op artikel 56, eerste lid, f) en 58, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993;

Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 73, eerste lid, 6°, 75, eerste lid, en 93, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996 en van 1 december 1998;

Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 21;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra, zoals gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 10 oktober 2001;

Gelet op het protocol nr. 434 van 11 januari 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergaderingen van sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 204 van 11 januari 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het advies nr. 32.890/1 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegegven op 22 januari 2002, met toepassing van artikel 84, 1e lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het opschrift van het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari 2000 betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra wordt vervangen door wat volgt : « Besluit van de Vlaamse regering betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding. »

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit wordt 2° vervangen door wat volgt : « 2° de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt. Voor de personeelsleden die een opdracht uitsluitend uitoefenen in het ambt van kleuteronderwijzer of het ambt van kleuteronderwijzer algemene en sociale vorming, wordt de leeftijd op 56 jaar gebracht. Voor de personeelsleden die geboren zijn voor 1 september 1947 wordt de leeftijd op 55 jaar gebracht; »

Art. 3.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddenschalen 179 en 198 : a) vanaf 1 september 1999 : 1/50; b) vanaf 1 oktober 1999 : 1/50.5; c) vanaf 1 oktober 2000 : 1/51;d) vanaf 1 oktober 2001 : 1/52;e) vanaf 1 oktober 2002 : 1/53;f) vanaf 1 oktober 2003 : 1/54;g) vanaf 1 oktober 2004 : 1/55.»; 2° Er wordt een § 6 toegevoegd die luidt als volgt : « § 6.In afwachting dat de berekening van het wachtgeld wordt vastgesteld voor de personeelsleden die geboren zijn na 31 augustus 1952, blijven § 1 tot en met § 5 van toepassing. »

Art. 4.In artikel 9 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen vangt aan op 1 september, 1 januari of 1 april. »

Art. 5.In hetzelfde besluit, waarvan : - de artikelen 1 tot en met 9 hoofdstuk 1, met als opschrift : « Regeling volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen », - de artikelen 10 tot en met 13 hoofdstuk 3, met als opschrift : « Slotbepalingen », zullen vormen, wordt een hoofdstuk 2, bestaande uit artikel 9bis tot en met 9sexies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk 2. Overgangsmaatregelen.

Art. 9bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die geboren zijn na 31 augustus 1947 en voor 1 september 1952.

Deze personeelsleden kunnen een overgangsmaatregel genieten, onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde rechtsgevolgen als de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, behoudens de in dit hoofdstuk vermelde afwijkingen.

Art. 9ter.De overgangsmaatregel bestaat uit een periode die 6,5 % omvat van het aantal maanden van de weddenanciënniteit dat het personeelslid bezit op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt. Indien het personeelslid op die datum verschillende weddenanciënniteiten bezit, wordt voor deze berekening de hoogste in aanmerking genomen. Het resultaat van de berekening wordt uitgedrukt in volledige maanden en steeds afgerond naar de hogere eenheid.

Art. 9quater.De overgangsmaatregel kan ten vroegste ingaan op de ingangsdatum die onmiddellijk voorafgaat aan de datum bekomen door het aantal maanden, berekend in art. 9ter, terug te rekenen vanaf de gekozen ingangsdatum van de volledige terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen of de pensionering.

De overgangsmaatregel kan nooit ingaan voor het personeelslid de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.

Art. 9quinquies.De overgangsmaatregel kan als volgt worden opgenomen : - het personeelslid levert geen prestaties meer; - het personeelslid blijft wekelijks prestaties verrichten die de helft bedragen van de duur van de volledige prestaties die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn; - het personeelslid blijft wekelijks prestaties verrichten die drie vierde bedragen van de duur van de volledige prestaties die normaal voor het door hem uitgeoefende ambt bepaald zijn. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden die belast zijn met het mandaat van directeur of de personeelsleden die benoemd zijn in het ambt van directeur, adjunct-directeur, onderdirecteur, coördinator, technisch adviseur, technisch adviseur-coördinator, beheerder, en de benoemde personeelsleden genoemd in artikel 1, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°.

De nog te verrichten prestaties moeten steeds naar boven afgerond worden, naargelang van het geval, tot een volledig lesuur of tot een volledig uur.

Op de in artikel 9, eerste lid vermelde ingangsdata kan het personeelslid overgaan van een vierde terbeschikkingstelling naar een halftijdse terbeschikkingstelling en/of een volledige terbeschikkingstelling of van een halftijdse terbeschikkingstelling naar een volledige terbeschikkingstelling.

De aanvraag vermeld in artikel 9, tweede lid, moet vergezeld zijn van een overzicht van de wijze waarop het personeelslid gedurende de volledige periode de overgangsmaatregel opneemt. Om uitzonderlijke familiale redenen kan het personeelslid de wijze van opnemen van de overgangsmaatregel wijzigen volgens de modaliteiten vermeld in voorgaand lid, mits aan de voorwaarden vermeld in artikel 5, artikel 9 en artikel 9ter is voldaan.

Art. 9sexies.Voor de personeelsleden bedoeld in artikel 9bis is het bedrag van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage gedurende de hele periode van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen gelijk aan het wachtgeld of de wachtgeldtoelage berekend zoals bepaald in artikel 6, maar verminderd met : - 8 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 55 jaar oud is; - 7 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 56 jaar oud is; - 5 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 57 jaar oud is; - 3 % van de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het personeelslid 58 jaar oud is.

Voor de berekening van de vermindering wordt onder de laatste activiteitswedde of activiteitsweddentoelage verstaan de activiteitswedde of activiteitsweddentoelage die het personeelslid zou genieten als de diensten erkend als nuttige ervaring, niet in aanmerking worden genomen.

Als het personeelslid de overgangsmaatregel deeltijds opneemt, wordt het wachtgeld en de wachtgeldtoelage verminderd à rato van de prestaties die het personeelslid niet meer verricht. »

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002 met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000 en artikel 3, 1° dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 1999.

Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 februari 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

^