Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 maart 2011
gepubliceerd op 16 juni 2011

Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

bron
vlaamse overheid
numac
2011202871
pub.
16/06/2011
prom.
18/03/2011
ELI
eli/besluit/2011/03/18/2011202871/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MAART 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 7bis, § 1, eerste en tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006 en gewijzigd bij het decreet van 12 februari 2010, artikel 8, hersteld bij het decreet van 12 februari 2010, artikel 10, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 1999 en gewijzigd bij het decreet van 12 februari 2010, artikel 11, § 2, tweede lid, vervangen bij het decreet van 2 juni 2006, en artikel 12, § 1, derde lid, vervangen bij het decreet van 12 februari 2010;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, artikel 7;

Gelet op het decreet van 20 maart 2009 houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, artikel 7, tweede lid, en artikel 8, tweede lid;

Gelet op het decreet van 12 februari 2010 tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 12;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 17 december 2010;

Gelet op advies nr. 49.093/3 van de Raad van State, gegeven op 3 februari 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° agentschap Zorg en Gezondheid : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid;2° algemeen ziekenhuis : een ziekenhuis, met uitzondering van de psychiatrische ziekenhuizen en met uitzondering van de ziekenhuizen die uitsluitend beschikken over gespecialiseerde diensten voor behandeling en revalidatie (kenletter Sp), al of niet samen met diensten voor gewone hospitalisatie (kenletter H) of diensten neuropsychiatrie voor behandeling van volwassen patiënten (kenletter T) of diensten geriatrie (kenletter G);3° beschikbaarheidsvergoeding : de vergoeding voor het ontwerpen, bouwen, financieren en ter beschikking stellen van een voorziening door een opdrachtnemer voor een aanvrager, of een andere vergoeding in die zin.De betaling van de vergoeding wordt afhankelijk gemaakt van minimale beschikbaarheidvereisten; 4° centrum voor kortverblijf : een voorziening als vermeld in artikel 30 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;5° dagverzorgingscentrum : een voorziening als vermeld in artikel 25 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;6° decreet van 23 februari 1994 : het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;7° functie dagopname binnen een ziekenhuis : een aanwijsbare entiteit binnen de vestigingsplaats van een ziekenhuis, met uitzondering van een psychiatrisch ziekenhuis, waarin verstrekkingen worden verricht als vermeld in de desbetreffende artikelen van de overeenkomst tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, zonder dat die verstrekkingen aanleiding geven tot een ziekenhuisverblijf met overnachting;8° gebruikstoelage : een alternatieve vorm van investeringssubsidie als vermeld in artikel 7bis van het decreet van 23 februari 1994;9° lokaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 16 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;10° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen en voor het gezondheidsbeleid;11° opdrachtnemer : een rechtspersoon die, een samenwerkingsverband van rechtspersonen dat of een tijdelijke handelsvennootschap als vermeld in artikel 47 van het Wetboek van Vennootschappen, een voorziening ontwerpt, bouwt, financiert en ter beschikking stelt voor een aanvrager;12° project : het voorwerp van de geplande investering, omschreven in het masterplan, waarvoor een investeringssubsidie of investeringswaarborg wordt gevraagd;13° psychiatrisch verzorgingstehuis : een psychiatrisch verzorgingstehuis als vermeld in artikel 170 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;14° psychiatrisch ziekenhuis : een ziekenhuis als vermeld in artikel 3 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;15° regionaal dienstencentrum : een voorziening als vermeld in artikel 20 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;16° rust- en verzorgingstehuis : een rust- en verzorgingstehuis als vermeld in artikel 170 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008;17° verzorgingsinstelling : een ziekenhuis, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis of een functie dagopname binnen een ziekenhuis;18° voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : een woonzorgcentrum, een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf; 19° voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap : een van de voorzieningen, met uitzondering van de revalidatiecentra en de centra voor ontwikkelingsstoornissen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, als het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld, exclusief btw en algemene onkosten, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit van 19 juni 2009, hoger is dan het bedrag van 80.000 euro, exclusief btw en algemene onkosten. Dat bedrag van 80.000 euro wordt jaarlijks per 1 januari van rechtswege aangepast aan de bouwindex, waarbij de basisindex de bouwindex is van 1 januari 1994; 20° woonzorgcentrum : een voorziening als vermeld in artikel 37 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;21° ziekenhuis : een voorziening als vermeld in artikel 2 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008. HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op : 1° de sector van de verzorgingsinstellingen;2° de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;3° de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. Ter uitvoering van artikel 7bis van het decreet van 23 februari 1994 kan door het Fonds, binnen de perken van de begrotingskredieten, een gebruikstoelage verstrekt worden aan aanvragers, onder de voorwaarden, vermeld in het decreet van 23 februari 1994 en in dit besluit. HOOFDSTUK 3. - Algemene voorwaarden in de procedure om een gebruikstoelage te verkrijgen

Art. 3.De aanvrager komt alleen in aanmerking voor een gebruikstoelage als hij voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° erkend zijn om zorg- en dienstverlening te organiseren in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden;2° beschikken over een genotsrecht op het project, vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994.Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, twee verschillende personen zijn, mag er geen ongeoorloofde verwantschap bestaan tussen hen, als vermeld in artikel 4.

Art. 4.§ 1. De aanvrager en de eigenaar van de grond waarop een project wordt uitgevoerd of de aanvrager en de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt uitgevoerd, worden geacht een ongeoorloofde verwantschapsband te hebben als de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond een natuurlijke persoon is of een handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen, en als de ene rechtstreeks of onrechtstreeks de bevoegdheid in rechte of in feite heeft om bij de andere een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid. § 2. De ongeoorloofde verwantschapsband is in rechte en wordt onweerlegbaar vermoed als : 1° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de deelnamerechten van de aanvrager;2° de aanvrager in het bezit is van de meerderheid van de stemrechten die verbonden zijn aan het totaal van de effecten van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond;3° de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, of de aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de deelnamerechten van de aanvrager;4° de meerderheid van de bestuurders of de leden van de aanvrager op persoonlijke titel, alleen of samen, de meerderheid bezit of bezitten van de stemrechten die verbonden zijn aan de effecten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;5° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de aanvrager te benoemen of te ontslaan;6° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders of leden of zijn economische rechthebbenden het recht heeft of hebben om de meerderheid van de bestuurders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond te benoemen of te ontslaan;7° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond of de meerderheid van zijn bestuurders of aandeelhouders of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de aanvrager of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;8° de aanvrager of de meerderheid van zijn bestuurders, leden of zijn economische rechthebbenden krachtens de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of krachtens een gesloten overeenkomst over de bevoegdheid beschikt of beschikken om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van het bestuursorgaan of op de oriëntatie van het beleid;9° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de aanvrager stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;10° de aanvrager, zijn bestuurders of aandeelhouders op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond stemrechten hebben uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten die verbonden zijn aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen;11° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager onder een centrale leiding staan.Zij worden vermoed onder een centrale leiding te staan als : a) de centrale leiding voortvloeit uit de statuten van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, of uit een overeenkomst tussen alle betrokken entiteiten;b) de bestuursorganen van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, voor het merendeel uit dezelfde personen bestaan;c) de meerderheid van de aandelen of lidmaatschapsrechten van respectievelijk de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager, alsook de entiteit die de centrale leiding voert, worden gehouden door dezelfde personen;12° de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de aanvrager door een participatie van minstens tien % te nemen in het lidmaatschap van de aanvrager;13° de aanvrager rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond door een participatie van minstens tien % te nemen in het kapitaal van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond;14° de bestuurders of de aandeelhouders van de aanvrager enerzijds, en de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond of zijn bestuurders of de aandeelhouders anderzijds, bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten zijn.Voor de toepassing van deze bepaling worden personen die een wettelijk samenlevingscontract hebben gesloten, met echtgenoten gelijkgesteld.

De onverenigbaarheid wordt geacht op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand is gekomen, door echtscheiding of door het ophouden van het wettelijk samenlevingscontract. § 3. Voor de beoordeling van de gevallen, vermeld in paragraaf 2, is het niet belangrijk dat : 1° de bestuurders of aandeelhouders van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, of de bestuurders of leden van de aanvrager anderzijds, alleen of samen handelen.Tenzij anders wordt bewezen, worden personen die op hetzelfde ogenblik bestuurder of aandeelhouder zijn van de eigenaar van de grond, of van de houder van de zakelijke rechten op de grond en bestuurder of lid van de aanvrager, geacht samen te handelen; 2° de verwantschapsband op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze, met tussenplaatsing van andere entiteiten of tussenpersonen, tot stand komt;3° stemrechten worden geschorst of onderworpen zijn aan stemkrachtbeperking. § 4. De ongeoorloofde verwantschapsband kan in feite worden vermoed door het Fonds op basis van andere elementen dan de elementen, vermeld in paragraaf 2. Dat vermoeden is weerlegbaar door de aanvrager. § 5. Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de verwantschapsband tussen de aanvrager en de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond. § 6. Het Fonds heeft de mogelijkheid om, in elke fase van de procedure, aan de aanvrager aanvullende gegevens te vragen over de rechtsgeldigheid van zijn rechtsband met de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, en over de marktconformiteit van de vergoedingen die gebaseerd zijn op die rechtsband. HOOFDSTUK 4. - Bouwfysische, technische en kwalitatieve normen voor de investeringen

Art. 5.Om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, moet de investering plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de volgende algemene bouwfysische, technische en kwalitatieve normen : 1° de regelgeving over de brandveiligheid;2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat;4° het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties;5° de typebestekken, opgesteld door het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken;6° de regelgeving over de stedenbouw en de ruimtelijke ordening;7° de regelgeving over de milieuvergunningen;8° indien van toepassing, de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een ziekenhuis of in een functie dagopname binnen een ziekenhuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen als vermeld in artikel 58, 66 en 67 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.

Art. 7.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrisch verzorgingstehuis plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwfysische, technische en kwalitatieve normen als vermeld in artikel 170 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008.

Art. 8.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een woonzorgcentrum plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage XII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de zorg en kwaliteit van de zorg en de infrastructuur.

Art. 9.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een regionaal dienstencentrum, een lokaal dienstencentrum, een dagverzorgingscentrum of een centrum voor kortverblijf plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke erkenningsvoorwaarden, vermeld in bijlage VI, VII, IX en XI bij het besluit, vermeld in het artikel 8, inzonderheid overeenkomstig de voorwaarden die betrekking hebben op de infrastructuur.

Art. 10.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een gebruikstoelage in aanmerking te komen, de investering in een voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap plaatsvinden of plaatsgevonden hebben overeenkomstig de specifieke bouwtechnische en de bouwfysische normen, vermeld voor elk soort van voorziening in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap. HOOFDSTUK 5. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 11.Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager optreedt als bouwheer of desgevallend aankoper ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend om rechtstreeks bij te dragen in de kostprijs van het project. Afdeling 2. - De gebruikstoelage

Art. 12.Jaarlijks kan door het Fonds worden beslist, binnen de perken van de begrotingskredieten en volgens de procedure, vermeld in dit besluit, over de toekenning van een gebruikstoelage aan een aanvrager voor de uitvoering van zijn project. Die beslissing kan gedurende twintig opeenvolgende jaren worden genomen.

Het bedrag van de gebruikstoelage die in een bepaald jaar door het Fonds kan worden verstrekt, wordt berekend door een coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het bevel tot aanvang van de werken, van het plaatsen van de bestelling of van het verlijden van de authentieke aankoopakte ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de personen met een handicap; De coëfficiënt wordt jaarlijks door de minister in december bepaald en volgens de volgende formule berekend : coëfficiënt = R/1 - (1/ (1 + R))20, waarbij R = referentierentevoet.

De referentierentevoet wordt jaarlijks in december aangeleverd door het beleidsdomein Financiën en Begroting op basis van een tienjarige OLO en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde van de noteringen tijdens de periode van 1 september tot en met 30 november van het desbetreffende jaar, verhoogd met vijftien basispunten. De aldus bepaalde referentierentevoet wordt ieder jaar in december door het beleidsdomein Financiën en Begroting uiterlijk binnen de vijf eerste werkdagen van de maand december meegedeeld aan het Fonds.

De coëfficiënt die geldt voor een bepaald project, is de coëfficiënt die van toepassing is op de datum van het bevel tot aanvang van de werken, van het plaatsen van de bestelling of van het verlijden van de authentieke aankoopakte ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum. Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van

een principieel akkoord Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 13.Om in aanmerking te komen voor een gebruikstoelage voor een project, moet de aanvrager beschikken over een door de minister goedgekeurd masterplan en over een principieel akkoord van de minister.

Elke aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord voor een project wordt gericht aan het Fonds, met uitzondering van de aanvraag in de fase van het zorgstrategische plan, vermeld in artikel 14, die ingediend wordt bij het agentschap Zorg en Gezondheid. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden van het Fonds of van het agentschap Zorg en Gezondheid door de aanvrager, of van de aanvrager vermeld in deze afdeling, door het Fonds of door het agentschap Zorg en Gezondheid, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen vermeld in artikel 14 tot en met 24, en in artikel 30 tot en met 33. Voor de overige voorzieningen verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 25 tot en met 33.

Onderafdeling 2. Procedure voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg

Art. 14.In een eerste fase legt de aanvrager een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring voor. Die aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat : 1° voor een algemeen ziekenhuis : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de aanvrager : a) een lokaal of provinciaal bestuur is;b) een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut is als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;c) een instelling is die beheerst wordt door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven, of door het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen en het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;2° voor een woonzorgcentrum, een dagverzorgingscentrum en een centrum voor kortverblijf : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 63, eerste lid, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;3° voor een regionaal dienstencentrum en een lokaal dienstencentrum : de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 50 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;4° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen, vergezeld van, voor een algemeen ziekenhuis, het advies van de medische raad, vermeld in artikel 132 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, en eventueel van het advies van het coördinatiecomité, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen;5° het zorgstrategische plan, dat ten minste de volgende gegevens bevat : a) de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;b) de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;c) argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de aanvrager;d) de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;e) een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.

Art. 15.De aanvraag, vermeld in artikel 14, kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in acht exemplaren.

Om het zorgstrategische plan op te maken, moet de aanvrager modellen gebruiken die door het agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking worden gesteld. De aanvrager kan gegevens gebruiken die het agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking stelt. Het agentschap Zorg en Gezondheid kan aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager.

Het agentschap Zorg en Gezondheid stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een ontvangstbewijs naar de aanvrager met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Een aanvraag is ontvankelijk als de twee volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de aanvraag wordt ingediend op de wijze, vermeld in het eerste en het tweede lid;2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 14.

Art. 16.Het agentschap Zorg en Gezondheid maakt een evaluatienota op.

Binnen veertig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag stuurt het agentschap Zorg en Gezondheid de evaluatienota aangetekend naar de aanvrager.

De aanvrager beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota, om een reactienota in te dienen bij het agentschap Zorg en Gezondheid, of om het agentschap Zorg en Gezondheid te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de aanvrager beslist het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.

Art. 17.Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de reactienota of, als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn bezorgt het agentschap Zorg en Gezondheid het dossier in kwestie aan de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen, of aan de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg. De bevoegde commissie agendeert het dossier. Het dossier bestaat uit het zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota.

Art. 18.§ 1. In de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, zitten drie interne en drie externe leden.

De drie interne leden behoren tot een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ze worden aangesteld door de minister.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van verzorgingsvoorzieningen. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in gezondheidszorg.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in ouderenzorg of thuiszorg.

Naargelang de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de Commissies Zorgstrategie worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd. § 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van het agentschap Zorg en Gezondheid. § 3. De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed. § 4. Het agentschap Zorg en Gezondheid neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, waar. Het agentschap Zorg en Gezondheid verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.

Art. 19.De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 17, hebben als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.

Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening naar de minister gestuurd. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie. De beslissing van de minister wordt ter kennis gebracht van het Fonds en aangetekend verstuurd naar de aanvrager.

Art. 20.Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de aanvrager in een tweede fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen aan het Fonds. Die aanvraag kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.

Art. 21.De aanvraag, vermeld in artikel 20, bevat de volgende gegevens en documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, eerste lid, 1°, 2° of 3°;3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project;4° als het een project met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige prefinanciering van het project;5° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.

Art. 22.De stukken, vermeld in artikel 21, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een schets van de bedoelde investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening;5° indien van toepassing, een opdeling van de investering in projectonderdelen en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.

Art. 23.Als de aanvraag, vermeld in artikel 20, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag naast de stukken, vermeld in de artikelen 21 en 22, bovendien de volgende stukken bevatten : 1° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag; 2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;3° een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100 met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;6° een gedetailleerde raming van het project;7° de oppervlakteberekening van het project;8° in voorkomend geval een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;9° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;10° een initieel programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen; 11° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;12° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.

Art. 24.De aanvraag, vermeld in artikel 20, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bij de aanvraag gevoegd worden.

In afwijking van het eerste lid is bij een lokaal dienstencentrum een aankoop zonder verbouwing mogelijk. In dat geval moet de aanvraag, vermeld in artikel 20, bovendien de volgende stukken bevatten : 1° de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde;2° de bouwvergunning en het bijhorende brandpreventieverslag met betrekking tot het aan te kopen gebouw.Ingeval van functiewijziging van het betrokken gebouw wordt de aanvraag aangevuld, met betrekking tot de toekomstige bestemming, met een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager werd ondertekend en dat ter kennisgeving werd bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst; 3° de plannen op schaal 1/100 met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;4° een conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;6° een raming van het project;7° de oppervlakteberekening van het project;8° een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;9° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen. 10° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4. Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen

Art. 25.De aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord wordt door de verzorgingsinstellingen, behalve het algemeen ziekenhuis, en door de voorziening voor de sociale integratie van personen met een handicap ingediend in twee exemplaren. De aanvraag kan aangetekend verstuurd worden of aan de gemachtigde ambtenaar afgegeven worden tegen ontvangstbewijs.

Art. 26.De aanvraag, vermeld in artikel 25, bevat de volgende documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager voor zijn vorm van rechtspersoonlijkheid in aanmerking komt voor erkenning in zijn sector;3° het masterplan en het betreffende project;4° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.

Art. 27.De stukken, vermeld in artikel 26, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een schets van de investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en waarbij, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening gevoegd zijn;5° indien van toepassing, een opdeling van de investeringen in projectonderdelen en de respectieve uitvoeringstermijnen ervan.

Art. 28.Als de aanvraag, vermeld in artikel 25, betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 26 en 27, de volgende stukken bevatten : 1° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag; 2° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;3° een voorontwerp van de plannen op schaal 1/100, met vermelding van eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;4° een gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;5° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;6° een gedetailleerde raming van het project;7° de oppervlakteberekening van het project;8° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;9° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;10° een initieel programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen; 11° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;12° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.

Art. 29.De aanvraag, vermeld in artikel 25, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bij de aanvraag gevoegd worden.

Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies

Art. 30.§ 1. Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 20 of artikel 25, voldoet aan de toepasselijke bepalingen van artikel 20 tot en met 24, of artikel 25 tot en met 29.

Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. § 2. Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het agentschap Zorg en Gezondheid over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de aanvrager;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;f) wat het algemeen ziekenhuis, de voorziening voor ouderen en de voorziening in de thuiszorg betreft : over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de aanvrager;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers.3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds : a) over de financiële aspecten, onder meer over de begrotingsweerslag op het activiteitenprogramma bij de exploitatie van het project, waarbij ook gevraagd wordt een raming op te maken van de eventuele financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren;b) over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, bij een aanvraag voor de aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen;c) over de controle van de verwantschapsband, vermeld in de artikelen 3 en 4. § 3. De agentschappen en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.

Art. 31.Het Fonds roept minstens tweemaandelijks een coördinatiecommissie samen. Die coördinatiecommissie is samengesteld uit de vertegenwoordigers van het Fonds en van het intern verzelfstandigd agentschap waaraan het advies, vermeld in artikel 30, § 2, is gevraagd. De Inspectie van Financiën wordt op elke vergadering van de coördinatiecommissie uitgenodigd. De adviezen die zijn uitgebracht volgens de bepalingen van artikel 30, § 2 en § 3, worden op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de coördinatiecommissie geplaatst.

De commissie heeft tot taak in overleg een advies op te maken over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord, en dat advies aan de minister te bezorgen.

Bij gebrek aan een eensgezind standpunt wordt in het advies melding gemaakt van de verschillende standpunten.

Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het principieel akkoord en wijziging van het principieel akkoord

Art. 32.§ 1. Bij gunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31, legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de minister, waarbij het masterplan wordt goedgekeurd en het principieel akkoord voor het project in kwestie wordt verleend.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord. § 2. Bij ongunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31, legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom het masterplan niet kan worden goedgekeurd of waarom geen principieel akkoord voor het project in kwestie kan worden gegeven.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord. § 3. Als de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31, geen eensgezind standpunt heeft ingenomen, wordt het advies, vermeld in artikel 31, derde lid, binnen dertig kalenderdagen bezorgd aan de minister die beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord voor het project in kwestie. § 4. De aanvrager wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de minister. § 5. De goedkeuring van het masterplan is geen verbintenis om een principieel akkoord te verlenen voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen. § 6. Een principieel akkoord houdt in dat het project van de aanvrager in principe in aanmerking komt voor een gebruikstoelage. Een principieel akkoord vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is. § 7. Als de aanvrager voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over een principieel akkoord over het project, komt hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project. § 8. De aanvrager moet met betrekking tot het project het bevel geven tot aanvang van de werken, de bestelling plaatsen of de authentieke akte verlijden ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum binnen twee jaar na de datum van het principieel akkoord, zoniet vervalt het principieel akkoord. Nadat de aanvrager het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken, de bestelling geplaatst heeft of de voormelde authentieke akte verleden heeft, bezorgt de aanvrager onmiddellijk een kopie van het bevel, van de bestelling of van de authentieke akte aan het Fonds. § 9. Als de gebruikstoelage betrekking heeft op verschillende projectonderdelen, kan de minister op voorhand en per project het percentage van de gebruikstoelage bepalen dat per projectonderdeel wordt vrijgegeven.

Art. 33.Uiterlijk negentig kalenderdagen voor de aanvang van de werkzaamheden die betrekking hebben op het project, kan de aanvrager een wijziging aanvragen van het principieel akkoord. Die aanvraag tot wijziging wordt omstandig gemotiveerd en bevat de stukken die gewijzigd zijn ten opzichte van de aanvraag voor het oorspronkelijke principieel akkoord. De aanvraag wordt aangetekend verstuurd naar het Fonds.

Het Fonds stuurt, binnen zeven kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid.

Het Fonds vraagt advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Zorg en Gezondheid;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap;3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds. Na advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31, beslist de minister over de aanvraag tot wijziging van het principieel akkoord binnen zestig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

De aanvrager wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van het akkoord van de minister met de aanvraag, of van de negatieve beslissing.

Als, in het kader van de procedure tot wijziging van het principieel akkoord, de aanvrager voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft, een bestelling geplaatst heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over het akkoord van de minister met de aanvraag tot wijziging van het principieel akkoord over het project, komt de aanvrager niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project.

Ook in geval van een gewijzigd principieel akkoord moet de aanvrager het bevel geven tot aanvang van de werken of de bestelling plaatsen met betrekking tot het project binnen twee jaar na de datum van het oorspronkelijke principieel akkoord, zoniet vervalt het gewijzigde principieel akkoord. Nadat de aanvrager het bevel gegeven heeft tot aanvang van de werken of de bestelling geplaatst heeft, bezorgt de aanvrager onmiddellijk een kopie van het bevel of van de bestelling aan het Fonds. Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de

betaling Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 34.Na de ontvangst van het principieel akkoord of, in voorkomend geval, van het akkoord van de minister met de wijziging van het principieel akkoord, kan de aanvrager met een aangetekende brief een eerste aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage bij het Fonds indienen. Die eerste aanvraag kan op zijn vroegst ingediend worden in het jaar na het jaar waarin de aanvrager het bevel heeft gegeven tot aanvang van de werken, waarin hij de bestelling geplaatst heeft of waarin de authentieke akte werd verleden ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum.

Als de aanvrager bij een aanvraag al bepaalde stukken heeft bezorgd aan het Fonds, hoeven dezelfde stukken niet meer gevoegd te worden bij zijn aanvraag in de daaropvolgende jaren. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden van het Fonds door de aanvrager, of van de aanvrager, vermeld in deze afdeling, door het Fonds, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Onderafdeling 2. - Aanvraagprocedure en onderzoek

Art. 35.Een aanvraag voor een gebruikstoelage bevat de volgende stukken : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een gebruikstoelage voor het jaar in kwestie aan te vragen;2° een verslag van de aanvrager over de gedetailleerde conceptnota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen, met vermelding van eventuele wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke conceptnota;3° een definitief programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;4° een verslag over alle eventuele wijzigingen ten opzichte van de as-builtdossiers;5° een verslag over het blijven beantwoorden aan de doelstellingen, prestatie-eisen en technische outputspecificaties, vermeld in het definitieve programma van eisen;6° voor de aanvragen die onder de toepassing vallen van artikel 74 tot en met 83, een door de aanvrager ondertekend stuk waarin hij een verklaring opneemt over de mate waarin zijn aanvraag beantwoordt aan de normen, vermeld in artikel 74 tot en met 83;7° voor de aanvragen waarbij de aanvrager geen eigenaar is van de grond of niet de houder is van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, aanvullend een verklaring van de aanvrager dat hij zich niet bevindt in een geval van ongeoorloofde verwantschap als vermeld in de artikelen 3 en 4;8° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994. In afwijking van het eerste lid bevat een aanvraag voor een gebruikstoelage bij een aankoop zonder verbouwing van een lokaal dienstencentrum de volgende stukken : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een gebruikstoelage voor het jaar in kwestie aan te vragen;2° een verslag van de aanvrager over de eventuele wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke conceptnota;3° een geactualiseerd programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;4° een verslag over alle eventuele wijzigingen ten opzichte van de as-builtdossiers;5° een verslag over het blijven beantwoorden aan de doelstellingen, prestatie-eisen en technische outputspecificaties, vermeld in het programma van eisen;6° voor de aanvragen die onder de toepassing vallen van artikel 77, een door de aanvrager ondertekend stuk waarin hij een verklaring opneemt over de mate waarin zijn aanvraag beantwoordt aan de normen, vermeld in artikel 77;7° voor de aanvragen waarbij de aanvrager geen eigenaar is van de grond of niet de houder is van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, aanvullend een verklaring van de aanvrager dat hij zich niet bevindt in een geval van ongeoorloofde verwantschap als vermeld in de artikelen 3 en 4;8° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994. Het Fonds stuurt, binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid of in het tweede lid.

Art. 36.§ 1. Voor de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg vraagt het Fonds, bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag als vermeld in artikel 35, advies aan het agentschap Zorg en Gezondheid, over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° over de conformiteit met het principieel akkoord;3° over het beantwoorden aan de normen die gelden voor de aanvrager, vermeld in artikel 8 en 9. § 2. Voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap vraagt het Fonds, bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag als vermeld in artikel 35, advies aan het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° over de conformiteit met het principieel akkoord;3° over het beantwoorden aan de normen die gelden voor de aanvrager, vermeld in artikel 10. § 3. Voor de sector van de verzorgingsinstellingen vraagt het Fonds, bij iedere aanvraag tot verstrekking van een gebruikstoelage voor de ingebruikname, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, vermeld in artikel 35, advies aan het agentschap Zorg en Gezondheid, over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° over de conformiteit met het principieel akkoord;3° over het beantwoorden aan de normen die gelden voor de aanvrager, vermeld in artikel 6 en 7;4° over het beantwoorden aan de specifieke normen inzake bezettingsgraad, vermeld in artikel 80, 81 en 82. Bij iedere aanvraag van een gebruikstoelage vanaf de ingebruikname wordt alleen advies gevraagd over de specifieke normen inzake bezettingsgraad, vermeld in artikel 80, 81 en 82. § 4. Het Fonds kan aanvullend altijd advies vragen aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds, of aan een of meer externe deskundigen over de volgende aangelegenheden, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds : 1° de financiële aspecten;2° de conformiteit met het principieel akkoord, over het beantwoorden aan de normen die gelden voor de aanvrager, vermeld in artikel 5, 6, 7, 8, 9 en 10, en over de naleving van de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten;3° de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4. § 5. De agentschappen, de ambtenaren en de externe deskundigen, vermeld in dit artikel, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Hun advies wordt opgemaakt op basis van een onderzoek ter plaatse of op basis van stukken.

Bij een plaatsbezoek legt de aanvrager de volgende beschikbare stukken van het project ter inzage voor : 1° het proces-verbaal van de opening van de inschrijvingen;2° alle biedingen;3° de verslagen van de controle van de biedingen;4° de door de aanvrager gemotiveerde keuze van de aannemer of leverancier;5° de bestekken;6° een kopie van het proces-verbaal van voorlopige oplevering;7° een kopie van de eindafrekeningen en van de as-builtdossiers;8° een bewijs van betaling van het kunstwerk of de kunstwerken in geval van toepassing van de regelgeving houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Als wordt afgezien van een plaatsbezoek, kunnen de agentschappen, de ambtenaren en de externe deskundigen, vermeld in dit artikel, de beschikbare stukken van het project, laten opsturen door de aanvrager.

Art. 37.De adviezen, vermeld in artikel 36, worden aan het Fonds bezorgd binnen veertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag. Bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, beslist de minister over het al dan niet verstrekken van een gebruikstoelage. Met het oog daarop legt het Fonds een ontwerp van beslissing voor aan de minister binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviezen. Bij de andere aanvragen beslist het personeelslid dat belast is met de algemene leiding van het Fonds over de toekenning van een gebruikstoelage.

Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage en betaling

Art. 38.De aanvrager wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing over de toekenning van een gebruikstoelage.

Na de ondertekening van de beslissing tot het verstrekken van een gebruikstoelage legt het Fonds, op naam van de aanvrager, de gebruikstoelage vast en betaalt ze uit. HOOFDSTUK 6. - De projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 39.Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager niet optreedt als bouwheer en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend als bijdrage in een beschikbaarheidsvergoeding als vermeld in artikel 1, 3°. Afdeling 2. - De gebruikstoelage

Art. 40.Jaarlijks kan door het Fonds worden beslist, binnen de perken van de begrotingskredieten en volgens de procedure, vermeld in dit besluit, over de toekenning van een gebruikstoelage aan een aanvrager voor de uitvoering van zijn project. Die beslissing kan gedurende twintig opeenvolgende jaren worden genomen.

Het bedrag van de gebruikstoelage die in een bepaald jaar door het Fonds kan worden verstrekt, wordt berekend door een coëfficiënt toe te passen op het totale bedrag dat wordt berekend en vastgesteld op de datum van het definitieve principieel akkoord, vermeld in artikel 48, § 2, naargelang van de aard van de investering, overeenkomstig de bepalingen van een van de volgende besluiten : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de verzorgingsvoorzieningen;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor personen met een handicap; De coëfficiënt wordt jaarlijks door de minister in december bepaald en volgens de volgende formule berekend : coëfficiënt = [R/1 - (1/ (1 + R))20 x 95 %, waarbij R = referentierentevoet.

De referentierentevoet wordt jaarlijks in december aangeleverd door het beleidsdomein Financiën en Begroting op basis van een tienjarige OLO en stemt overeen met het rekenkundig gemiddelde van de noteringen tijdens de periode van 1 september tot en met 30 november van het desbetreffende jaar, verhoogd met vijftien basispunten. De aldus bepaalde referentierentevoet wordt ieder jaar in december door het beleidsdomein Financiën en Begroting uiterlijk binnen de vijf eerste werkdagen van de maand december meegedeeld aan het Fonds.

De coëfficiënt die geldt voor een dergelijk project, is de coëfficiënt die van toepassing is op de datum van het definitieve principieel akkoord. Afdeling 3. - De goedkeuring van een masterplan en het verkrijgen van

een voorlopig en definitief principieel akkoord Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 41.Om in aanmerking te komen voor een gebruikstoelage voor een bepaald project, moet de aanvrager beschikken over een door de minister goedgekeurd masterplan en over een definitief principieel akkoord van de minister.

Elke aanvraag tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord voor een bepaald project wordt gericht aan het Fonds, met uitzondering van de aanvraag in de fase van het zorgstrategische plan, vermeld in artikel 42, die ingediend wordt bij het agentschap Zorg en Gezondheid. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden van het Fonds of van het agentschap Zorg en Gezondheid door de aanvrager, of van de aanvrager vermeld in deze afdeling, door het Fonds of door het agentschap Zorg en Gezondheid, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Voor een algemeen ziekenhuis, voor een voorziening voor ouderen en voor een voorziening in de thuiszorg verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 42 tot en met 53, en in artikel 60 tot en met 62. Voor de overige voorzieningen verloopt de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een principieel akkoord volgens de bepalingen, vermeld in artikel 54 tot en met 62.

Onderafdeling 2. - Procedure voor de algemene ziekenhuizen en voor de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg

Art. 42.In een eerste fase legt de aanvrager een plan met de zorgstrategische aspecten van het masterplan ter goedkeuring voor. Die aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan bevat : 1° voor een algemeen ziekenhuis : de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager : a) een lokaal of provinciaal bestuur is;b) een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut is als vermeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;c) een instelling is die beheerst wordt door de wet van 12 augustus 1911 waarbij de rechtspersoonlijkheid verleend wordt aan de universiteiten van Brussel en Leuven, of door het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, en door het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;2° voor een woonzorgcentrum, een dagverzorgingscentrum en een centrum voor kortverblijf : de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 63, eerste lid, van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;3° voor de regionale dienstencentra en de lokale dienstencentra : de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager over een rechtsvorm beschikt als vermeld in artikel 50 van het Woonzorgdecreet van 13 maart 2009;4° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het zorgstrategische plan goed te keuren en in te dienen, vergezeld van, voor de algemene ziekenhuizen, het advies van de medische raad, vermeld in artikel 132 van de wet betreffende de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, en eventueel van het advies van het coördinatiecomité, vermeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen;5° het zorgstrategische plan, dat ten minste de volgende gegevens bevat : a) de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod, infrastructuur, ligging en samenwerkingsverbanden;b) de toekomstvisie met betrekking tot diezelfde elementen en de geplande rol in de regio;c) argumenten die de wenselijkheid en haalbaarheid van die toekomstvisie aantonen, op basis van een grondige omgevingsanalyse, met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de aanvrager;d) de voorwaarden die vervuld moeten worden om de nagestreefde visie te realiseren;e) een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep en de geplande capaciteit per onderdeel.

Art. 43.De aanvraag, vermeld in artikel 42, kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in acht exemplaren.

Om het zorgstrategische plan op te maken, moet de aanvrager modellen gebruiken die door het agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking worden gesteld. De aanvrager kan gegevens gebruiken die het agentschap Zorg en Gezondheid ter beschikking stelt. Het agentschap Zorg en Gezondheid kan aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager.

Het agentschap Zorg en Gezondheid stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag tot goedkeuring van het zorgstrategische plan een bewijs van ontvangst naar de aanvrager met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Een aanvraag is ontvankelijk als de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de aanvraag wordt ingediend op de wijze, vermeld in het eerste en het tweede lid;2° de aanvraag bevat de nodige stukken, vermeld in artikel 42.

Art. 44.Het agentschap Zorg en Gezondheid maakt een evaluatienota op.

Binnen veertig kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag stuurt het agentschap Zorg en Gezondheid de evaluatienota aangetekend naar de aanvrager.

De aanvrager beschikt over een termijn van veertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de evaluatienota, om een reactienota in te dienen bij het agentschap Zorg en Gezondheid, of om het agentschap Zorg en Gezondheid te laten weten dat hij een grondige aanpassing van zijn zorgstrategische plan zal doorvoeren. Als de aanvrager beslist het zorgstrategische plan grondig aan te passen, start de procedure van voren af aan.

Art. 45.Binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de reactienota of, als binnen de gestelde termijn geen reactienota werd ingediend, binnen vijftien kalenderdagen na het verstrijken van die termijn bezorgt het agentschap Zorg en Gezondheid het dossier in kwestie aan de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen, of aan de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg. De bevoegde commissie agendeert het dossier. Het dossier bestaat uit het zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota.

Art. 46.§ 1. In de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, zitten drie interne en drie externe leden.

De drie interne leden behoren tot een agentschap van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Ze worden aangesteld door de minister.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de algemene ziekenhuizen is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van verzorgingsvoorzieningen. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in gezondheidszorg.

Bij de Commissie Zorgstrategie voor de voorzieningen voor ouderen en de voorzieningen in de thuiszorg is één extern lid afkomstig uit de adviesraad die bevoegd is voor de behandeling van bezwaar- of verweermiddelen inzake de erkenning van voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg. Twee externe leden worden aangesteld wegens hun deskundigheid in ouderenzorg of thuiszorg.

Naargelang de te behandelen dossiers op de vergaderingen van de Commissies Zorgstrategie worden de externe leden gekozen uit een lijst die de minister heeft goedgekeurd. § 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van het agentschap Zorg en Gezondheid. § 3. De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, stellen een huishoudelijk reglement op waarin de werking, de aanstelling van de externe leden en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed. § 4. Het agentschap Zorg en Gezondheid neemt het secretariaat van de Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, waar. Het agentschap Zorg en Gezondheid verstrekt aan de Commissies Zorgstrategie de inlichtingen die voor de werking ervan noodzakelijk zijn.

Art. 47.De Commissies Zorgstrategie, vermeld in artikel 45, hebben als opdracht de minister te adviseren over de ingediende zorgstrategische plannen.

Het advies van de Commissie Zorgstrategie wordt, samen met het ingediende zorgstrategische plan, de evaluatienota en de eventuele reactienota, binnen vijftien kalenderdagen na de adviesverlening naar de minister gestuurd. De minister neemt een beslissing tot gehele of gedeeltelijke goedkeuring of afkeuring van het zorgstrategische plan binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het advies van de Commissie Zorgstrategie. De beslissing van de minister wordt ter kennis gebracht van het Fonds en aangetekend verstuurd naar de aanvrager.

Art. 48.§ 1. Na de goedkeuring van het zorgstrategische plan kan de aanvrager in een volgende fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voorleggen. Die aanvraag kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren. § 2. Na het verkrijgen van de goedkeuring van het technische en financiële aspect van het masterplan en na het verkrijgen van het voorlopige principieel akkoord voor het betreffende project, kan de aanvrager het definitieve principieel akkoord vragen voor het betreffende project. Die aanvraag kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs.

De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.

Art. 49.De aanvraag, vermeld in artikel 48, § 1, bevat de volgende gegevens en documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, eerste lid, 1°, 2° of 3°;3° het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project;4° als het een project met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord betreft als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, de gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over de nodige financiële middelen die vereist zijn voor de volledige prefinanciering van het project;5° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.

Art. 50.De stukken, vermeld in artikel 49, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving, aan de hand van het door de minister goedgekeurde zorgstrategische plan, van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een omschrijving van de bedoelde investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de bedoelde investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening.

Art. 51.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 1, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 49 en 50, de volgende stukken bevatten : 1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;2° een raming van de bouwkosten van het project;3° een inschatting van de oppervlakte van het project;4° een raming van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin deze verschuldigd is door de aanvrager;5° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.

Art. 52.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 2, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag de volgende stukken bevatten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;2° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, eerste lid, 1°, 2°, of 3°;3° de eventuele wijzigingen van het technische en financiële aspect van het masterplan en het betreffende project, vermeld in artikel 49, 3°;4° de eventuele wijzigingen van het financieel plan, vermeld in artikel 50, 4°; 5° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag; 6° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;7° de plannen op schaal 1/100, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;8° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;9° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;10° de bouwkosten van het project;11° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;12° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;13° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;14° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en de specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen; 15° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;16° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding;17° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en met behoud van de toepassing van de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.

Art. 53.De aanvraag, vermeld in artikel 48, § 2, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de aanvraag de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bevatten.

Onderafdeling 3. - Procedure voor de overige voorzieningen

Art. 54.§ 1. De verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap leggen in een eerste fase van de procedure tot goedkeuring van een masterplan en tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord het masterplan en het betreffende project ter goedkeuring voor. Die aanvraag kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren. § 2. Na het verkrijgen van de goedkeuring van het masterplan en na het verkrijgen van het voorlopige principieel akkoord voor het betreffende project, vermeld in paragraaf 1, kunnen de verzorgingsinstellingen, behalve de algemene ziekenhuizen, en de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap in een tweede fase het definitieve principieel akkoord vragen voor het betreffende project.

Die aanvraag kan aangetekend worden verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar worden afgegeven tegen ontvangstbewijs. De aanvraag wordt ingediend in twee exemplaren.

Art. 55.De aanvraag, vermeld in artikel 54, § 1, bevat de volgende documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het masterplan en het betreffende project goed te keuren en in te dienen;2° de nodige bescheiden, statuten of documenten, waaruit blijkt dat de aanvrager voor zijn vorm van rechtspersoonlijkheid in aanmerking komt voor erkenning in zijn sector;3° het masterplan en het betreffende project;4° een verklaring op erewoord over het project waarvoor een principieel akkoord wordt gevraagd, voor de toepassing van artikel 85.

Art. 56.De stukken, vermeld in artikel 55, 3°, bevatten minstens de volgende onderdelen : 1° een beschrijving van de bestaande infrastructuur, met bijzondere aandacht voor het historische en architectonische belang, de leeftijd, functionaliteit, gebruiksintensiteit, leefbaarheid en energie-efficiëntie;2° een beschrijving van alle investeringen die de aanvrager in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de doelgroep, de geplande capaciteit per onderdeel, de fasering en de geplande uitvoeringstermijnen met kostenraming;3° een omschrijving van de investeringswerkzaamheden;4° een financieel plan voor de investeringen, gedetailleerd voor het project, en, voor de aanvragers die niet onderworpen zijn aan het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vergezeld van de laatst goedgekeurde jaarrekening en, in voorkomend geval, van het verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening.

Art. 57.Als het een aanvraag betreft tot het verkrijgen van een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 54, § 1, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag, naast de stukken, vermeld in artikel 55 en 56, de volgende stukken bevatten : 1° een conceptnota over de functionele opvattingen, met inbegrip van de outputspecificaties;2° een raming van de bouwkosten van het project;3° een inschatting van de oppervlakte van het project;4° een raming van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is door de aanvrager;5° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager in de zin van artikel 3 en 4.

Art. 58.Als het een aanvraag betreft tot het verkijgen van een definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 54, § 2, die betrekking heeft op werkzaamheden, moet die aanvraag de volgende stukken bevatten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om het definitieve principieel akkoord voor het betreffende project aan te vragen;2° de eventuele wijzigingen van het masterplan en het betreffende project, vermeld in artikel 55, 3°;3° de eventuele wijzigingen van het financieel plan, vermeld in artikel 56, 4°; 4° als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is, een stedenbouwkundig attest of, voor de aanvragen van publiekrechtelijke rechtspersonen of voor handelingen van algemeen belang als vermeld in artikel 4.1.1, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, een akkoord van de vergunningverlenende instantie over een principeaanvraag; 5° een advies van de bevoegde brandweerdienst of een verslag van de bespreking met de bevoegde brandweerdienst, dat door de aanvrager is ondertekend en dat ter kennisgeving is bezorgd aan de bevoegde brandweerdienst;6° de plannen op schaal 1/100, met vermelding van een eventuele uitbreiding in toekomstige projecten;7° een gedetailleerde nota over de functionele, bouwfysische en bouwtechnische opvattingen;8° een verslag over het gevolg dat is gegeven aan de voorafgaande werkvergaderingen en aan de aanbevelingen van de agentschappen;9° de bouwkosten van het project;10° de oppervlakteberekening van het project, eventueel opgedeeld in projectonderdelen;11° in voorkomend geval, een bodemattest overeenkomstig de regelgeving betreffende de bodemsanering;12° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994;13° het programma van eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen.Een programma van eisen is een basisdocument waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen worden bepaald. Per type van lokaal worden de objectief evalueerbare comfortgrenswaarden en specifieke technische eisen vermeld. De minister bepaalt de minimumeisen en de voorwaarden op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen; 14° een akkoordbrief, ondertekend door de aanvrager, waarin hij het programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen op het vlak van comfort en het gebruik van energie, water en materialen;15° de verwijzing naar stukken, waaruit blijkt dat nog altijd voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 55, 2°;16° het gunningsverslag tot aanwijzing van de opdrachtnemer, alsook een ondertekende overeenkomst tussen de aanvrager en de opdrachtnemer tot realisatie van het project, met inbegrip van de opgave van de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding en de termijn waarin die verschuldigd is, met inbegrip van een bepaling dat de aanvrager verplicht is de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te gebruiken voor de betaling van de beschikbaarheidsvergoeding;17° met het oog op de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, als de aanvrager niet de eigenaar is van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gepland, en onverminderd de mogelijkheid van het Fonds om aanvullende gegevens op te vragen overeenkomstig artikel 4, § 5 en § 6 : a) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;b) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de aanvrager, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;c) de laatst goedgekeurde jaarrekening van de bestuurders met rechtspersoonlijkheid in de raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond, als die niet neergelegd hoeft te worden bij de Nationale Bank van België;d) een verklaring waarvan het origineel ondertekend is door de voltallige raad van bestuur van de eigenaar van de grond of van de houder van de zakelijke rechten op de grond enerzijds, en de aanvrager anderzijds, dat er geen ongeoorloofde verwantschapsband bestaat tussen de eigenaar van de grond of de houder van de zakelijke rechten op de grond en de aanvrager als vermeld in artikel 3 en 4.

Art. 59.De aanvraag, vermeld in artikel 54, § 2, kan alleen betrekking hebben op een aankoop, als die gevolgd wordt door een verbouwing. In dat geval moet de aanvraag de verkoopbelofte of het compromis met opschortende voorwaarde bevatten.

Onderafdeling 4. - Onderzoek en advies

Art. 60.§ 1. Het Fonds onderzoekt of de aanvragen, vermeld in artikel 48 of in artikel 54, voldoen aan de toepasselijke bepalingen van artikel 48 tot en met 53, of artikel 54 tot en met 59.

Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag, een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid. § 2. Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag advies aan : 1° voor de sector van de verzorgingsinstellingen en de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg : het agentschap Zorg en Gezondheid over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de aanvrager;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;f) wat de algemene ziekenhuizen en de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg betreft : over de conformiteit met het goedgekeurde zorgstrategische plan;2° voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap : het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap over de inhoudelijke aspecten, onder meer over : a) de erkenningsnormen;b) de kwaliteitsvereisten;c) de programmatie;d) de aanvrager;e) de prioriteiten tussen de aanvragen van de verschillende aanvragers;3° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds : a) over de financiële aspecten, onder meer over de begrotingsweerslag op het activiteitenprogramma bij de exploitatie van het project, waarbij ook gevraagd wordt een raming op te maken van de eventuele financiële weerslag van het project op de opeenvolgende begrotingsjaren;b) over het beantwoorden aan de bouwtechnische en bouwfysische normen, over de technische aspecten en over de kostprijsraming en, bij een aanvraag voor de aankoop van gebouwen, over de venale waarde van de gebouwen;c) over de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4;d) over de naleving van de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten door de aanvrager bij het aanwijzen van de opdrachtnemer, vermeld in artikel 1, 14°. § 3. De agentschappen en de ambtenaren, vermeld in paragraaf 2, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.

Art. 61.Het Fonds roept minstens tweemaandelijks een coördinatiecommissie samen. Die coördinatiecommissie is samengesteld uit de vertegenwoordigers van het Fonds en van het intern verzelfstandigd agentschap waaraan het advies, vermeld in artikel 60, § 2, is gevraagd. De Inspectie van Financiën wordt op elke vergadering van de coördinatiecommissie uitgenodigd. De adviezen, die zijn uitgebracht volgens de bepalingen van artikel 60, § 2 en § 3, worden op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de coördinatiecommissie geplaatst.

De commissie heeft tot taak in overleg een advies op te maken over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van een principieel akkoord, en dat advies aan de minister te bezorgen.

Bij gebrek aan een eensgezind standpunt wordt in het advies melding gemaakt van de verschillende standpunten.

Onderafdeling 5. - Beslissing over het masterplan en over het voorlopige en definitieve principieel akkoord

Art. 62.§ 1. Bij gunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 61, legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief ter ondertekening voor aan de minister, waarbij het masterplan wordt goedgekeurd en het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord voor het project in kwestie wordt verleend.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord. § 2. Bij ongunstig advies van de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 61, legt het Fonds, binnen dertig kalenderdagen na het advies, een ontwerp van brief voor aan de minister, waarin omstandig de redenen zijn opgenomen waarom het masterplan niet kan worden goedgekeurd of waarom geen voorlopig, respectievelijk definitief principieel akkoord voor het project in kwestie kan worden gegeven.

De minister beslist over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord. § 3. Als de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 61, geen eensgezind standpunt heeft ingenomen, wordt het advies, vermeld in artikel 61, derde lid, binnen dertig kalenderdagen bezorgd aan de minister voor beslissing over de goedkeuring van het masterplan en over het verlenen van het voorlopige, respectievelijk definitieve principieel akkoord voor het project in kwestie. § 4. De aanvrager wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de minister. § 5. De goedkeuring van het masterplan is geen verbintenis om een principieel akkoord te geven voor alle projecten die in het masterplan zijn opgenomen. § 6. Een voorlopig principieel akkoord als vermeld in artikel 48, § 1, en artikel 54, § 1, houdt de goedkeuring in van het masterplan en van het betreffende project. Het is een noodzakelijke stap voorafgaand aan de aanvraag van een definitief principieel akkoord. § 7. Een definitief principieel akkoord, vermeld in artikel 48, § 2, en artikel 54, § 2, houdt in dat het project van de aanvrager in principe in aanmerking komt voor een gebruikstoelage. Het vermeldt onder meer het masterplan en het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is. § 8. Als voor het project waarvoor de aanvraag wordt ingediend, al werkzaamheden zijn aangevat, een bestelling is geplaatst of een aankoop werd gedaan, zonder dat de aanvrager beschikt over een definitief principieel akkoord voor het project, komt hij niet meer in aanmerking voor een gebruikstoelage voor het betreffende project. § 9. Het definitieve principieel akkoord moet gevraagd worden uiterlijk op 31 december van het tweede jaar dat volgt op het jaar waarin het voorlopige principieel akkoord werd verkregen, zo niet vervalt het voorlopige principieel akkoord. § 10. De werken met betrekking tot het project moeten aangevangen zijn of de bestelling moet geplaatst zijn binnen twee jaar na de datum van het definitieve principieel akkoord, zoniet vervalt het definitieve principieel akkoord. § 11. Als de gebruikstoelage betrekking heeft op verschillende projectonderdelen, kan de minister op voorhand en per project het percentage van de gebruikstoelage bepalen dat per projectonderdeel wordt vrijgegeven. Afdeling 4. - Aanvraag van de gebruikstoelage, de beslissing en de

betaling Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 63.Na de ontvangst van het definitieve principieel akkoord kan de aanvrager met een aangetekende brief een eerste aanvraag van een gebruikstoelage bij het Fonds indienen. Die eerste aanvraag kan op zijn vroegst ingediend worden in het jaar waarin de aanvrager de betreffende infrastructuur, of een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname, in gebruik heeft genomen.

Als de aanvrager bij een aanvraag al bepaalde stukken heeft bezorgd aan het Fonds, hoeven dezelfde stukken niet meer gevoegd te worden bij zijn aanvraag in de daaropvolgende jaren. Voor de wijze waarop stukken ter kennis gebracht worden van het Fonds door de aanvrager, of van de aanvrager, vermeld in deze afdeling, door het Fonds, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen.

Onderafdeling 2. - Aanvraagprocedure en onderzoek

Art. 64.Een aanvraag van een gebruikstoelage bevat de volgende stukken : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de aanvrager met de beslissing om een gebruikstoelage voor het jaar in kwestie aan te vragen;2° een verslag over alle eventuele wijzigingen ten opzichte van de as-builtdossiers;3° een verslag over het blijven beantwoorden aan de doelstellingen, prestatie-eisen en technische outputspecificaties, vermeld in het definitieve programma van eisen, onder meer op het vlak van comfort en gebruik van energie, water en materialen;4° voor de aanvragen die onder de toepassing vallen van artikel 74 tot en met 83, een door de aanvrager ondertekend stuk waarin hij een verklaring opneemt over de mate waarin zijn aanvraag beantwoordt aan de normen, vermeld in artikel 74 tot en met 83;5° voor de aanvragen waarbij de aanvrager geen eigenaar is van de grond of houder van de zakelijke rechten op de grond waarop het project is gerealiseerd, aanvullend een verklaring van de aanvrager dat hij zich niet bevindt in een geval van ongeoorloofde verwantschap als vermeld in artikel 3 en 4;6° een bewijs dat de aanvrager over een genotsrecht beschikt als vermeld in artikel 12, § 1, derde lid, van het decreet van 23 februari 1994. Het Fonds stuurt binnen tien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een ontvangstbewijs naar de aanvrager, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en, in voorkomend geval, met de vermelding van de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in het eerste lid.

Art. 65.§ 1. Voor de sector van de voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg vraagt het Fonds, bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, vermeld in artikel 64, advies aan het agentschap Zorg en Gezondheid over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° de conformiteit met het definitieve principieel akkoord;3° het beantwoorden aan de normen, vermeld in artikel 8 en 9, die van toepassing zijn voor de aanvrager. § 2. Voor de sector van de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap vraagt het Fonds, bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, vermeld in artikel 64, advies aan het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° de conformiteit met het definitieve principieel akkoord;3° het beantwoorden aan de normen, vermeld in artikel 10, die van toepassing zijn voor de aanvrager. § 3. Voor de sector van de verzorgingsinstellingen vraagt het Fonds, bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, vermeld in artikel 64, advies aan het agentschap Zorg en Gezondheid over : 1° het al of niet erkend zijn om de betreffende zorg- en dienstverlening te organiseren;2° de conformiteit met het definitieve principieel akkoord;3° het beantwoorden aan de normen, vermeld in artikel 6 en 7, die van toepassing zijn voor de aanvrager;4° over het beantwoorden aan de specifieke normen inzake bezettingsgraad, vermeld in artikel 80, 81 en 82. Voor de sector van de verzorgingsinstellingen vraagt het Fonds, vanaf de tweede aanvraag van een gebruikstoelage, binnen tien kalenderdagen na de datum van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, vermeld in artikel 64, advies aan het agentschap Zorg en Gezondheid over het beantwoorden aan de specifieke normen inzake bezettingsgraad, vermeld in artikel 80, 81 en 82. § 4. Het Fonds kan aanvullend altijd advies vragen aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, waarbij de vergoeding van die externe deskundigen ten laste is van de begroting van het Fonds : 1° over de financiële aspecten;2° over de conformiteit met het definitieve principieel akkoord, over het beantwoorden aan de normen die van toepassing zijn voor de aanvrager;3° over de controle van de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4. § 5. De agentschappen, de ambtenaren en de externe deskundigen, vermeld in dit artikel, kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de aanvrager. Hun advies wordt opgemaakt op basis van een onderzoek ter plaatse of op basis van stukken.

Art. 66.De adviezen, vermeld in artikel 65, worden aan het Fonds bezorgd binnen veertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag. Bij de eerste aanvraag van een gebruikstoelage en bij de dossiers waarvoor er in het verleden nog geen gebruikstoelagen zijn verstrekt, beslist de minister of een gebruikstoelage verstrekt wordt.

Met het oog daarop legt het Fonds een ontwerp van beslissing voor aan de minister binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviezen. Bij de andere aanvragen beslist het personeelslid dat belast is met de algemene leiding van het Fonds, of een gebruikstoelage verstrekt wordt.

Onderafdeling 3. - Beslissing over de gebruikstoelage

Art. 67.De aanvrager wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing over het verstrekken van een gebruikstoelage.

Na de ondertekening van de beslissing tot het verstrekken van een gebruikstoelage legt het Fonds, op naam van de aanvrager, de gebruikstoelage vast en betaalt ze uit. HOOFDSTUK 7. - Projecten met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 68.Dit hoofdstuk is van toepassing op projecten met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994. Afdeling 2. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als

rechtstreekse bijdrage in de kostprijs

Art. 69.§ 1. Een project met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, dat tevens een project uitmaakt waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als rechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager optreedt als bouwheer of desgevallend aankoper ingeval van aankoop zonder verbouwing bij een lokaal dienstencentrum, en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend om rechtstreeks bij te dragen in de kostprijs van het project, vallen onder de toepassing van hoofdstuk 5.

In afwijking van artikel 32, § 7, kan het bevel tot aanvang van de werken al worden gegeven, kan de bestelling al geplaatst worden of kan de aankoop al worden gedaan nadat de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 31, een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het principieel akkoord, onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de minister. § 2. In afwijking van artikel 31 wordt de aanvrager per aangetekende brief op de hoogte gebracht van het advies van de coördinatiecommissie.

Art. 70.In afwijking van artikel 34, eerste lid, kan de aanvrager de eerste aanvraag tot het verkrijgen van een gebruikstoelage op zijn vroegst indienen in het jaar dat volgt op het jaar waarin de aanvrager het principieel akkoord heeft bekomen. Afdeling 3. - Projecten waarvoor de gebruikstoelage dient als

onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs

Art. 71.§ 1. Een project met prefinanciering zonder voorafgaand principieel akkoord als vermeld in artikel 8 van het decreet van 23 februari 1994, dat tevens een project uitmaakt waarvoor de gebruikstoelage, vermeld in artikel 1, 8°, dient als onrechtstreekse bijdrage in de kostprijs, waarbij de aanvrager niet optreedt als bouwheer en waarbij de gebruikstoelagen door de aanvrager worden aangewend als bijdrage in een beschikbaarheidsvergoeding als vermeld in artikel 1, 3°, vallen onder de toepassing van hoofdstuk 6.

In afwijking van artikel 62, § 8, kan het bevel tot aanvang van de werken al worden gegeven of kan de bestelling al geplaatst worden nadat de coördinatiecommissie, vermeld in artikel 61, een gunstig advies heeft verleend met het oog op het verkrijgen van het definitief principieel akkoord, onverminderd de beslissingsbevoegdheid van de minister. § 2. In afwijking van artikel 61 wordt de aanvrager per aangetekende brief op de hoogte gebracht van het advies van de coördinatiecommissie.

Art. 72.De aanvrager kan de eerste aanvraag tot het verkrijgen van een gebruikstoelage op zijn vroegst indienen in het jaar waarin de aanvrager de betreffende infrastructuur, of een onderdeel ervan bij gefaseerde ingebruikname, in gebruik heeft genomen en nadat hij het definitief principieel akkoord heeft bekomen. HOOFDSTUK 8. - Bedrag van de gebruikstoelage

Art. 73.Met behoud van de toepassing van de bepalingen, vermeld in artikel 74 tot en met 84, wordt het bedrag van de gebruikstoelage vastgesteld, naargelang van het geval, overeenkomstig artikel 12 of 40.

Art. 74.§ 1. Bij een vervangingsnieuwbouw van een woonzorgcentrum of bij een verbouwing van een woonzorgcentrum zonder uitbreiding van capaciteit wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 85 % bedragen van de gemiddelde bezettingsgraad tijdens het voorlaatste kalenderjaar voor de datum van het principieel akkoord, vermeld in artikel 13, het gewijzigde principieel akkoord, vermeld in artikel 33, of het definitieve principieel akkoord, vermeld in artikel 41. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder bedraagt dan de norm, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een nieuwbouw of een uitbreiding van een woonzorgcentrum wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in het tweede en derde lid.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 70 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 70 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het derde volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 85 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 85 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, is het totale aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 365 en gedeeld door het aantal woongelegenheden, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 75.§ 1. Bij een nieuwbouw of bij een uitbreiding van een dagverzorgingscentrum wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in het tweede, derde en vierde lid.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het derde volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het vierde volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 50 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een vervangingsnieuwbouw of bij een verbouwing zonder capaciteitsuitbreiding van een dagverzorgingscentrum wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in het tweede en het derde lid.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 25 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 25 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 50 % bedragen van het aantal erkende verblijfseenheden. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, is het totaal aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 250, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 76.§ 1. Bij een nieuwbouw of bij een uitbreiding van een centrum voor kortverblijf wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in het tweede, derde en vierde lid.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het tweede volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 30 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 30 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het derde volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 40 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 40 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het vierde volledige jaar na de ingebruikname, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 50 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 2. Bij een vervangingsnieuwbouw of bij een verbouwing zonder capaciteitsuitbreiding van een centrum voor kortverblijf wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast als vermeld in het tweede en het derde lid.

Voor de aanvraag van een gebruikstoelage die ingediend wordt na het eerste volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 30 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 30 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 50 % bedragen. Als de gemiddelde bezettingsgraad minder dan 50 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. § 3. De gemiddelde bezettingsgraad op het moment van het indienen van de aanvraag is het totale aantal gefactureerde aanwezigheidsdagen per kalenderjaar, gedeeld door 365 en gedeeld door het aantal woongelegenheden, berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheidsdagen van gebruikers die na hun opname in het centrum voor kortverblijf zonder tussenperiode opgenomen worden in het woonzorgcentrum waarin of waarbij het centrum voor kortverblijf opgericht is. Evenmin wordt rekening gehouden met het aantal aanwezigheidsdagen dat uitstijgt boven de maximale verblijfsduren, vermeld in de specifieke erkenningsvoorwaarden van de centra voor kortverblijf.

Art. 77.Bij een nieuwbouw, bij een vervangingsnieuwbouw of bij een aankoop zonder verbouwing van een lokaal dienstencentrum wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake activiteiten en werkzaamheden toegepast als vermeld in het tweede, derde en vierde lid.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, het lokaal dienstencentrum jaarlijks minimaal 190 activiteiten en werkzaamheden verrichten. Als het totale aantal activiteiten en werkzaamheden minder dan 190 bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De activiteiten en werkzaamheden, vermeld in het eerste en het tweede lid, betreffen de activiteiten en werkzaamheden, die opgenomen zijn onder de voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening in de specifieke erkenningsvoorwaarden voor de lokale dienstcentra. Ze beantwoorden aan de aldaar gestelde vereisten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt het totale aantal activiteiten en werkzaamheden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 78.Bij een nieuwbouw of bij een vervangingsnieuwbouw van een regionaal dienstencentrum wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake activiteiten en werkzaamheden toegepast als vermeld in het tweede, derde en vierde lid.

Voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, het regionaal dienstencentrum jaarlijks minimaal 95 activiteiten en werkzaamheden verrichten. Als het totale aantal activiteiten en werkzaamheden minder dan 95 bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De activiteiten en werkzaamheden, vermeld in het eerste en het tweede lid, betreffen de activiteiten en werkzaamheden, opgenomen onder de voorwaarden voor de hulp- en dienstverlening in de specifieke erkenningsvoorwaarden voor de regionale dienstencentra. Ze beantwoorden aan de aldaar gestelde vereisten.

Voor de toepassing van dit artikel wordt het totale aantal activiteiten en werkzaamheden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Art. 79.Bij een project betreffende een internaat voor minderjarigen als vermeld in artikel 1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, een semi-internaat als vermeld in artikel 1, 6°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, een tehuis voor werkenden als vermeld in artikel 1, 10°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, een tehuis voor niet-werkenden als vermeld in artikel 1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, een dagcentrum als vermeld in artikel 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, een observatiecentrum als vermeld in artikel 1, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, of een tehuis voor kortverblijf als vermeld in artikel 1, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage die ingediend worden na het tweede volledige jaar na de ingebruikname van de betreffende infrastructuur, een norm inzake bezettingsgraad toegepast.

Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 85 % bedragen van het aantal bedden of plaatsen, vermeld in het principieel akkoord of in het definitieve principieel akkoord voor het project.

Als het project echter uitsluitend of gedeeltelijk betrekking heeft op logistieke infrastructuur, moet, om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, de gemiddelde bezettingsgraad van de voorziening in haar geheel op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, 85 % bedragen. Een project heeft uitsluitend of gedeeltelijk betrekking op logistieke infrastructuur als er uitsluitend of gedeeltelijk investeringen bij betrokken zijn die niet gebonden zijn aan een bepaalde capaciteit, zoals de verbouwing van administratieve ruimten, de installatie van een lift of het bouwen of verbouwen van een centrale keuken of bezigheidsruimte.

Als de gemiddelde bezettingsgraad, vermeld in het eerste lid, minder dan 85 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, vermeld in het eerste lid, is de laatst bekende gemiddelde jaarlijkse bezettingsgraad, die door het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de dagprijs.

Art. 80.§ 1. Bij een project voor een ziekenhuis, met inbegrip van de functie dagopname binnen een ziekenhuis, met uitzondering van een project voor een psychiatrisch ziekenhuis, worden voor de aanvragen van een gebruikstoelage normen inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, moeten de toepasselijke minimumeisen, vermeld in paragraaf 2 tot en met 6, worden gehaald. § 2. Voor ziekenhuisdiensten met de kenletter C, D, G, E of M moet het verantwoorde aantal bedden voor die diensten samen minstens 80 % bedragen van het aantal erkende bedden voor die diensten samen. Het aantal erkende bedden is het aantal, vermeld in het lopende erkenningsbesluit op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend.

Het verantwoorde aantal bedden is het aantal dat wordt berekend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, volgens de laatst beschikbare gegevens van de federale overheid op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. § 3. Voor ziekenhuisdiensten met de kenletter A of NIC moet de gemiddelde bezetting op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, per dienst afzonderlijk, minimaal de overeenkomstige minimale gemiddelde bezetting bedragen, vermeld in het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen. De gemiddelde bezetting op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. Voor de bepaling van de gemiddelde bezettingsgraad worden de diensten voor partiële ziekenhuisopname A, dag of nacht, niet in rekening gebracht.

Voor ziekenhuisdiensten met de kenletter K moet de gemiddelde bezetting op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, per dienst, minimaal vijf zevende bedragen van de overeenkomstige minimale gemiddelde bezetting, vermeld in het koninklijk besluit van 30 januari 1989 houdende vaststelling van aanvullende normen voor de erkenning van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten alsmede tot nadere omschrijving van de ziekenhuisgroeperingen en van de bijzondere normen waaraan deze moeten voldoen. De gemiddelde bezetting op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. Voor de bepaling van de gemiddelde bezettingsgraad worden de diensten voor partiële ziekenhuisopname K, dag of nacht, niet in rekening gebracht. § 4. Voor een ziekenhuisdienst met de kenletter Sp moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. § 5. Voor een dienst met de kenletter G die zich architectonisch buiten het algemeen ziekenhuis bevindt, moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag. § 6. Voor een functie dagopname binnen een ziekenhuis moeten de dagactiviteiten op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal 80 % bedragen van de dagactiviteiten, vermeld in het laatst goedgekeurde principieel akkoord of in het definitieve principieel akkoord. De dagactiviteiten op het moment van het indienen van de aanvraag worden berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

De dagactiviteiten, vermeld in het eerste lid, zijn het geheel van verstrekkingen die aanleiding geven tot een forfait in de ziekteverzekering overeenkomstig artikel 4, § 3, § 4, § 5 en § 8, van de nationale overeenkomst van 18 juni 2007 tussen de verpleeginrichtingen en de verzekeringsinstellingen, ongeacht de plaats waar ze zijn uitgevoerd, en die via een jaarlijks activiteitenrapport aan de federale overheid moeten worden bekendgemaakt als in aanmerking komend voor een forfait, of die aanleiding geven tot de aanrekening van een bedrag per opname per dag, in geval van een dagopname waarbij een verstrekking wordt verricht als vermeld in bijlage 3, punt 6 (lijst A), van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen. § 7. Als de normen die van toepassing zijn, vermeld in paragraaf 2, 3, 4, 5 of 6, niet worden gehaald, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën. Voor de pro rato toepassing wordt een weging toegepast op de verschillende normen onderling. Die weging wordt uitgevoerd op basis van het aantal erkende bedden voor de diensten, vermeld in paragraaf 2, 3, 4 en 5, en op basis van het aantal plaatsen voor dagopname, voor de functie dagopname, vermeld in paragraaf 6, in verhouding tot de som van die bedden en plaatsen. Het aantal erkende bedden is het aantal bedden, vermeld in het lopende erkenningsbesluit, op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend. Het aantal plaatsen voor dagopname is het aantal dat werd opgenomen in het dossier dat geleid heeft tot het laatst goedgekeurde principieel akkoord of tot het definitieve principieel akkoord.

Art. 81.Bij een project voor een psychiatrisch ziekenhuis wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage een norm voor de bezettingsgraad toegepast.

Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen, moet de gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, voor het psychiatrisch ziekenhuis waarop het project betrekking heeft, minimaal 70 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365).

De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, vermeld in het tweede lid, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Om de gemiddelde bezettingsgraad te bepalen, worden de diensten voor partiële ziekenhuisopname, dag of nacht, niet in rekening gebracht.

Als de norm die van toepassing is, vermeld in het tweede lid, niet wordt gehaald, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Art. 82.Bij een project voor een psychiatrisch verzorgingstehuis wordt voor de aanvragen van een gebruikstoelage een norm inzake bezettingsgraad toegepast. Om het bedrag van de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, te kunnen verkrijgen moet de gemiddelde bezettingsgraad van het psychiatrisch verzorgingstehuis op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, minimaal 80 % bedragen, volgens de volgende formule : (aantal gerealiseerde verpleegdagen/gemiddeld aantal bedden) X (100/365). De gegevens met betrekking tot de psychiatrische verzorgingsbedden met uitdovend karakter worden daarbij niet in rekening gebracht.

De gemiddelde bezettingsgraad op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de gegevens van het laatste kalenderjaar voor de datum van de aanvraag.

Als de gemiddelde bezettingsgraad, vermeld in het eerste lid, minder dan 80 % bedraagt, wordt het bedrag van de gebruikstoelage pro rato verminderd, volgens de regel van drieën.

Art. 83.De minister kan, in het kader van een aanvraag van een gebruikstoelage, na omstandig gemotiveerd verzoek van de aanvrager en na advies van de Inspectie van Financiën, een afwijking toestaan van de normen, vermeld in artikel 80 en 81. Een toegestane afwijking geldt alleen voor de aanvraag van een gebruikstoelage van het jaar in kwestie. Een afwijking kan door de minster alleen worden toegestaan in de volgende gevallen : 1° als de federale of de Vlaamse overheid, al of niet met betrekking tot projecten, goedkeurt dat een aanvrager investeert in activiteiten waardoor de gebruiksnorm beïnvloed wordt;2° als het ziekenhuis het bewijs levert dat er, gedurende het kalenderjaar voor de datum van de aanvraag, belangrijke infrastructuurwerken verricht zijn die de bezettingsgraad van een bepaalde dienst in negatieve zin hebben beïnvloed.De aanvrager moet de tijdelijke uitgebruikname aan het Fonds hebben gesignaleerd voor de bedden effectief uit gebruik worden genomen. De werken moeten uitgevoerd zijn met een vergunning van de Vlaamse overheid of met een goedgekeurd principieel akkoord als vermeld in artikel 13, of met een goedgekeurd definitief principieel akkoord als vermeld in artikel 41.

Art. 84.Als de aanvrager bij een bepaalde opdracht in het kader van het project waarvoor de gebruikstoelage wordt gevraagd, de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, zal de gebruikstoelage, vermeld in artikel 73, worden verminderd naar rata van het aandeel van de betreffende opdracht in het geheel van het project. HOOFDSTUK 9. - Bijzondere bepaling

Art. 85.Er kan in een periode van twintig jaar na de ingebruikname van een door het Fonds of zijn rechtsvoorganger gesubsidieerde investering van nieuwbouw, van uitbreiding, van aankoop met of zonder verbouwing of van verbouwing geen principieel akkoord of definitief principieel akkoord worden verkregen voor hetzelfde deel van de geplande infrastructuur, zoals omschreven in het masterplan, ongeacht de sector van de persoonsgebonden aangelegenheden waarin de subsidie is verkregen. Alleen als een verbouwing noodzakelijk wordt wegens gewijzigde regelgeving of wegens gewijzigde en opgelegde veiligheidsvoorschriften, kan binnen die periode een principieel akkoord voor verbouwing worden verkregen.

In afwijking van het eerste lid kan de minister voor ziekenhuizen in de periode van twintig jaar na de ingebruikname van een door het Fonds of zijn rechtsvoorganger gesubsidieerde investering van nieuwbouw, van uitbreiding of van verbouwing een principieel akkoord of een definitief principieel akkoord toestaan voor dezelfde geplande infrastructuur of voor een deel ervan, zoals omschreven in het masterplan, op voorwaarde dat het gedeelte van de geplande infrastructuur waarvoor een principieel akkoord of definitief principieel akkoord wordt gevraagd, verder bestemd blijft binnen de persoonsgebonden aangelegenheden,vermeld in het decreet van 2 juni 2006 tot omvorming van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden tot een intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, en tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden. Bij zijn beslissing tot afwijking kan de minister rekening houden met functionele elementen, financiële elementen, de opname van de infrastructuur in een grotere ontwikkeling met private of publieke partners, of met de realisatietermijn. HOOFDSTUK 1 0. - Toezichtregeling en sancties

Art. 86.De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de bouwfysische, technische en kwalitatieve normen, en op het gebruik van de gebouwen.

De aanvrager verleent zijn medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Hij bezorgt aan de personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de nuttige stukken voor de uitvoering van de toezichtopdracht.

De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de aanbesteding en de gunning, gedurende vijf jaar na de voorlopige oplevering of de eerste ingebruikname van de betreffende werken of leveringen te bewaren. Die documenten kunnen op elk moment worden gecontroleerd. Ze moeten voorgelegd worden aan de personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, als die daarom verzoeken.

De aanvrager is verplicht alle documenten die verband houden met de verwantschapsband, vermeld in artikel 3 en 4, te bezorgen aan het Fonds als dat erom verzoekt.

Art. 87.De concrete bestemming van het gesubsidieerde goed mag niet gewijzigd worden gedurende een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor de onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt, behalve na de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister op verzoek van de aanvrager. De minister kan die toestemming alleen verlenen als het gesubsidieerde goed een bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, als die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

De aanvrager is ertoe gehouden, voor de roerende goederen, gedurende een periode die gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering, en voor de onroerende goederen, gedurende een periode van twintig jaar, elke vervreemding van het gesubsidieerde goed of elke bezwaring van het gesubsidieerde goed met zakelijk recht aan de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister te onderwerpen. De vervreemding kan in ieder geval niet worden toegestaan als het gesubsidieerde goed geen bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, als die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

Het gesubsidieerde goed moet als een goede huisvader beheerd en onderhouden worden gedurende een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor de onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt.

Art. 88.Bij overtreding van de bepalingen van artikel 86 en 87, eerste en tweede lid, zullen de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd voor een bedrag, berekend naar rata van het op het ogenblik van de overtreding nog niet afgelopen gedeelte van de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en ook naar rata van het gedeelte van de subsidiabele oppervlakte van het gesubsidieerde goed dat een bestemmingswijziging krijgt, vervreemd wordt of bezwaard wordt met een zakelijk recht.

Als de aanvrager een onjuiste verklaring aflegt over de voorwaarden, vermeld in artikel 3 en 4, zullen de gebruikstoelagen worden teruggevorderd die verleend zijn vanaf het ogenblik dat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden.

Bij overtreding van de bepaling van artikel 87, derde lid, zal de minister de aanvrager aanmanen zich te conformeren aan die bepaling binnen een termijn die hij bepaalt. Als de aanvrager niet het nodige gevolg geeft aan die aanmaning, zullen de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd voor een bedrag, berekend naar rata van het op het ogenblik van de overtreding nog niet afgelopen gedeelte van de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering.

Als de aanvrager een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en als dat project niet gerealiseerd wordt of niet leidt tot een uitbating binnen een redelijke uitvoeringstermijn, zullen de verleende gebruikstoelagen volledig worden teruggevorderd.

Als de aanvrager een gebruikstoelage heeft verkregen voor de uitvoering van zijn project en hij bij een bepaalde opdracht in het kader van dat project de principes van de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten niet heeft gerespecteerd, zullen, als er geen toepassing werd gemaakt van artikel 84, de verleende gebruikstoelagen worden teruggevorderd naar rata van het aandeel van de betreffende opdracht in het geheel van het project. HOOFDSTUK 1 1. - Slotbepalingen

Art. 89.Het decreet van 12 februari 2010 tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden treedt in werking op 1 juli 2011.

Art. 90.Het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008, 19 juni 2009, 24 juli 2009, 4 juni 2010 en 16 juli 2010, wordt opgeheven.

Art. 91.Er kunnen geen aanvragen voor subsidies overeenkomstig de subsidieregeling, vermeld in artikel 6 van het decreet van 23 februari 1994, meer worden ingediend en afgehandeld.

Art. 92.Dit besluit is onmiddellijk van toepassing op de dossiers waarvoor een aanvraag wordt ingediend vanaf de inwerkingtreding van dit besluit.

Dit besluit is ook van toepassing op alle aanvragen die ingediend zijn onder de toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en waarvoor op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen principieel akkoord is verkregen als vermeld in het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006.

In afwijking van artikel 90, worden aanvragen waarvoor al een principieel akkoord is verkregen als vermeld in het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, verder behandeld overeenkomstig het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 1 september 2006.

Met behoud van de toepassing van het derde lid, zijn artikel 85 tot en met 88 van dit besluit ook van toepassing op die aanvragen, vermeld in het derde lid.

Art. 93.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2011.

Art. 94.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 maart 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^