gepubliceerd op 27 september 2021
Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het Kunstendecreet van 23 april 2021
16 JULI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het Kunstendecreet van 23 april 2021
Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - het Kunstendecreet van 23 april 2021, artikel 3, tweede lid, artikel 11, § 2, tweede lid, artikel 12, 14, § 1, tweede lid, en § 2, artikel 15, tweede lid, vijfde lid, 1°, en zesde lid, artikel 18, 19, 20, 23, tweede zin, artikel 33, § 2 en § 3, artikel 34, tweede lid, artikel 35, 36, tweede lid, artikel 39, 41, tweede lid, artikel 44, tweede lid, artikel 47, tweede lid, artikel 54, tweede lid, artikel 56, § 2, eerste lid en § 3, artikel 58, tweede en derde lid, artikel 59, tweede lid, artikel 62, § 4, artikel 63, tweede lid, artikel 64, tweede lid, artikel 82, derde lid, artikel 83, artikel 85, § 1, tweede en vierde lid, artikel 86, § 3, vierde lid.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 21 mei 2021; - De Sectorraad Kunsten en Erfgoed van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media heeft advies gegeven op 30 april 2021; - De Raad van State heeft advies 69.489/3 gegeven op 1 juli 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Juridisch kader Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving: - het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019.
Initiatiefnemers Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities en disciplines
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° adviescommissie: de Adviescommissie Kunsten, vermeld in artikel 84 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;2° beurs bewezen talent: de beurs bewezen talent, vermeld in artikel 28 tot en met 30 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;3° beurs opkomend talent: de beurs opkomend talent, vermeld in artikel 25 tot en met 27 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;4° deontologische code: het afsprakenkader dat experten en leden van de adviescommissie moeten volgen, waarin de onverenigbaarheden van het mandaat en de discretieregels bepaald worden;5° draaiboek beoordeling: een publiek document waarin de administratie de uitvoerende elementen van de beoordelingsmethodiek beschrijft;6° financiële verantwoording: een verantwoording waarbij wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de uitvoering van de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, en welke opbrengsten de subsidieontvanger in het kader van die activiteit heeft verworven uit de activiteit zelf of uit andere bronnen;7° functionele verantwoording: een inhoudelijke verantwoording waarbij wordt aangetoond dat, en eventueel in welke mate, de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, uitgevoerd is;8° intern reglement: het reglement waarin de dagelijkse, interne en externe aangelegenheden van een commissie geregeld zijn, en waarin ook de deontologische code is opgenomen;9° internationaal presentatieproject: een internationaal presentatieproject als vermeld in artikel 44 tot en met 47 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;10° Landschapscommissie: de Landschapscommissie, vermeld in artikel 86 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;11° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur;12° pool: de pool van experten, vermeld in artikel 85, § 1, van het Kunstendecreet van 23 april 2021;13° residentiebeurs: de residentiebeurs, vermeld in artikel 34 tot en met 40 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;14° residentieplek: een organisatie die aan kunstenaars voor een afgebakende periode tijd en ruimte biedt om te werken aan de ontwikkeling van hun artistieke oeuvre of traject, en eventueel begeleiding of middelen voorziet om aan deze ontwikkeling bij te dragen;15° subdiscipline: een deelverzameling binnen een discipline die een samenhangend geheel van kunstpraktijken afbakent op basis van vergelijkbare inhoudelijke disciplinematige kenmerken;16° tegemoetkoming voor internationale presentatiemomenten: de tegemoetkoming voor internationale presentatiemomenten, vermeld in artikel 41 tot en met 43 van het Kunstendecreet van 23 april 2021.
Art. 2.Het Departement Cultuur, Jeugd en Media wordt aangewezen als de dienst die bevoegd is voor de kunsten, vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021.
Art. 3.De volgende disciplines zijn de disciplines, vermeld in artikel 85, § 1, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021: 1° Podiumkunsten;2° Muziek;3° Beeldende Kunsten, Audiovisuele Kunsten en Fotografie;4° Architectuur en Vormgeving;5° Transdisciplinaire en Cross-sectorale Kunsten. De disciplines, vermeld in het eerste lid, worden verder onderverdeeld in subdisciplines, met het oog op een zo groot mogelijke vergelijkbaarheid van aanvragen bij de organisatie van de beoordeling, en rekening houdend met de ontwikkelingen in de kunstensector. De subdisciplines worden opgenomen in het draaiboek beoordeling, vermeld in artikel 19. Afdeling 2. - Indiening
Art. 4.Om te voldoen aan de vormvereisten, vermeld in artikel 12, eerste lid, 1° en 7° van het Kunstendecreet van 23 april 2021, wordt een aanvraag of een verantwoording als vermeld in dit besluit, ingediend met het model dat de administratie ter beschikking stelt.
Het model, vermeld in het eerste lid, vraagt de informatie op die nodig is voor de beoordeling van de aanvraag of voor het toezicht op de verantwoording, in overeenstemming met de grenzen en voorwaarden van hoofdstuk 7 van het Kunstendecreet van 23 april 2021.
De administratie stelt het model, vermeld in het eerste lid, ter beschikking via een webtoepassing ten minste drie maanden voor de uiterste indiendatum van de aanvraag of de verantwoording.
De administratie kan de webtoepassing, vermeld in het derde lid, inzetten voor alle communicatie tussen de administratie en de aanvrager over de aanvraag die de aanvrager heeft ingediend.
Art. 5.De administratie onderzoekt of een aanvraag voldoet aan al de volgende voorwaarden: 1° de toepasselijke algemene ontvankelijkheidsvoorwaarden, vermeld in artikel 10, § 1, tweede lid, § 2, tweede lid, § 3, tweede lid, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021;2° de ontvankelijkheidsvoorwaarden die per subsidie-instrument apart zijn bepaald in het voormelde decreet. De administratie meldt aan de aanvrager binnen vijftien dagen na de uiterste indiendatum van de aanvraag of de aanvraag ontvankelijk of niet ontvankelijk is. Afdeling 3. - Budgetverdeling
Art. 6.Het minimumpercentage, vermeld in artikel 18 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, bedraagt 12,5%.
Art. 7.Om het beschikbare budget per discipline te bepalen conform artikel 85, § 1, vierde lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, bezorgt de administratie een voorstel aan de minister.
Het voorstel, vermeld in het eerste lid, wordt opgemaakt na indiening van de aanvragen voor de subsidie-instrumenten, vermeld in artikel 85, § 1, eerste lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, en houdt rekening met de volgende parameters: 1° de historiek van de budgetten per discipline en per subsidie-instrument;2° de gevraagde subsidiebedragen per discipline en per subsidie-instrument;3° de elementen uit de strategische visienota, vermeld in artikel 5, § 2, van het voormelde decreet. De minister stelt het beschikbare budget per discipline voorlopig vast.
Art. 8.Om het bijkomende advies, vermeld in artikel 86, § 1, derde lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, op te stellen, beschikt de Landschapscommissie over 5% van het budget dat beschikbaar is voor de beoordeling en toekenning van alle werkingssubsidies, vermeld in hoofdstuk 4, afdeling 2, van het voormelde decreet. Afdeling 4. - Commissies
Art. 9.§ 1. De administratie bezorgt een indicatieve lijst aan de minister voor de benoeming van de pool, rekening houdend met al de volgende elementen: 1° de aanwezigheid van artistieke of inhoudelijke expertise in de verschillende functies en disciplines of subdisciplines binnen het kunstenveld, en de internationale aspecten ervan;2° de aanwezigheid van expertise in zakelijke aspecten, management, publiekswerking en communicatie;3° de aanwezigheid van experten die de voorzittersrol kunnen opnemen;4° een evenwichtige verhouding op het vlak van gender, leeftijd en maatschappelijke of culturele diversiteit;5° een vertegenwoordiging van kunstenaars. De minister benoemt de leden van de pool. Een benoeming in de pool van experten geldt voor een periode van vijf jaar.
Uiterlijk een jaar voor een volgende beleidsperiode ingaat, worden de leden van de pool benoemd.
Tijdens de vijfjarige periode, vermeld in het tweede lid, kan de minister de pool opnieuw samenstellen of bijkomende leden benoemen.
Die leden worden benoemd tot het einde van de vijfjarige periode.
De benoeming van de leden van de pool blijft gelden zolang er geen nieuwe pool is benoemd.
Een lid van de pool kan maximaal twee opeenvolgende mandaten in de pool benoemd worden.
Art. 10.De administratie legt een voorstel van intern reglement ter goedkeuring voor aan de minister, na advies van de adviescommissie.
Alle experten die worden ingezet in het kader van het Kunstendecreet van 23 april 2021, die aangesteld zijn binnen of buiten de pool, volgen het intern reglement.
Art. 11.De experten die worden ingezet in het kader van het Kunstendecreet van 23 april 2021, kunnen aanspraak maken op een vergoeding die kan bestaan uit de volgende bedragen: 1° een presentiegeld;2° een forfaitaire vergoeding voor de voorbereiding van een dossier;3° een reiskostenvergoeding. De hoogte van de vergoedingen wordt bepaald in het intern reglement.
Art. 12.De minister kan het mandaat van een expert beëindigen in een van de volgende gevallen: 1° op verzoek van de mandaathouder;2° als de mandaathouder het intern reglement of de deontologische code niet naleeft;3° bij het verrichten van functies die onverenigbaar zijn met het mandaat of die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben;4° in geval van een hersamenstelling van de pool als vermeld in artikel 9, § 1, vierde lid.
Art. 13.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder beoordelingscommissie: een beoordelingscommissie als vermeld in artikel 85 van het Kunstendecreet van 23 april 2021. § 2. Overeenkomstig artikel 85, § 1, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021 stelt de administratie uit de pool de beoordelingscommissies samen per discipline, rekening houdend met de expertise die vereist is om de ingediende aanvragen te beoordelen.
Afhankelijk van het aantal ingediende aanvragen en het subsidie-instrument kan de administratie een of meer beoordelingscommissies samenstellen per discipline of subdiscipline. § 3. De administratie wijst uit de pool in elke beoordelingscommissie een expert aan die de rol van voorzitter opneemt.
De voorzitter vervult een neutrale rol en heeft expertise in het leiden, faciliteren en modereren van vergaderingen.
De voorzitter heeft geen stemrecht. § 4. De administratie voorziet in een opleiding voor de experten die in de pool worden aangesteld. § 5. De administratie neemt het secretariaat waar van alle commissies, vermeld in dit besluit.
Art. 14.§ 1. De administratie stelt een beoordelingscommissie Internationaal als vermeld in artikel 85, § 2, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, samen, die bestaat uit de volgende leden: 1° minimaal vijf experten, al dan niet benoemd in de pool, met kennis van de internationale kunstenpraktijk;2° twee vertegenwoordigers van de administratie, met kennis van het internationale kunstenbeleid. § 2. De administratie wijst uit de pool een expert aan die de rol opneemt van voorzitter van de beoordelingscommissie Internationaal.
De voorzitter heeft geen stemrecht.
Art. 15.§ 1. De adviescommissie bestaat uit de volgende leden: 1° minimaal zes en maximaal tien experten met stemrecht;2° een voorzitter met stemrecht. Een lid van de adviescommissie voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° een brede kennis van het kunstenveld hebben;2° kennis hebben van het Kunstendecreet van 23 april 2021;3° ervaring hebben met beoordelingssystemen. De leden van de adviescommissie maken geen deel uit van de pool. § 2. De administratie bezorgt een indicatieve lijst aan de minister voor de benoeming van de leden van de adviescommissie. De minister kan een of meer leden daaraan toevoegen. § 3. De minister benoemt de leden van de adviescommissie voor een periode van vijf jaar.
De minister stelt onder de leden een voorzitter aan.
Uiterlijk een jaar voor de beleidsperiode ingaat, worden de leden van de adviescommissie benoemd. § 4. Uiterlijk om de vijf jaar wordt de helft van de leden van de adviescommissie vervangen.
Tijdens de vijfjarige periode, vermeld in het eerste lid, kan de minister de adviescommissie opnieuw samenstellen of bijkomende leden benoemen. Die leden worden benoemd tot het einde van de vijfjarige periode.
Een lid kan maximaal twee opeenvolgende mandaten in de adviescommissie benoemd worden.
Art. 16.§ 1. De Landschapscommissie bestaat uit de volgende leden: 1° minimaal vijf experten met stemrecht, al dan niet benoemd in de pool, die niet hebben deelgenomen aan het beoordelingsproces van werkingssubsidies;2° een voorzitter, zonder stemrecht. Een lid van de Landschapscommissie heeft een brede disciplineoverschrijdende kennis van het kunstenveld, het kunstenbeleid en de historiek ervan.
De volgende personen nemen zonder stemrecht deel aan het overleg van de Landschapscommissie: 1° een vertegenwoordiger van de vzw Kunstensteunpunt, vermeld in artikel 67 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;2° minimaal één expert of voorzitter per discipline die betrokken was bij het beoordelingsproces van werkingssubsidies, en die het resultaat van dat beoordelingsproces per discipline kan toelichten. § 2. De administratie bezorgt een indicatieve lijst aan de minister om de leden van de Landschapscommissie aan te stellen. § 3. De minister stelt de leden van de Landschapscommissie en de voorzitter aan voor de eenmalige werkzaamheden, vermeld in artikel 86 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, uiterlijk twee maanden na de indiendatum voor de aanvragen voor werkingssubsidies, vermeld in artikel 49 van het voormelde decreet. Afdeling 5. - Beoordeling en criteria
Art. 17.De administratie onderzoekt of een ontvankelijke aanvraag voldoet aan de toepasselijke subsidievoorwaarden, vermeld in het Kunstendecreet van 23 april 2021. De administratie legt haar conclusie daarover ter validatie voor aan de experten die de aanvraag toetsen aan de toepasselijke beoordelingscriteria.
De gevalideerde conclusie over het onderzoek van de subsidievoorwaarden maakt bij een aanvraag van werkingssubsidies deel uit van het ontwerpadvies waarop de aanvrager via een repliek als vermeld in artikel 12, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, kan reageren.
Art. 18.De volgende criteria zijn de functiespecifieke subcriteria, vermeld in artikel 33, § 2, en artikel 56, § 2, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, om de aanvragen van projectsubsidies en de aanvragen van werkingssubsidies te beoordelen: 1° voor de functie ontwikkeling: a) de kwaliteit van het beoogde artistieke onderzoek en experiment;b) de kwaliteit van de voorgestelde initiatieven ter begeleiding, ondersteuning en ontwikkeling van een artistieke praktijk of carrière, een artistiek talent of oeuvre;c) de visie op het beoogde resultaat of het beoogde einddoel;2° voor de functie productie: a) de kwaliteit van het beoogde creatie- en productieproces;b) de kwaliteit van de artistieke partners of samenwerkingsverbanden in functie van het beoogde artistieke resultaat;c) de kwaliteit van het beoogde artistieke resultaat;d) de kwaliteit van de visie op spreiding, promotie en publieksbereik;3° voor de functie presentatie: a) de kwaliteit van het te presenteren artistieke werk of programma;b) de kwaliteit van de presentatiecontext;c) de kwaliteit van het publiekswervings- en promotieplan;d) de kwaliteit van de publiekswerking en -verbreding;4° voor de functie participatie: a) de kwaliteit van de participatieve concepten en methodieken met, als dat relevant is, aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit;b) de kwaliteit van het proces en, als dat relevant is, de manier waarop de deelnemers worden gezocht, geselecteerd en opgevolgd;c) de kwaliteit van het beoogde einddoel of resultaat;5° voor de functie reflectie: a) de kwaliteit van de beoogde reflectie over de kunstpraktijk of het kunstenveld;b) de mate waarin de beoogde reflectie betekenis kan hebben voor het kunstenveld;c) de kwaliteit van de manier waarop de reflectie verspreid en toegankelijk wordt gemaakt.
Art. 19.De administratie legt een voorstel van draaiboek beoordeling voor aan de minister, in samenwerking met de adviescommissie.
De minister stelt het draaiboek beoordeling vast. Er is een goedgekeurd draaiboek uiterlijk 1 maand voor de uiterste indiendatum van de aanvraag voor een subsidie-instrument.
Art. 20.De administratie maakt over de ingediende en beoordeelde aanvragen een ontwerp van beslissing op en bezorgt dat ontwerp aan de beslissende instantie, vermeld in artikel 21. Afdeling 6. - beslissing en uitbetaling
Art. 21.De minister beslist over: 1° de aanvragen van de beurzen, vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;2° de aanvragen van projectsubsidies;3° de internationale presentatieprojecten;4° de kunstaankopen, vermeld in artikel 77 van het Kunstendecreet van 23 april 2021. De administratie beslist over: 1° de aanvragen van residentiebeurzen;2° de tegemoetkomingen voor internationale presentatiemomenten.
Art. 22.De administratie deelt de beslissing over de ingediende aanvraag mee aan de aanvrager binnen vijftien dagen nadat de beslissing, vermeld in artikel 21, is genomen.
Art. 23.§ 1. Werkingssubsidies worden jaarlijks op de volgende wijze uitbetaald: 1° een voorschot van 45% vanaf 1 februari;2° een voorschot van 45% vanaf 1 juli;3° een saldo van 10%. De volgende subsidie-instrumenten worden uitbetaald in de vorm van een voorschot van 90% en een saldo van 10%: 1° projectsubsidies;2° internationale presentatieprojecten. In afwijking van het tweede lid worden subsidies aan aanvragers die in het buitenland zijn gevestigd, met een voorschot van 70% en een saldo van 30% uitbetaald. § 2. Het eerste voorschot wordt uitbetaald na de ondertekening van het subsidiebesluit.
Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald nadat de administratie bij het toezicht heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend is, nageleefd zijn en dat de subsidie aangewend is voor de doeleinden waarvoor ze is verleend.
Art. 24.De volgende subsidie-instrumenten worden in afwijking van artikel 23 volledig uitbetaald na de ondertekening van het subsidiebesluit: 1° beurzen als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021;2° residentiebeurzen; 3° projectsubsidies als het subsidiebedrag niet hoger dan 15.000 euro is; 4° internationale presentatieprojecten als het subsidiebedrag niet hoger dan 15.000 euro is; 5° tegemoetkomingen voor internationale presentatiemomenten. Afdeling 7. - Verantwoording en toezicht
Art. 25.§ 1. Om het toezicht op de aanwending van de toegekende subsidie, vermeld in artikel 15 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, mogelijk te maken, dient de subsidieontvanger een verantwoording in die bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording;2° een financiële verantwoording. § 2. Bij werkingssubsidies wordt de verantwoording, vermeld in paragraaf 1, jaarlijks ingediend, uiterlijk op 31 mei van het jaar dat volgt op het jaar waarvoor de werkingssubsidie is toegekend, tenzij het in het subsidiebesluit anders is bepaald.
Voor alle andere subsidie-instrumenten dan werkingssubsidies wordt de verantwoording, vermeld in paragraaf 1, ingediend uiterlijk twee maanden na afloop van het initiatief. De minister kan van de voormelde termijn gemotiveerd afwijken op grond van de specifieke doeleinden waarvoor de subsidie aangewend wordt, de bijzondere kenmerken of de realisatiedatum van het initiatief.
De uiterste datum waarop de verantwoording, vermeld in paragraaf 1, kan worden ingediend, wordt opgenomen in het subsidiebesluit.
Art. 26.De administratie kan zich voor het toezicht, vermeld in artikel 15 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, laten bijstaan door experten, al dan niet aangesteld binnen de pool. HOOFDSTUK 2. - Specifieke bepalingen over de subsidie-instrumenten Afdeling 1. - Beurzen als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet
van 23 april 2021
Art. 27.Het forfaitaire bedrag van een beurs opkomend talent bedraagt 7500 euro.
Art. 28.Het forfaitaire bedrag van een beurs bewezen talent bedraagt 12.000 euro op jaarbasis.
Art. 29.Een aanvraag van een beurs opkomend talent of een beurs bewezen talent wordt op de volgende data ingediend: 1° uiterlijk op 15 maart voor een beurs als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, die start in de tweede jaarhelft van hetzelfde jaar;2° uiterlijk op 15 september voor een beurs als vermeld in artikel 22 van het voormelde decreet, die start in de eerste jaarhelft van het daaropvolgende jaar. In afwijking van het eerste lid, 1°, is de eerstvolgende uiterste indiendatum voor aanvragen van beurzen als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, die volgt op de indiendatum voor aanvragen van werkingssubsidies, 15 mei voor de voormelde beurzen die van start gaan vanaf 1 september tot en met 31 december van datzelfde jaar.
In afwijking van het eerste lid kunnen beurzen als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, die aangevraagd zijn uiterlijk op 15 september voorafgaand aan de indiendatum voor aanvragen van werkingssubsidies, vermeld in artikel 49 van het voormelde decreet, van start gaan vanaf 1 januari tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
Art. 30.Een aanvraag van een beurs opkomend talent bevat al de volgende informatie: 1° een identificatie en situering van de aanvrager;2° een motivatie;3° een plan van aanpak, inclusief beschrijving van de begeleiding;4° een actueel artistiek curriculum vitae en documentatie over het artistieke werk;5° eventuele bijkomende informatie die wordt opgevraagd met het model van de aanvraag, vermeld in artikel 4.
Art. 31.Een aanvraag van een beurs bewezen talent bevat al de volgende informatie: 1° een identificatie en situering van de aanvrager;2° een motivatie;3° een beschrijving van het onderzoeks- of heroriënteringstraject, inclusief plan van aanpak en begeleiding;4° een actueel artistiek curriculum vitae en documentatie over het artistieke werk;5° eventuele bijkomende informatie die wordt opgevraagd met het model van de aanvraag, vermeld in artikel 4.
Art. 32.De minister beslist over de toekenning van beurzen als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum, vermeld in artikel 29 van dit besluit.
Art. 33.De verantwoording voor een beurs als vermeld in artikel 22 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, is beperkt tot de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag;2° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. Afdeling 2. - Projecten
Art. 34.Een aanvraag van een projectsubsidie wordt ingediend op een van de volgende data: 1° uiterlijk op 15 maart voor projecten die van start gaan in de tweede jaarhelft van datzelfde jaar;2° uiterlijk op 15 september voor projecten die van start gaan in de eerste jaarhelft van het volgende jaar. In afwijking van het eerste lid, 1°, is de eerstvolgende uiterste indiendatum voor aanvragen voor projecten, die volgt op de indiendatum voor aanvragen van werkingssubsidies, 15 mei voor projecten die van start gaan vanaf 1 september tot en met 31 december van datzelfde jaar.
In afwijking van het eerste lid kunnen de projecten die aangevraagd zijn uiterlijk op 15 september voorafgaand aan de indiendatum voor aanvragen van werkingssubsidies, vermeld in artikel 49 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, van start gaan vanaf 1 januari tot en met 31 augustus van het daaropvolgende jaar.
Art. 35.Een aanvraag van een projectsubsidie bevat al de volgende informatie: 1° een identificatie en situering van de aanvrager;2° een beschrijving van het project, inclusief timing en planning;3° de vermelding van een of meer functies en disciplines of subdisciplines van het project;4° een begroting met raming van alle kosten en opbrengsten;5° eventuele bijkomende informatie die wordt opgevraagd met het model van de aanvraag, vermeld in artikel 4.
Art. 36.Een aanvrager van een projectsubsidie beantwoordt aan het beoordelingscriterium, vermeld in artikel 33, § 1, 2°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als hij op het moment van de aanvraag zich ertoe verbindt om: 1° alle medewerkers, ongeacht hun statuut, die in het kader van het project een prestatie leveren, en waarvoor de aanvrager de rechtstreekse opdracht- of werkgever is, correct te vergoeden;2° bij de uitvoering van het project de principes van fair practices toe te passen, rekening houdend met de schaalgrootte van het project. De principes van fair practices zijn: a) solidariteit: de aanvrager neemt zijn sociale verantwoordelijkheid met betrekking tot de waardering van werk en kwaliteitsvolle samenwerkingen, zowel in een eenmalige context als in het kader van een lange tewerkstelling.De aanvrager is zich bewust van de mogelijke impact van zijn handelen op de positie van anderen. Hij streeft naar een correcte vergoeding en een veilige werkomgeving, en heeft aandacht voor diverse profielen en tewerkstellingsposities; b) transparantie: de aanvrager engageert zich om alle partijen waar hij mee samenwerkt, voldoende te informeren om in gelijkwaardigheid te onderhandelen.In elk type samenwerking zijn de verwachtingen en de waardering van de inbreng van elke partij transparant en duidelijk; c) duurzaamheid: door onder correcte voorwaarden samenwerkingen aan te gaan binnen de geldende kaders draagt de aanvrager bij tot professionele en duurzame loopbanen en doet hij aan kennis- en ervaringsopbouw;d) verantwoordelijkheid: de aanvrager werkt samen in gedeelde verantwoordelijkheid en vanuit een wederzijds vertrouwen, waarbij de verschillende partijen elkaars inzet, risico en engagement op alle niveaus waarderen.3° alle medewerkers die bij het project betrokken worden, te informeren over de mogelijke meldingskanalen bij kwesties rond integriteit op het vlak van psychosociaal welzijn en grensoverschrijdend gedrag.
Art. 37.De minister beslist over de toekenning van projecten uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum, vermeld in artikel 34.
Art. 38.De verantwoording van een projectsubsidie aan een kunstenaar of kunstwerker bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag van het uitgevoerde project, met een toelichting bij eventuele afwijkingen ten opzichte van de aanvraag;2° een financiële verantwoording die bestaat uit een overzicht van alle kosten en opbrengsten met betrekking tot het project;3° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. De verantwoording van een projectsubsidie aan een organisatie bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag over de uitvoering van het project, met een toelichting bij eventuele afwijkingen ten opzichte van de aanvraag;2° een financiële verantwoording die bestaat uit al de volgende elementen: a) een overzicht van de kosten en opbrengsten van de uitvoering van het project, met een specificatie van alle vermelde kosten- en opbrengstenrekeningen en een toelichting per post.Een organisatie die een gesubsidieerd project realiseert en daarnaast andere activiteiten opzet, maakt in haar volledige boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid tussen de kosten en opbrengsten van de uitvoering van het gesubsidieerde project en alle andere kosten en opbrengsten; b) de specificatie van alle bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura voor de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak hebben meegewerkt aan de uitvoering van het project;3° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. Als de projectsubsidie niet hoger dan 15.000 euro is, bestaat de financiële verantwoording uit een verklaring op erewoord dat aan de financiële verantwoording is voldaan en dat de bewijsstukken ervan conform de bewaartermijnen, vermeld in het besluit tot toekenning van de subsidie, worden bijgehouden.
Art. 39.De aanvrager van een projectsubsidie voldoet aan de subsidievereiste, vermeld in artikel 15, vijfde lid, 1°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als de voorwaarden, vermeld in artikel 36 van dit besluit, zijn vervuld. Afdeling 3. - Residentiebeurzen
Art. 40.Het maximaal toe te kennen bedrag voor een residentiebeurs bedraagt 10.000 euro.
Art. 41.Als de residentieplek een organisatie is die in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevestigd is, kunnen maximaal vijf residentiebeurzen per jaar voor die residentieplek ondersteund worden.
Art. 42.Een kunstenaar kan maximaal één residentiebeurs per jaar krijgen.
Art. 43.Een aanvraag van een residentiebeurs voor een residentieplek waarmee de administratie een overeenkomst als vermeld in artikel 46, heeft gesloten, wordt uiterlijk zes maanden voor de aanvang van de residentie ingediend.
Een aanvraag van een residentiebeurs voor een residentieplek waarmee de administratie geen overeenkomst als vermeld in artikel 46, heeft gesloten, wordt uiterlijk twee maanden voor de aanvang van de residentie ingediend.
Art. 44.Een aanvraag van een residentiebeurs bevat al de volgende informatie: 1° een actueel artistiek curriculum vitae en documentatie over het artistieke werk;2° een toelichting bij het werkplan en de meerwaarde van de gekozen residentie. Als de residentieplek geen samenwerkingsovereenkomst als vermeld in artikel 46, heeft gesloten, bevat de aanvraag naast de informatie, vermeld in het eerste lid, al de volgende informatie: 1° een toelichting bij de kwaliteit van de werkcontext en de omkadering die de residentieplek aanbiedt;2° een bewijs van selectie door de gekozen residentieplek;3° een begroting met raming van de kosten en opbrengsten.
Art. 45.De administratie kan voor de residentieplek Isola Comacina residentiebeurzen toekennen aan kunstenaars waarvan de activiteiten zich afspelen binnen het werkterrein van Literatuur Vlaanderen, vermeld in artikel 8, eerste lid, 1° van het Kunstendecreet van 23 april 2021.
Art. 46.De administratie kan namens de Vlaamse Gemeenschap met een aantal buitenlandse residentieplekken een overeenkomst sluiten.
De overeenkomst bevat al de volgende elementen: 1° de residentieperiode;2° de aangeboden ondersteuning door de residentieplek op financieel, inhoudelijk of organisatorisch vlak;3° de selectiemethode van de kunstenaars;4° de hoogte van de vergoeding die toegekend wordt aan de residentieorganisatie, en de wijze van betaling;5° de wijze waarop de Vlaamse Gemeenschap wordt vermeld op de communicatie-instrumenten van de residentieplek.
Art. 47.Een residentiebeurs voor een residentieplek waarmee de administratie geen overeenkomst als vermeld in artikel 46, heeft gesloten, dekt maximaal de kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de residentie.
Een residentiebeurs voor een residentieplek waarmee de administratie een overeenkomst als vermeld in artikel 46, heeft gesloten, dekt maximaal de kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de residentie als deze kosten niet opgenomen worden door de residentieplek zelf.
Art. 48.De administratie beslist over de toekenning van residentiebeurzen uiterlijk twee maanden na de uiterste indiendatum van de aanvraag, vermeld in artikel 43.
Art. 49.De verantwoording van een residentiebeurs bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag;2° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. Afdeling 4. - Tegemoetkomingen voor internationale presentatiemomenten
Art. 50.Het maximaal toe te kennen bedrag voor een tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment bedraagt 7000 euro.
Art. 51.Een tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment is bestemd voor de kosten die aan de presentatie zelf verbonden zijn.
Art. 52.Een aanvraag van een tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment wordt minstens twee maanden voor de aanvang van het presentatiemoment ingediend, tenzij de administratie een gemotiveerde uitzondering aanvaardt.
Art. 53.Een aanvraag van een tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment bevat al de volgende informatie: 1° een actueel artistiek curriculum vitae en documentatie over het artistieke werk van de actor uit de kunstensector die bij het presentatiemoment is betrokken;2° een toelichting bij het geplande presentatiemoment;3° een toelichting bij de presentatiecontext;4° een begroting met een raming van de kosten en opbrengsten.
Art. 54.De administratie beslist over de toekenning en over de grootte van de tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment uiterlijk twee maanden na de indiendatum van de aanvraag.
Art. 55.De verantwoording van een tegemoetkoming voor een internationaal presentatiemoment bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag van de uitgevoerde presentatie, met een toelichting bij eventuele afwijkingen ten opzichte van de aanvraag;2° een financiële verantwoording die bestaat uit een verklaring op erewoord, waarvan alle bewijsstukken worden bijgehouden tot twee jaar na afloop van het presentatiemoment;3° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. Afdeling 5. - Internationale presentatieprojecten
Art. 56.Het maximaal toe te kennen bedrag voor een internationaal presentatieproject bedraagt 50.000 euro.
Art. 57.Een internationaal presentatieproject omvat minstens de kosten die verbonden zijn aan de presentatie van de kunstenaar of kunstenorganisatie in het buitenland.
Art. 58.Ter voorbereiding van de bepaling van de prioritaire regio's en landen in de beleidsnota Cultuur of in de strategische visienota, vermeld in artikel 47, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, overlegt de administratie met de diensten binnen de Vlaamse overheid, die betrokken zijn of belang hebben bij het internationaal cultuurbeleid en met relevante organisaties binnen de kunstensector.
Art. 59.Een aanvraag van een internationaal presentatieproject wordt ingediend op een van de volgende data: 1° uiterlijk op 31 januari voor internationale projecten die van start gaan vanaf 1 mei van hetzelfde jaar;2° uiterlijk op 30 april voor internationale projecten die van start gaan vanaf 1 augustus van hetzelfde jaar;3° uiterlijk op 31 juli voor internationale projecten die van start gaan vanaf 1 november van hetzelfde jaar;4° uiterlijk op 31 oktober voor internationale projecten die van start gaan vanaf 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar van indiening. In afwijking van het eerste lid worden de aanvragen voor internationale presentatieprojecten die van start gaan in de periode vanaf 1 mei tot en met 31 juli van het jaar dat volgt op de indiendatum voor aanvragen van werkingssubsidies, ingediend op 31 oktober van het voorafgaande jaar.
Art. 60.Een aanvraag van een internationaal presentatieproject bevat al de volgende informatie: 1° een actueel artistiek curriculum vitae van en documentatie over minstens het te presenteren artistieke werk van de actor uit de kunstensector die bij de presentatie betrokken is;2° een toelichting bij de geplande presentatie;3° een toelichting bij de presentatiecontext;4° een begroting met raming van de kosten en opbrengsten.
Art. 61.De minister beslist over de toekenning en over de grootte van een subsidie voor een internationaal presentatieproject uiterlijk drie maanden na de uiterste indiendatum van de aanvraag, vermeld in artikel 59.
Art. 62.De verantwoording van een internationaal presentatieproject bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een inhoudelijk verslag van het uitgevoerde project, met een toelichting bij eventuele afwijkingen ten opzichte van de aanvraag;2° een financiële verantwoording die bestaat uit een overzicht van alle kosten en opbrengsten met betrekking tot het project;3° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. Afdeling 6. - Werkingssubsidies
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 63.Het grensbedrag, vermeld in artikel 11, § 2, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, bedraagt 400.000 euro.
Art. 64.Een aanvraagdossier voor een werkingssubsidie bevat al de volgende informatie: 1° een identificatie en situering van de aanvrager;2° een beschrijving van de inhoudelijke werking;3° een beschrijving van de zakelijke werking;4° de vermelding van een of meer functies en disciplines of subdisciplines;5° een realistische meerjarenbegroting met een gedetailleerde raming van alle kosten en opbrengsten van minstens het eerste werkjaar van de gevraagde beleidsperiode;6° bijkomende informatie die wordt opgevraagd met het model van de aanvraag, vermeld in artikel 4.
Art. 65.De toelichting bij de aanvraag, vermeld in artikel 12, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, wordt gegeven tijdens een contactmoment tussen de leden van de beoordelingscommissie en een vertegenwoordiger van de aanvrager tijdens de vergadering waarop de aanvraag beoordeeld wordt.
De wijze waarop de toelichting, vermeld in het eerste lid, wordt voorbereid en georganiseerd, wordt nader bepaald in het draaiboek beoordeling.
Art. 66.Een kunstenorganisatie beantwoordt aan de beoordelingscriteria, vermeld in artikel 56, § 1, 2°, b) en c), van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als ze op het moment van de aanvraag aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° zich engageren om alle medewerkers, ongeacht hun statuut, die een prestatie leveren tijdens de aangevraagde beleidsperiode en van wie de aanvrager de rechtstreekse opdracht- of werkgever is, in de komende beleidsperiode correct te vergoeden;2° zich engageren om de principes van goed bestuur en fair practices te verwerken in een intern reglement, rekening houdend met haar eigen schaalgrootte.De principes van goed bestuur zijn bepaald in de Bestuurscode Cultuur van 26 juni 2020. De principes van fair practices zijn: a) solidariteit: de kunstenorganisatie neemt haar sociale verantwoordelijkheid met betrekking tot de waardering van werk en kwaliteitsvolle samenwerkingen, zowel in een eenmalige context als in het kader van een lange tewerkstelling.De kunstenorganisatie is zich bewust van de mogelijk impact van haar handelen op de positie van anderen. Ze streeft naar een correcte vergoeding en een veilige werkomgeving, en heeft aandacht voor diverse profielen en tewerkstellingsposities; b) transparantie: de kunstenorganisatie engageert zich om alle partijen waar ze mee samenwerkt, voldoende te informeren om in gelijkwaardigheid te onderhandelen.In elk type samenwerking zijn de verwachtingen en de waardering van de inbreng van elke partij transparant en duidelijk; c) duurzaamheid: door onder correcte voorwaarden samenwerkingen aan te gaan binnen de geldende kaders draagt de kunstenorganisatie bij tot professionele en duurzame loopbanen en doet ze aan kennis- en ervaringsopbouw;d) verantwoordelijkheid: de kunstenorganisatie werkt samen in gedeelde verantwoordelijkheid en vanuit een wederzijds vertrouwen, waarbij de verschillende partijen elkaars inzet, risico en engagement op alle niveaus waarderen;3° zich engageren om in het kader van integriteit een eigen beleid tegen grensoverschrijdend gedrag te ontwikkelen waarbinnen ze onderzoekt of de aanstelling van een vertrouwenspersoon haalbaar is. Die vertrouwenspersoon kan zowel intern als extern zijn; 4° alle medewerkers binnen de kunstenorganisatie informeren over de mogelijke meldingskanalen bij kwesties rond integriteit op het vlak van psychosociaal welzijn en grensoverschrijdend gedrag. Een kunstenorganisatie beantwoordt aan het beoordelingscriterium, vermeld in artikel 59, eerste lid, 3°, a), van het Kunstendecreet van 23 april 2021, en aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 63, eerste lid, 7° en 8°, van het voormelde decreet, als ze op het moment van de aanvraag: 1° voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1°, 3° en 4° ;2° de principes van goed bestuur en fair practices, vermeld in het eerste lid, 2°, heeft verwerkt in een intern reglement, en een eigen integriteitsbeleid op het vlak van psychosociaal welzijn heeft ontwikkeld, rekening houdend met de eigen schaalgrootte;3° via haar eigen communicatiekanalen publiek bekendgemaakt heeft hoe de kunstenorganisatie op het vlak van goed bestuur, fair practices, en voor integriteit op het vlak van psychosociaal welzijn een voorbeeldrol vervult, al dan niet gebaseerd op een intern reglement als vermeld in het eerste lid, 2°.
Art. 67.De administratie bezorgt het voorlopige resultaat van de beoordeling van een aanvraag van werkingssubsidies, vermeld in artikel 12, tweede lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, in de vorm van een voorlopig advies aan de aanvrager uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum van de aanvraag, vermeld in artikel 49 van het voormelde decreet.
Art. 68.De aanvrager kan een repliek formuleren op het voorlopige advies en bezorgt die aan de administratie binnen vijftien dagen na de dag waarop de aanvrager het voorlopige advies heeft ontvangen.
In de repliek, vermeld in het eerste lid, kan de aanvrager reageren op feitelijke onjuistheden in het voorlopige advies.
In het tweede lid wordt verstaan onder feitelijke onjuistheden: de elementen in een advies waarvan ondubbelzinnig aangetoond kan worden dat ze gebaseerd zijn op foutieve, onvolledige of verkeerd geïnterpreteerde informatie.
Dezelfde beoordelingscommissie die het voorlopige advies heeft opgesteld, behandelt de repliek, vermeld in het eerste lid.
Elementen die opgenomen zijn in de repliek, vermeld in het eerste lid, kunnen alleen aanleiding geven tot een aanpassing van het voorlopige advies als ze voldoen aan de bepalingen, vermeld in het tweede en derde lid.
Art. 69.Rekening houdend met de repliek formuleert de bevoegde beoordelingscommissie een definitief advies.
Art. 70.Op basis van de definitieve adviezen en het bijkomende advies van de Landschapscommissie, vermeld in artikel 86, § 1, derde lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, maakt de administratie een ontwerp van beslissing op en bezorgt dat aan de minister.
Art. 71.Op basis van het ontwerp van beslissing, vermeld in artikel 70, legt de minister een voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse Regering.
Art. 72.§ 1. Een organisatie waaraan een werkingssubsidie is toegekend, dient een geactualiseerd beleidsplan en een geactualiseerde begroting in, uiterlijk op 15 oktober van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode.
In het geactualiseerde beleidsplan en de geactualiseerde begroting geeft de organisatie aan op welke punten het oorspronkelijke beleidsplan en de oorspronkelijke begroting worden aangepast, rekening houdend met het toegekende subsidiebedrag. § 2. De administratie controleert het geactualiseerde beleidsplan en de geactualiseerde begroting, vermeld in paragraaf 1, en meldt aan de gesubsidieerde organisatie of het beleidsplan en de begroting worden aanvaard, vóór 15 december van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode.
De administratie kan aan de organisatie aanvullende informatie en documenten vragen over het geactualiseerde beleidsplan en de geactualiseerde begroting, vermeld in paragraaf 1. § 3. Als de administratie vaststelt dat het geactualiseerde beleidsplan onvoldoende rekening houdt met de bepaling, vermeld in het tweede lid, start de administratie vóór 15 december een overleg met de organisatie met het oog op bijsturing.
Art. 73.De verantwoording van een werkingssubsidie bestaat uit al de volgende elementen: 1° een functionele verantwoording die bestaat uit een overzicht en evaluatie van de werking;2° een financiële verantwoording die bestaat uit al de volgende elementen: a) de jaarrekening, die bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting;b) de specificatie van alle bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura voor de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak hebben meegewerkt; c) als de jaarlijkse subsidie minstens 100.000 euro bedraagt: het verslag van een gecertificeerde accountant of bedrijfsrevisor die niet betrokken is bij de dagelijkse inhoudelijke, organisatorische en zakelijke werking van de gesubsidieerde organisatie in kwestie, met commentaar bij de balans en de resultatenrekening van die organisatie; 3° eventuele bijkomende beleidsrelevante gegevens met het oog op monitoring. In de resultatenrekening, vermeld in het eerste lid, worden alle kosten en opbrengsten opgenomen van het jaar waarvoor de werkingssubsidie is toegekend.
Als organisaties naast de activiteiten waarvoor ze conform artikel 48 van het Kunstendecreet van 23 april 2021 gesubsidieerd worden, nog andere activiteiten organiseren, maken ze in hun totale boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid tussen beide soorten activiteiten.
Art. 74.De administratie oefent jaarlijks, op basis van de ingediende verantwoording, vermeld in artikel 73, minimaal een financieel toezicht uit.
De administratie, eventueel bijgestaan door externe experten, voert tijdens de beleidsperiode minimaal één evaluatie uit van de volgende elementen: 1° de uitvoering van het geactualiseerde beleidsplan;2° het naleven van de subsidievereisten, vermeld in artikel 15 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, die van toepassing zijn. De bevindingen van de evaluatie, vermeld in het tweede lid, worden meegedeeld aan de kunstenorganisatie uiterlijk zes maanden voor ze een aanvraag van een werkingssubsidie voor de volgende beleidsperiode indient.
Art. 75.§ 1. De kunstenorganisatie voldoet aan de subsidievereisten, vermeld in artikel 15, vijfde lid, 1°, en zesde lid, 2°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als: 1° de voorwaarden, vermeld in artikel 66, eerste lid, van dit besluit, worden nageleefd;2° het intern reglement, vermeld in artikel 66, eerste lid, 2°, van dit besluit, wordt nageleefd. Bij het toezicht op de subsidievereisten, vermeld in het eerste lid, houdt de administratie rekening met de schaalgrootte van de kunstenorganisatie. § 2. De kunstenorganisatie met een werkingssubsidie van minstens twee beleidsperiodes voldoet aan de subsidievereisten, vermeld in artikel 15, vijfde lid, 1°, en zesde lid, 2°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als: 1° de voorwaarden, vermeld in artikel 66, tweede lid, van dit besluit, worden nageleefd;2° het intern reglement, vermeld in artikel 66, tweede lid, 2°, van dit besluit, wordt nageleefd. § 3. De kunstenorganisatie voldoet aan de subsidievereiste, vermeld in artikel 15, zesde lid, 1°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, als de regels over archiefzorg, vermeld in het tweede lid, worden nageleefd.
De kunstensector stelt de regels rond archiefzorg op in overleg met de administratie. De administratie communiceert die regels via haar communicatiekanalen.
Bij het toezicht op de subsidievereiste, vermeld in het eerste lid, houdt de administratie rekening met de schaalgrootte van de kunstenorganisatie.
Art. 76.Bijkomend aan de subsidievereisten, vermeld in artikel 15, vierde tot en met zesde lid, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, voldoet de ontvanger van een werkingssubsidie aan de volgende aanvullende voorwaarden, vermeld in artikel 15, zesde lid, 3° van het voormelde decreet: 1° voor organisaties die inzetten op de functie presentatie of productie, al dan niet in combinatie met de functies participatie, ontwikkeling of reflectie: over de hele beleidsperiode gemeten, gemiddeld minstens 20% aan eigen opbrengsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale kosten, met uitzondering van eventuele afschrijvingen op kapitaalsubsidies;2° voor organisaties die alleen inzetten op de functie participatie, ontwikkeling of reflectie: over de hele beleidsperiode gemeten, gemiddeld minstens 7,5% aan eigen opbrengsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale kosten, met uitzondering van eventuele afschrijvingen op kapitaalsubsidies;3° minimaal 50% van de werkingssubsidie gebruiken om medewerkers en kunstenaars te vergoeden. In het eerste lid wordt verstaan onder eigen opbrengsten: alle opbrengsten die in een werkjaar verworven zijn, inclusief de opbrengsten uit private fondsen, met uitzondering van opbrengsten uit subsidies.
De aanvullende voorwaarden, vermeld in het eerste lid, worden geacht te worden nageleefd, tenzij de ontvanger van de subsidie in het aanvraagdossier motiveert waarom deze aanvullende voorwaarden niet nageleefd kunnen worden. Een beslissing tot toekenning van de subsidie door de Vlaamse Regering houdt de goedkeuring van de niet-toepasselijkheid van deze voorwaarden op de ontvanger van de subsidie in.
Art. 77.Een kunstenorganisatie kan in haar aanvraagdossier voor een werkingssubsidie motiveren welke afwijking van artikel 72 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019 nodig is voor het realiseren van haar werking, die bijzondere uitgaven in één of meerdere jaren van de beleidsperiode vereist.
De minister legt een voorstel van beslissing voor aan de Vlaamse Regering om voor deze kunstenorganisatie af te wijken van artikel 72 van het Besluit Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 17 mei 2019.
Art. 78.§ 1. Een organisatie die na afloop van de beleidsperiode geen werkingssubsidie meer ontvangt, dient bij de administratie een gemotiveerd bestedingsplan in ter goedkeuring.
Een bestedingsplan als vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende informatie: 1° een qua tijd en doelstellingen toetsbare toelichting over de besteding van de volledige met subsidies aangelegde reserve gedurende de periode van twee jaar die volgt op de beleidsperiode;2° een prioritering van de besteding om te voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen. § 2. Een kunstinstelling waarvan de erkenning wordt stopgezet, dient bij de administratie een gemotiveerd bestedingsplan in ter goedkeuring.
Een bestedingsplan als vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende informatie: 1° een qua tijd en doelstellingen toetsbare toelichting over de besteding van de verminderde werkingssubsidie gedurende de twee jaar na het aflopen van de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 81, § 1;2° een prioritering van de besteding om te voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen. § 3. Een bestedingsplan wordt ingediend uiterlijk drie maanden nadat de administratie de organisatie heeft ingelicht over het niet-verderzetten van de werkingssubsidie of de stopzetting van de erkenning.
Art. 79.Als de administratie het bestedingsplan van de organisatie die na afloop van de beleidsperiode geen werkingssubsidie meer ontvangt, niet goedkeurt of als die organisatie geen bestedingsplan indient, wordt de met subsidies aangelegde reserve ingehouden of teruggestort aan de Vlaamse overheid.
Als de administratie het bestedingsplan van de kunstinstelling waarvan de erkenning wordt stopgezet, niet goedkeurt of als de kunstinstelling geen bestedingsplan indient, wordt de verminderde werkingssubsidie, vermeld in artikel 81, § 1, tweede lid, niet uitbetaald.
Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen voor kunstenorganisaties met een werkingssubsidie van twee beleidsperiodes
Art. 80.§ 1. Om te voldoen aan de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 58, eerste lid, 1° en 3° van het Kunstendecreet van 23 april 2021, bedraagt de toegekende werkingssubsidie, voorafgaand aan de aangevraagde werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes, minstens 600.000 euro op jaarbasis.
Als een aanvrager op het moment van de aanvraag een beroep doet op minstens een schriftelijk akkoord van de betrokken raden van bestuur om over te gaan tot een fusie van bestaande organisaties, bedragen de jaarlijkse werkingssubsidies van de afzonderlijke organisaties op het moment van de aanvraag samen minstens 600.000 euro.
Als een aanvrager op het moment van de aanvraag een beroep doet op minstens een schriftelijk akkoord van de betrokken raden van bestuur om over te gaan tot een fusie van bestaande organisaties, heeft minimaal een van de afzonderlijke organisaties minstens twee opeenvolgende beleidsperiodes, voorafgaand aan de twee aangevraagde beleidsperiodes, een werkingssubsidie gekregen in het kader van het Kunstendecreet van 7 mei 2004, het Kunstendecreet van 13 december 2013 of het Kunstendecreet van 23 april 2021 conform artikel 58, eerste lid, 1°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021.
Als een aanvrager de fusie, vermeld in het tweede of het derde lid, niet doorvoert binnen de eerste vier jaar van de beleidsperiode wordt de werkingssubsidie van de aanvrager die voor twee beleidsperiodes is toegekend, tot één beleidsperiode beperkt.
Als een aanvrager in één of twee beleidsperiodes voorafgaand aan de aanvraag een werkingssubsidie ontving van een provinciale overheid, wordt deze werkingssubsidie aanvaard om te voldoen aan de bijkomende subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 58, eerste lid, 1°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021. § 2. De schaalgrootte, vermeld in artikel 58, eerste lid, 3°, van het Kunstendecreet van 23 april 2021, wordt door de kunstenorganisatie aangetoond door het vermogen zich te onderscheiden van vergelijkbare organisaties op een of meer van de volgende vlakken: 1° omzet;2° samenwerkingen met kunstenaars en andere actoren;3° netwerk van partners;4° ondernemerschap;5° publieksbereik;6° internationale werking. Onderafdeling 3. - Specifieke bepalingen voor kunstinstellingen
Art. 81.§ 1. Als de Vlaamse Regering beslist tot de intrekking van een erkenning als kunstinstelling als vermeld in artikel 64 van het Kunstendecreet van 23 april 2021, brengt ze de kunstinstelling daarvan op de hoogte, uiterlijk zes maanden voor het aflopen van de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 75 van het voormelde decreet.
De erkenning eindigt twee jaar na afloop van de beheersovereenkomst.
De instelling behoudt gedurende die twee jaar minstens 75% van de subsidie die volgens de afgelopen beheersovereenkomst jaarlijks ter beschikking is gesteld, op voorwaarde dat ze tijdig een bestedingsplan als vermeld in artikel 78, § 2, tweede lid, indient voor die periode van twee jaar. § 2. De minister kan de termijnen voor de advies- en overlegprocedure voor de erkenning van kunstinstellingen nader bepalen. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 82.Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2018 betreffende de uitvoering van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten wordt opgeheven.
Art. 83.De percentages, vermeld in artikel 76, zijn pas van toepassing vanaf de subsidieperiode 2023-2027. Voor de verantwoording van en het toezicht op de werkingssubsidies in de periode 2017-2022 blijven de volgende percentages van toepassing: 12,5% voor de functies productie en presentatie, 5% voor de functies ontwikkeling, participatie en reflectie.
Art. 84.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022, met uitzondering van artikel 1 tot en met 7, artikel 9 tot en met 15, artikel 17 tot en met 19, artikel 63 tot en met 66 en artikel 80, die in werking treden op 1 november 2021.
Art. 85.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 juli 2021.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlandse Zaken, Cultuur, Digitalisering en Facilitair Management, J. JAMBON