gepubliceerd op 05 juni 2008
Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de procedure voor de toekenning van subsidies aan projecten in het kader van het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau
18 APRIL 2008. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de procedure voor de toekenning van subsidies aan projecten in het kader van het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau, inzonderheid op artikel 19 en 21;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 11 februari 2008;
Gelet op het advies 44.225/1 van de Raad van State, gegeven op 20 maart 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau;2° departement : het Departement Onderwijs en Vorming van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming;3° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs;4° de projecten : de projecten, vermeld in artikelen 19 en 21 van het decreet. HOOFDSTUK II. - Oproep tot en selectie van projectvoorstellen Afdeling I. - Soorten oproepen
Art. 2.De minister kan drie oproepen lanceren : 1° een algemene oproep voor nieuwe projecten aan centrumsteden en andere gemeenten;2° een specifieke oproep voor de verlenging van de lopende projecten in centrumsteden en andere gemeenten;3° een eventuele algemene oproep voor nieuwe projecten aan centrumsteden en andere gemeenten. Afdeling II. - De algemene oproep en de selectieprocedure ervan
Art. 3.In het schooljaar 2007-2008 en vervolgens om de drie schooljaren wordt een algemene oproep gelanceerd voor 31 januari.
Art. 4.§ 1. De projectoproep wordt bekendgemaakt aan alle gemeenten en vermeldt tenminste : 1° de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen;2° per gemeente het indicatief bedrag waarvoor projectvoorstellen kunnen worden ingediend.
Art. 5.§ 1. Per project dient de gemeente een projectvoorstel in dat bestaat uit : 1° een projectfiche die de inhoud, de doelstellingen en het tijdspad van het project weergeeft;2° een budgettaire fiche. Uit de budgettaire fiche moet blijken dat de gemeente een financiële inbreng doet uit eigen middelen van minstens 20 % van de geraamde benodigde middelen. Als een gemeente verschillende projectvoorstellen indient, wordt de financiële inbreng van minstens 20 % berekend op het geheel van de geraamde benodigde middelen van alle projecten van die gemeente. § 2. Een centrumstad kan verschillende projectvoorstellen indienen, een andere gemeente kan slechts één projectvoorstel indienen.
Art. 6.Om in overweging te worden genomen, moet het projectvoorstel : 1° vóór 1 maart worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de oproep wordt meegedeeld.Het projectvoorstel kan schriftelijk worden ingediend; in dat geval is de poststempel bewijskrachtig. Het projectvoorstel kan eveneens elektronisch worden ingediend; in dat geval verbindt de bevoegde administratie zich ertoe binnen twee werkdagen per kerende mail de indiener een ontvangstbewijs te sturen om de tijdige indiening te bevestigen; 2° voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 19, 1° tot en met 4 °, van het decreet, voor wat betreft de centrumsteden, en vermeld in artikel 21, 1° tot en met 4°, van het decreet, voor wat betreft de andere gemeenten.
Art. 7.De kwaliteit van de projectvoorstellen uit de centrumsteden wordt beoordeeld op basis van de criteria, vermeld in artikel 19, 5° tot en met 7°, van het decreet.
De projectvoorstellen uit de andere gemeenten worden beoordeeld op basis van de criteria vermeld in artikel 21, 5° tot en met 8°van het decreet.
Art. 8.De projectvoorstellen worden beoordeeld door een commissie die is samengesteld uit : 1° twee afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming;2° één afgevaardigde van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur;3° één afgevaardigde van de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten;4° één externe deskundige.
Art. 9.De commissie maakt een gemotiveerde rangschikking van de projectvoorstellen voor de centrumsteden en een gemotiveerde rangschikking van de projectvoorstellen voor de andere gemeenten.
Als het aantal kwaliteitsvolle projectvoorstellen het bepaalde subsidiebedrag overschrijdt, wordt van de in de eerste fase weerhouden projecten, een tweede rangschikking opgemaakt, waarbij de commissie rekening houdt met : 1° de grootte van de gelijkeonderwijskansenproblematiek van die gemeente gebaseerd op de gelijkeonderwijskansenindicatoren;2° het aantal leerlingen die naar school gaan in de desbetreffende gemeente;3° de mate waarin het project tegemoetkomt aan de gelijkeonderwijskansenproblematiek van die gemeente. De commissie bezorgt haar voorstel van rangschikking voor 15 april aan de minister.
Art. 10.Op basis van het advies van de commissie stelt de minister voor 15 mei bij ministerieel besluit de projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
De gemeentebesturen die projectvoorstellen hebben ingediend, worden op gemotiveerde wijze op de hoogte gebracht van de beslissing voor 15 juni. Afdeling III. - De specifieke oproep voor verlenging van projecten en
beoordelingsprocedure ervan
Art. 11.Binnen een periode van drie schooljaren kunnen de gemeenten die subsidies ontvangen in het kader van het decreet, tot tweemaal toe een verlengingsdossier indienen en voor maximaal hetzelfde subsidiebedrag.
Jaarlijks wordt aan die gemeenten een specifieke oproep gericht voor 31 januari, behalve in het jaar waarin een algemene oproep wordt gelanceerd.
Art. 12.Het bericht vermeldt de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen.
Een projectvoorstel vermeldt minimaal : 1° een planning voor het volgende projectjaar, met inbegrip van een budgettaire fiche;2° een tussentijdse evaluatie als vermeld in artikel 19, § 5, over het lopende projectjaar.
Art. 13.De projectvoorstellen worden beoordeeld door een commissie die is samengesteld uit : 1° twee afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming;2° één afgevaardigde van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur;3° één afgevaardigde van de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten;4° één externe deskundige.
Art. 14.Om in overweging te worden genomen, moet het projectvoorstel : 1° voor 1 maart worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de oproep wordt meegedeeld.Het projectvoorstel kan schriftelijk worden ingediend; in dat geval is de poststempel bewijskrachtig. Het projectvoorstel kan eveneens elektronisch worden ingediend; in dat geval verbindt de bevoegde administratie zich ertoe binnen twee werkdagen per kerende mail de indiener een ontvangstbewijs te sturen om de tijdige indiening te bevestigen; 2° nog steeds voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 19, 1° tot en met 4°, van het decreet, voor wat betreft de centrumsteden, en artikel 21, 1° tot en met 4°, van het decreet voor wat betreft de andere gemeenten.
Art. 15.De kwaliteit van de projectvoorstellen uit de centrumsteden wordt beoordeeld op basis van de planning en de tussentijdse evaluatie, en rekening houdend met de criteria, vermeld in artikel 19, 5° tot en met 7°, van het decreet. De projectvoorstellen uit de andere gemeenten worden beoordeeld op basis van de planning en de tussentijdse evaluatie, en rekening houdend met de criteria, vermeld in artikel 21, 5° tot en met 8°, van het decreet.
Art. 16.Op basis van het gemotiveerd advies van de commissie stelt de minister voor 15 mei bij ministerieel besluit de projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen.
De gemeentebesturen die projectvoorstellen hebben ingediend worden voor 15 juni op gemotiveerde wijze op de hoogte gebracht van de beslissing. Afdeling IV. - De eventuele algemene oproep en de selectieprocedure
ervan
Art. 17.In de schooljaren waarin een specifieke oproep gelanceerd wordt, kan ook een algemene oproep gelanceerd worden als er na de beslissing over de verlenging van de projecten nog begrotingskredieten beschikbaar zijn. Die oproep wordt de eventuele algemene oproep genoemd.
De procedure, vermeld in afdeling II, is van toepassing op de eventuele algemene oproep, met uitzondering van de termijnen. In de volgende artikelen gelden andere termijnen in geval van een eventuele algemene oproep, namelijk : 1° artikel 3 : 30 april;2° artikel 6, 1° : 31 mei;3° artikel 9, derde lid : 30 juni;4° artikel 10, eerste lid : 30 juli;5° artikel 10, tweede lid : 15 augustus. Hoofdstuk III. - Verantwoording van de aanwending van de subsidies en controle
Art. 18.§ 1. De subsidies worden uitbetaald als volgt : 1° een eerste schijf van 50 % van de subsidie wordt betaald bij de aanvang van het project.Bij een verlenging van de subsidie wordt de eerste schijf alleen uitbetaald als het inhoudelijk eindverslag van de vorige projectperiode werd ingediend; 2° een tweede schijf van 40 % wordt betaald nadat het project effectief vier maanden heeft gelopen en er een tussentijds verslag is ingediend over de eerste vier maanden.Bij een verlenging van de subsidie wordt de tweede schijf bovendien alleen uitbetaald als het financieel eindverslag van de vorige projectperiode werd ingediend; 3° het saldo ten bedrage van maximaal 10 % wordt betaald na de goedkeuring door het departement van de door de begunstigden voor te leggen inhoudelijke en financiële eindrapportering. § 2. Het inhoudelijk eindrapport moet uiterlijk op 15 augustus van het projectjaar aan het departement zijn bezorgd. § 3. Het financieel eindrapport moet uiterlijk op 15 september na op het schooljaar waarin het project heeft gelopen aan het departement zijn bezorgd. § 4. De bewijsstukken van de gemaakte kosten kunnen op elk moment door de bevoegde diensten van het Rekenhof en van het departement worden opgevraagd. § 5. Het tussentijdse verslag geeft de startdatum weer, beschrijft de wijze waarop het project wordt uitgevoerd, rekening houdend met de vooropgestelde planning en de vooropgestelde resultaten, en bevat in voorkomend geval, het advies van het lokale overlegplatform. § 6. Het inhoudelijk eindrapport handelt over de bereikte resultaten en de gehanteerde methodes tijdens het volledige projectjaar. § 7. Het financieel eindverslag geeft een overzicht van de inkomsten en uitgaven van het volledige projectjaar, een genummerde lijst van alle bewijsstukken, met telkens de vermelding van het bedrag, en een verklaring op erewoord dat de originele, genummerde en gedateerde bewijsstukken die betrekking hebben op de subsidieperiode, ter beschikking worden gehouden.
Art. 19.Controle ter plaatse, zowel van financiële als inhoudelijke aspecten, door de gemachtigde ambtenaren van het departement of het Rekenhof is mogelijk.
Art. 20.De begunstigden verbinden zich ertoe de projecten zorgvuldig uit te voeren volgens de uitvoeringsbepalingen van de projecten, zoals die zijn opgenomen in het projectvoorstel. De gemeente zal onverwijld het subsidiebedrag of een gedeelte van de verleende subsidie terugbetalen als de subsidie wordt aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor ze werd verleend.
HOOFSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 21.In afwijking van hoofdstuk II, afdeling II, gelden in 2008 voor de centrumsteden andere termijnen in volgende artikelen : 1° artikel 6, 1° : 1 april;2° artikel 9, derde lid : 15 mei;3° artikel 10, eerste lid : 15 juni;4° artikel 10, tweede lid : 15 juli.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.
Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 april 2008.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE