Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 juli 2011
gepubliceerd op 06 september 2011

Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten

bron
vlaamse overheid
numac
2011035717
pub.
06/09/2011
prom.
15/07/2011
ELI
eli/besluit/2011/07/15/2011035717/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 JULI 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer, artikel 3, § 1, 1°;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, artikel 3, tweede lid, artikel 14, § 1, artikel 20, eerste lid, en artikel 27, § 3;

Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 4.3.2, § § 1 tot 3, artikel 15.1.2, artikel 16.1.2, 1°, f), artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, artikel 16.4.27, derde lid, titel XVI en bijlage IV;

Gelet op het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, artikel 5, § 3, artikel 6, artikel 7, § 2, artikel 8, artikel 10, derde lid, artikel 15, § 2, artikel 17, tweede lid, artikel 24, artikel 27, § 4, artikel 73 en artikel 77, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 mei 1919 houdende algemene politieverordening op de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 mei 1919 betreffende het gebruik van stoomtoestellen in de ondergrondse werken van mijnen, groeven en graverijen;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 september 1919 houdende reglementering van het gebruik van persluchtvaten in de mijnen, graverijen en groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 september 1919 houdende coördinatie van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 februari 1933 houdende verordening op de hefwerktuigen en kabelbanen in gebruik in de nijverheids- en handelsondernemingen andere dan ondergrondse werken betreffende mijnen, groeven en graverijen;

Gelet op het regentsbesluit van 29 april 1949 betreffend de publicatie van de Annalen der Mijnen;

Gelet op het regentsbesluit van 2 juni 1950 waarbij de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen van het Ministerie van Economische Zaken en Middenstand wordt overgebracht naar het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1952 houdende reglementering van het gebruik van ontploffings- of verbrandingsmotoren in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 mei 1952 tot vaststelling van regelen die bij het houden van mijnplans moeten worden in acht genomen;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 september 1955 tot regeling van het gebruik der springstoffen in de ondergrondse werken der mijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1957 betreffende het dragen van een masker tegen vuur en brand in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1957 betreffende het voorkomen van brand in de steenkolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 november 1958 betreffende het voorkomen van mijnvuur en het bestrijden van brand en vuur in de mijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1959 betreffende de toelating om graverijen te ontginnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1959 tot reglementering van het gebruik van springstoffen en gesteente in open ontginningswerken van graverijen en groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1959 houdende reglementering van het gebruik van springstoffen in de ondergrondse ontginningswerken van groeven en graverijen;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1961 betreffende de luchtverversing van de mijnen en hun indeling ten opzichte van het mijngas;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juni 1962 tot het voorkomen van ontploffingen van brandbaar stof in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 betreffende de ondersteuning en de dakcontrole in steenkolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1968 houdende reglement op het vervoer en het verkeer in de ondergrondse werken van mijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 1969 houdende reglement op het gebruik van elektriciteit in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juli 1972 betreffende het reddingswezen in de kolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 1974 op de uitgangen en de schachten van mijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1975 betreffende de stofbestrijding in de ondergrondse werken van kolenmijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 juni 1981 houdende reglement op de hoge temperaturen in de mijnen;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 1984 houdende verdeling van het Rijksgebied voor de mijndienst;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen die het grondwater kunnen verontreinigen;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 september 1986 betreffende de veiligheidssignalering op de arbeidsplaatsen in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 mei 1987 betreffende het gebruik van gevaarlijke stoffen en preparaten in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1997 houdende regeling van de vorm en de wijze van onderzoek van de aanvragen tot het verkrijgen van een vergunning voor het opsporen en het ontginnen van petroleum en brandbare gassen;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;

Gelet op het ministerieel besluit van 6 april 1984 tot bepaling van de modaliteiten van de controle op de voor binding en neutralisering van brandbaar stof in de steenkolenmijnen genomen maatregelen;

Gelet op het ministerieel besluit van 31 januari 1985 tot vaststelling van de kenmerken van moeilijk ontvlambare vloeistoffen gebruikt in de organen voor het hydraulisch overbrengen van energie in de ondergrondse werken van kolenmijnen;

Gelet op het ministerieel besluit van 10 oktober 1985 betreffende het bekwaamheidsgetuigschrift van de met het schieten belaste schietmeesters in open ontginningswerken van graverijen en groeven;

Gelet op het ministerieel besluit van 20 mei 1987 tot vaststelling van de vergunnings- en erkenningsmodaliteiten met het oog op het gebruik van sommige gevaarlijke stoffen en preparaten in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;

Gelet op het ministerieel besluit van 18 augustus 1989 tot regeling van het gebruik van systemen voor het activeren van veiligheidsuitrustingen en waarbij gebruik gemaakt wordt van pyrotechnische middelen;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 25 maart 2011;

Gelet op het gezamenlijke advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op respectievelijk 29 april 2011 en 28 april 2011;

Gelet op advies 49.662/3 van de Raad van State, gegeven op 14 juni 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit voorziet, aanvullend op en ter uitvoering van de bepalingen van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, in de omzetting van : 1° Richtlijn 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 betreffende de voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de productie van koolwaterstoffen;2° Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en verordening (EG) nr.1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad.

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet van 8 mei 2009 : het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de natuurlijke rijkdommen, als het de opsporing of de winning van koolwaterstoffen betreft, of de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, als het de geologische opslag van koolstofdioxide betreft. HOOFDSTUK 2. - Het opsporen en het winnen van koolwaterstoffen Afdeling 1. - Vergunningen voor het opsporen en het winnen van

koolwaterstoffen Onderafdeling 1. - Het indienen van een vergunningsaanvraag

Art. 3.Een aanvraag voor een opsporingsvergunning of een winningsvergunning wordt in twee exemplaren ingediend bij de minister, waarvan minstens een exemplaar per aangetekende zending. De aanvraag wordt ook op een elektronische drager ingediend, inclusief het kaartenmateriaal in shape-, grid-, dwg-, dxf-, of dgn-formaat.

Art. 4.§ 1. De aanvraag vermeldt de volgende gegevens : 1° als de aanvrager een natuurlijke persoon is, de voornaam, de achternaam, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van de aanvrager;2° als de aanvrager een rechtspersoon is, de naam, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel, de statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag, en de contactgegevens van een contactpersoon. Als de aanvrager een buitenlandse natuurlijke of rechtspersoon is, moet hij een adres kiezen in België, dat dienst zal doen als correspondentieadres.

Als een staat van buiten de Europese Economische Ruimte of een onderdaan of rechtspersoon daarvan feitelijk zeggenschap heeft over de aanvrager, wordt dat in de aanvraag vermeld. § 2. Bovendien bevat de aanvraag de volgende gegevens : 1° de aard van de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;2° de duur waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, en een motivering daarvoor;3° het gebied waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, inclusief de diepte, de oppervlakte en de ligging ervan, waarbij de begrenzingscoördinaten worden aangegeven in Lambert BD72/TAW;4° als het een aanvraag voor een winningsvergunning betreft, de aard, de samenstelling en een raming van de hoeveelheid van de koolwaterstoffen die gewonnen zullen worden, inclusief de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses.

Art. 5.§ 1. De volgende documenten worden bij de aanvraag gevoegd : 1° een nota met de gegevens op basis waarvan de technische mogelijkheden van de aanvrager beoordeeld kunnen worden, met ten minste de volgende gegevens : a) de referenties, diploma's en beroepstitels van het voornaamste leidinggevend personeel van de aanvrager, en in het bijzonder van het personeel dat zal worden belast met de uitvoering van en het toezicht op de activiteiten;b) een lijst met de relevante opsporings- of winningsactiviteiten, naargelang het geval, waaraan de aanvrager de afgelopen tien jaar heeft deelgenomen, met telkens een korte beschrijving van die activiteiten;c) een beschrijving van de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de activiteiten;d) in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, voor zover blijkt dat die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;2° een nota met de gegevens op basis waarvan de financiële mogelijkheden van de aanvrager beoordeeld kunnen worden, met ten minste de volgende gegevens : a) de jaarrekeningen van de laatste drie jaar.Als de aanvrager kan aantonen dat hij niet in staat is die documenten te verstrekken, kan hem worden toegestaan andere geschikte gegevens voor te leggen op basis waarvan zijn financiële mogelijkheden beoordeeld kunnen worden; b) een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager zich voorneemt de voorgenomen activiteiten te financieren;c) in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, voor zover blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager;3° een digitaal plan met een relevante en werkbare schaal, waarop de grenzen van het gebied zijn aangeduid.Het plan vermeldt ook waar de aanvrager zich voorneemt geologisch onderzoek te verrichten, inclusief de vermelding van de geologische lagen en de stratigrafische intervallen, alsook een raming van het aantal, de locatie, de diepte en de methode van de voorgenomen boringen, en de ligging van de seismische tracés en de voorgenomen techniek van het seismische onderzoek; 4° een nota met daarin een uitvoerige beschrijving van de manier waarop de aanvrager zich voorneemt de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten;5° een tijdschema van alle voorgenomen activiteiten, inclusief een raming van de jaarlijkse investeringen, van de lopende kosten en, in geval van winning, van de opbrengsten, en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses;6° een geologische nota met daarin een beschrijving van de lokale en regionale geologie, en bovendien op zijn minst : a) als het een aanvraag voor een opsporingsvergunning betreft, een opgave van de voor de onderbouwing van de aanvraag gebruikte verkenningsonderzoeken of andere geologische gegevens, de interpretatie van die gegevens en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyse;b) als het een aanvraag voor een winningsvergunning betreft, een overzicht van de resultaten die voortvloeien uit de voorafgaande opsporingsvergunning, een ontwerp van winningsplan en een ontwerp van meetplan;7° een nota met daarin een beschrijving van de impact van de geplande activiteiten op het milieu en de boven- en ondergrondse omgeving, en een beschrijving van de middelen die zullen worden aangewend om die impact tot een minimum te beperken;8° voor het gebied waarop de aanvraag slaat, en tien kilometer daarbuiten, een overzicht van alle vergunningen die verleend zijn in het kader van hoofdstuk III van het decreet van 8 mei 2009, alle vergunningen die verleend zijn in het kader van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ voor het opslaan van gas, en van alle bergingen van radioactief afval. § 2. De minister kan op elk moment aanvullende informatie vragen als hij dat voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk acht.

Onderafdeling 2. - De behandeling van een vergunningsaanvraag

Art. 6.In geval van toepassing van artikel 6 of 8 van het decreet van 8 mei 2009 neemt de minister het initiatief om een uitnodiging te publiceren in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Vlaamse Regering neemt, op voorstel van de minister, een beslissing over de vergunningsaanvragen binnen een termijn van honderdtwintig dagen na het aflopen van de termijn van negentig dagen, vermeld in artikel 6, § 2, of in artikel 8, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009.

Art. 7.§ 1. In geval van toepassing van artikel 7, § 1, 1°, of artikel 34, § 2, eerste of tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 neemt de Vlaamse Regering, op voorstel van de minister, een beslissing over de vergunningsaanvraag binnen een termijn van honderd twintig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend.

In geval van toepassing van artikel 7, § 1, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 deelt de minister binnen een termijn van zestig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend, aan de aanvrager mee dat de vergunningsaanvraag afgewezen wordt omdat er voor dat gebied al een soortgelijke vergunning of een opsporingsvergunning voor koolstofdioxideopslag in het kader van hoofdstuk III van het decreet van 8 mei 2009 is verleend.

In geval van toepassing van artikel 7, § 1, 3°, van het decreet van 8 mei 2009 deelt de minister binnen een termijn van honderdtwintig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend, aan de aanvrager mee dat de Vlaamse Regering het gebied waarop de aanvraag slaat, niet openstelt voor de opsporing of de winning van koolwaterstoffen.

In geval van een vergunningsaanvraag die in strijd is met artikel 34, § 3, van het decreet van 8 mei 2009 deelt de minister binnen een termijn van zestig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend, aan de aanvrager mee dat de vergunningsaanvraag afgewezen wordt omdat de aanvraag slaat op een gebied dat het voorwerp uitmaakt van een in het kader van de gecoördineerde Mijnwetten verleende concessie, vergunning of andersoortige toestemming die betrekking heeft op de opsporing of de winning van koolwaterstoffen. § 2. In geval van toepassing van artikel 7, § 2, 1°, van het decreet van 8 mei 2009 nodigt de minister de houders van vergunningen voor eventuele aangrenzende gebieden uit om binnen een termijn van negentig dagen ook een aanvraag in te dienen. De Vlaamse Regering neemt, op voorstel van de minister, een beslissing over de vergunningsaanvragen binnen een termijn van honderdtwintig dagen na het aflopen van de termijn van negentig dagen waarbinnen de andere vergunninghouders ook een aanvraag konden indienen of hun opmerkingen konden meedelen.

In geval van toepassing van artikel 7, § 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 wordt de procedure, vermeld in artikel 6 van het decreet van 8 mei 2009, niet gevolgd. Als de aanvrager ook de houder van de reeds verleende opslagvergunning is, beoordeelt de minister in het bijzonder of de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, gecombineerd kan worden met de reeds vergunde opslagactiviteit, en neemt de Vlaamse Regering, op voorstel van de minister, een beslissing over de vergunningsaanvraag binnen een termijn van honderdtwintig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend. Als de aanvrager niet de houder van de reeds verleende opslagvergunning is, deelt de minister binnen een termijn van zestig dagen nadat een volledig bevonden aanvraagdossier is ingediend, aan de aanvrager mee dat de vergunningsaanvraag afgewezen wordt omdat de aanvraag betrekking heeft op een gebied waarvoor op dat ogenblik al aan een ander een opslagvergunning in het kader van hoofdstuk III van het decreet van 8 mei 2009, of een vergunning in het kader van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ voor het opslaan van gas, is verleend.

Art. 8.Een besluit van de Vlaamse Regering waarbij een vergunning wordt verleend of geweigerd, wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Onderafdeling 3. - Vergunningscriteria

Art. 9.§ 1. Bij de beoordeling van de technische mogelijkheden van de aanvrager, bedoeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria : 1° de geologische en mijnbouwkundige kennis van de aanvrager;2° de ervaring van de aanvrager inzake het opsporen of het winnen van koolwaterstoffen, en de wijze waarop die activiteiten door hem zijn uitgevoerd;3° de technische middelen die aangewend zullen worden bij de uitvoering van en het toezicht op de activiteiten;4° in voorkomend geval, de technische mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, voor zover blijkt dat die technische mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager. § 2. Bij de beoordeling van de financiële mogelijkheden van de aanvrager, bedoeld in artikel 10, eerste lid, 1°, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria : 1° de financiële middelen waarover de aanvrager beschikt;2° de wijze waarop de aanvrager de voorgenomen activiteiten zal financieren;3° in voorkomend geval, de financiële mogelijkheden van de rechtspersonen waarvan de aanvrager de dochtermaatschappij is, of die behoren tot de groep waartoe de aanvrager behoort, voor zover blijkt dat die financiële mogelijkheden ter beschikking staan of zullen staan van de aanvrager. § 3. Bij de beoordeling van de manier waarop de aanvrager zich voorneemt de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, 2°, van het decreet van 8 mei 2009, wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende criteria : 1° de mate waarin de geplande activiteiten beantwoorden aan een efficiënte en rationele opsporing of winning van koolwaterstoffen;2° de geologische onderbouwing en de praktische uitvoerbaarheid van de geplande activiteiten;3° de impact van de geplande activiteiten op het milieu en de boven- en ondergrondse omgeving, en de middelen die zullen worden aangewend om die impact tot een minimum te beperken;4° de rendabiliteit van de geplande activiteiten. Onderafdeling 4. - Het winningsplan

Art. 10.§ 1. Samen met de aanvraag voor een winningsvergunning wordt een ontwerp van een winningsplan, als vermeld in artikel 15 van het decreet van 8 mei 2009, ingediend bij de minister. § 2. Het ontwerp van winningsplan bevat minstens de volgende gegevens : 1° een beschrijving, op basis van vroeger uitgevoerd opsporingsonderzoek, van de verwachte hoeveelheid en samenstelling van de aanwezige koolwaterstoffen, onderverdeeld in reservoirlaag en reservoircompartiment;2° een beschrijving van de structuur waarin de koolwaterstoffen voorkomen, onderverdeeld in reservoirlaag en reservoircompartiment, met de bijbehorende gedetailleerde geologische, geochemische, geofysische en petrofysische studies, en de daarbij gehanteerde onzekerheidsanalyses;3° een beschrijving van de wijze van winning;4° een planning van het aantal boorgaten dat bij de winning gebruikt zal worden, inclusief de ligging en de gedetailleerde technische specificaties ervan;5° een planning van de volgorde en het tijdsbestek van het maken van de boorgaten;6° een opgave van de plaats waar en de wijze waarop de koolwaterstoffen in de verbuizing treden;7° een raming van de samenstelling en de hoeveelheid van de stoffen die jaarlijks onvermijdelijk bij de winning van de koolwaterstoffen meekomen;8° een raming van de hoeveelheden gewonnen koolwaterstoffen die jaarlijks bij de winning worden gebruikt, afgeblazen of afgefakkeld;9° een raming van de samenstelling en hoeveelheden van andere stoffen die jaarlijks bij de winning in de ondergrond worden teruggebracht of aan de oppervlakte worden afgevoerd;10° een raming van de jaarlijkse kosten van de winning, onderverdeeld in kosten voor investeringen, onderhoud en bedrijfsvoering;11° een kaart met daarop de isocontouren en de verwachte uiteindelijke mate van bodembeweging;12° een overzicht met het verloop van de verwachte mate van bodembeweging in de tijd;13° een onzekerheidsanalyse met betrekking tot de verwachte mate van bodembeweging;14° een risicoanalyse met betrekking tot bodemtrillingen als gevolg van de winning;15° een beschrijving van de mogelijke omvang en de verwachte aard van de schade door bodembeweging;16° een beschrijving van de maatregelen die genomen worden om bodembeweging en de daaruit voortvloeiende schade te voorkomen of te beperken. § 3. Samen met het besluit waarbij de Vlaamse Regering een winningsvergunning verleent, hecht de minister zijn goedkeuring aan het winningsplan. De minister kan beperkingen en voorwaarden verbinden aan zijn goedkeuring. § 4. Een aanvraag tot wijziging of actualisering van het winningsplan wordt, voorzien van de nodige motivering, per aangetekende zending ter goedkeuring bij de minister ingediend. De minister kan zelf ook wijzigingen of actualiseringen van het winningsplan voorstellen.

Onderafdeling 5. - Het meten van bodembeweging

Art. 11.§ 1. De metingen die de houder of laatste houder van een winningsvergunning overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 moet verrichten met het oog op het inschatten van de kans op bodembeweging als gevolg van het winnen van koolwaterstoffen, worden verricht overeenkomstig een meetplan.

Samen met de aanvraag voor een winningsvergunning wordt een ontwerp van een meet plan ingediend bij de minister.

Het meetplan beslaat de duur van de winningsvergunning en de periode tot dertig jaar na het beëindigen van het winnen, tenzij de Vlaamse Regering de termijn van dertig jaar overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van het decreet van 8 mei 2009 ingekort of verlengd heeft. § 2. Het meetplan bevat minstens de volgende gegevens : 1° een beschrijving van de tijdstippen waarop de metingen worden verricht, waarbij een van die tijdstippen voor de aanvang van de winning gesitueerd is;2° de plaatsen waar gemeten wordt;3° de gehanteerde meetmethoden;4° een inschatting van de kans op schade door bodembeweging als gevolg van de winning van koolwaterstoffen. § 3. Samen met het besluit waarbij de Vlaamse Regering een winningsvergunning verleent, hecht de minister zijn goedkeuring aan het meetplan. De minister kan beperkingen en voorwaarden verbinden aan zijn goedkeuring. § 4. Tijdens de duur van de winningsvergunning en de eerste vijf jaar na het beëindigen van de winning wordt het meetplan jaarlijks geactualiseerd, en daarna vijfjaarlijks. Die actualiseringen worden per aangetekende zending aan de minister gemeld. Als de minister niet akkoord gaat met die actualiseringen, meldt hij dat binnen een termijn van zestig dagen aan de houder of laatste houder van de winningsvergunning. De minister kan ook altijd zelf actualiseringen aan het meetplan opleggen. § 5. De houder of laatste houder van de winningsvergunning draagt er zorg voor dat de metingen op een nauwkeurige en betrouwbare wijze verricht worden.

De resultaten van de metingen worden jaarlijks per aangetekende zending aan de minister gerapporteerd.

De minister kan de houder of laatste houder van de winningsvergunning altijd maatregelen opleggen om de kans op bodembeweging te verminderen, of om de gevolgen ervan ongedaan te maken of te beperken.

Onderafdeling 6. - De wijziging, overdracht of afstand van een vergunning

Art. 12.Een aanvraag tot het verkrijgen van een wijziging, een overdracht of een afstand van een vergunning wordt per aangetekende zending ingediend bij de minister. De aanvraag moet gemotiveerd zijn.

De Vlaamse Regering doet, op voorstel van de minister, binnen een termijn van honderd twintig dagen een uitspraak over de aanvraag. Afdeling 2. - Vergoedingen aan het Vlaamse Gewest

Art. 13.§ 1. Bij het verlenen van de winningsvergunning bepaalt de Vlaamse Regering het tarief van de vergoeding die de houder van de winningsvergunning overeenkomstig artikel 27 van het decreet van 8 mei 2009 aan het Vlaamse Gewest verschuldigd is. § 2. Voor het winnen van gasvormige koolwaterstoffen bedraagt het tarief : 1° voor de schijf tot vijfhonderd miljoen m3 : 2 %;2° voor de schijf vanaf vijfhonderd miljoen tot twee miljard m3 : tussen 2 % en 5 %;3° voor de schijf vanaf twee miljard tot vijf miljard m3 : tussen 2 % en 10 %;4° voor de schijf vanaf vijf miljard m3 : tussen 2 % en 20 %. Voor het winnen van vaste koolwaterstoffen bedraagt het tarief : 1° voor de schijf tot tien miljoen ton : 2 %;2° voor de schijf vanaf tien miljoen tot vijftig miljoen ton : tussen 2 % en 5 %;3° voor de schijf vanaf vijftig miljoen tot honderd miljoen ton : tussen 2 % en 10 %;4° voor de schijf vanaf honderd miljoen ton : tussen 2 % en 20 %. Voor het winnen van vloeibare koolwaterstoffen bedraagt het tarief : 1° voor de schijf tot twee miljoen m3 : 2 %;2° voor de schijf vanaf twee miljoen tot vijf miljoen m3 : tussen 2 % en 5 %;3° voor de schijf vanaf vijf miljoen tot tien miljoen m3 : tussen 2 % en 10 %;4° voor de schijf vanaf tien miljoen m3 : tussen 2 % en 20 %. De vermelde percentages worden overeenkomstig artikel 27, § 2, van het decreet van 8 mei 2009 berekend op de gemiddelde marktwaarde van de in de voorbije winningsperiode gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen. § 3. Bij het bepalen van het tarief van de vergoeding worden vergunninghouders onderling niet gediscrimineerd en wordt een progressief tarief gehanteerd.

Bij het bepalen van de hoeveelheden koolwaterstoffen, vermeld in paragraaf 2, wordt gekeken naar de totale hoeveelheid koolwaterstoffen per vergunningsgebied die vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gewonnen is, in voorkomend geval onderverdeeld per type koolwaterstof, met uitzondering van de koolwaterstoffen die met gebruikmaking van een opsporingsvergunning als monsters of formatiebeproevingen aan de ondergrond werden onttrokken.

Bij het bepalen van de gemiddelde marktwaarde van de gewonnen koolwaterstoffen wordt rekening gehouden met alle relevante parameters, zoals onder meer de chemische samenstelling en de druk.

Art. 14.§ 1. De houder van een winningsvergunning dient jaarlijks voor het einde van de derde maand na het aflopen van een winningsperiode per aangetekende zending een aangifte in bij de minister met daarin een opgave van de in de voorbije winningsperiode gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen, in voorkomend geval onderverdeeld per type koolwaterstof.

De vergunninghouder noteert maandelijks de gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen, in voorkomend geval onderverdeeld per type koolwaterstof, in een daartoe bijgehouden register. Als hij daar om verzocht wordt, legt de vergunninghouder alle documenten en gegevens voor die nodig zijn om de juistheid van de aangegeven gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen te controleren. § 2. De minister deelt binnen een termijn van negentig dagen nadat de aangifte ingediend is, per aangetekende zending het verschuldigde bedrag van de vergoeding aan de vergunninghouder mee. § 3. De vergunninghouder betaalt het verschuldigde bedrag binnen een termijn van zestig dagen na de datum van de aangetekende zending, vermeld in paragraaf 2. Het verschuldigde bedrag wordt betaald door middel van een overschrijving op een door de minister aan de vergunninghouder meegedeeld bankrekeningnummer. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingsbepalingen

Art. 15.Aan bijlage IV bij het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid wordt een punt 14 toegevoegd, dat luidt als volgt : « 14. De exploitatie van opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond. ».

Art. 16.Aan artikel 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985 houdende reglementering van de handelingen die het grondwater kunnen verontreinigen, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° de injectie van kooldioxidestromen met het oog op opslag in geologische formaties die door hun aard blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden, op voorwaarde dat dergelijke injecties plaatsvinden overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond dan wel op grond van artikel 37, tweede lid, van voormeld decreet buiten de werkingssfeer ervan vallen. ».

Art. 17.Aan hoofdstuk VIII van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1992, 12 januari 1999, 13 juli 2001, 12 december 2003, 14 juli 2004, 4 februari 2005, 12 mei 2006, 7 december 2007, 6 juni 2008, 19 september 2008 en 24 april 2009, wordt een artikel 30ter toegevoegd, dat luidt als volgt : «

Art. 30ter.Als de aanvraag een nieuwe stookinstallatie betreft met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer, of een bestaande installatie waarvoor de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning of, bij gebrek aan een dergelijke procedure, een milieuvergunning is verleend op of na 25 juni 2009, en de stookinstallatie na verandering een nominaal elektrisch vermogen heeft van 300 MW of meer, stelt de vergunningverlenende overheid, in het bijzonder ten aanzien van de bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, in de vergunning vast of al dan niet aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° er zijn geschikte opslaglocaties voor de geologische opslag van koolstofdioxide voorhanden;2° de bestaande faciliteiten voor het transport van koolstofdioxide zijn in technisch en economisch opzicht haalbaar;3° de installatie is in technisch en economisch opzicht geschikt om voor koolstofdioxideafvang te worden aangepast. De vergunningverlenende overheid stelt dat vast op basis van de bij de aanvraag gevoegde studie en andere beschikbare informatie. ».

Art. 18.In bijlage 1 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 en 20 november 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan rubriek 1 wordt een subrubriek 1.5 toegevoegd, die luidt als volgt :

1.5.

Winning van andere dan in 1.3 genoemde vloeibare koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

1

E, N

A

P

J

B


2° aan rubriek 16 wordt een subrubriek 16.3.3 toegevoegd, die luidt als volgt :

3. Pompstations die horen bij pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag

1

N


3° in rubriek 16 wordt aan subrubriek 16.9 een punt f) toegevoegd, dat luidt als volgt :

f) Winning van andere dan in 16.9.e) bedoelde gasvormige koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

1

E, N

A

E

J


4° aan rubriek 16 wordt een subrubriek 16.11 toegevoegd, die luidt als volgt :

16.11.

Ondergrondse opslag van koolstofdioxide :

1

N,


Opslaglocaties als vermeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

W


5° aan rubriek 16 wordt een subrubriek 16.12 toegevoegd, die luidt als volgt :

16.12.

Installaties voor het afvangen van koolstofdioxide


1° installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

1

N


2° het afvangen van koolstofdioxidestromen, afkomstig van installaties die met een X zijn aangeduid in de vierde kolom van de indelingslijst, met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

1

N, X


6° in rubriek 18 wordt subrubriek 18.4 vervangen door wat volgt :

18.4.

Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van ertsen, van bitumineuze schisten en van koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond

1

N, M, O, W

B


(Er kan overlapping zijn met de rubrieken 1.3, 1.5, 16.9, e), en 16.9, f).)


7° in rubriek 18 wordt subrubriek 18.6 vervangen door wat volgt :

18.6

Ondergrondse winning van vaste koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten

1

N, M, O, W

A

J,R


8° rubriek 55 wordt vervangen door wat volgt :

55. Boringen


55.1.

Verticale boringen, andere dan deze bedoeld in de rubrieken 53, 54 en 55.3 : Uitzondering : peilputten in het kader van bodem- en grondwateranalyses of ter naleving van de milieu-voorwaarden voor de exploitatie van inrichtingen vallen niet onder deze subrubriek.


1° tot en met een diepte van het dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1ter aan dit besluit en gelegen buiten een beschermingszone type III

3


2° dieper dan het dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1ter aan dit besluit of gelegen binnen een beschermingszone type III, en met een diepte van minder dan 500 meter ten opzichte van het maaiveld

2

W

N


55.2.

Boringen vanaf een diepte van 500 meter ten opzichte van het maaiveld

1

W

N


55.3.

Boringen in verband met de opslag van kernafval, vanaf een diepte van 100 meter ten opzichte van het maaiveld

1

W

N


».

Art. 19.In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010, wordt een bijlage 2ter ingevoegd, die als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.

Art. 20.In bijlage 4 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan bijlage 4.A wordt na het punt F12 een punt F13 toegevoegd, dat luidt als volgt :

F13

Als de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe stookinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen van 300 MW of meer, of een bestaande installatie waarvoor de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning of, bij gebrek aan dergelijke procedure, een milieuvergunning is verleend op of na 24 juni 2009, en de stookinstallatie na verandering een nominaal elektrisch vermogen heeft van 300 MW of meer, voeg dan bij dit formulier als bijlage F13 de gegevens en documenten die vermeld worden in de toelichtingsbijlage bij dit formulier in punt F13. (relevante vraag bij rubriek 43)

F13


2° aan deel H6 van bijlage 4.A wordt onder de uitdrukking « F12 » de uitdrukking « F13 » toegevoegd; 3° in bijlage 4.B wordt na het punt F12 een punt F13 toegevoegd, dat luidt als volgt : « F13 AFVANG VAN KOOLSTOFDIOXIDE Een studie waarin wordt nagegaan of aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° er zijn geschikte opslaglocaties voor de geologische opslag van koolstofdioxide voorhanden;2° de bestaande faciliteiten voor het transport van koolstofdioxide zijn in technisch en economisch opzicht haalbaar;3° de installatie is in technisch en economisch opzicht geschikt om voor koolstofdioxideafvang te worden aangepast.».

Art. 21.Aan artikel 4.3.1.1, § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4° de injectie van kooldioxidestromen met het oog op opslag in geologische formaties die door hun aard blijvend ongeschikt zijn voor andere doeleinden, op voorwaarde dat dergelijke injecties plaatsvinden overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond dan wel op grond van artikel 37, tweede lid, van voormeld decreet buiten de werkingssfeer ervan vallen. ».

Art. 22.Artikel 5.2.3bis.4.22 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008, wordt met als opschrift « AFVANG VAN KOOLSTOFDIOXIDE » opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « Art. 5.2.3bis.4.22. Inzake de toepasbaarheid van koolstofdioxideafvang op verbrandings- en meeverbrandingsinstallaties van biomassa-afval zijn de bepalingen van artikel 5.43.2.1.1, § 6, van overeenkomstige toepassing. ».

Art. 23.Aan artikel 5.43.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij besluiten van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, 19 september 2008 en 19 juni 2009, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Als de vergunningverlenende overheid conform artikel 30ter van titel I van het VLAREM in de vergunning heeft bepaald dat aan de drie voorwaarden, vermeld in voormeld artikel, is voldaan voor installaties met een nominaal elektrisch vermogen van ten minste 300 MW waarvan de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning, of bij gebrek aan een dergelijke procedure, de oorspronkelijke milieuvergunning is verleend op of na 25 juni 2009, maakt de exploitant geschikte ruimte op de locatie van de installatie vrij om koolstofdioxide af te vangen en te comprimeren. ».

Art. 24.Aan artikel 5.43.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 7. Inzake de toepasbaarheid van koolstofdioxideafvang op gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties zijn de bepalingen van artikel 5.43.2.1.1, § 6, van overeenkomstige toepassing. ».

Art. 25.In bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 20 wordt vervangen door wat volgt : « 20.Pijpleidingen met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km : a) voor het vervoer van gas, olie of chemicaliën;b) voor het vervoer van koolstofdioxidestromen voor geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations.»; 2° punt 26 wordt vervangen door wat volgt : « 26.Opslaglocaties overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond. »; 3° er worden een punt 27 en een punt 28 toegevoegd, die luiden als volgt : « 27.Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op de geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van onder deze bijlage vallende installaties, of als de totale jaarlijkse afvang van koolstofdioxide 1,5 megaton of meer bedraagt. 28. Wijziging of uitbreiding van in deze bijlage opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot de overschrijding van de in deze bijlage genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.».

Art. 26.In bijlage II bij hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2 wordt punt e) vervangen door wat volgt : « e) Oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van ertsen, van bitumineuze schisten en van koolwaterstoffen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond.»; 2° aan punt 3 wordt een punt j) toegevoegd, dat luidt als volgt : « j) Installaties voor het afvangen van koolstofdioxidestromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, afkomstig van installaties die niet onder bijlage I vallen.»; 3° in punt 10, k), worden tussen de woorden « olie- en gaspijpleidingsinstallaties » en de woorden « die niet gelegen zijn » de woorden « en pijpleidingen voor het vervoer van koolstofdioxidestromen ten behoeve van geologische opslag (projecten die niet zijn opgenomen in bijlage I) » ingevoegd.

Art. 27.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, wordt een punt 18°/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : « 18°/1 decreet Diepe Ondergrond : het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond; ».

Art. 28.Aan artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en 19 november 2010, wordt een punt 19° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 19° het decreet Diepe Ondergrond en de uitvoeringsbesluiten ervan. ».

Art. 29.Aan artikel 24 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009, wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° het decreet Diepe Ondergrond en de uitvoeringsbesluiten ervan. ».

Art. 30.Aan hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, worden een bijlage XXIV en een bijlage XXV toegevoegd, die als bijlage 2 en 3 bij dit besluit zijn gevoegd. HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen

Art. 31.De volgende besluiten worden opgeheven, twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit : 1° het koninklijk besluit van 30 mei 1919 betreffende het gebruik van stoomtoestellen in de ondergrondse werken van mijnen, groeven en graverijen;2° het koninklijk besluit van 6 september 1919 houdende reglementering van het gebruik van persluchtvaten in de mijnen, graverijen en groeven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juli 1994;3° het koninklijk besluit van 15 september 1919 houdende coördinatie van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989;4° het koninklijk besluit van 20 februari 1933 houdende verordening op de hefwerktuigen en kabelbanen in gebruik in de nijverheids- en handelsondernemingen andere dan ondergrondse werken betreffende mijnen, groeven en graverijen;5° het regentsbesluit van 29 april 1949 betreffend de publicatie van de Annalen der Mijnen;6° het regentsbesluit van 2 juni 1950 waarbij de Hoge Raad voor hygiëne in de mijnen van het Ministerie van Economische Zaken en Middenstand wordt overgebracht naar het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg;7° het koninklijk besluit van 21 mei 1952 tot vaststelling van regelen die bij het houden van mijnplans moeten worden in acht genomen;8° het koninklijk besluit van 12 september 1955 tot regeling van het gebruik der springstoffen in de ondergrondse werken der mijnen;9° het koninklijk besluit van 2 december 1957 betreffende het voorkomen van brand in de steenkolenmijnen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 juni 1984;10° het koninklijk besluit van 15 april 1959 betreffende de toelating om graverijen te ontginnen;11° het koninklijk besluit van 4 augustus 1959 tot reglementering van het gebruik van springstoffen en gesteente in open ontginningswerken van graverijen en groeven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 oktober 1985;12° het koninklijk besluit van 4 augustus 1959 houdende reglementering van het gebruik van springstoffen in de ondergrondse ontginningswerken van groeven en graverijen;13° het koninklijk besluit van 19 mei 1961 betreffende de luchtverversing van de mijnen en hun indeling ten opzichte van het mijngas;14° het koninklijk besluit van 28 juni 1962 tot het voorkomen van ontploffingen van brandbaar stof in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnen;15° het koninklijk besluit van 26 augustus 1966 betreffende de ondersteuning en de dakcontrole in steenkolenmijnen;16° het koninklijk besluit van 8 augustus 1968 houdende reglement op het vervoer en het verkeer in de ondergrondse werken van mijnen;17° het koninklijk besluit van 5 september 1969 houdende reglement op het gebruik van elektriciteit in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1983, 11 maart 1987 en 20 september 1990;18° het koninklijk besluit van 10 juli 1972 betreffende het reddingswezen in de kolenmijnen;19° het koninklijk besluit van 10 juni 1974 op de uitgangen en de schachten van mijnen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 december 1984 en 28 maart 1988;20° het koninklijk besluit van 18 juli 1975 betreffende de stofbestrijding in de ondergrondse werken van kolenmijnen;21° het koninklijk besluit van 23 juni 1981 houdende reglement op de hoge temperaturen in de mijnen;22° het koninklijk besluit van 16 januari 1984 houdende verdeling van het Rijksgebied voor de mijndienst;23° het koninklijk besluit van 10 september 1986 betreffende de veiligheidssignalering op de arbeidsplaatsen in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;24° het koninklijk besluit van 19 mei 1987 betreffende het gebruik van gevaarlijke stoffen en preparaten in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;25° het ministerieel besluit van 6 april 1984 tot bepaling van de modaliteiten van de controle op de voor binding en neutralisering van brandbaar stof in de steenkolenmijnen genomen maatregelen;26° het ministerieel besluit van 31 januari 1985 tot vaststelling van de kenmerken van moeilijk ontvlambare vloeistoffen gebruikt in de organen voor het hydraulisch overbrengen van energie in de ondergrondse werken van kolenmijnen;27° het ministerieel besluit van 10 oktober 1985 betreffende het bekwaamheidsgetuigschrift van de met het schieten belaste schietmeesters in open ontginningswerken van graverijen en groeven, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 27 juli 1988;28° het ministerieel besluit van 20 mei 1987 tot vaststelling van de vergunnings- en erkenningsmodaliteiten met het oog op het gebruik van sommige gevaarlijke stoffen en preparaten in de mijnen, de graverijen en de ondergrondse groeven;29° het ministerieel besluit van 18 augustus 1989 tot regeling van het gebruik van systemen voor het activeren van veiligheidsuitrustingen en waarbij gebruik gemaakt wordt van pyrotechnische middelen.

Art. 32.De volgende besluiten worden opgeheven, twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit, voor zover ze betrekking hebben op aangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest behoren : 1° het koninklijk besluit van 5 mei 1919 houdende algemene politieverordening op de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;2° het koninklijk besluit van 19 mei 1952 houdende reglementering van het gebruik van ontploffings- of verbrandingsmotoren in de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven;3° het koninklijk besluit van 2 december 1957 betreffende het dragen van een masker tegen vuur en brand in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnen;4° het koninklijk besluit van 3 november 1958 betreffende het voorkomen van mijnvuur en het bestrijden van brand en vuur in de mijnen.

Art. 33.Het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1997 houdende regeling van de vorm en de wijze van onderzoek van de aanvragen tot het verkrijgen van een vergunning voor het opsporen en het ontginnen van petroleum en brandbare gassen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 maart 2008, wordt opgeheven.

Art. 34.Het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond treedt samen met dit besluit in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 35.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de natuurlijke rijkdommen, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 juli 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 1 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten Bijlage 2ter bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende de vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning BIJLAGE 2ter.

KAART MET DE DIEPTECRITERIA VOOR RUBRIEK 55.1 (op de kaart die consulteerbaar is via http://dov.vlaanderen.be duidt u de plaats van de boring aan en de waarde die u dan krijgt is een criterium voor de indeling in rubriek 55.1.)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten.

Brussel, 15 juli 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten Bijlage XXIV bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Bijlage XXIV Lijst van de milieu-inbreuken, in uitvoering van de artikelen 16.1.2, 1°, f), en 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Enig artikel. Het niet voldoen aan de hiernavolgende wettelijke verplichtingen als vermeld in het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk :

Artikel

Wettelijke verplichting

14

De houder van een vergunning deelt elke substantiële wijziging in een vergunningscriterium, vermeld in artikelen 9 en 10, onmiddellijk met een aangetekende brief mee aan de Vlaamse Regering.

16

De houder van een vergunning dient jaarlijks met een aangetekende brief een rapport in bij de Vlaamse Regering met een overzicht van de in het voorbije jaar verrichte activiteiten, en een overzicht van de in het eerstvolgende jaar geplande activiteiten. Als er in het voorbije jaar geen activiteiten verricht zijn, of in het eerstvolgende jaar geen activiteiten gepland zijn, is de vergunninghouder niet ontslagen van zijn verplichting om dat in een jaarlijks rapport aan de Vlaamse Regering te melden.

Het jaarlijkse rapport wordt ingediend uiterlijk voor het einde van de derde maand nadat een jaarlijkse periode verstreken is vanaf de datum van het besluit van de Vlaamse Regering waarbij de vergunning verleend is.

20, eerste lid, eerste volzin

Een vergunning kan pas worden overgedragen, inclusief het overdragen dat volgt uit wijzigingen in de vennootschapsstructuur, na de schriftelijke toestemming van de Vlaamse Regering.

45, eerste lid, eerste volzin

De exploitant informeert de Vlaamse Regering over alle geplande wijzigingen in de exploitatie van een opslaglocatie, met inbegrip van wijzigingen in verband met de exploitant.

47, § 2, tweede lid

De exploitant houdt een register bij van de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde en geïnjecteerde koolstofdioxidestromen, met inbegrip van hun samenstelling.

49

Elk jaar, of, als de Vlaamse Regering dat in het kader van een bepaalde opslagvergunning nodig acht, met een hogere frequentie, dient de exploitant de volgende gegevens in bij de minister : 1° alle resultaten van de monitoring overeenkomstig artikel 48 tijdens de verslagperiode, met inbegrip van de informatie over de gebruikte monitoringstechnologie;2° de hoeveelheden en kenmerken van de tijdens de verslagperiode geleverde en geïnjecteerde koolstofdioxidestromen, met inbegrip van de samenstelling van deze stromen, zoals geregistreerd overeenkomstig artikel 47, § 2, tweede lid;3° het bewijs dat een financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening is gesteld en aangehouden wordt overeenkomstig artikel 57 en artikel 43, 9°;4° alle andere informatie die de minister als relevant beschouwt om de naleving van de opslagvergunningsvoorwaarden te beoordelen en om de kennis te vergroten over het gedrag van het koolstofdioxide in de opslaglocatie. 51, § 1, eerste lid, eerste deel van de eerste volzin

Bij lekkages of significante onregelmatigheden stelt de exploitant de minister onmiddellijk met een aangetekende brief in kennis.

51, § 1, eerste lid, laatste volzin

In geval van lekkages en significante onregelmatigheden die een lekkagerisico inhouden, stelt de exploitant ook de afdeling van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie, bevoegd voor luchtverontreiniging, daarvan in kennis.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten.

Brussel, 15 juli 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

Bijlage 3 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten Bijlage XXV bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid Bijlage XXV Lijst van de milieu-inbreuken, in uitvoering van de artikelen 16.1.2, 1°, f), en 16.4.27, derde lid, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

Enig artikel. Het niet voldoen aan de hiernavolgende wettelijke verplichtingen als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten, wordt beschouwd als een milieu-inbreuk :

Artikel

Wettelijke verplichting

11, § 4, eerste en tweede volzin

Tijdens de duur van de winningsvergunning en de eerste vijf jaar na het beëindigen van de winning wordt het meetplan jaarlijks geactualiseerd, en daarna vijfjaarlijks. Die actualiseringen worden per aangetekende zending aan de minister gemeld.

11, § 5, tweede lid

De resultaten van de metingen worden jaarlijks per aangetekende zending aan de minister gerapporteerd.

14, § 1, eerste lid

De houder van een winningsvergunning dient jaarlijks voor het einde van de derde maand na het aflopen van een winningsperiode per aangetekende zending een aangifte in bij de minister met daarin een opgave van de in de voorbije winningsperiode gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen, in voorkomend geval onderverdeeld per type koolwaterstof.

14, § 1, tweede lid

De vergunninghouder noteert maandelijks de gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen, in voorkomend geval onderverdeeld per type koolwaterstof, in een daartoe bijgehouden register. Als hij daar om verzocht wordt, legt de vergunninghouder alle documenten en gegevens voor die nodig zijn om de juistheid van de aangegeven gewonnen hoeveelheid koolwaterstoffen te controleren.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011 tot uitvoering van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond en tot wijziging van diverse besluiten.

Brussel, 15 juli 2011.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE

^