Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 september 2007
gepubliceerd op 19 oktober 2007

Besluit van de Vlaamse Regering houdende subsidiëring van projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid

bron
vlaamse overheid
numac
2007036824
pub.
19/10/2007
prom.
21/09/2007
ELI
eli/besluit/2007/09/21/2007036824/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 SEPTEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende subsidiëring van projecten ter ondersteuning van het lokaal woonbeleid


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 28, § 2, gewijzigd bij de decreten van 19 maart 2004, 24 maart 2006 en 29 juni 2007;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, gegeven op 18 juli 2007;

Gelet op het advies 43.441/1/V van de Raad van State, gegeven op 16 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° agentschap : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Wonen-Vlaanderen van het Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed;2° initiatiefnemers : a) gemeenten;b) intergemeentelijke samenwerkingsverbanden als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, met uitzondering van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die sociale woonprojecten realiseren;3° lokale woonactoren : gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, sociale woonorganisaties als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 26°, van de Vlaamse Wooncode, en alle andere actoren die werkzaam zijn op het vlak van wonen of hierbij betrokken zijn vanuit hun werking;4° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting;5° partner : elke derde die samenwerkt met de initiatiefnemer;6° privaat huishouden : hetzij een persoon die gewoonlijk alleen leeft, hetzij twee of meer personen die, al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samen leven, uitgezonderd de personen die in een collectief huishouden verblijven zoals kloostergemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- of arbeidershomes, verplegingsinrichtingen en gevangenissen;7° project : het geheel van de activiteiten die het Vlaamse Gewest binnen het kader van het subsidiebesluit subsidieert;8° projectuitvoerder : de initiatiefnemer of een partner die belast is met de uitvoering van een project;9° sociaal woonproject : een woonproject als vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 32°, tweede lid, van de Vlaamse Wooncode;10° subsidiebesluit : de beslissing van de minister of zijn gemachtigde waarbij een bij dit besluit ingestelde subsidie wordt verleend met het oog op de uitvoering van een project;11° Vlaamse Wooncode : het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;12° werkingsgebied : het ruimtelijk gebied gelegen in het Vlaamse Gewest, waarbinnen het project wordt uitgevoerd;13° woonoverleg : overleg op regelmatige basis tussen de lokale woonactoren onder verantwoordelijkheid van de deelnemende gemeenten, met het oog op de voorbereiding of de uitvoering van het lokaal woonbeleid.

Art. 2.§ 1. Binnen de op de begroting ingeschreven kredieten kan de minister of zijn gemachtigde een subsidie verlenen aan de initiatiefnemer van projecten met een werkingsgebied van minstens twee gemeenten.

De projecten, vermeld in het eerste lid, mogen geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van de gemeente als regisseur van het lokaal woonbeleid, noch aan de taakstelling van de sociale woonorganisaties als vermeld in de Vlaamse Wooncode. Ze moeten bovendien : 1° passen binnen de uitwerking van het lokaal woonbeleid door de deelnemende gemeenten, overeenkomstig artikel 28, § 1 en § 2, van de Vlaamse Wooncode;2° complementair zijn met de begeleiding en ondersteuning van het lokaal woonbeleid door het agentschap als vermeld in artikel 28, § 3, van de Vlaamse Wooncode. § 2. In afwijking van § 1 kunnen projecten met een werkingsgebied van één gemeente gesubsidieerd worden voor zover aan elk van de volgende drie voorwaarden wordt voldaan : 1° de projecten betreffen een uitzonderlijke problematiek op het vlak van wonen, zowel vanuit lokaal als vanuit gewestelijk oogpunt;2° de woonsituatie van de meest behoeftige gezinnen en alleenstaanden wordt verbeterd;3° de projectuitvoering is gericht op het realiseren van een structurele oplossing. § 3. Eenzelfde initiatiefnemer kan maar deel uitmaken van één project waarbij een bij dit besluit ingestelde subsidie verleend wordt. HOOFDSTUK II. - Projecten met een werkingsgebied van minstens twee gemeenten

Art. 3.De initiatiefnemer kan voor een project als vermeld in artikel 2, § 1, een subsidieaanvraag indienen. Voor de uitvoering van het project kan de initiatiefnemer een beroep doen op een partner.

Art. 4.Het project komt alleen in aanmerking voor een subsidie als het gezamenlijke aandeel ten laste van de gemeentebegrotingen van de deelnemende gemeenten in de totale kosten van het project minstens 25 % bedraagt, met dien verstande dat elke deelnemende gemeente bijdraagt in de kosten van het project.

Voordat de initiatiefnemer een subsidieaanvraag indient, pleegt hij met de provincie of provincies waarbinnen het werkingsgebied gelegen is, overleg met het oog op een eventuele samenwerking of cofinanciering.

Art. 5.Om in aanmerking te komen voor een subsidie moet het project uitgevoerd worden met het oog op de realisatie, in elk van de deelnemende gemeenten, van elk van de volgende doelstellingen : 1° het ontwikkelen van een gemeentelijke beleidsvisie op het vlak van wonen;2° het organiseren van het woonoverleg;3° het uitbouwen van een klantgerichte dienstverlening aan de burger;4° het verbeteren van de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving.

Art. 6.Voor de realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 5, kunnen onder meer de volgende activiteiten in het project opgenomen worden : 1° het begeleiden en ondersteunen van de deelnemende gemeenten bij de ontwikkeling van een gemeentelijke beleidsvisie op het vlak van wonen;2° het faciliteren of uitbreiden van het woonoverleg met alle lokale woonactoren, waarbij de volgende resultaten bereikt moeten worden : a) een globale doorlichting van de lokale huisvestingssituatie;b) de onderlinge afstemming van de sociale woonprojecten enerzijds en de afstemming van de individuele verrichtingen van de lokale woonactoren anderzijds;c) de voorbereiding van een planning of een programmatie van sociale woonprojecten binnen het werkingsgebied;d) een akkoord over de manier van toewijzing van sociale huurwoningen, binnen de door de Vlaamse Regering goedgekeurde toewijzingsmodaliteiten;e) een verbetering van de kwaliteit van het woningpatrimonium en de woonomgeving, waaronder het nemen van initiatieven in het kader van de bestrijding van leegstand en verkrotting;3° het aanbieden van gestructureerde basisinformatie aan de inwoners van de deelnemende gemeenten over : a) gemeentelijke, provinciale, gewestelijke en federale huisvestingsmaatregelen en het respectieve dienstverleningsaanbod;b) huuraangelegenheden;c) sociaal huren, sociaal kopen en sociaal lenen;d) actuele beleidsmaatregelen inzake huisvesting;4° het uitwerken van een actieplan dat gericht is op de verbetering van de kwaliteit van het woningpatrimonium op de private huurmarkt;5° het voorbereiden van gemeentelijke reglementeringen op het vlak van wonen;6° het uitwerken van een actieplan dat gericht is op de verbetering van de positie van de zwakke huurder op de private huurmarkt;7° het nemen van initiatieven voor de begeleiding van de sociale huurder in het kader van huisvesting;8° het nemen van sensibiliseringsmaatregelen op het vlak van wonen;9° het aanbieden van sociaal en technisch advies op het vlak van wonen enerzijds, en het aanbieden van begeleiding op maat in het kader van huisvesting anderzijds;10° het nemen van initiatieven die duurzaam, ecologisch en energiebewust wonen ondersteunen;11° het nemen van initiatieven die levenslang en aanpasbaar wonen ondersteunen;12° het nemen van initiatieven in het kader van een grond- en pandenbeleid met het oog op betaalbaar wonen.

Art. 7.Om in aanmerking te komen voor een subsidie moet het project een te realiseren pakket van minstens vijf van de activiteiten, vermeld in artikel 6, bevatten. Het is verplicht om de activiteiten, vermeld in artikel 6, 1°, 2° en 3°, in het activiteitenpakket op te nemen.

Als het project activiteiten omvat die betrekking hebben op een specifieke problematiek binnen het werkingsgebied, met uitzondering van de activiteiten, vermeld in artikel 6, 1°, 2° en 3°, moet niet elke deelnemende gemeente bij die activiteiten betrokken worden.

De activiteit, vermeld in artikel 6, 3°, moet uitgevoerd worden in openbare lokalen.

Art. 8.§ 1. De subsidie moet worden aangewend voor de personeels- en werkingskosten van het project.

Onder personeelskosten kan worden verstaan : 1° de brutoloonkosten;2° de werkgeverslasten;3° de kosten van de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en de verzekering arbeidsongevallen;4° het vakantiegeld;5° het vervroegd vakantiegeld bij uitdiensttreding;6° de eindejaarstoelage;7° de bijdrage van de werkgever in de groepsverzekering, de hospitalisatieverzekering, de maaltijdcheques en de vergoeding voor het woon-werkverkeer. Het project moet gecoördineerd worden door een voltijdse coördinator die beschikt over een diploma van hoger onderwijs of die minstens vijf jaar aantoonbare ervaring heeft in de huisvestingssector. § 2. De subsidie voor de personeelskosten bedraagt 50 % van de personeelskosten, vermeld in § 1, tweede lid, na aftrek van andere loonpremies of loonsubsidies. De personeelsinzet bedraagt maximaal twee VTE's, cumulatief te verhogen met een toeslag op basis van het aantal private huishoudens binnen het werkingsgebied, een toeslag op basis van het aantal gemeenten en een toeslag op basis van het aantal gemeenten met minder dan 5 000 private huishoudens binnen het werkingsgebied. Het aantal subsidiabele personeelsleden kan echter niet meer bedragen dan de werkelijke personeelsinzet.

De toeslag op basis van het aantal private huishoudens binnen het werkingsgebied wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De toeslag op basis van het aantal gemeenten binnen het werkingsgebied wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De toeslag op basis van het aantal gemeenten met minder dan 5000 private huishoudens binnen het werkingsgebied wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De subsidie voor de werkingskosten bedraagt 25 % van de subsidie voor de personeelskosten.

Art. 9.De subsidie wordt toegekend voor een periode van drie jaar.

De subsidiëringsperiode van het project kan tweemaal voor eenzelfde duur verlengd worden, op voorwaarde dat uiterlijk zes maanden voor het einde van het derde en het zesde werkingsjaar een nieuwe subsidieaanvraag wordt ingediend die de gegevens, vermeld in artikel 14, § 2, eerste lid, bevat en op voorwaarde van een gunstige beoordeling op grond van het evaluatieverslag, vermeld in artikel 20, § 4. Voor de derde periode van drie jaar bedraagt de jaarlijkse subsidie maximaal de helft van de subsidie, zoals berekend overeenkomstig artikel 8, § 2. HOOFDSTUK III. - Projecten met een werkingsgebied van één gemeente

Art. 10.De initiatiefnemer kan voor een project als vermeld in artikel 2, § 2, een subsidieaanvraag indienen, behalve als de gemeente waarbinnen het project wordt uitgevoerd, in aanmerking komt voor financiering overeenkomstig het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds.

Art. 11.Het project komt alleen in aanmerking voor een subsidie als de initiatiefnemer zich ertoe verbindt dat het te financieren saldo van het project ingevuld geraakt.

Art. 12.De subsidie moet worden aangewend voor de personeels- en werkingskosten van het project.

De subsidie voor de personeelskosten bedraagt 50 % van de personeelskosten, vermeld in artikel 8, § 1, tweede lid, voor een maximale personeelsinzet van 1 VTE, na aftrek van andere loonpremies of loonsubsidies.

De subsidie voor de werkingskosten bedraagt 25 % van de subsidie voor de personeelskosten.

Art. 13.De subsidie wordt toegekend voor een niet-verlengbare periode van maximaal drie jaar. HOOFDSTUK IV. - Procedure tot het verkrijgen van een subsidie

Art. 14.§ 1. De subsidieaanvraag wordt met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs ingediend bij het agentschap. § 2. De aanvraag voor een project als vermeld in artikel 2, § 1, bevat de volgende gegevens : 1° de titel van het project;2° de contactgegevens van de initiatiefnemer en in voorkomend geval de partners, en het nummer van de rekening waarop de subsidie moet worden gestort;3° een toelichting over de rechtsvorm, de organisatiestructuur, de personeelsformatie, de statuten en het huishoudelijke reglement van de projectuitvoerder;4° een toelichting over het werkingsgebied van het project;5° een beschrijving van het project voor de volledige subsidiëringsperiode, in het bijzonder : a) een verantwoording van het project;b) een overzicht van de activiteiten per werkingsjaar, waarbij wordt aangegeven in welke van de deelnemende gemeenten en op welke manier de activiteiten zullen worden uitgevoerd;c) de beoogde resultaten per werkingsjaar en per activiteit, uitgedrukt aan de hand van meetindicatoren;d) de personeelsinzet per activiteit per werkingsjaar;6° een begroting voor de volledige subsidiëringsperiode die bestaat uit : a) een overzicht van de jaarlijkse inkomsten en de financiering vanwege de verschillende deelnemers aan het project en het Vlaamse Gewest;b) een overzicht, per activiteit, van de jaarlijkse personeelskosten;7° een sluitende begroting voor het eerste werkingsjaar;8° een kopie van de besluiten van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten, waaruit de deelname aan het project en de gemeentelijke financiering moet blijken;9° in voorkomend geval, een kopie van de besluiten van de provincieraden van de deelnemende provincies, waaruit de deelname aan het project of de provinciale financiering moet blijken;10° de ledenlijst van de stuurgroep die het project begeleidt en ondersteunt. § 3. De aanvraag voor een project als vermeld in artikel 2, § 2, bevat de gegevens, vermeld in § 2, 1° tot en met 4°, en 6° tot en met 10°.

De aanvraag, vermeld in het eerste lid, bevat tevens een beschrijving van het project voor de volledige subsidiëringsperiode, in het bijzonder : 1° een uitvoerige analyse van de problematiek, vermeld in artikel 2, § 2;2° een plan van aanpak dat gericht is op het bieden van een structurele oplossing voor de problematiek, vermeld in artikel 2, § 2;3° een overzicht van de activiteiten per werkingsjaar;4° de beoogde resultaten per werkingsjaar en per activiteit, uitgedrukt aan de hand van meetindicatoren;5° de personeelsinzet per activiteit per werkingsjaar. § 4. De minister kan jaarlijks een vaste datum voor de indiening van subsidieaanvragen na een open oproep vastleggen. In dat geval geldt het grootst aantal gemeenten binnen het werkingsgebied als een voorrangscriterium. Mits mededeling vooraf aan de Vlaamse Regering kunnen bij ministerieel besluit bijkomende voorrangscriteria worden vastgesteld.

Art. 15.Het agentschap deelt de initiatiefnemer binnen een maand na de ontvangst van de aanvraag schriftelijk mee of de aanvraag ontvankelijk is en in voorkomend geval op welke wijze de aanvraag moet worden aangepast om ontvankelijk te zijn.

Nadat een aanvraag ontvankelijk verklaard is, oordeelt het agentschap of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden van dit besluit. Het agentschap legt het dossier voor aan de minister of zijn gemachtigde.

Als de aanvragen zijn ingediend tegen een vaste datum na een open oproep, bevat de beoordeling door het agentschap een rangorde van de ingediende aanvragen op basis van de voorrangscriteria die zijn opgenomen in het ministerieel besluit, vermeld in artikel 14, § 4.

Art. 16.Binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de aanvraag ontvankelijk verklaard wordt, neemt de minister of zijn gemachtigde een beslissing over de toekenning van de subsidie. Het agentschap brengt de initiatiefnemer schriftelijk op de hoogte van het subsidiebesluit, dat tevens de datum bevat waarop het in werking treedt.

Als de aanvragen zijn ingediend tegen een vaste datum na een open oproep, wordt de termijn waarbinnen de beslissing, vermeld in het eerste lid, genomen wordt, bepaald in het ministerieel besluit, vermeld in artikel 14, § 2, tweede lid.

Voor de projecten, vermeld in artikel 2, § 1, gaat de subsidiëringsperiode van het project in op de eerste dag van de maand die volgt op de melding van de indiensttreding van de coördinator, vermeld in artikel 8, § 1, derde lid, aan het agentschap en uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand die volgt op de inwerkingtreding van het subsidiebesluit. De indiensttreding van de coördinator wordt met een aangetekende brief aan het agentschap gemeld.

Voor de projecten, vermeld in artikel 2, § 2, gaat de subsidiëringsperiode van het project in op de eerste dag van de maand die volgt op de inwerkingtreding van het subsidiebesluit.

Art. 17.Het agentschap betaalt het jaarlijkse subsidiebedrag in drie schijven uit : twee voorschotten van 45 % en een saldo van 10 %.

Het eerste voorschot van het eerste werkingsjaar wordt uitbetaald na de start van de subsidiëringsperiode, vermeld in artikel 16, derde of vierde lid, naar gelang van het geval. Het eerste voorschot van het tweede en derde werkingsjaar wordt uitbetaald in de eerste maand van het tweede en derde werkingsjaar.

Het tweede voorschot van elk werkingsjaar wordt uitbetaald drie maanden na de uitbetaling van het eerste voorschot van elk werkingsjaar.

Het saldo van het eerste en tweede werkingsjaar wordt telkens uitbetaald nadat het agentschap het financieel verslag over het afgelopen werkingsjaar, vermeld in artikel 20, § 1, heeft goedgekeurd.

Het saldo van het derde werkingsjaar wordt uitbetaald nadat het agentschap het eindverslag, vermeld in artikel 20, § 2, heeft goedgekeurd.

Als uit het onderzoek van de financiële verslagen of het eindverslag blijkt dat subsidies onterecht werden uitbetaald, worden die bedragen in mindering gebracht van het saldo van het afgelopen werkingsjaar en, indien nodig, van de voorschotten en het saldo voor het nieuwe werkingsjaar. HOOFDSTUK V. - Uitvoering en voortgang van de projecten

Art. 18.Het project wordt begeleid en ondersteund door een stuurgroep waarin minstens elke deelnemende gemeente vertegenwoordigd is. De stuurgroep komt minstens tweemaal per jaar samen.

De stuurgroep bespreekt halfjaarlijks de werking tijdens het afgelopen semester.

Art. 19.De projectuitvoerder is ertoe gehouden de subsidie uitsluitend aan te wenden voor de financiering van de door het Vlaamse Gewest goedgekeurde activiteiten.

Art. 20.§ 1. De initiatiefnemer dient voor het einde van de vierde maand die volgt op de afsluiting van het eerste en tweede werkingsjaar, bij het agentschap een financieel verslag in, dat de volgende gegevens bevat : 1° een overzicht van de inkomsten en de financiering vanwege de verschillende deelnemers aan het project en het Vlaamse Gewest met betrekking tot het afgelopen werkingsjaar;2° een algemene staat van de personeelskosten van het afgelopen werkingsjaar;3° een overzicht van de personeelskosten per activiteit van het afgelopen werkingsjaar;4° een overzicht van de inkomsten en de financiering vanwege de verschillende deelnemers aan het project en het Vlaamse Gewest met betrekking tot het nieuwe werkingsjaar;5° een overzicht van de personeelskosten per activiteit van het nieuwe werkingsjaar. De gegevens, vermeld in punt 4° en 5° van het eerste lid, worden alleen in het financieel verslag opgenomen als ze afwijken van wat in de aanvraag tot het verkrijgen van de subsidie is opgenomen. § 2. De initiatiefnemer dient voor het einde van de vierde maand die volgt op het derde werkingsjaar, een eindverslag in, dat bestaat uit een financieel verslag als vermeld in § 1, en een activiteitenverslag, dat de volgende gegevens bevat : 1° een overzicht van de uitgevoerde activiteiten tijdens de subsidiëringsperiode;2° een beschrijving, per activiteit, van de bereikte resultaten tijdens de subsidiëringsperiode, uitgedrukt aan de hand van meetindicatoren;3° een overzicht, per activiteit, van de personeelsinzet tijdens de subsidiëringsperiode. § 3. Binnen een termijn van dertig werkdagen na de ontvangst van het financieel verslag of het eindverslag beslist het agentschap om het al dan niet goed te keuren.

Als de aanvragen zijn ingediend tegen een vaste datum na een open oproep, wordt de termijn waarbinnen het financieel verslag of het eindverslag al dan niet goedgekeurd wordt, bepaald in het ministerieel besluit, vermeld in artikel 14, § 2, tweede lid. § 4. Als in het derde, en in voorkomend geval het zesde werkingsjaar een nieuwe subsidieaanvraag wordt ingediend overeenkomstig artikel 9, tweede lid, stelt het agentschap een evaluatieverslag op over de voorbije twee werkingsjaren met het oog op de beslissing over de verlenging van de subsidie.

Art. 21.De initiatiefnemer brengt het agentschap onmiddellijk met een aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs op de hoogte van elke gebeurtenis of omstandigheid die een belangrijke invloed heeft op de zorgvuldige en ononderbroken uitvoering van het project.

Art. 22.Het agentschap kan de uitvoering van het project bijsturen als wordt vastgesteld dat de doelstellingen die met het project gerealiseerd moeten worden, in het gedrang komen. Het agentschap kan daartoe als waarnemer aanwezig zijn op het woonoverleg, vermeld in artikel 6, 2°, en op de stuurgroepvergadering, vermeld in artikel 18. HOOFDSTUK VI. - Slotbepaling

Art. 23.Dit besluit treedt in werking op datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Huisvesting, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 september 2007 De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN

^