gepubliceerd op 23 maart 2002
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk
18 JANUARI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 10 juli 2001 en 24 september 2001;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 11 december 2001;
Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat in het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social Profitsector bepaald is dat de werkingskosten volledig geïndexeerd worden, en dat in het kader van de afstemming met de sector etnisch-culturele minderheden de subsidiëring van de werkingskosten voor beide sectoren dient te worden gelijkgemaakt;
Op de voordracht van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk wordt § 2 van artikel 19 vervangen door volgende tekst : « § 2. De werkingskosten worden als volgt gesubsidieerd : 1) per personeelslid toegekend in de subsidiabele personeelsformatie wordt een werkingssubsidie toegekend die maximaal bedraagt : a) voor het Vlaams instituut ter bevordering en ondersteuning van het maatschappelijk opbouwwerk : 300 000 frank (7.436,81 euro); b) voor de regionale instituten en voor de instellingen voor maatschappelijk opbouwwerk : 175 000 frank (4.338,14 euro); 2) deze werkingssubsidies worden vanaf 1 januari 2002 verhoogd met 4 645 frank (115,14 euro);deze bijkomende middelen worden aangewend voor vorming, opleiding en bijscholing, wat in het jaarverslag van de organisaties moet worden aangetoond; 3) voor deeltijdse plaatsen op de personeelsformatie worden de bedragen overeenkomstig aangepast. Deze bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast overeenkomstig artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
De minister kan in het kader van bijkomende opdrachten die aan organisaties voor maatschappelijk opbouwwerk worden toegewezen, het bedrag van de werkingskosten aanpassen. »
Art. 2.Er wordt in het genoemde besluit een artikel 20bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « § 1. De middelen die in uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social Profitsector bestemd zijn voor de verbetering van het management in het maatschappelijk opbouwwerk, worden toegekend aan het Vlaams instituut ter bevordering en ondersteuning van het maatschappelijk opbouwwerk v.z.w. VIBOSO, Vooruitgangstraat 323, te 1030 Brussel. Deze middelen bedragen : - 4.055,95 euro (163 627 frank) voor het jaar 2001; - 8.111,92 euro frank voor het jaar 2002; - 11.061,72 euro voor het jaar 2003; - 14.748,97 euro voor het jaar 2004 en volgende. § 2. Het Vlaams instituut zal deze middelen gebruiken voor de ondersteuning van de sector, in het bijzonder bij de invoering van de regelingen van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de Social Profitsector. § 3. Deze middelen zullen hoofdzakelijk worden besteed aan lonen, en ze worden door het Vlaams instituut verantwoord in zijn jaarverslag zoals bedoeld in artikel 15 en 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 2001. »
Art. 3.In artikel 22 wordt een 6° bijgevoegd, dat luidt : « 6° bij overgang van schaal C naar schaal D en van schaal D naar schaal E ten gevolge van het behalen van een hoger diploma, wordt de anciënniteit verworven in de vroegere schaal overgenomen in de nieuwe schaal, waarbij wordt rekening gehouden met de aanvangsleeftijd in die schaal. »
Art. 4.De bijlage I bij het genoemde besluit wordt vervangen door de bijlage I bij dit besluit.
Art. 5.Er wordt een bijlage III bij ditzelfde besluit gevoegd, overeenkomstig de bijlage II bij dit besluit.
Art. 6.De besluiten van de Vlaamse Regering van 10 juli 2001 en van 24 september 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk, worden opgeheven.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 januari 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS
Bijlage I SUBSIDIEERBARE SALARISSCHALEN IN HET MAATSCHAPPELIJK OPBOUWWERK Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk.
Brussel, 18 januari 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS
Bijlage II De berekening van de haard- en standplaatstoelage (bedragen op 1 januari 2001)
Artikel 1.Ter uitvoering van artikel 19, § 1, 2°, wordt het jaarlijkse bedrag van de haard- en standplaatstoelage, afhankelijk van het brutojaarloon, vastgesteld volgens onderstaande tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Indien het brutojaarloon van een personeelslid het grensbedrag van 789 701 frank (19.576,18 euro) respectievelijk 896 141 frank (22.214,76 euro) overschrijdt, kan zijn brutoloon, in voorkomend geval vermeerderd met de overeenstemmende haard- of standplaatstoelage, niet minder bedragen dan het grensbedrag, vermeerderd met het bedrag van de overeenstemmende haard- of standplaatstoelage. Ten belope van het verschil wordt de hem toegekende toelage vermeerderd of wordt hem een gedeeltelijke toelage toegekend.
De toelage wordt berekend op het baremiek bedrag van de loonschalen, zonder rekening te houden met premies, toeslagen, vergoedingen of andere loonsupplementen.
Art. 2.§ 1. Een haardtoelage wordt toegekend aan : 1° het gehuwde personeelslid of het personeelslid dat wettelijk samenwoont, behalve wanneer de toelage aan hun echtgenoot of echtgenote of partner wordt toegekend;2° het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen, die recht geven op kinderbijslag, deel uitmaken van het gezin. Onder 'samenwonen' wordt verstaan : het samenleven onder hetzelfde dak van twee of meerdere personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen, zonder graad van bloedverwantschap. Het bewijs wordt geleverd via attestering door de gemeentelijke overheid. § 2. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de personeelsleden die geen recht hebben op een haardtoelage. In het geval dat de twee echtgenoten of de twee of meerdere personen die samenwonen elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in onderling akkoord diegene aan wie respectievelijk de haardtoelage of de standplaatstoelage zal uitbetaald worden.
Art. 3.§ 1. De haard- of standplaatstoelage wordt aan personeelsleden met onvolledige dienstprestaties toegekend, in evenredigheid met deze prestaties. § 2. De haard- of standplaatstoelage wordt maandelijks betaald, samen met het loon van de maand waarvoor zij verschuldigd is.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet, dat het recht op de toelage wijzigt, wordt het voordeligste stelsel voor de volledige maand toegepast.
Wanneer voor de maand geen volledig maandloon verschuldigd is, wordt de toelage betaald volgens dezelfde voorwaarden als het loon. § 3. Het in aanmerking te nemen loon is dat wat zou worden toegekend indien de deeltijdse betrekking van de werknemer een voltijdse betrekking zou zijn. § 4. In toepassing van voormelde beginselen, dient de haard- of standplaatsvergoeding voor de werknemers die verschillende deeltijdse functies uitoefenen berekend te worden op het loon voor elke functie afzonderlijk, telkens om te zetten in een voltijdse functie, om het bedrag ervan te kennen. § 5. De haardtoelage wordt slechts gesubsidieerd na voorlegging van een door het betrokken personeelslid ondertekende verklaring, volgens een model dat door de administratie wordt aangereikt. Aan de overige personeelsleden wordt de standplaatstoelage toegekend.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 januari 2002 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 2000 tot uitvoering van het decreet van 26 juni 1991 houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk.
Brussel, 18 januari 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, M. VOGELS