Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 april 2017
gepubliceerd op 09 mei 2017

Besluit van de Vlaamse Regering houdende diverse uitvoeringsbepalingen over radio-omroep en houdende wijziging van diverse besluiten over radio-omroep

bron
vlaamse overheid
numac
2017030262
pub.
09/05/2017
prom.
21/04/2017
ELI
eli/besluit/2017/04/21/2017030262/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 APRIL 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende diverse uitvoeringsbepalingen over radio-omroep en houdende wijziging van diverse besluiten over radio-omroep


Verslag aan de leden van de Vlaamse Regering Algemene toelichting Op 28 oktober 2016 hechtte de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring aan het ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen over de radio-omroeporganisaties van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie. Dit decreet werd ondertussen overgemaakt aan het Vlaams Parlement ter goedkeuring.

Via voorliggend ontwerpbesluit wordt uitvoering gegeven aan de bepalingen van dat decreet. Het uitvoeringsbesluit bevat een aantal nieuwe bepalingen ten gevolge van het decreet, maar wijzigt ten gevolge van dit decreet ook een groot aantal bestaande besluiten die te maken hebben met radio-omroep om ze te actualiseren aan het nieuwe decretale kader.

Zo worden onder meer nieuwe aanvullende kwalificatiecriteria voorgesteld (uitvoering van artikel 143/3 en 145 van het ontwerp-radiodecreet, maar wordt bijvoorbeeld ook het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media op bepaalde punten aangepast.

Advies van de sectorraad Media van de Strategische Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media In een eerste punt van het advies - onder het punt aanvullende kwalificatiecriteria - gaat de SARC in op enerzijds de bewoordingen van Vlaams/Nederlandstalig profiel en anderzijds de leefbaarheid van de lokale radio-omroeporganisaties. - Met betrekking tot de bewoordingen "Nederlandstalige en Vlaamse profiel of muziekaanbod" stelt de SARC dat deze niet afdoende duidelijk zijn. De SARC stelt daarbij een alternatieve formulering voor.

De alternatieve formulering werd overgenomen in het besluit. - Met betrekking tot de term `leefbaarheid' in artikel 5 is de SARC van mening dat dit enerzijds kan slaan op `een aantoonbare publieke waarde dan wel/alsook een rendabele economische activiteit'.

Het woord leefbaarheid wordt dan ook aangepast naar `aantoonbare publieke waarde'. De `rendabele economische activiteit' wordt hier niet aan toegevoegd, omdat dit reeds vervat zit in de voorwaarde met betrekking tot het businessplan en het financiële plan en dit sowieso al aparte onderdelen zijn van de aanvullende kwalificatiecriteria. De bewoordingen `leefbaarheid' worden niet enkel aangepast bij de lokale radio-omroeporganisaties in artikel 5, maar ook in de artikelen 3 en 4 voor de netwerkradio-omroeporganisaties. - Onder datzelfde item stelt de SARC nog een vraag aangaande de professionalisering van de radiosector, onder meer om media-ervaring mee te nemen als criterium bij de lokale radio-omroepen, waarbij ervaring ook uit cultuur-of jeugdwerking kan komen.

Dit is echter geen gevolg van het besluit; het is een decretale keuze geweest om media-ervaring niet op te nemen als aanvullend kwalificatiecriterium om ook nieuwe initiatieven een kans te geven.

In een tweede punt drukt de SARC haar tevredenheid uit over het feit dat samenwerkingsverbanden verdwenen zijn, maar stelt zich de vraag of het risico op ketenvorming niet blijft bestaan via `stromannen die dezelfde eigenaar dienen'. De SARC vraagt dan ook een effectieve controle om omzeilingen te verhinderen. Dit wordt op onderstaande manier opgevangen. - In het kader van de erkenningsronde zelf is het niet ondenkbaar dat bepaalde rechtspersonen een schijnmaneuver zijn. Maar dat is echter ook onvermijdbaar, omdat men van een rechtspersoon (die mogelijks nog in oprichting is) niet 100% kan nagaan welke verbondenheid er is met andere rechtspersonen, precies omdat dit kan gebeuren via een cascade van co-ownership en rechtspersonen. En omdat het toegestaan is om te kandideren voor meer dan één pakket, is het langs de andere kant ook onredelijk om te eisen dat voor elk erkenningsdossier een nieuwe rechtspersoon zou worden opgericht. - Om toch tegemoet te komen aan de terechte verzuchting van de SARC wordt geopteerd voor een constructie waarbij de erkenning verleend wordt onder opschortende voorwaarde van het aanpassen van de rechtspersoon aan de bepaling inzake het verbod van co-ownership en dit via toevoeging van een nieuw laatste lid in art. 13 en 23. Aldus kan één rechtspersoon voor meerdere dossiers kandideren (en dient hij bijgevolg niet voor elke kandidaatstellen een aparte rechtspersoon op te richten), maar dient hij bij een eventuele erkenning wel zijn statuten, eigendomsstructuren en bestuurders aan te passen. - Tevens is het zo dat vereist dat het verkrijgen en behouden van een erkenning decretaal onderworpen is aan het toezicht van de Vlaamse Regulator voor de Media. - Tenslotte stelt het nieuw goedgekeurde decreet dat wijzigingen aan statuten of aandeelhoudersstructuur van een rechtspersoon sowieso ook nog moeten voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering.

In het derde punt van de adviesnota worden enkele tekstuele verduidelijkingen gesuggereerd en gevraagd. - Ten eerste stelt de SARC zich vragen bij de vergoedingen voor het indienen van een dossier en het gebruik van een frequentie.

In antwoord hierop kan gesteld worden dat de bedragen meer dan redelijk zijn. Met betrekking tot de vergoeding voor het indienen van een dossier voor een netwerkradio-omroeporganisatie is het zo dat dit zelfs nog aan de lage kant te noemen is wanneer men de vergelijking maakt met de vergoeding van de vroegere vergoeding voor de regionale radio-omroepen, die per kandidaatstelling een dossierkost van 2.500€ dienden te betalen per dossier. Vaststellend dat het theoretisch bereik van deze netwerkradio's tussen de 50% en 68% ligt en dit afwegende tegen de provinciale - lees regionale radio-omroepen - dan is de verdubbeling van de dossierkost nog meer dan proportioneel.

Bovendien vraagt ook de eigenlijke dossieranalyse een zeer grote inspanning qua workload : dossierbehandelaars dienen opgeleid te worden, moeten de verschillende kandidaatstellingen vergelijken op de ontvankelijkheidsvoorwaarden en quoteren op de inhoudelijke kwalificatiecriteria, moeten de nodige besluiten en beslissingen opstellen, dienen daarbij gebruik te maken van nieuw te ontwikkelen computersystemen en dergelijke meer. Ook de recurrente jaarlijkse kost voor een erkenningen van 5.000€ voor een netwerkradio is in vergelijking met de jaarlijkse kost voor een vroegere regionale radio-omroep (2.500 per regionaal frequentiepakket) meer dan proportioneel te noemen.

Met betrekking tot de vergoedingen voor de lokale radio-omroeporganisaties is het zo dat een dossierkost van 500€ (in vergelijking met de vroegere kost van 250€) meer dan redelijk te noemen, gelet eveneens op bovenstaande uitleg. Dat nu ook een jaarlijkse kost voor frequentiegebruiksrechten wordt aangerekend is redelijk, gezien ook de landelijke en de netwerkradio's dergelijke rechten moeten betalen.

Ten overvloede mag ook niet vergeten worden dat frequentiegebruiksrechten een toekenning inhouden van het gebruik op een schaars goed en dat bijgevolg inzake Europese regelgeving en economische praktijken het een gegeven is dat hiervoor vergoedingen worden betaald. Het volstaat om te verwijzen naar de soms astronomische bedragen die betaald worden voor gsm-frequenties. - Ten tweede vraagt de SARC uitleg bij de schrapping van bepaalde kanalen in artikel 48. Dit werd opgevangen in het verslag hieronder. - Ten derde stelt de SARC dat in het verslag aan de Regering bij artikel 52 geen sprake is van een taalkundige verduidelijking', maar van een keuze. Het verslag werd aangepast om dit te verduidelijken. - Tenslotte stelt de sectorraad de vraag om expliciet te stellen dat het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2008 niet wordt opgegeven. Op deze suggestie wordt niet ingegaan: het is inderdaad zo dat niet het besluit van 14 maart 2008 wordt opgeheven maar wel degelijk het Koninklijk Besluit van 10 december 1987. Maar de verwijzing naar de wijziging van het besluit van 14 maart 2008 werd opgenomen op basis van het taalkundig en legistiek advies dat deze verwijzing toegevoegde en dit op basis van nr. 215, 12° van de omzendbrief wetgevingstechniek VR/2014/4.

Advies van de Raad van State De Raad van State bezorgde op 4 april 2017 het advies nr. 61.051/3. - In het onderdeel over de rechtsgrond van het besluit, meer bepaald punt 3 van het advies, merkt de Raad van State op dat bij de aanhef van het besluit, artikel 241 van het decreet werd opgeheven en bijgevolg mag geschrapt worden uit de aanhef. Inzake de andere rechtsgronden voor de diverse bepalingen van het besluit stelt de Raad van State dat het aangewezen is om een bijkomende verwijzing in te voegen naar artikel 20 van de bijzondere wet, ten einde ook voor die artikelen van het besluit die niet expliciete delegatie in het mediadecreet vinden, ook afdoende rechtsgrond te hebben. Tevens merkt de Raad van State - in het onderdeel over de rechtsgrond - wel op dat het decreet geen rechtsgrond bevat voor de vereiste uit het besluit die stelt dat het dossier "in het Nederlands" moet worden ingediend.

Het besluit werd op deze punten aangepast: de rechtsgronden in het besluit werden aangevuld en de verwijzing naar "in het Nederlands" werd geschrapt. Dit belet echter niet dat de dossiers nog altijd in één van de drie landstalen moeten worden ingediend. - In het onderdeel "Algemene opmerkingen" punt 7 stelt de Raad van State dat desgevallend woorden die niet in hun gebruikelijke betekenis worden gebruikt, verduidelijkt moeten worden in de tekst zelf, daarbij verwijzend naar de bewoordingen "aantoonbare publieke waarde".

Het besluit en het verslag worden op dat punt aangepast. - In hetzelfde onderdeel, punt 8, stelt de Raad van State aangaande de aanvullende kwalificatiecriteria dat het verschil in situatie waarbij dan wel één, dan wel meerdere kandidaten voor één bepaald frequentiepakket kandideren `op gespannen voet lijkt te staan met het gelijkheidsbeginsel'.

Hoewel het advies op dit punt niet helemaal duidelijk is, kan vermoed worden dat de Raad van State hiermee bedoelt dat in het kader van een erkenning voor een pakket met één kandidaat, het voor die kandidaat in kwestie niet nodig blijkt om veel informatie te bezorgen, terwijl van zodra er meer kandidaten zijn, de kandidaat in kwestie verplicht wordt om omstandig in te gaan op deze verschillende criteria en deze wel uitvoerig dient te motiveren, wat de grens tussen ontvankelijkheid en aanvullende kwalificatiecriteria doet vervagen. Hierop kan gesteld worden dat enerzijds dit eerder onvermijdelijk is omdat men ook niet weet of er één dan wel meerdere kandidaten zullen zijn en dus de facto de situatie gelijk blijft voor alle kandidaten die dus sowieso de nodige motiveringen moeten staven voor de aanvullende kwalificatiecriteria, anderzijds dat er wel degelijke sprake is van twee verschillende situaties die bijgevolg een verschil in behandeling vanuit het standpunt van het gelijkheidsbeginsel verrechtvaardigen. - In het laatste onderdeel van het advies, namelijk het onderzoek van de tekst, stelt de Raad van State ten eerste dat het opschrift niet helemaal de inhoud van de regeling weerspiegelt. Het opschrift wordt dan ook aangepast. - Het tweede punt van het onderdeel over het onderzoek van de tekst betreft artikel 13, namelijk het feit dat een frequentiepakket en bijgevolg een erkenning niet wordt toegekend als de minister binnen de termijn om te erkennen geen beslissing neemt. Dergelijk stilzwijgende beslissing brengt volgens de Raad van State enige nadelen mee naar onder meer rechtszekerheid. Ook kan dit in strijd komen met het algemeen belang en kan dit bij gebrek aan motivering de wettigheidscontrole bemoeilijken. De Raad van State stelt wel dat het procedé niet geheel kan worden afgekeurd.

Op dit punt wordt het advies niet gevolgd; onvoorziene omstandigheden (zowel juridisch, praktisch als operationeel) maken het verkieslijker dat de mogelijkheid open blijft om desgevallend een erkenning voor een frequentiepakket niet toe te kennen. - Onder punt 11 van het advies stelt de Raad van State dat bij artikel 19 veiligheidshalve ook de rechtsgrond wordt toegevoegd. De tekst wordt dan ook aangepast. - Onder punt 12 maakt de Raad van State de opmerking dat het principe van een vergoeding van 500€ voor het onderzoek ten gronde van een dossier - gelet op de aangegeven rechtsgrond van artikel 136, het karakter heeft van een retributie en niet van een belasting, die bijgevolg een vergoedend karakter moet hebben, maar stelt de Raad van State dat ze dit vergoedende karakter bij gebrek aan feitelijk inzicht niet kan beoordelen.

In antwoord hierop kan gesteld worden dat het vergoedend karakter wel degelijk blijkt uit een achterliggend kostenmodel dat gemaakt werd om de erkenningen toe te kennen, onder meer naar aanwerving van nieuwe personeelsleden die moeten ingezet worden om de dossiers te gaan beoordelen. - Bij artikel 43 maakt de Raad van State de bedenking dat om taalkundig legistieke redenen het opschrift van het besluit beter wordt aangepast. Om dezelfde redenen stelt de Raad van State voor de artikelen 47 en 49 aan te passen, gezien het geen zin heeft wijzigings- en opheffingsbepalingen op te heffen. Bij artikel 48 stelt de Raad van State dat het evenmin zin heeft om door de Raad van State vernietigde bepalingen op te heffen.

Op deze vier punten wordt het advies eveneens gevolgd en wordt de tekst aangepast.

Artikelsgewijze commentaar HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit artikel verduidelijkt bepaalde woorden uit dit uitvoeringsbesluit. HOOFDSTUK 2. - Bepalingen ter uitvoering van het decreet van 27 maart 2009 Afdeling 1. - Aandeel van zendtijd voor de

netwerkradio-omroeporganisatie

Art. 2.Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 143/2, § 1, 2°, c, lid 1 van het mediadecreet. De twee derde omvat dus de uitzendtijd van het Nederlandstalige en `Vlaamstalige' muziekaanbod of profiel.

Een Nederlandstalig of Vlaams profiel of muziekaanbod: het Nederlandstalige en Vlaamse muziekaanbod slaat op een concept waarbij aandacht moet zijn voor Vlaamse en Nederlandstalige muziek in de uitzendingen van de radio-omroep. Het Vlaamse of Nederlandstalige profiel slaat dan bijvoorbeeld op de radio-uitzendingen van theatershows en sketches door Vlaamse of Nederlandstalige artiesten of cabaretiers. Het Vlaamse profiel blijkt ook uit programma's over Vlaamstalige of Nederlandstalige artiesten.

De bewoordingen "onder Nederlandstalige en Vlaamse profiel of muziekaanbod wordt begrepen het muziekaanbod en de cultuuruitingen in het Nederlands door Vlaamse of Nederlandse artiesten en/of programma's met als hoofdthema een Nederlandse of Vlaamse artiest" worden aan het besluit toegevoegd op basis van het advies van de SARC. Afdeling 2. - Aanvullende kwalificatiecriteria voor de

netwerkradio-omroeporganisaties

Art. 3.Dit artikel geldt voor de netwerkradio-omroeporganisatie bedoeld in artikel 143/1, lid 1, 1° en is mutatis-mutandis gebaseerd op artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 2007 betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen, hierna AKW-besluit.

Paragraaf 1 De aanvullende kwalificatiecriteria zijn de elementen waaraan de concrete ingediende dossiers getoetst worden op desgevallend kwaliteit, kwantiteit en inhoud. 1° programma-aanbod en zendschema; - met format wordt bedoeld het algemene concept van de radio-omroep; - de credibiliteit omvat de geloofwaardigheid van het concept; - het zendschema bevat op weekbasis een overzicht van de programma's op dag en uur; - de inhoud van de programma's sluit aan bij het concept en beschrijft waar de programma's over gaan. Via de mix dient aangetoond te worden dat er op regelmatige tijdstippen andere programma's worden gebracht en de diversiteit heeft betrekking op de variatie tussen de verschillende soorten programma's, zoals interviewprogramma's, muziekprogramma's, "top xxx" programma's, liveprogramma's en dergelijke meer; 2° media-ervaring; - Bij de media-ervaring wordt rekening gehouden met de graad en de kwalificatie van de ervaring van het hoofd van de kandidaat-radio-omroeporganisatie; 5° technische (zend)infrastructuur; - met technische uitrusting wordt bedoeld de technische apparatuur in studio's en bij de zendmast; - met infrastructuur wordt bedoeld de mast, de antenne, enz; - met transmissie wordt bedoeld de manier hoe het omroepsignaal gebracht wordt naar de zendmast en of vormen van back-up systemen voorzien zijn als het omroepsignaal zou uitvallen; - met vestiging wordt bedoeld de geografische opstelplaats van het zenderpark, te weten de verschillende zendmasten. 6° informatie, journaals en eigen nieuwsdienst; - via de specificatie van `onderscheiden' journaals wordt bedoeld dat rekening gehouden wordt met de verschillen in de journaals wanneer gekeken wordt naar de duur en het aantal journaals; in die zin bijvoorbeeld zal een omroep die 10 maal per dag journaals brengt met verschillende onderwerpen de facto beter scoren dan een omroep die 15 maal per dag hetzelfde journaal brengt.

Paragraaf 2 bevat de weging van de aanvullende kwalificatiecriteria en de onderliggende opsplitsing van die weging; - de weging voor het hoofd van de radio-omroeporganisatie is groter dan de weging voor de medewerkers omdat de impact van de ervaring van het hoofd groter is dan het achterliggende team en dat die ervaring zal meespelen om te korten aan competenties op te vangen of erop in te spelen, bv. door verloop van bepaalde medewerkers; - de weging voor de specificatie van de herkomst van de middelen bij het financiële plan is iets groter omdat het eigen vermogen de eigen financiële draagkracht van de kandidaat versterkt; - de weging voor de samenhang tussen de strategische visie en de activiteiten die zullen uitgebouwd worden is groter omdat dit de kern van het project omvat en hoe dit zal worden verwezenlijkt; - de concrete timing voor de uitrol van de technische investeringen weegt dan weer meer omdat dit toelaat de radio-omroep sneller op te starten en `on the air' te krijgen.

Met hoofd van de netwerkradio-omroeporganisatie wordt bedoeld de persoon die belast is met de dagdagelijkse operationele leiding van de omroeporganisatie.

Art. 4.Dit artikel geldt voor de netwerkradio-omroeporganisaties bedoeld in artikel 143/1, lid 1, 2° en 3° en is mutatis-mutandis gebaseerd op artikel 3 van het AKW-besluit.

Voor de terminologie wordt dan ook verwezen naar artikel 3 hierboven. Afdeling 3. - Aanvullende kwalificatiecriteria voor de lokale

omroeporganisaties

Art. 5.Dit artikel is mutatis-mutandis gebaseerd op artikel 3 van het AKW-besluit.

Voor de terminologie wordt dan ook verwezen naar artikel 3 hierboven. Afdeling 4. - De erkenningsprocedure van de

netwerkradio-omroeporganisaties

Art. 6.Dit artikel is mutatis-mutandis gebaseerd op artikel 2 van het AKW-besluit.

De nuttige informatie slaat onder meer op en niet-exhaustief op: - de praktische manier hoe een dossier elektronisch moet worden ingediend, bv. via een webpagina of via een mailadres; - de grootte en het formaat van de te bezorgen documenten; - de manier hoe de procedure zal verlopen en hoe de dossiers zullen worden behandeld en beoordeeld in de praktijk; - de vereiste informatie; - de manier hoe de volgorde van beoordeling van dossiers verloopt wanneer meerdere dossiers worden ingediend; - andere praktische elementen.

Art. 7.Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media, hierna VRM-besluit.

Art. 8.Dit artikel is gebaseerd op artikel 29, § 3 van het VRM-besluit.

Art. 9.Dit artikel is gebaseerd op artikel 27 van het VRM-besluit. § 1. Wanneer de minister een oproep lanceert tot erkenning van netwerkradio-omroeporganisaties, kan een kandidaat maximaal 4 dossiers indienen. Belangrijk hierbij is de volgorde en de rangorde van voorkeur: het is immers mogelijk dat een kandidaat die vier dossiers indient een erkenning krijgt voor het tweede en derde dossier. § 2. In het kader van een algemene erkenningsronde kan een rechtspersoon echter kandideren voor zowel een erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie als voor een erkenning als lokale radio-omroeporganisatie. De kandidaat-rechtspersoon kan maximaal 4 dossiers indienen in het kader van een algemene erkenningsronde: zo kan hij kandideren voor o 4 netwerkradio-omroeporganisaties en geen lokale radio-omroeporganisatie o 3 netwerkradio-omroeporganisaties en 1 lokale radio-omroeporganisatie o 2 netwerkradio-omroeporganisaties en 2 lokale radio-omroeporganisaties o 1 netwerkradio-omroeporganisatie en 3 lokale radio-omroeporganisaties o geen netwerkradio-omroeporganisaties en 4 lokale radio-omroeporganisaties.

De kandidaat geeft hierbij zowel volgorde als voorkeur aan. Bij gebreke aan het aanduiden van een voorkeur of de voorkeur onduidelijk is aangegeven (bijvoorbeeld door een dossier tweemaal als voorkeur twee te categoriseren) dan wordt het moment van indiening beschouwd als de voorkeur-volgorde.

Indien een kandidaat meer dan 4 dossiers indient, wordt het laatste ingediende dossier onontvankelijk beschouwd.

De reden waarom het aantal in te dienen dossiers wordt beperkt is ingegeven vanuit verschillenden redenen: - de beheersbaarheid naar aantal erkenningsdossiers toe ten einde toe te laten een grondige evaluatie te kunnen doen van alle dossiers - het feit dat de keuze voor een bepaald soort oproep en een bepaald frequentiepakket sowieso moet gebaseerd zijn op een bepaald concept, naar een bepaalde doelgroep en bevolkingsgebied en gebaseerd op bepaalde financiële plannen en business cases: dergelijke elementen zijn niet zomaar over te zetten tussen de verschillende soorten omroepen en de verschillende lokaliteiten en/of frequentiepakketten.

Art. 10.Dit artikel is gebaseerd op artikel 29, § 1 van het VRM-besluit en bepaalt hoe een dossier ingediend wordt.

Omdat zal gewerkt worden met een elektronische applicatie om dossiers in te dienen, is in de eerste plaats een identificatie van de aanvrager noodzakelijk. Belangrijk hierbij is dat de indiener in kwestie over het nodige mandaat beschikt om namens de onderneming een dossier in te dienen.

Het vijfde punt betreft de algemene omschrijving, waarbij de omschrijving moet overeen komen met het frequentiepakket van de netwerk-omroeporganisatie waarvoor het bedoeld is. Wordt een dossier ingediend als generalistische netwerkradio-omroeporganisatie voor het pakket dat bijvoorbeeld het pakket betreft voor de Vlaams/Nederlandstalige omroep, dan is het dossier onontvankelijk.

Art. 11.Dit artikel is gebaseerd op artikel 26 van het VRM-besluit.

Art. 12.Dit artikel is gebaseerd op artikel 28 van het VRM-besluit.

Art. 13.Dit artikel is gebaseerd op artikel 1 van het AKW-besluit.

Het derde lid betreft specifiek de situatie die volgt uit het feit dat het toegelaten is om als één rechtspersoon voor meerdere frequentiepakketten te kandideren alsook de situatie dat bij een algehele erkenningsronde, men zelfs mag als een rechtspersoon mag kandideren voor pakketten van zowel netwerkradio-omroeporganisaties als lokale radio-omroeporganisaties. Met dit lid wordt een bepaling ingevoegd die stelt dat de rechtspersoon de erkenning krijgen onder voorbehoud van aanpassing van de statuten en dergelijke meer binnen de twee maanden na het verkrijgen van de erkenning. Op dat moment kan de rechtspersoon de nodige stappen nemen om zich te conformeren met de cross-ownership van de respectievelijke categorieën radio's. Ook dient de erkende kandidaat op dat ogenblik bijvoorbeeld zijn bestuurdersstructuur aan te passen waardoor deze conform is met artikel 143/2, § 1, 2°, a en 145, 2°, a). Zijn de statuten op dat ogenblik niet aangepast, dan komt de erkenning te vervallen.

Daarna is het aan de Vlaamse Regulator als toezichthoudende overheid om controle uit te oefenen op naleving van (verbod op) cross-ownership.

Art. 14.Dit artikel is gebaseerd op artikel 8 van het AKW-besluit.

Art. 15.De periode van opschorting van termijnen is gebaseerd op artikel 10 van het VRM-besluit. Afdeling 5. - De erkenningsprocedure van de lokale

radio-omroeporganisaties

Art. 16.Dit artikel is gebaseerd op artikel 5 van het AKW-besluit.

Art. 17.Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van het VRM-besluit.

Art. 18.Dit artikel is gebaseerd op artikel 29, § 3 van het VRM-besluit.

Art. 19.Dit artikel is gebaseerd op artikel 27 van het VRM-besluit.

Verwezen wordt ook naar de uitleg bij artikel 9.

Art. 20.Dit artikel is gebaseerd op artikel 29, § 1 van het VRM-besluit en bepaalt de ontvankelijkheidsvoorwaarden. Verwezen wordt ook naar de uitleg bij artikel 10.

Art. 21.Dit artikel is gebaseerd op artikel 26 van het VRM-besluit.

Art. 22.Dit artikel is gebaseerd op artikel 28 van het VRM-besluit.

Art. 23.Dit artikel is gebaseerd op artikel 1 van het AKW-besluit.

Verwezen wordt ook naar artikel 13.

Art. 24.Dit artikel is gebaseerd op artikel 8 van het AKW-besluit.

Art. 25.De periode van opschorting van termijnen is gebaseerd op artikel 10 van het VRM-besluit. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 betreffende de toekenning van zendvergunningen aan de erkende particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen;

Art. 26.Pro memorie.

Art. 27.Pro memorie.

Art. 28.Via het nieuwe artikel 1/1 wordt een procedure ingevoerd voor de tijdelijke zendvergunningen. Dit artikel formaliseert de reeds bestaande procedure bij de VRM over de tijdelijke zendvergunningen in het uitvoeringsbesluit.

Art. 29.Pro memorie: ook tijdelijke zendvergunningen worden nu procedureel geregeld.

Art. 30.De overdracht van zendvergunningen wordt onmogelijk gezien ook erkenningen niet langer overgedragen kunnen worden.

Art. 31.Deze wijziging houdt een taalkundige verbetering in.

Art. 32.Via deze bepaling wordt de vergoeding voor een wijziging van een zendvergunning met coördinatie opgetrokken van 200 naar 250€.

Art. 33.Via dit nieuwe artikel wordt ook een vergoeding gevraagd voor coördinaties bij tijdelijke zendvergunningen. Een al dan niet coördinatie via het BIPT is hier niet relevant want er wordt in principe altijd gecoördineerd. Wijziging van een tijdelijke zendvergunning is niet relevant HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media.

Art. 34.Pro memorie.

Art. 35.De betrokken artikelen over de lokale radio-omroepen worden opgeheven omdat ze nu geïntegreerd zijn in dit besluit.

Art. 36.Pro memorie.

Art. 37.Pro memorie.

Art. 38.Hier wordt taalkundig verduidelijkt dat het enkel gaat om regionale televisie-omroeporganisatie.

Art. 39.Dit artikel verduidelijkt over welke soort omroeporganisaties het gaat.

Art. 40.De toevoeging aan artikel 40 volgt uit artikel 134, lid 2, in fine van het mediadecreet. HOOFDSTUK 5. - Wijziging aan het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 waarbij de nodige frequenties voor analoge radio ter beschikking van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep worden gesteld

Art. 41.Door deze toevoeging kan het Koninklijk besluit van 10 december 1987 waarbij de nodige frequenties ter beschikking van de "Belgische Radio en Televisie, Nederlandse Uitzendingen" worden gesteld, worden opgeheven, zie hieronder.

Art. 42.Dit artikel neemt de AM-frequenties van de VRT terug, nu deze niet langer gebruikt worden door de VRT. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering 30 maart 2007 betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen.

Art. 43.Pro memorie.

Art. 44.De eerste paragraaf wordt opgeheven omdat de materie nu geregeld wordt in voorliggend besluit, de tweede paragraaf betreft een taalkundige aanpassing.

Art. 45.Deze artikelen worden nu geïntegreerd in dit besluit.

Art. 46.Pro memorie.

De tweede aanpassing volgt uit het feit dat voor de lokale radio-omroeporganisaties het voorwerp van die bepaling nu ook wordt geregeld via voorliggend besluit. HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende vaststelling van het digitaal frequentieplan voor aanbieders van radio- en televisieomroepnetwerken

Art. 47.De kanalen 62 en 65 worden geschrapt uit dit plan ten gevolge van Europese verplichtingen en beslissingen waardoor deze niet langer voor omroep worden gebruikt: het betreft frequenties die niet langer voor omroep, maar voor telecommunicatietoepassingen, meer bepaald gsm-netwerken, worden gebruikt. HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendvergunningen

Art. 48.Artikel 28 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendvergunningenstelt vandaag: "Licentiehouders die het hen toegekende pakket van frequentieblokken of frequentiekanalen niet in gebruik nemen binnen twee jaar na verwerving kunnen hun licentie verliezen overeenkomstig artikel 29." Via de herformulering van het artikel "Licentiehouders die het hen toegekende pakket van frequentieblokken of de hen toegekende individuele of gegroepeerde frequentiekanalen niet in gebruik nemen binnen twee jaar na verwerving kunnen hun licentie verliezen overeenkomstig artikel 29." Er heerste enige verwarring of frequentiekanalen dan welk frequentieblokken als een ondeelbaar geheel van frequenties dient beschouwd te worden wanneer men een licentie hiervoor krijgt. Met deze verduidelijking wordt gesteld dat een licentie verkregen wordt voor frequentieblokken en frequentiekanalen, maar dat deze licentie niet als ondeelbaar moet worden beschouwd. Wanneer een licentiehouder bijgevolg bepaalde individuele frequentiekanalen niet gebruikt gedurende een periode van twee jaar en deze onbenut laat, is het mogelijk dat de licentiehouder de licentie voor deze specifieke kanalen verliest. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen

Art. 49.Via de wijziging van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen, meer bepaald de opheffing van punt 2°, wordt de keuze gemaakt om de verwijzing naar DVB-H technologie te schrappen. De banden kunnen gebruikt worden voor DVB-technologie zonder te specifiëren welke subvorm van DVB-technologie is, bijvoorbeeld DVB-T of DVB-H. Het woord DVB-T technologie wordt niet gebruikt in het besluit, bijgevolg heeft het ook geen zin om het woord DVB-H technologie nog langer in het besluit op te nemen. HOOFDSTUK 1 0. - Slotbepalingen

Art. 50.Zie artikel 41. Het besluit is aldus zonder voorwerp geworden, gelet op de overdracht van de bevoegdheden en de bepalingen aan de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 51.Pro memorie.

Art. 52.Pro memorie.

Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 61.051/3 van 4 april 2017 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende diverse uitvoeringsbepalingen over radio-omroep en houdende wijziging van diverse besluiten over radio-omroep ' Op 24 februari 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 4 april 2017; een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende diverse uitvoeringsbepalingen over radio-omroep en houdende wijziging van diverse besluiten over radio-omroep'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 21 maart 2017 . De kamer was samengesteld uit Jo Baert, kamervoorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Koen Muylle, staatsraden, Jan Velaers en Bruno Peeters, assessoren, en Astrid Truyens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Tim Corthaut, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 april 2017 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 2.1. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt in de eerste plaats tot uitvoering van het decreet van 27 maart 2009 `betreffende radio-omroep en televisie' (hierna: Mediadecreet), zoals gewijzigd bij het decreet van 23 december 2016 `houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, wat betreft de radio-omroeporganisaties'. Bij dat laatste decreet is de categorie van de "netwerkradio-omroeporganisaties" ingevoerd als een nieuwe categorie van lineaire radio-omroeporganisaties.

In dat verband strekt het ontwerp tot het vaststellen van regels met betrekking tot de erkenningsvoorwaarden en -procedure voor de netwerkradio-omroeporganisaties en de lokale radio-omroeporganisaties (hoofdstuk 2 van het ontwerp). Het invoeren van de nieuwe categorie en het opnemen van regels met betrekking tot de erkenningsvoorwaarden en -procedure voor de lokale radio-omroeporganisaties in het om advies voorgelegde ontwerp noopt tot een reeks technische aanpassingen aan andere besluiten (hoofdstukken 3, 4 en 6). 2.2. Daarnaast bevat het ontwerp een aantal andere uitvoeringsbepalingen op het gebied van radio- en televisieomroep. 2.2.1. De artikelen 28, 29 en 33 van het ontwerp strekken tot het inschrijven van een procedure voor het aanvragen van tijdelijke zendvergunningen in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 `betreffende de toekenning van zendvergunningen aan de erkende particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen'. 2.2.2. Hoofdstuk 5 van het ontwerp bevat wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 `waarbij de nodige frequenties voor analoge radio ter beschikking van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep worden gesteld'. Artikel 41 strekt tot het overnemen van een meldingsplicht inzake de ingebruikname van frequenties door de VRT uit het overeenkomstig artikel 52 van het ontwerp op te heffen koninklijk besluit van 10 december 1987 `waarbij de nodige frequenties ter beschikking van de 'Belgische Radio en Televisie, Nederlandse Uitzendingen' worden gesteld'. Artikel 42 strekt tot schrapping van de toewijzing van de 927 kHz AM-frequentie aan de VRT, gelet op de stopzetting van de AM-uitzendingen. 2.2.3. Hoofdstuk 7 van het ontwerp strekt tot opheffing in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 `houdende de vaststelling van het digitaal frequentieplan voor aanbieders van radio- en televisieomroepnetwerken' van vermeldingen inzake bepaalde frequentiekanalen. 2.2.4. Hoofdstuk 8 bevat een technische aanpassing aan het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2008 `houdende de terbeschikkingstelling van frequenties aan de Vlaamse Radio- en Televisieomroep', in het kader van de al vernoemde opheffing van het koninklijk besluit van 10 december 1987. 2.2.5. Hoofdstuk 9 strekt tot wijziging van artikel 28 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 `betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- en televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendvergunningen', teneinde te verduidelijken dat een licentie voor frequentieblokken niet als ondeelbaar moet worden beschouwd, zodat de licentiehouder van een frequentieblok die bepaalde kanalen onbenut laat, zijn licentie slechts voor die kanalen verliest. 2.2.6. Hoofdstuk 10 van het ontwerp strekt tot wijziging van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 `houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen', onder meer om te verduidelijken dat DAB+ een geavanceerde versie is van de DAB-technologie.

Rechtsgrond 3. In het eerste lid van aanhef wordt de rechtsgrond voor het ontworpen besluit gesitueerd in de volgende artikelen van het Mediadecreet: 127 en 128, 131 tot 136, 143/1 tot 146, 148 en 149, 193, 228, 241 tot 243. 3.1. Artikel 241 van het Mediadecreet is met ingang van 13 februari 2017 opgeheven bij het decreet van 23 december 2016 en kan dus in elk geval geen rechtsgrond vormen. 3.2. De overige in de aanhef vermelde artikelen bevatten geen delegatie aan de Vlaamse Regering, zodat ze niet zelfstandig als rechtsgrond kunnen dienen. 4.1. Aan de gemachtigde is daarom gevraagd de rechtsgrond te verduidelijken.

Hij bezorgde het volgende overzicht van de rechtsgrondbepalingen:

Art.nr. besluit

Art.nr mediadecreet

1

N.v.t.

2

143/2, § 1, 2c, lid 1

3

143/2, § 2 lid 1 en lid 2, 1° t.e.m. 6°

4

143/2, § 2 lid 1 en lid 2, 1° t.e.m. 5° en 7°

5

146, § 1

6 t.e.m. 9

136

10

136 en 143/2, § 1, 2°, e, laatste zin

11

136 (tweede zin)

12

136 (tweede zin)

13 t.e.m. 15

136

16 t.e.m. 19

136

20

136 en 145, 2°, e, laatste zin

21

136 (tweede zin)

22

136 (tweede zin)

23 t.e.m. 25

136

26 t.e.m. 33

193, § 3, 195 en 196

34 t.e.m. 40

136

41 - 42

193, § 4

43 - 47

136

48

201, § 2

49

193, § 4

50

201, § 1, lid 2

51

201, § 2

52

193, § 4

53

N.v.t.

Daarbij gaf hij nog volgende toelichting: "Sommige artikelen hebben meerdere rechtsgronden. Alles wat te maken heeft met de erkenningsprocedure zelf is gebaseerd op artikel 136, maar houdt ook verband met art. 133, § 2, lid 1, tweede zin die stelt dat het de Vlaamse Regering is die de erkenningen verleent.

Via het verslag aan de Regering vindt u de oorsprong van de bepalingen waarop de huidige bepalingen mutatis-mutandis zijn gebaseerd.

Enkele bepalingen over de erkenningsprocedure zijn vervat in het procedurebesluit van de Vlaamse regulator voor de Media en andere besluiten (voor wat betreft de erkenning van de landelijke en regionale radio-omroeporganisaties), terwijl de erkenningsvoorwaarden en procedure voor de nieuwe netwerkradio-omroeporganisaties en de (hernieuwde) lokale radio-omroeporganisaties nu vervat liggen in voorliggend besluit.

Sommige artikelen van het besluit werden hierboven gegroepeerd omdat deze dezelfde rechtsgrond hebben." 4.2. Voor alle artikelen van het ontworpen besluit is er effectief een voldoende rechtsgrond voorhanden, evenwel onder voorbehoud van het volgende. 4.2.1. Niet alle in de tabel vermelde artikelen bevatten een expliciete delegatie aan de Vlaamse Regering. (1) Die artikelen kunnen evenwel worden gecombineerd met haar algemene uitvoeringsbevoegdheid (artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen'). 4.2.2. In de artikelen 7 en 17 van het ontwerp wordt bepaald dat de erkenningsaanvragen "in het Nederlands" ingediend moeten worden. Het is niet duidelijk wat daarvoor de rechtsgrond zou kunnen zijn.

Krachtens artikel 129, § 1, 1°, van de Grondwet dient het gebruik der talen in bestuurszaken immers bij decreet te worden geregeld, (2) en het Mediadecreet bevat geen bepaling in die zin. Tenzij daarvoor alsnog een decretale rechtsgrond kan worden gevonden, zullen die woorden geschrapt dienen te worden. 5. Gelet op wat hiervoor is opgemerkt, moet de vermelding van de artikelen van het Mediadecreet die rechtsgrond bieden in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp worden aangepast overeenkomstig de door de gemachtigde bezorgde rechtsgrondtabel.Daarenboven zal vooraan in de aanhef een verwijzing naar artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 moeten worden toegevoegd.

Vormvereisten 6. Volgens artikel 14, lid 1, van richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 `betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Machtigingsrichtlijn)' zorgen de Lidstaten ervoor "dat de rechten, voorwaarden en procedures inzake algemene machtigingen en gebruiksrechten of rechten om faciliteiten te installeren alleen kunnen worden gewijzigd in objectief met redenen omklede gevallen en op evenredige wijze, in voorkomend geval rekening houdend met de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de overdraagbare gebruiksrechten voor radiofrequenties.Het voornemen om dergelijke wijzigingen aan te brengen, zal op passende wijze worden bekendgemaakt en de belanghebbende partijen, met inbegrip van gebruikers en consumenten, zullen over een adequate termijn kunnen beschikken om hun standpunt met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen kenbaar te maken; deze termijn bedraagt behoudens uitzonderlijke gevallen ten minste vier weken." De Raad van State, afdeling Wetgeving, heeft er in het verleden al op gewezen dat een regelgevend kader voor de organisatie van die raadpleging lijkt te ontbreken, (3) wat vragen doet rijzen over de voorzienbaarheid van de raadplegingen en de voorwaarden waaronder dergelijke consultaties worden georganiseerd.

Niettemin blijkt in dit geval over de ontworpen frequentieregelingen een publieke consultatie te hebben plaatsgevonden waarbij alle belanghebbende partijen gedurende een maand (tussen 27 december 2016 en 27 januari 2017) hun standpunt kenbaar konden maken, zodat het vormvereiste opgelegd door de richtlijn feitelijk lijkt te zijn nageleefd.

Algemene opmerkingen 7. Het ontwerp gaat vergezeld van een verslag aan de Vlaamse Regering, waarin bepaalde van de gebruikte termen verder worden verduidelijkt. Voor zover het gaat om woorden of omschrijvingen die niet in hun gebruikelijke betekenis worden gebruikt, dient de verduidelijking in de tekst zelf te worden opgenomen. (4) 8. De "aanvullende kwalificatiecriteria" vermeld in de artikelen 3 tot 5 van het ontwerp moeten blijkbaar worden omgezet in een kwantitatieve score.Aangezien evenwel geen minimaal te behalen score wordt bepaald, lijkt te moeten worden aangenomen dat de score enkel een rol speelt indien meerdere aanvragers zich kandidaat stellen voor eenzelfde frequentiepakket, ook al heeft dit tot gevolg dat erkenningen kunnen worden verleend aan radio-omroeporganisaties die niet of nauwelijks voldoen aan de aanvullende kwalificatiecriteria. De gemachtigde bevestigt niettemin dat dit de bedoeling is: "Indien er slechts één kandidaat is en het dossier ontvankelijk is, dan wordt de erkenning toegekend aan de enige kandidaat die een dossier heeft ingediend en dan vindt ook geen vergelijkende toets plaats. Dit is in lijn met vorige erkenningsrondes." Gelet op de draagwijdte van de aanvullende kwalificatiecriteria lijkt het buiten toepassing laten ervan ingeval er slechts één aanvrager is, toch op gespannen voet te staan met het gelijkheidsbeginsel.

Onderzoek van de tekst Opschrift 9. De voornaamste functie van een opschrift is het herkenbaar maken van de regeling, zodat het onderwerp van de tekst de lezer onmiddellijk duidelijk wordt.(5) Op dit punt schiet het ontwerp tekort: uit het opschrift blijkt bijvoorbeeld niet dat het te nemen besluit de uitvoeringsbepalingen inzake de netwerkradio-omroeporganisaties bevat.

Artikel 13 10. In artikel 13, tweede lid, van het ontwerp wordt bepaald dat als de minister binnen de gestelde termijn geen beslissing neemt, de erkenning voor dat frequentiepakket niet wordt toegekend.Aldus wordt een beroep gedaan op het procedé van de stilzwijgende beslissing.

Al kan dat procedé niet geheel worden afgekeurd wanneer de stilzwijgende beslissing in het voordeel van de betrokkene is, moet toch worden opgemerkt dat aan een stilzwijgende besluitvorming een aantal nadelen zijn verbonden. Zo is een dergelijk procedé in de eerste plaats niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid, al was het maar omdat een schriftelijke beslissing ontbreekt, wat tot bewijsproblemen aanleiding kan geven, en de stilzwijgende beslissing in beginsel niet op dezelfde wijze zal worden meegedeeld of bekendgemaakt als uitdrukkelijk genomen beslissingen, met alle gevolgen van dien voor de kenbaarheid en de aanvechtbaarheid van dergelijke stilzwijgende beslissingen. Meer bepaald houdt het procedé van de stilzwijgende beslissing hierdoor ook grotere risico's in voor een schending van de belangen van derden die op een impliciete, doch daarom niet minder verstrekkende wijze, in het gedrang kunnen komen.

In de tweede plaats kan het procedé van de stilzwijgende beslissing in strijd komen met het algemeen belang, in zoverre een dergelijk procedé tot gevolg kan hebben dat impliciet beslissingen worden genomen zonder dat daarmee een zorgvuldige voorbereiding en afweging van alle betrokken belangen gepaard gaat. Ten slotte zijn die beslissingen uiteraard niet formeel gemotiveerd, wat de wettigheidscontrole erop kan bemoeilijken.

Artikel 19 11. Voor de rechtsgrond van artikel 19 van het ontwerp verwijst de gemachtigde naar artikel 136 van het Mediadecreet (zie opmerking 4.1), waarbij de Vlaamse Regering onder meer wordt belast met het bepalen van de procedure voor de indiening van de erkenningsaanvragen. In artikel 19, § 3, tweede lid, wordt onder meer bepaald dat een kandidaat voor het verwerven van een erkenning als lokale radio-omroeporganisatie maximaal twee lokale frequentiepakketten kan verwerven waarop twee verschillende omroepprogramma's "moeten" (6) worden uitgezonden. Dat is echter geen bepaling inzake de erkenningsprocedure, maar inzake de erkenningsvoorwaarden. Er kan evenwel worden aanvaard dat het noodzakelijk is om in de procedurebepalingen te herinneren aan erkenningsvoorwaarden, in dit geval het bepaalde in artikel 145, 2°, b), van het Mediadecreet, waaruit de voormelde erkenningsvoorwaarde blijkt.

Om verwarring te vermijden over de precieze aard van het in de lagere regeling opgenomen voorschrift, zal in dat geval een uitdrukkelijke verwijzing naar de betrokken decreetsbepaling het geëigende middel zijn om de aard van de betrokken bepaling herkenbaar te houden ("Overeenkomstig artikel ... van het decreet van ...").

Artikelen 20 en 21 12. In de artikelen 20 en 21 van het ontwerp wordt het bedrag van te betalen vergoedingen bepaald.De rechtsgrond daarvoor wordt geboden door artikel 136, tweede zin, van het Mediadecreet. Gelet op formulering van die rechtsgrondbepaling gaat het niet om een belasting, maar om een retributie.

Een retributie dient een geldelijke vergoeding te zijn van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige, individueel beschouwd, en zij moet een louter vergoedend karakter hebben, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is. Bij gemis van een zodanige verhouding verliest de retributie haar vergoedend karakter en wordt zij van fiscale aard.

Of er effectief een redelijke verhouding bestaat tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag van de bijdragen, kan de Raad van State bij gebreke van het nodige feitelijke inzicht ter zake niet beoordelen.

Artikel 43 13. Het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 `betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroeporganisaties' is niet langer van toepassing op de lokale radio-omroeporganisaties en wordt ook niet van toepassing gemaakt op de netwerkradio-omroeporganisaties.Bijgevolg is het behouden van de vermelding "lokale" en het invoegen van de vermelding "netwerk-" in het opschrift van het besluit niet zinvol.

Er wordt daarom ter overweging gegeven om, naar analogie van artikel 44, 2°, van het ontwerp, het zinsdeel "wordt tussen het woord `regionale' en de woorden `en lokale' de zinsnede `, netwerk-` ingevoegd" te vervangen door "worden de woorden `, regionale en lokale' vervangen door de woorden `en regionale'".

Artikel 47 14. Artikel 9 van het besluit van 30 maart 2007 is een opheffingsbepaling, en artikel 10 van dat besluit een wijzigingsbepaling.Beide bepalingen zijn uitgewerkt, zodat het zinloos is ze op te heffen. (7) Artikel 48 15. Bij arrest van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, zijn de vermeldingen "Provincie West-Vlaanderen - 69" en "Provincie Limburg - 68" in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 vernietigd.(8) Het opheffen van de "bepalingen (...) 68 en 69" bij artikel 48, 1°, van het ontwerp, is dan ook zinloos. Die bepalingen bestaan immers niet meer.

Artikel 49 16. Ook artikel 49 van het ontwerp is zinledig, om de reden vermeld in opmerking 14.Het gaat immers om de opheffing van een opheffingsbepaling die reeds uitwerking heeft gekregen.

De griffier, Astrid Truyens De voorzitter, Jo Baert _______ Nota's (1) Zie bv.de artikelen 2, tweede zin, en 41 van het ontwerp. (2) Dergelijke decreten hebben overigens geen kracht van wet in het gehele Nederlandse taalgebied, zoals blijkt uit artikel 129, § 2, van de Grondwet. (3) Adv.RvS 59.290/3 van 25 mei 2016 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 14 oktober 2016 `houdende wijziging van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie en het decreet van 25 april 2014 betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden', opmerkingen 5.1 tot 5.5, Parl.St. Vl.Parl. 2015-16, nr. 829/1, 46-49; adv.RvS 60.142/3 van 20 oktober 2016 over een voorontwerp dat geleid heeft tot het decreet van 23 december 2016 `houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, wat betreft de radio-omroeporganisaties', opmerking 3, Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, nr. 983/1, 51-54; adv.RvS 61.050/3 van 28 maart 2017 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende bepaling van het aantal particuliere landelijke, regionale, netwerk- en lokale radio-omroeporganisaties dat kan worden erkend en houdende de opstelling van het frequentieplan en de vaststelling van de frequentiepakketten die ter beschikking worden gesteld van de particuliere landelijke, regionale, netwerk- en lokale radio-omroeporganisaties'. (4) Zo komt in artikel 3, eerste lid, 1°, a), tweede streepje, van het ontwerp bijvoorbeeld de omschrijving "de aantoonbare publieke waarde" voor, waarbij in het verslag aan de Vlaamse Regering wordt genoteerd: "de inhoudelijk publieke meerwaarde houdt de omschrijving in van wat het concept van de omroep kan betekenen voor de samenleving naar diversiteit".(5) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr.14.1, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (6) In een normatieve tekst dienen woorden als "moeten", "dienen te" of "het is vereist dat" waar mogelijk te worden vermeden, aangezien de verplichting al besloten ligt in de aard van de regelgeving.Het uitzenden van identieke radioprogramma's is overigens in principe verboden bij artikel 134/1 van het Mediadecreet. (7) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, nr.128, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (8) RvS 27 maart 2012, nr.218.637, BIPT.

21 APRIL 2017. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende diverse uitvoeringsbepalingen over de netwerken lokale radio-omroeporganisaties en houdende wijziging van diverse besluiten over radio-omroep De Vlaamse Regering, Gelet op de Bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980, artikel 20;

Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, meer bepaald artikel 201, gewijzigd bij decreet van 14 oktober 2016, de artikelen 136, 143/2, 145, 146 en 193, gewijzigd bij decreet van 23 december 2016 en de artikelen 195 en 196;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 december 1987 waarbij de nodige frequenties ter beschikking van de "Belgische Radio en Televisie, Nederlandse Uitzendingen" worden gesteld;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 betreffende de toekenning van zendvergunningen aan de erkende particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 waarbij de nodige frequenties voor analoge radio ter beschikking van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep worden gesteld;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroeporganisaties;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de vaststelling van het digitaal frequentieplan voor aanbieders van radio- en televisieomroepnetwerken;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendervergunningen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 9 december 2016;

Gelet op het advies van de sectorraad Media van de Strategische Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, gegeven op 31 januari 2017;

Gelet op advies nr. 61.051/3 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2017;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° decreet van 27 maart 2009: het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie;2° frequentiepakket: een pakket dat bestaat uit een of meer specifieke frequenties die telkens verbonden zijn met een lokaliteit;3° lokaliteit: een stad of gemeente waaraan een frequentie gekoppeld is;4° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het mediabeleid. HOOFDSTUK 2. - Bepalingen ter uitvoering van het decreet van 27 maart 2009 Afdeling 1. - Aandeel van zendtijd voor de

netwerkradio-omroeporganisatie

Art. 2.Het deel van de invulling van het Nederlandstalige en Vlaamse profiel of muziekaanbod, vermeld in artikel 143/2, § 1, 2°, c), van het decreet van 27 maart 2009, bedraagt twee derde van de uitzendtijd.

Onder Nederlandstalige en Vlaamse profiel of muziekaanbod wordt begrepen het muziekaanbod en de andere cultuuruitingen door Nederlandstalige en/of Vlaamse artiesten en/of programma's met als hoofdthema een Nederlandstalige of Vlaamse artiest. Afdeling 2. - Aanvullende kwalificatiecriteria voor de

netwerkradio-omroeporganisaties

Art. 3.De aanvullende kwalificatiecriteria voor de netwerkradio-omroeporganisaties, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 1°, van het decreet van 27 maart 2009, waaraan de aanvragen tot erkenning inhoudelijk en kwalitatief worden getoetst, zijn: 1° voor de concrete invulling van het programma-aanbod en het zendschema: a) het format van de radio-omroeporganisatie, namelijk: - de omschrijving van het algemene programma-aanbod en het profiel; - de motivering van de credibiliteit en de aantoonbare publieke waarde van het vooropgestelde project; de aantoonbare publieke waarde is de omschrijving van wat het concept van de omroep kan betekenen als meerwaarde voor de samenleving; - het zendschema; b) de inhoud, de mix en de diversiteit van de programma's, in het bijzonder van de programma's met een aanbod van muziek, informatie en ontspanning;2° voor de media-ervaring: a) voor het hoofd van de netwerkradio-omroeporganisatie, een relevante ervaring van ten minste vijf jaar in de auditieve mediasector of in een crossmediale mediaonderneming;b) voor het team van medewerkers, een mix van technische, commerciële, administratieve en radio-eigen competenties;3° voor het financiële plan: a) een geprojecteerde balans van de twee eerstvolgende exploitatiejaren;b) de specificatie van de herkomst van de financiële middelen in eigen vermogen en vreemd vermogen, die het mogelijk maken het businessplan en de geplande investeringen uit te voeren;4° voor het businessplan: a) de strategische visie en de doelstellingen op langere termijn voor de verdere ontwikkeling van de netwerkradio-omroeporganisatie;b) de samenhang tussen deze visie en de activiteiten die uitgebouwd worden voor deze verdere ontwikkeling, met vermelding van de manier waarop, met welke acties en middelen, in het bijzonder de gedane en voorgenomen investeringen, de omschrijving van de beoogde doelgroep, het geraamde marktaandeel en de verhouding ervan tot de adverteerders- en luisteraarsmarkt;5° voor de technische (zend)infrastructuur: a) de voorziene gedetailleerde technische uitrusting, infrastructuur, transmissie, vestiging en uitbouw van het zenderpark;b) de concrete timing voor de uitrol van de technische investeringen;6° de concrete invulling van het programma-aanbod voor informatie door een eigen radionieuwsdienst, met bijzondere aandacht voor: a) het aantal en de duur van de onderscheiden geplande journaals per dag;b) de verscheidenheid aan onderwerpen in de journaals;c) de voorgenomen verslaggeving van sociale en culturele evenementen;d) het voorziene aantal erkende beroepsjournalisten en overige redactiemedewerkers;e) de reeds opgedane ervaring op het vlak van de verzorging van mediaberichtgeving. De aanvullende kwalificatiecriteria, vermeld in het eerste lid, worden op de volgende wijze gewogen: 1° 40% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°, met een weging van 20% op onderdeel a) en 20% op onderdeel b);2° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 2°, met een weging van 7% op onderdeel a) en 3% op onderdeel b);3° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 3°, met een weging van 3% op onderdeel a) en 7% op onderdeel b);4° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 4°, met een weging van 3% op onderdeel a) en 7% op onderdeel b);5° 15% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 5°, met een weging van 5% op onderdeel a) en 10% op onderdeel b);6° 15% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 6°, met een weging van 3% op elk van de onderdelen.

Art. 4.De aanvullende kwalificatiecriteria voor de netwerkradio-omroeporganisaties, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 2° en 3°, van het decreet van 27 maart 2009, waaraan de aanvragen tot erkenning inhoudelijk en kwalitatief worden getoetst, zijn: 1° voor de concrete invulling van het programma-aanbod en het zendschema: a) het format van de radio-omroeporganisatie, namelijk: - de omschrijving van het specifieke programma-aanbod, het specifieke profiel of de specifieke doelgroep tot wie de radio-omroeporganisatie zich richt; - de motivering van de credibiliteit en de aantoonbare publieke waarde van het vooropgestelde project; de aantoonbare publieke waarde is de omschrijving van wat het concept van de omroep kan betekenen als meerwaarde voor de samenleving; - het zendschema; b) de inhoud, de mix en de diversiteit van de programma's of het aanbod;2° voor de media-ervaring: a) voor het hoofd van de netwerkradio-omroeporganisatie, een relevante ervaring van ten minste vijf jaar in de auditieve mediasector of in een crossmediale mediaonderneming;b) voor het team van medewerkers, een mix van technische, commerciële, administratieve en radio-eigen competenties;3° voor het financiële plan: a) een geprojecteerde balans van de twee eerstvolgende exploitatiejaren;b) de specificatie van de herkomst van de financiële middelen in eigen vermogen en vreemd vermogen, die het mogelijk maken het businessplan en de geplande investeringen uit te voeren;4° voor het businessplan: a) de strategische visie en de doelstellingen op langere termijn voor de verdere ontwikkeling van de netwerkradio-omroeporganisatie;b) de samenhang tussen deze visie en de activiteiten die uitgebouwd worden voor deze verdere ontwikkeling, met vermelding van de manier waarop, met welke acties en middelen, in het bijzonder de gedane en voorgenomen investeringen, de omschrijving van de beoogde doelgroep, het geraamde marktaandeel en de verhouding ervan met de adverteerders- en luisteraarsmarkt;5° voor de technische (zend)infrastructuur: a) de voorziene gedetailleerde technische uitrusting, infrastructuur, transmissie, vestiging en uitbouw van het zenderpark;b) de concrete timing voor de uitrol van de technische investeringen;6° a) voor de radio-omroeporganisatie, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 2°, van het decreet van 27 maart 2009, het deel van het aanbod via de invulling van het Nederlandstalige en Vlaamse profiel of muziekaanbod boven het verplichte deel zoals bepaald in artikel 2 van dit besluit, b) voor de radio-omroeporganisatie, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 3°, van het voormelde decreet, het deel van het aanbod via de invulling van het specifieke gekozen profiel of muziekaanbod en het deel Vlaamse muziekproducties in dat aanbod. De aanvullende kwalificatiecriteria, vermeld in het eerste lid, worden op de volgende wijze gewogen: 1° 45% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°, met een weging van 20% op onderdeel a) en 25% op onderdeel b);2° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 2°, met een weging van 7% op onderdeel a) en 3% op onderdeel b);3° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 3°, met een weging van 3% op onderdeel a) en 7% op onderdeel b);4° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 4°, met een weging van 3% op onderdeel a) en 7% op onderdeel b);5° 15% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 5°, met een weging van 5% op onderdeel a) en 10% op onderdeel b);6° 10% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 6° punt a) of punt b), naar gelang van het soort netwerkradio-omroeporganisatie waarvoor men een dossier indient. Afdeling 3. - Aanvullende kwalificatiecriteria voor de lokale

radio-omroeporganisaties

Art. 5.De aanvullende kwalificatiecriteria voor de lokale omroeporganisaties waaraan de aanvragen tot erkenning inhoudelijk en kwalitatief worden getoetst, zijn: 1° voor de concrete invulling van het programma-aanbod en het zendschema: a) het format van de radio-omroeporganisatie, namelijk: 1) de omschrijving van het specifieke programma-aanbod, het specifieke profiel of de specifieke doelgroep tot wie de radio-omroeporganisatie zich richt;2) de motivering van de credibiliteit en de aantoonbare publieke waarde van het vooropgestelde project;de aantoonbare publieke waarde is de omschrijving van wat het concept van de omroep kan betekenen voor de samenleving; 3) een gedetailleerd zendschema;4) de band met lokale gemeenschap als verbindende factor;b) de inhoud, de mix en de diversiteit van de programma's;c) de concrete invulling van het programma-aanbod voor informatie en journaals uit het eigen verzorgingsgebied, met bijzondere aandacht voor: 1) het aantal en de duur van de onderscheiden geplande journaals per dag;2) de verscheidenheid aan onderwerpen bij het brengen van informatie;3) de voorgenomen verslaggeving van sociale en culturele evenementen binnen het verzorgingsgebied;2° voor het financiële plan: a) een geprojecteerde balans van de twee eerstvolgende exploitatiejaren;b) de specificatie van de herkomst van de financiële middelen in eigen vermogen en vreemd vermogen;3° voor de technische (zend)infrastructuur: a) de voorziene gedetailleerde technische uitrusting, infrastructuur, transmissie, vestiging en uitbouw van het zenderpark;b) de concrete timing voor de uitrol van technische investeringen. De aanvullende kwalificatiecriteria, vermeld in het eerste lid, worden op de volgende wijze gewogen: 1° 55% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 1°, met een weging van 20% op onderdeel a) 20% op onderdeel b) en 15% op onderdeel c);2° 30% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 2°, met een weging van 10% op onderdeel a) en 20% op onderdeel b);3° 15% voor het criterium, vermeld in het eerste lid, 3°, met een weging van 5% op onderdeel a) en 10% op onderdeel b). Afdeling 4. - De erkenningsprocedure van de

netwerkradio-omroeporganisaties

Art. 6.De minister maakt via een oproep in het Belgisch Staatsblad bekend voor welke frequentiepakketten een aanvraag tot erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie kan worden ingediend, met vermelding van eventuele bijkomende nuttige informatie.

Art. 7.De aanvragen van erkenningen worden ingediend door een persoon die volgens de wet of de statuten bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Art. 8.De aanvragen van een erkenning worden elektronisch ingediend bij het Departement Cultuur, Jeugd en Media.

Art. 9.§ 1. Een kandidaat kan op straffe van onontvankelijkheid maximaal vier dossiers tot erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie indienen voor evenveel verschillende frequentiepakketten. De kandidaat geeft de volgorde en voorkeur aan tussen de ingediende erkenningsdossiers en de daarmee verbonden frequentiepakketten.

Kandidaten die voorstellen om niet alle frequentiecapaciteit uit het toegewezen frequentiepakket te gebruiken, komen niet in aanmerking voor erkenning. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wanneer de minister conform artikel 6 een oproep tot kandidaatstelling bekend maakt voor alle frequentiepakketten voor netwerkradio-omroeporganisaties samen met een oproep tot kandidaatstelling voor alle frequentiepakketten van lokale radio-omroeporganisaties, kan een kandidaat maximaal vier dossiers indienen voor evenveel verschillende frequentiepakketten over de verschillende soorten van radio-omroeporganisaties heen en in een combinatie door de kandidaat-indiener te bepalen. Ook hier geeft de kandidaat de volgorde en voorkeur aan tussen de ingediende dossiers. § 3. De aanvragen van een erkenning worden op straffe van niet-ontvankelijkheid ingediend binnen dertig dagen vanaf de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn kan noch verlengd noch ingekort worden.

De aanvraagdossiers bevatten de erkenningsaanvraag en alle bijbehorende documenten. De nadere modaliteiten over de elektronische indiening worden bepaald in de oproepen.

De procedure voor de toekenning van de erkenning start de eerste werkdag nadat de periode van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, verstreken is.

Art. 10.De aanvraag tot erkenning van een netwerkradio-omroeporganisatie bevat al de volgende documenten en gegevens: 1° de identificatie van de aanvrager, inclusief het bewijs dat hij gemachtigd is om namens de rechtspersoon een aanvraag in te dienen. Dit kan blijken via de verwijzing naar de benoeming op basis van de statuten dan wel op basis van een volmachtsdocument namens de rechtspersoon; 2° de statuten van de rechtspersoon;3° de lijst van bestuurders, met de vermelding van hun functie in de rechtspersoon;4° een opgave van de plaats waar de maatschappelijke zetel, de exploitatiezetel, de uitzendstudio, de productie-installaties en de zendinstallaties zullen liggen;5° een omschrijving van het algemene of specifieke profiel of concept van de netwerkradio-omroeporganisatie;6° een door elke bestuurder persoonlijk ondertekende verklaring dat hij geen politiek mandaat bekleedt en geen beheerder of bestuurder is van de VRT;7° a) ofwel het redactiestatuut voor de omroep, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 1°, van het decreet van 27 maart 2009;b) ofwel het redactiestatuut dan wel de naam van de redactie waarmee samengewerkt zal worden voor de omroepen vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 2° en 3°, van het voormelde decreet;c) ofwel de vermelding dat er geen journaals wordt gebracht voor de omroepen, vermeld in artikel 143/1, eerste lid, 2° en 3°, van het voormelde decreet;8° een opgave van de medewerkers bij de start;9° het bewijs van betaling ter dekking van de kosten;10° de roepnaam van het radiostation;11° de nodige aanvullende documenten, bewijzen en stukken ter motivering van de aanvullende kwalificatiecriteria.

Art. 11.Elke aanvrager van een erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie betaalt, voor hij zijn aanvraag bij het Departement Cultuur, Jeugd en Media indient, per aanvraag een som van 5.000 euro aan het Departement Cultuur, Jeugd en Media om de kosten voor het onderzoek en de administratieve handelingen van de erkenning te dekken. Dat bedrag is verschuldigd voor elke afzonderlijke aanvraag die wordt ingediend.

In geen geval kan de aanvrager van een erkenning als netwerkradio-omroeporganisatie de rechtstreeks of onrechtstreeks opgelopen kosten in het kader van de procedure terugvorderen van de Vlaamse Overheid.

Alleen als de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10, en dus onontvankelijk is, kan de betaalde som worden teruggevorderd.

Art. 12.De erkende netwerkradio-omroeporganisatie betaalt voor het gebruik en het behoud van de toegewezen frequenties vanaf het tweede volle kalenderjaar een jaarlijkse vergoeding per frequentiepakket van 5.000 euro aan de Vlaamse Regulator voor de Media.

De vergoeding wordt uiterlijk betaald op 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarop de vergoeding betrekking heeft.

De vergoedingen die op de vastgestelde vervaldatum niet betaald zijn, geven van rechtswege en zonder ingebrekestelling aanleiding tot een intrest tegen het wettelijke tarief, verhoogd met 2%. Die intrest wordt berekend naar rato van het aantal dagen achterstand.

Art. 13.Binnen dertig dagen na het verstrijken van de datum om een dossier in te dienen zendt de minister aan alle kandidaten een aangetekende brief met de lijst van alle kandidaturen die de minister ontvankelijk heeft bevonden. De voormelde brief wordt gestuurd naar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon.

De minister erkent de netwerkradio-omroeporganisaties uit de ontvankelijk bevonden kandidaturen binnen 120 dagen vanaf de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving. Als de minister binnen de voormelde periode geen beslissing neemt, wordt de erkenning voor dat frequentiepakket niet toegekend.

De erkenning wordt verleend onder voorwaarde dat de netwerkradio-omroeporganisatie die de erkenning krijgt, desgevallend en binnen de twee maanden na de datum van het verkrijgen van de erkenning, haar eigendomsstructuren, statuten en bestuurders aanpast ten einde in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 en van dit besluit.

Art. 14.De erkende kandidaat wordt binnen de termijn van 120 dagen, vermeld in artikel 13, tweede lid, met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van het erkenningsbesluit.

Elke niet-erkende kandidaat die zich voor een specifiek frequentiepakket kandidaat heeft gesteld, ontvangt met een aangetekende brief een afschrift van het erkenningsbesluit.

Art. 15.De termijnen in deze afdeling worden opgeschort van 17 juli tot en met 18 augustus en van 25 december tot en met 2 januari. Afdeling 5. - De erkenningsprocedure van de lokale

radio-omroeporganisaties

Art. 16.De minister maakt in het Belgisch Staatsblad bekend voor welke frequentiepakketten een aanvraag tot erkenning als lokale radio-omroeporganisatie kan worden ingediend, met vermelding van de eventuele bijkomende nuttige informatie.

Art. 17.De aanvragen van erkenningen worden ingediend door een persoon die volgens de wet of de statuten bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

Art. 18.De aanvragen van een erkenning worden elektronisch ingediend bij het Departement Cultuur, Jeugd en Media.

Art. 19.§ 1. Een kandidaat kan op straffe van onontvankelijkheid maximaal vier dossiers tot erkenning als lokale radio-omroeporganisatie voor evenveel verschillende frequentiepakketten indienen. De kandidaat geeft de volgorde en de voorkeur aan tussen de ingediende erkenningsdossiers en de daarmee verbonden frequentiepakketten.

Kandidaten die voorstellen om niet alle frequentiecapaciteit uit het toegewezen frequentiepakket te gebruiken, komen niet in aanmerking voor erkenning. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wanneer de Minister conform artikel 6 een oproep tot kandidaatstelling bekend maakt voor alle frequentiepakketten voor netwerkradio-omroeporganisaties samen met een oproep tot kandidaatstelling voor alle frequentiepakketten van lokale radio-omroeporganisaties, kan een kandidaat maximaal vier dossiers indienen voor evenveel verschillende frequentiepakketten over de verschillende soorten van radio-omroeporganisaties heen en in een combinatie door de kandidaat-indiener te bepalen. Ook hier geeft de kandidaat de volgorde en voorkeur aan tussen de ingediende dossiers. § 3. Overeenkomstig artikel 145, 2°, b) van het decreet van 27 maart 2009, worden de aanvragen van een erkenning op straffe van niet-ontvankelijkheid ingediend binnen dertig dagen vanaf de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Die termijn kan noch verlengd noch ingekort worden.

De kandidaat verwerft maximaal twee lokale frequentiepakketten waarop twee verschillende omroepprogramma's worden uitgezonden.

De aanvraagdossiers bevatten de erkenningsaanvraag en alle bijbehorende documenten. De nadere modaliteiten over de elektronische indiening worden bepaald in de oproepen.

De procedure voor de toekenning start de eerste werkdag nadat de periode van dertig dagen, vermeld in het eerste lid, verstreken is.

Art. 20.De aanvraag tot erkenning van een lokale radio-omroeporganisatie bevat al de volgende documenten en gegevens: 1° de identificatie van de aanvrager, inclusief het bewijs dat hij gemachtigd is om namens de rechtspersoon een aanvraag in te dienen. Dit kan blijken via de verwijzing naar de benoeming op basis van de statuten dan wel op basis van een volmachtsdocument vanuit de rechtspersoon; 2° de statuten van de rechtspersoon;3° de lijst van bestuurders, met de vermelding van hun functie in de rechtspersoon;4° een opgave van de plaats waar de maatschappelijke zetel, de exploitatiezetel, de uitzendstudio, de productie-installaties en de zendinstallaties zullen liggen;5° een omschrijving van het algemene of specifieke profiel of concept van de lokale radio-omroeporganisatie;6° a) ofwel het redactiestatuut dan wel de naam van de redactie waarmee samengewerkt zal worden voor de journaals;b) ofwel de vermelding dat er geen journaals worden gebracht;7° een opgave van de medewerkers bij de start;8° het bewijs van betaling ter dekking van de kosten;9° de roepnaam van het radiostation;10° de nodige aanvullende documenten, bewijzen en stukken ter motivering van de aanvullende kwalificatiecriteria.

Art. 21.Elke aanvrager van een erkenning als lokale radio-omroeporganisatie betaalt, voor hij zijn aanvraag bij het Departement Cultuur, Jeugd en Media indient, per aanvraag een som van 500 euro aan het Departement Cultuur, Jeugd en Media om de kosten voor het onderzoek en de administratieve handelingen van de erkenning te dekken. Dat bedrag is verschuldigd voor elke afzonderlijke aanvraag die wordt ingediend.

In geen geval kan de aanvrager van een erkenning als lokale radio-omroeporganisatie de rechtstreeks of onrechtstreeks opgelopen kosten in het kader van de procedure terugvorderen van de Vlaamse Overheid.

Alleen als de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20, en dus onontvankelijk is, kan de betaalde som worden teruggevorderd.

Art. 22.De erkende lokale radio-omroeporganisatie betaalt voor het gebruik en het behoud van de toegewezen frequenties of frequentiepakketten vanaf het tweede volle kalenderjaar een jaarlijkse vergoeding van 500 euro per radio-omroepprogramma aan de Vlaamse Regulator voor de Media.

De vergoeding wordt uiterlijk betaald op 30 april van het jaar dat volgt op het jaar waarop de vergoeding betrekking heeft.

De vergoedingen die op de vastgestelde vervaldatum niet betaald zijn, geven van rechtswege en zonder ingebrekestelling aanleiding tot een intrest tegen het wettelijke tarief, verhoogd met 2%. Die intrest wordt berekend naar rato van het aantal dagen achterstand.

Art. 23.Binnen dertig dagen na het verstrijken van de datum om een dossier in te dienen zendt de minister aan alle kandidaten een aangetekende brief met de lijst van alle kandidaturen die de minister ontvankelijk heeft bevonden. De aangetekende brief wordt gestuurd naar de maatschappelijke zetel van de rechtspersoon.

De minister erkent de lokale radio-omroeporganisaties binnen 120 dagen vanaf de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving. Als de minister binnen die periode geen beslissing neemt, wordt de erkenning voor de betrokken frequentie of het betrokken frequentiepakket niet toegekend.

De erkenning wordt verleend onder voorwaarde dat de lokale radio-omroeporganisatie die de erkenning krijgt, desgevallend en binnen de twee maanden na de datum van het verkrijgen van de erkenning, haar eigendomsstructuren, statuten en bestuurders aanpast ten einde in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 en van dit besluit.

Art. 24.De erkende kandidaat wordt binnen de termijn van 120 dagen, vermeld in artikel 23, tweede lid, met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van het erkenningsbesluit.

Elke niet-erkende kandidaat die zich voor een specifiek frequentiepakket kandidaat heeft gesteld, ontvangt met een aangetekende brief een afschrift van het erkenningsbesluit.

Art. 25.De termijnen in deze afdeling worden opgeschort van 17 juli tot en met 18 augustus en van 25 december tot en met 2 januari. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 betreffende de toekenning van zendvergunningen aan de erkende particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen

Art. 26.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juni 2003 betreffende de toekenning van zendvergunningen aan de erkende particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroepen wordt tussen het woord "regionale" en de woorden "en lokale" de zinsnede ", netwerk-" ingevoegd.

Art. 27.In artikel 1 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "regionale" en de woorden "en lokale" de zinsnede ", netwerk-" ingevoegd.

Art. 28.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 en 29 januari 2010, wordt een artikel 1/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 1/1.§ 1. De aanvragen van tijdelijke zendvergunningen vermelden de volgende gegevens: 1° de rechtspersoon of de aanvrager, met vermelding van het volledige adres;2° de contactpersonen;3° de benaming van het initiatief;4° de roepnaam;5° de datum of de periode van het evenement;6° de tijdstippen van uitzending; 7° een uittreksel van de landkaart - met een minimale schaal 1/25.000 - of een kaart uit gangbare internettoepassingen waarop de bepaalde opstellingsplaats van de zendinstallatie wordt aangegeven, alsook de vermelding van de geografische coördinaten van die plaats in lengte en breedte in graden, minuten en seconden; 8° het merk en het type van het genotificeerde zendtoestel, met de vermelding van de volledige technische specificaties van de fabrikant;9° het merk, het type en de karakteristieken van de antenne, met de volledige technische specificaties van de fabrikant, het volledige stralingsdiagram van de antenne, de hoogte van het midden van de nuttige stralingselementen van de antenne boven de begane grond en de cijferwaarde per 10° in geval van directionele antennes;10° het type en de lengte van de kabel die de zendapparatuur met de antenne verbindt, met de vermelding van de volledige technische specificatie van de fabrikant. § 2. Aanvragen van tijdelijke zendvergunningen moeten maximaal twaalf en minimaal negen weken voor de aanvang van het initiatief ingediend worden. De toekenning van een tijdelijke zendvergunning voor een bepaalde locatie is onder voorbehoud van de beschikbaarheid van een frequentie die inpasbaar is in het frequentieplan en die geen aanleiding geeft tot storing van het zendcomfort van andere omroepen.".

Art. 29.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "het Vlaamse Regulator voor de Media" worden telkens vervangen door de woorden "de Vlaamse Regulator voor de Media";2° het woord "zendvergunning" wordt telkens vervangen door de woorden "zendvergunning of tijdelijke zendvergunning".

Art. 30.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° de woorden "het Vlaamse Regulator voor de Media" worden vervangen door de woorden "de Vlaamse Regulator voor de Media".

Art. 31.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de inleidende zin worden de woorden "Het Vlaamse Regulator voor de Media" vervangen door de woorden "De Vlaamse Regulator voor de Media";2° in punt 5° worden de woorden "het Vlaamse Regulator voor de Media" vervangen door de woorden "de Vlaamse Regulator voor de Media".

Art. 32.In artikel 6, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, wordt het bedrag "200 euro" vervangen door het bedrag "250 euro".

Art. 33.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 2 februari 2007 en 29 januari 2010, wordt een artikel 6/1 ingevoegd, dat luidt als volgt: "

Art. 6/1.Voor een tijdelijke zendvergunning wordt een recht van 100 euro aangerekend, dat vooraf betaald wordt op het rekeningnummer van de Vlaamse Regulator voor de Media.". HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media

Art. 34.In artikel 20, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 juni 2006 betreffende de procedure voor de Vlaamse Regulator voor de Media, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, wordt tussen het woord "regionale" en de woorden "en lokale" de zinsnede ", netwerk-" ingevoegd.

Art. 35.Artikel 29 tot en met 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, worden opgeheven.

Art. 36.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluit van 30 maart 2007, 8 juni 2007, 18 juli 2008 en 29 januari 2010 wordt in het opschrift van afdeling III tussen het woord "regionale" en de woorden "of lokale" de zinsnede ", netwerk-" ingevoegd.

Art. 37.In artikel 35, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2010, wordt tussen het woord "regionale" en de woorden "of lokale" de zinsnede ", netwerk-" ingevoegd.

Art. 38.In artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 en 29 januari 2010, wordt het woord "omroeporganisatie" vervangen door de woorden "regionale televisieomroeporganisatie".

Art. 39.Artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 en 29 januari 2010, wordt vervangen door wat volgt: "

Art. 39.De algemene kamer kan op ieder ogenblik de erkenning van de particuliere radio-omroeporganisatie of de zendvergunning van de erkende radio-omroeporganisatie schorsen of intrekken als de betrokkene zich niet houdt aan de bepalingen van het decreet van 27 maart 2009, dit besluit, de voorwaarden van de erkenning, alsook in geval van erkende landelijke, regionale en netwerk- en lokale radio-omroeporganisaties, als de betrokkene zich niet houdt aan de voorwaarden in overeenstemming waarmee de erkenning door de Vlaamse Regering is verleend.

De schorsing of de intrekking wordt altijd voorafgegaan door een ingebrekestelling door de algemene kamer die de omroeporganisatie de kans biedt aan alle voorschriften te voldoen. De omroeporganisatie of het omroepnetwerk beschikt over ten minste een maand vanaf de verzending van de ingebrekestelling om de toestand te regulariseren.

De voormelde termijn kan door de algemene kamer worden verlengd, naargelang van de vastgestelde inbreuk. Op haar verzoek wordt de omroeporganisatie gehoord.

Geen enkele schorsing of intrekking geeft aanleiding tot een vergoeding noch tot terugbetaling van de kosten voor het indienen van een dossier tot erkenning als radio-omroeporganisatie of voor het jaarlijkse gebruik van een frequentie of een frequentiepakket".

Art. 40.Aan artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 en 29 januari 2010, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Ter uitvoering van artikel 134, tweede lid, van het decreet van 27 maart 2009 gaat de Vlaamse Regulator voor de Media jaarlijks na welke erkende radio-omroeporganisaties al hun activiteiten stopgezet hebben.

De Vlaamse Regulator voor de Media bezorgt die lijst aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het mediabeleid.". HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 waarbij de nodige frequenties voor analoge radio ter beschikking van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep worden gesteld

Art. 41.Aan artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 waarbij de nodige frequenties voor analoge radio ter beschikking van de Vlaamse Radio- en Televisieomroep worden gesteld wordt de volgende zin toegevoegd: "De Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie brengt de Vlaamse overheid bij elke ingebruikneming van een frequentie op de hoogte en verstrekt haar de nodige gegevens om nationale en internationale verplichtingen te vervullen.".

Art. 42.In de bijlage bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008, wordt de volgende tabel opgeheven: "In de hectometerband

Frequentie (kHz)

Opstelplaats

Positie (WGS84)

Vermogen (kW)

D (Directief) ND (Niet Directief)

OL

NB


927

Wolvertem

04° 18'05"

50° 58'42"

300

ND


". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroeporganisaties

Art. 43.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2007 betreffende de procedure en de aanvullende kwalificatiecriteria en voorwaarden voor de erkenning van particuliere landelijke, regionale en lokale radio-omroeporganisaties, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, worden de woorden ",regionale en lokale" vervangen door de woorden "en regionale".

Art. 44.In artikel 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het derde lid opgeheven;2° in paragraaf 2 wordt de zinsnede ", regionale en lokale" vervangen door de woorden "en regionale".

Art. 45.Artikel 6 en 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, worden opgeheven.

Art. 46.In artikel 8, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de zinsnede ", als regionale, of als lokale" wordt vervangen door de woorden "of als regionale".2° de woorden "de lokaliteit of naargelang van" worden opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de vaststelling van het digitaal frequentieplan voor aanbieders van radio- en televisieomroepnetwerken

Art. 47.In de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 houdende de vaststelling van het digitaal frequentieplan voor aanbieders van radio- en televisieomroepnetwerken worden de volgende bepalingen opgeheven:

Westelijk deel van het Nederlandse taalgebied en het volledige tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

65

Oostelijk deel van het Nederlandse taalgebied en het volledige tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad

62


". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendervergunningen

Art. 48.In artikel 28 van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 betreffende de voorwaarden en procedure voor het verkrijgen van een licentie voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijbehorende zendervergunningen worden tussen het woord "of" en het woord "frequentiekanalen" de woorden "de hen toegekende individuele of gegroepeerde" ingevoegd. HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen

Art. 49.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 2008 houdende de vastlegging van de pakketten van digitale frequenties die zullen worden vrijgegeven tijdens een eerste vergelijkende toets voor het verkrijgen van een vergunning voor het aanbieden van een radio- of televisieomroepnetwerk en de bijhorende zendvergunningen worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 2° wordt opgeheven; 2° aan punt 3° wordt de zin "DAB+ is een geavanceerde versie van DAB;" toegevoegd. HOOFDSTUK 1 0. - Slotbepalingen

Art. 50.Het koninklijk besluit van 10 december 1987 waarbij de nodige frequenties ter beschikking van de "Belgische Radio en Televisie, Nederlandse Uitzendingen" worden gesteld, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2008, wordt opgeheven.

Art. 51.Dit besluit treedt in werking op datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 52.De Vlaamse minister, bevoegd voor het mediabeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 april 2017.

De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel, S. GATZ

^