gepubliceerd op 28 februari 2006
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers
17 FEBRUARI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VIII, vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij de bijzondere wetten van 25 april 2004 en 13 september 2004 en artikel 20, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 30 juli 1993;
Gelet op de Nieuwe Gemeentewet, in het bijzonder op artikelen 52 tot 70;
Gelet op het gemeentedecreet van 15 juli 2005, in het bijzonder op artikel 76, § 2.
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 oktober 2005;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 oktober 2005;
Gelet op protocol nr. 226.727 van 10 november 2005 van het sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 12 december 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister voor Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot vaststelling van het statuut van de gewestelijke ontvangers wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 37.De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° tuchtschorsing;4° ontslag van ambtswege;5° afzetting.»
Art. 2.Aan artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende woorden toegevoegd : « of ontslag van ambtswege ».
Art. 3.Aan artikel 82 van hetzelfde besluit wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De gewestelijke ontvanger die voor Kerstmis zijn ambt neerlegt ingevolge pensionering krijgt vervangende vakantiedagen, gelijk aan het aantal feestdagen dat samenvalt met een zaterdag of zondag tijdens het gedeelte van het jaar dat aan de pensionering voorafgaat. »
Art. 4.In artikel 84 van hetzelfde besluit worden het tweede tot en met het vijfde lid opgeheven.
Art. 5.In artikel 85 van hetzelfde besluit worden de woorden « bij een eenling, en niet meer dan zeventien weken bij een meerling » vervangen door de woorden « bij één kind, en niet meer dan negentien weken bij een meerling, tenzij de bevalling plaatsvindt na de vermoedelijke bevallingsdatum. »
Art. 6.Artikel 86 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 7.In artikel 91 van hetzelfde besluit worden de woorden « bevoegd voor de ambtenarenzaken » telkens vervangen door de woorden « bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling. »
Art. 8.In artikel 92 van hetzelfde besluit wordt het getal « 92 » vervangen door het getal « 91 ».
Art. 9.In artikel 93, § 2, van hetzelfde besluit wordt het getal « 93 » vervangen door « 92 en 128 ».
Art. 10.In artikel 94 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) een punt 4° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde;» b) een punt 5° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum.In geval van geboorte van een meerling wordt die periode verlengd tot acht weken. » 2° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze dagen afwezigheid worden niet aangerekend op de contingenten, vermeld in artikel 92, 128 en 160ter ».
Art. 11.Het artikel 110 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 110.Behalve ingeval het verlof voor opdracht van algemeen belang ambtshalve wordt erkend, bedraagt het maximum 4 jaren. »
Art. 12.In artikel 111 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De ambtenaar krijgt ambtshalve verlof voor opdracht voor : 1° de uitoefening van taken in internationale of supranationale instellingen, aangeboden door een regering of een van de voormelde instellingen;2° de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp.»
Art. 13.In artikel 120 en 121 van hetzelfde besluit worden de getallen « 117 », « 118 » en « 119 » telkens vervangen door respectievelijk « 116 », « 117 » en « 118 ».
Art. 14.In artikel 124 van hetzelfde besluit worden de woorden « vóór de normale leeftijd van pensionering » vervangen door de woorden « vóór de normale leeftijd van 65 jaar ».
Art. 15.In artikel 128 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden "365 kalenderdagen" vervangen door de woorden "222 werkdagen";2° de tweede zin wordt geschrapt.
Art. 16.In artikel 139, § 4, van hetzelfde besluit worden het derde en het vierde lid vervangen door wat volgt : « Het maandsalaris volgt de evolutie van het gezondheidsindexcijfer overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen.
Het salaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. »
Art. 17.In artikel 146, § 2, van hetzelfde besluit wordt het getal « 50 » vervangen door het getal « 53 ».
Art. 18.In deel XI, titel III, van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk V, bestaande uit artikel 158bis, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk V. Woon-werkverkeer met het openbaar vervoer
Art. 158bis.De werkgever neemt de kosten van een abonnement op het openbaar vervoer naar en van de plaats van het werk volledig ten laste.
Het supplement voor een abonnement in eerste klasse van de N.M.B.S. blijft ten laste van de gewestelijke ontvanger. »
Art. 19.In deel XI, titel III, van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VI, bestaande uit artikel 158ter tot en met 158sexies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk VI. Tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer voor de gewestelijke ontvanger die de arbeidsplaats moeilijk of niet kan bereiken met het gemeenschappelijk openbaar vervoer
Art. 158ter.De gewestelijke ontvanger heeft recht op een tegemoetkoming als vermeld in artikel 158quinquies, als hij zijn werkplaats moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer kan bereiken : 1° ofwel omdat de werkplaats te ver van een halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer gelegen is;2° ofwel wegens de door de overheid opgelegde arbeidstijdregeling;3° ofwel door de gebrekkige uurregeling van het gemeenschappelijk openbaar vervoer aan de werkplaats. Als moeilijk of niet te bereiken werkplaats worden beschouwd : 1° werkplaatsen waarvan de dichtstbijzijnde halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel zich op minimum 3 km van de werkplaats bevindt;2° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waar de frequentie van het openbaar vervoermiddel van dien aard is dat de personeelsleden geen gebruik kunnen maken van het gemeenschappelijk openbaar vervoer, wegens de prestaties die zij moeten verrichten;3° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waarvan de verplaatsingsduur met het openbaar vervoer tussen de verschillende door de gewestelijke ontvanger bediende besturen meer dan 15 minuten langer duurt dan met het privévervoermiddel.
Art. 158quater.De arrondissementscommissaris bepaalt welke werkplaatsen in aanmerking komen voor de toekenning van een tussenkomst van de werkgever.
Art. 158quinquies.De gewestelijke ontvanger die met een privévervoermiddel naar de moeilijk bereikbare werkplaatsen komt, heeft recht op een tegemoetkoming ten bedrage van de volledige maandelijkse kostprijs van een treinkaart 2e klas voor dezelfde afstand.
Art. 158sexies.De gewestelijke ontvanger mag die tegemoetkoming niet combineren met de voordelen vermeld, in de hoofdstukken V en VII. »
Art. 20.In deel XI, titel III, van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VII, bestaande uit artikel 158septies, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk VII. Toekenning van een fietsvergoeding
Art. 158septies.§ 1. De gewestelijke ontvanger die ten minste 80 % van de effectief te werken dagen per maand het volledige of een gedeelte van het woon-werktraject met de fiets aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding. § 2. Deze vergoeding is gelijk aan 0,15 euro per kilometer. § 3. Deze vergoeding is niet verschuldigd als de afstand minder dan 1 kilometer per dag bedraagt (enkele rit). § 4. Deze vergoeding wordt betaald op basis van het arbeidsregime van het personeelslid. § 5. Deze vergoeding wordt niet toegekend voor de volledige kalendermaanden waarin geen prestaties worden geleverd. »
Art. 21.In artikel 159 van hetzelfde besluit worden de woorden « artikelen 109 tot en met 114 » vervangen door « artikelen 108 tot en met 113 ».
Art. 22.In hetzelfde besluit wordt een deel XIV, bestaande uit artikel 160bis, 160ter en 160quater, ingevoegd, dat luidt als volgt : « DEEL XIV : DE OVERGANGSBEPALINGEN
Art. 160bis.In afwijking van artikel 85 wordt bij geboorte op of na 1 juli 2004, de doorbetaling van de bezoldiging gegarandeerd tot maximaal zestien weken bij de geboorte van één kind, en tot maximaal twintig weken bij de geboorte van een meerling, als de gewestelijke ontvanger zeven respectievelijk negen weken prenataal verlof heeft genomen op basis van de reglementaire bepalingen die bij het begin van het prenataal verlof golden.
Art. 160ter.In afwijking van artikel 128 wordt de gewestelijke ontvanger die 60 jaar geworden is, niet ambtshalve op rust gesteld na 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte, maar pas na 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte, indien hij : 1° hetzij geen 5 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt op de datum waarop hij de 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte bereikt;2° hetzij geen 20 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt op de datum waarop hij de 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte bereikt, én onder toepassing zou vallen van de regeling van het gewaarborgd minimumpensioen;3° hetzij 20 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren telt en een minimumpensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid zou kunnen verkrijgen dat voordeliger is dan het minimumpensioen wegens leeftijd of anciënniteit. Voor de berekening van de 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte waarvan sprake in het eerste lid, wordt geen rekening gehouden met de halve dagen afwezigheid in een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte.
Art. 160quater.De tuchtstraffen waarschuwing en berisping worden in het persoonlijke dossier van de gewestelijke ontvangers doorgehaald na verloop van een termijn waarvan de duur is vastgesteld op één jaar voor de waarschuwing en de berisping, en zes jaar voor de schorsing. »
Art. 23.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van goedkeuring ervan door de Vlaamse Regering, met uitzondering van : 1° artikelen 1, 2 en 22 voor wat het ingevoegde artikel 160quater betreft, die uitwerking hebben op dezelfde datum als artikel 76,§ 2, tweede lid, tweede en derde zin, van het gemeentedecreet van 15 juli 2005;2° artikel 4, 5, 6, 10, 1° b), en 2°, en artikel 22, voor wat het ingevoegde artikel 160bis betreft, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004;3° artikel 17 dat uitwerking heeft met ingang van 1 december 2004.
Art. 24.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 17 februari 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN