gepubliceerd op 24 januari 2001
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
15 SEPTEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs en tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 41, § 1 en § 3, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, 58, § 1, 59, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, 60, 69, 72, § 2, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, 73 en 82, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1974, genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, de maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 1998;
Gelet op het advies van de inspectie van Financiën, gegeven op 14 januari 2000;
Gelet op het protocol nr. 87 van 18 februari 2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 17 maart 2000 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 5.De terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet worden voorafgegaan door een voorstel, opgesteld door de raad van bestuur. Dit voorstel wordt meegedeeld aan het personeelslid dat in beroep kan gaan bij de raad van beroep volgens de procedure zoals bepaald in het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs. De termijn om beroep in te stellen, begint te lopen de dag nadat het personeelslid in kennis wordt gesteld van het voorstel. De raad van beroep deelt aan het personeelslid en aan de raad van bestuur zijn beslissing mee binnen een termijn van drie maanden. Gedurende de procedure mag het personeelslid geen dienstprestaties verrichten. De raad van bestuur geeft uitvoering aan de beslissing. ».
Art. 2.Het opschrift van het besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie van vastbenoemde personeelsleden, maatregelen van orde en de tucht in het gemeenschapsonderwijs wordt vervangen door wat volgt : « Besluit van de Vlaamse regering van 22 mei 1991 omtrent de evaluatie, maatregelen van orde en tucht in het gemeenschapsonderwijs. »
Art. 3.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het bijzonder decreet : het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;2° het decreet : het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;3° instellingshoofd : het hoofd van een instelling zoals bepaald in artikel 3, 27°, van het decreet;4° tuchtoverheid : de instantie die bevoegd is om een tuchtsanctie op te leggen, als bepaald in artikel 62 van het decreet;5° afgevaardigd bestuurder : de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zoals bedoeld in artikel 5 van het bijzonder decreet; 6 ° raad van bestuur : de raad van bestuur van een scholengroep zoals bedoeld in artikel 5, § 5, van het bijzonder decreet; 7° algemeen directeur : de algemeen directeur zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder decreet;8° college van directeurs : het college van directeurs zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het bijzonder decreet;9° raadsman : een advocaat, een personeelslid van de onderwijsinstellingen of van de centra voor leerlingenbegeleiding of wat de werknemer betreft een vertegenwoordiger van de vakorganisaties en wat de werkgever betreft een vertegenwoordiger van de Raad voor het Gemeenschapsonderwijs;10° de instelling : een instelling zoals bedoeld in artikel 3, 3°, van het decreet;11° het schooljaar : de periode van 1 september tot 31 augustus van het daaropvolgend jaar voor het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en voor de CLB's;12° evaluator : het instellingshoofd zoals bepaald in artikel 3, 27°, van het decreet, of de algemeen directeur voor de personeelsleden die aan een scholengroep zijn geaffecteerd of aangesteld.»
Art. 4.In hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 1bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur, bedoeld in artikel 2 van het decreet met uitzondering van de instellingshoofden en de leden van de pedagogische begeleidingsdienst. »
Art. 5.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 2.Het instellingshoofd of de algemeen directeur evalueert het personeelslid in een periode van drie jaar ten minste eenmaal. ».
Art. 6.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 3.Een evaluatie kan slechts worden gegeven op grond van de uitoefening van diensten in het gemeenschapsonderwijs. Voor de personeelsleden van de CLB's heeft de evaluatie daarenboven betrekking op prestaties die verricht werden in het kader van contracten, afgesloten met het gesubsidieerd officieel onderwijs. »
Art. 7.In artikel 5 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De evaluator houdt voor ieder personeelslid een evaluatiedossier bij, dat de raad van bestuur, de algemeen directeur of de pedagogische begeleidingsdienst op elk ogenblik kunnen opvragen. De afgevaardigd bestuurder kan de dossiers in het vormingscentrum opvragen. »
Art. 8.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "Art.7. Onverminderd het bepaalde in artikel 41, § 2, en artikel 55bis, § 6, van het decreet, kent de evaluator bij wie het personeelslid effectief diensten presteert en voor elk ambt dat het daar uitoefent de evaluatie toe. »
Art. 9.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden § 3, § 4, § 5 en § 6 vervangen door wat volgt : « § 3. Vindt het personeelslid dat de hem toegekende vermelding "onvoldoende" niet gerechtvaardigd is, dan viseert hij het evaluatieverslag onder voorbehoud en vermeldt hij of een bezwaar volgt. Na visering van het evaluatieverslag bezorgt hij binnen zeven kalenderdagen een gemotiveerd antwoord aan zijn evaluator. Deze viseert een kopie ervan voor ontvangst. Dit antwoord wordt bij het evaluatieverslag gevoegd. » « § 4. Binnen zeven kalenderdagen na ontvangst van het antwoord, deelt de evaluator aan het betrokken personeelslid zijn beslissing mee. » « § 5. In afwijking van artikel 2 evalueert de evaluator het personeelslid aan wie de evaluatie "onvoldoende" is toegekend, vanaf het daarop volgende schooljaar en ten vroegste acht maanden nadat de in artikel 3 bedoelde evaluatie werd gegeven, opnieuw. Bovendien moet in dit geval het personeelslid afzonderlijk geëvalueerd worden door een door het college van directeurs aangesteld persoon. Voor het vormingscentrum wordt hij aangewezen door de afgevaardigd bestuurder, indien een van beide evaluaties opnieuw "onvoldoende" is, wordt aan het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" gegeven. » « § 6. Indien aan het personeelslid na toepassing van § 5 een evaluatie "onvoldoende" wordt gegeven, kan het langs hiërarchische weg beroep instellen, zoals bepaald in dit besluit.
Wordt geoordeeld dat het beroep gegrond is, dan wordt de evaluatie "onvoldoende" vernietigd en wordt ze uit het evaluatiedossier verwijderd. »
Art. 10.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 9.Telkens als de evaluator dit nodig vindt, kan hij een persoonlijke nota opmaken, De persoonlijke nota bevat een nauwkeurig verslag van concrete gunstige of ongunstige feiten die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt en die vastgesteld werden in de loop van veertien kalenderdagen, voorafgaand aan de ondertekening van de nota door de evaluator.
De persoonlijke nota wordt onmiddellijk aan het personeelslid voorgelegd, dat de nota ondertekent voor kennisname. Het personeelslid ontvangt een kopie. Wanneer het personeelslid vindt dat deze nota niet gerechtvaardigd is, kan hij aan de evaluator schriftelijk een gemotiveerd antwoord geven. Dat antwoord moet worden gegeven binnen zeven kalenderdagen na de ondertekening van de nota. De evaluator meldt aan het personeelslid de ontvangst van zijn antwoord. Het antwoord wordt bij de persoonlijke nota gevoegd. »
Art. 11.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 10.Ieder personeelslid mag aan de evaluator een persoonlijke nota geven met gunstige feiten die zich voordeden in de loop van een termijn van veertien kalenderdagen, voorafgaand aan de ondertekening van de nota door het personeelslid, de evaluator ondertekent deze nota voor kennisname en ontvangt hiervan een kopie. Vindt de evaluator dat de nota niet gerechtvaardigd is, dan geeft hij aan het personeelslid binnen zeven kalenderdagen schriftelijk een gemotiveerd antwoord. Dat antwoord wordt bij de persoonlijke nota gevoegd. Het personeelslid ontvangt een kopie. »
Art. 12.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 12.Ieder personeelslid en/of zijn raadsman heeft het recht om op elk ogenblik zijn evaluatiedossier in te kijken. »
Art. 13.In hoofdstuk III, afdeling 1, wordt een artikel 12bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 12bis.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet. »
Art. 14.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden § 1 en § 3 vervangen door wat volgt : "§ 1. De maatregel van overplaatsing in het belang van de dienst kan worden toegepast op elk personeelslid wanneer is vastgesteld dat de minimale verstandhouding die voor de goede werking van de dienst of van het onderwijs nodig is, blijvend verstoord is. » « § 3. Het in § 2 bedoelde onderzoek moet worden ingesteld door de raad van bestuur op verzoek van het instellingshoofd. De raad van bestuur kan ook op eigen initiatief een onderzoek instellen. Voor de instellingshoofden stelt de algemeen directeur van de scholengroep een onderzoek in. Voor een personeelslid van het vormingscentrum of voor een lid van de pedagogische begeleidingsdienst stelt de afgevaardigd bestuurder een onderzoek in. »
Art. 15.In artikel 14, § 1, van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « § 1. De raad van bestuur beslist over de overplaatsing in het belang van de dienst na advies van de instellingshoofden. De afgevaardigd bestuurder beslist over de overplaatsing in het belang van de dienst voor een personeelslid van het vormingscentrum of van de pedagogische begeleidingsdienst. »
Art. 16.In artikel 15 van hetzelfde besluit wordt het woord "bij" vervangen door het woord "aan".
Art. 17.In hoofdstuk III, afdeling 2, van hetzelfde besluit wordt een artikel 15bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 15bis.Deze afdeling is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet. »
Art. 18.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 16.§ 1. Elk personeelslid mag, zelfs op het ogenblik dat het een proeftijd doorloopt, preventief worden geschorst indien het belang van de dienst of het onderwijs dat vereist. De preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het personeelslid blijft tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond tot op de dag voor de preventieve schorsing. Tijdens de preventieve schorsing mag het personeelslid geen dienstprestaties verrichten. § 2 Onverminderd de toepassing van artikel 59 van het decreet, stelt het instellingshoofd waaronder het personeelslid ressorteert, de preventieve schorsing voor. Voor de instellingshoofden stelt de algemeen directeur van de scholengroep de preventieve schorsing voor. § 3 Voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en de personeelsleden van het vormingscentrum stelt het instellingshoofd de preventieve schorsing voor. § 4. Vooraleer de preventieve schorsing wordt opgelegd, hoort de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder het personeelslid. De redenen om over te gaan tot een preventieve schorsing worden ten laatste vier werkdagen, voorafgaand aan dit verhoor, schriftelijk meegedeeld aan het personeelslid.
In hoogdringende gevallen kan de raad van bestuur de preventieve schorsing onmiddellijk uitspreken met de verplichting het personeelslid onverwijld te horen. § 5. De raad van bestuur spreekt de preventieve schorsing uit. Voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en de personeelsleden van het vormingscentrum spreekt de afgevaardigd bestuurder de preventieve schorsing uit. De preventieve schorsing wordt aan het personeelslid bij aangetekende brief meegedeeld. De preventieve schorsing gaat in de dag na die waarop de aangetekende brief ter post wordt aangeboden. »
Art. 19.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt een artikel 17bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 17bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de vastbenoemde personeelsleden en de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur, zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet. »
Art. 20.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De raad van bestuur stelt het tuchtdossier samen. Voor een personeelslid van het vormingscentrum of van de pedagogische begeleidingsdienst stelt de afgevaardigd bestuurder het tuchtdossier samen. Het personeelslid en zijn raadsman mogen op hun verzoek het tuchtdossier inkijken vooraleer het verhoor gebeurt. Zij beschikken hiervoor over een termijn van ten minste tien werkdagen na de ontvangst van de oproepingsbrief. »; 2° § 4, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt : « § 4.De oproeping van het personeelslid om voor de tuchtoverheid te verschijnen, moet betekend worden bij een ter post aangetekende brief. »
Art. 21.In artikel 20, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "Gemeenschapsonderwijs" vervangen door het woord "gemeenschapsonderwijs".
Art. 22.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt een artikel 20bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 20bis.Indien het personeelslid tijdelijk gereaffecteerd, wedertewerkgesteld of tewerkgesteld is, oefent de raad van bestuur, waar het personeelslid tijdelijk gereaffecteerd, wedertewerkgesteld of tewerkgesteld is, de luchtmacht uit. »
Art. 23.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 21.Het voornemen tot het opleggen van een blaam aan een instellingshoofd wordt door de raad van bestuur met redenen omkleed en aan de betrokkenen schriftelijk meegedeeld. Het voornemen tot het opleggen van een blaam aan een lid van de pedagogische begeleidingsdiensten wordt door de afgevaardigd bestuurder met redenen omkleed en schriftelijk aan het personeelslid meegedeeld.
De personeelsleden beschikken over een termijn van tien kalenderdagen, te rekenen vanaf de kennisgeving om hun eventueel bezwaar tegen het voorstel van blaam schriftelijk uiteen te zetten.
Het bezwaarschrift wordt bij het dossier gevoegd, dat voor beslissing aan de raad van beroep wordt bezorgd. »
Art. 24.In artikel 23 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Het personeelslid beschikt over de in artikel 25 bedoelde termijn om beroep aan te tekenen. »
Art. 25.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een artikel 23bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Art. 23bis.Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden, bedoeld in artikel 2 van het decreet, die : 1° vastbenoemd zijn;2° tijdelijk aangesteld zijn voor doorlopende duur;3° tijdelijk aangesteld zijn;4° aangesteld zijn bij mandaat in toepassing van artikel 55quinquies van het decreet.»
Art. 26.In artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 13 januari 1998, wordt § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. De voorzitter ontvangt jaarlijks een forfaitaire vergoeding van 100.000 frank. Wanneer de voorzitter verhinderd is en zijn functie wordt waargenomen door de plaatsvervangende voorzitter, wordt aan deze laatste een vergoeding van 2000 frank per zitting toegekend.
De secretaris ontvangt een vergoeding van 1000 frank per zitting indien deze zitting geheel of gedeeltelijk plaatsvindt buiten de normale diensttijd. »
Art. 27.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 25.Om beroep in te stellen, beschikt het personeelslid over een termijn van twintig kalenderdagen. Deze termijn begint te lopen op de dag dat het personeelslid een beoordeling met de vermelding "onvoldoende" bedoeld in artikel 22, § 4, van het decreet of een evaluatie "onvoldoende", bedoeld in artikel 8, § 6, van dit besluit, wordt gegeven.
Wat de tuchtprocedure betreft, begint deze termijn te lopen op de dag dat het personeelslid het voorstel van tuchtstraf, met uitzondering van de blaam, viseert.
Wat het ontslag om dringende reden betreft voor tijdelijke personeelsleden en voor personeelsleden, bedoeld in artikel 55quinquies van het decreet, begint deze termijn te lopen de dag nadat het personeelslid bij een ter post aangetekende brief in kennis is gesteld van de dringende reden.
Het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij bezwaarschrift. »
Art. 28.In artikel 26 van hetzelfde besluit wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De zaak wordt bij de raad van beroep langs hiërarchische weg aanhangig gemaakt via de centrale raad en vanaf 1 januari 2003 via de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. De centrale raad en vanaf 1 januari 2003 de afgevaardigd bestuurder van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs zendt het volledige dossier van de zaak samen met het beoordelings- of evaluatiedossier van het personeelslid naar de raad van beroep. »
Art. 29.In artikel 27 van hetzelfde besluit wordt § 3 vervangen door wat volgt : « § 3. Na toepassing van de mogelijkheden tot wraking, bedoeld in § 1 en § 2, wijst de voorzitter de twee leden aan die in de zaak zullen zetelen. Hij kiest hierbij tussen de leden die net zoals de verzoeker behoren tot ofwel het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het buitengewoon onderwijs, het volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de CLB's of het administratief meesters-, vak- en dienstpersoneel. Bovendien behoren deze leden tot dezelfde categorie van personeelsleden zoals bedoeld in artikel 40bis, § 3, van het decreet, als de verzoeker. Voor de toepassing hiervan worden de titularissen van het wervings- of selectiearnbt als één groep beschouwd en wordt het bevorderingsambt voor de leden van het administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel vervangen door het selectieambt. »
Art. 30.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden het tweede en derde lid vervangen door wat volgt : « Het instellingshoofd, de afgevaardigde van de raad van bestuur - voor de pedagogische begeleidingsdienst en voor het vormingscentrum het instellingshoofd, de afgevaardigd bestuurder of zijn afgevaardigde - alsmede al degenen die betrokken waren bij het onderzoek zijn aanwezig op de zitting en kunnen door de partijen als getuigen worden gehoord.
In elke zaak wijst de Raad van het Gemeenschapsonderwijs een deskundige aan die de instantie die het voorstel heeft gedaan, moet bijstaan. »
Art. 31.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden het vierde tot en met het zevende lid vervangen door wat volgt : « De raad van beroep beslist bij meerderheid van stemmen en geeft aan de raad van bestuur of de afgevaardigd bestuurder en aan het personeelslid onmiddellijk kennis van zijn gemotiveerde beslissing.
Deze beslissing vermeldt de uitslag van de stemmen.
Onthoudingen en ongeldige stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.
In het geval van artikel 23, derde lid, wordt niet gestemd. »
Art. 32.Artikel 32 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 32.De instantie die de maatregel heeft voorgesteld, geeft uitvoering aan de beslissing binnen een maand na ontvangst ervan. »
Art. 33.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 33.De raad van beroep stelt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs. »
Art. 34.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000, met uitzondering van artikelen 17 en 19 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1999.
Art. 35.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 september 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN