gepubliceerd op 29 april 2016
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014
15 APRIL 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014
VERSLAG AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING 1. Inleiding Dit verslag aan de Vlaamse Regering is er op gericht een systematische en algemeen kenbaar gemaakte toelichting te verschaffen bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014. 2. Algemene situering 2.1. Algemeen Op 25 april 2014 heeft de Vlaamse Regering twee nieuwe uitvoeringsbesluiten van het Jachtdecreet goedgekeurd, met name het Jachtvoorwaardenbesluit en het Jachtadministratiebesluit. Deze besluiten integreren nagenoeg alle uitvoeringsbesluiten van het Jachtdecreet die dateerden van tussen 1963 en 2012, met uitzondering van het Soortenschadebesluit van 3 juli 2009 en het Jachtopeningsbesluit van 28 juni 2013, en heffen die tegelijkertijd op. Inmiddels zijn deze besluiten al enige tijd in werking en zijn enkele onvolkomenheden van deze inhoudelijk omvangrijke integratiebesluiten naar voor gekomen. De artikelen 30, laatste lid, en 31, § 6, van het Jacht-administratiebesluit werden bovendien vernietigd bij het arrest nr. 231.949 van 14 juli 2015 van de Raad van State. De reden van de vernietiging was dat geoordeeld werd dat er in het Jachtdecreet onvoldoende rechtsgrond was voor het opvragen van een schriftelijk bewijs van jachtrecht op het ogenblik van de goedkeuring van voornoemde besluiten. Deze rechtsgrond is ondertussen voorzien in het Jachtdecreet door het decreet van 3 juli 2015 houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtdecreet van 24 juli 1991. Het besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014 stelt de vernietigde bepalingen opnieuw vast, optimaliseert enkele administratieve processen, voert enkele tekstuele correcties door en brengt enkele inhoudelijke verbeteringen aan. De opmaak van een verslag aan de Vlaamse Regering wordt aanbevolen door de Raad van State Afdeling Wetgeving in haar advies 59/103/1 bij het `ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014', verleend op 4 april 2016. 2.2. Rechtsgronden De rechtsgrond van het besluit houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014 is te vinden in artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, alsook in diverse artikels van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, met name artikel 5, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 7, vervangen bij het decreet van 30 april 2009 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 7/1, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 12, vervangen bij het decreet van 12 december 2008, artikel 13, vervangen bij het decreet van 23 december 2010, en artikel 15, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009. 3. Artikelsgewijze bespreking Toelichting bij artikel 1 Dit artikel wijzigt artikel 6 van het Jachtadministratiebesluit, door toe te voegen dat ook de woonplaats van de titularis van het jachtverlof moet aangegeven worden op het jachtverlof.In de praktijk is het reeds zo dat het adres van de woonplaats van de houder van het jachtverlof op het jachtverlof vermeld staat, naar analogie met wat op de jachtvergunning staat, overeenkomstig artikel 11, eerste lid, 4°, van het Jachtadministratiebesluit. In tegenstelling tot bij de jachtvergunning was de wettelijke verplichting daartoe niet opgenomen in de wettelijke voorschriften voor het jachtverlof, en dat wordt nu rechtgezet. Daarmee wordt een grotere uniformiteit bereikt.
Toelichting bij artikel 2 Met artikel wordt artikel 7 van het Jachtadministratiebesluit vervangen. Het betreft een bijsturing van de aanvraag-, controle- en afleveringsprocedure voor het jachtverlof. De belangrijkste doelstelling van de wijziging is in te spelen op de actuele digitale mogelijkheden voor dergelijke procedures. Het Agentschap voor Natuur en Bos heeft een e-loket laten ontwikkelen, naar analogie met het bestaande e-loket voor wildbeheer, zodat een digitale aanvraag, verwerking en aflevering van het jachtverlof mogelijk is geworden. Het e-loket integreert daarbij reeds verschillende authentieke informatiebronnen van aanverwante overheden. Dit systeem is in de praktijk in gebruik genomen voor de aflevering van de nieuwe jachtverloven 2015-2016. Met de herwerking van dit artikel wordt de digitalisering effectief geconcretiseerd en opgenomen in de relevante bepalingen van de regelgeving. Op basis van artikel 13 van het decreet van 13 juli 2012 houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator worden de door de Vlaamse dienstenintegrator elektronisch meegedeelde gegevens als volwaardige gegevens aangeduid.
Met de nieuwe bepaling in dit besluit worden de elektronisch aangeleverde documenten en kopieën van originele documenten als evenwaardig beschouwd aan de originelen op voorwaarde van beschikbaarheid bij controle. Men mag er immers van uit gaan dat een persoon die een afschrift overmaakt van een document dat zijn naam draagt, ook in het bezit is van de originele versie van dat document.
Bovendien moet elke gebruiker van het e-loket zich legitimeren aan de hand van zijn identiteitskaart. Het bezit en het gebruik van een identiteitskaart zijn per definitie gebonden aan de eigenaar van de identiteitskaart. Een ander persoon die door gebruik van die identiteitskaart de facto de naam van houder van de identiteitskaart aanneemt, is strafbaar. Er kan bijgevolg van uit gegaan worden dat de afschriften van de originele documenten die de persoon elektronisch indient, minstens onder zijn goedkeuring worden ingediend en dat de persoon bijgevolg ook minstens in het bezit is van de originele documenten. De vermelding dat de arrondissementscommissaris bepaalde documenten in hun authentieke bron kan raadplegen slaat op documenten waartoe de arrondissementscommissaris al toegang heeft. Net als het Agentschap voor Natuur en Bos is voor de arrondissementscommissarissen toestemming gevraagd en verkregen van de Privacycommissie om persoonsgegevens te raadplegen en te verwerken van personen die een aanvraag voor een jachtverlof indienen. Bij de gegevens die worden opgevraagd via het elektronisch formulier of het papieren formulier waarvan sprake in het ontworpen artikel 7, eerste lid, wordt het rijksregisternummer opgevraagd. Doordat de arrondissementscommissaris over de vermelde toestemming tot raadpleging beschikt, kan hij de foto, gevraagd in punt 1° sowieso al raadplegen. Wie werkt via een elektronisch formulier werkt sowieso via de (elektronische) identiteitskaart of via een gelijkaardig digitaal identificatiemiddel (zoals het federaal token), waar die foto raadpleegbaar is. Voor punt 3°, in verband met een al eerder gevraagd jachtverlof, geldt dat dit vorig jachtverlof ook is afgeleverd door de arrondissementscommissaris, waardoor het overbodig is om het bewijs daarvan nog eens te moeten aanleveren bij diezelfde arrondissementscommissaris. Voor punt 4° geldt dat er een gemeenschappelijk elektronisch platform bestaat voor het Agentschap voor Natuur en Bos en de arrondissementscommissarissen, waarin ook zichtbaar is aan wie door de Vlaamse overheid een dergelijk getuigschrift is afgeleverd van slagen voor het praktische deel van het jachtexamen. De verantwoording voor die bepaling is om de administratieve last voor de aanvrager te drukken, doordat wordt vermeden dat de aanvrager van een jachtverlof informatie moet overmaken waarover de arrondissementscommissaris al beschikt of op eenvoudige wijze kan beschikken doordat hij ze kan raadplegen. De link met het rijksregisternummer is dat dit dient als een eenvoudige, eenduidige en unieke identificatie van de betrokken persoon, waardoor de arrondissementscommissaris eenvoudig kan checken of de betrokken aanvrager over die documenten beschikt.
Tevens werd een alternatieve formulering uitgewerkt voor het nagaan van de gerechtelijke antecedenten van buitenlanders en Belgen die niet of minder dan een jaar in België verblijven. Deze formulering biedt een werkbaar alternatief voor de originele bepaling in het oorspronkelijke artikel 7, waarin een verklaring van de ambassade van het land van verblijf werd gevraagd. De geldigheidsduur van het uittreksel uit het strafregister, afgeleverd conform artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, of, voor wie niet in België gedomicilieerd is, een gelijkwaardig document, uitgereikt door een gerechtelijke of een overheidsinstantie van het land waar men gedomicilieerd is, wordt in overeenstemming gebracht met de vergelijkbare bepalingen die voortvloeien uit de Wapenwet.
Het hebben van een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid is een verplichting die voortvloeit uit artikel 18 van het Jachtadministratiebesluit. De strikte nood om daarvan al een getuigschrift voor te kunnen leggen bij aanvraag van een jachtverlof is er in hoofde van artikel 18 niet. Bovendien is het hebben van een verzekering pas relevant eens men titularis is van een jachtverlof en nog niet in de periode van de aanvraag. Door de voorlegging van het verzekeringsgetuigschrift naar aanleiding van de aanvraag van een jachtverlof te schrappen, verdwijnt een administratieve last voor de aanvrager. Het ontslaat de jager evenwel niet van de verplichting om een specifieke verzekering te hebben zoals bedoeld in artikel 18.
Toelichting bij artikel 3 en 4 Deze artikels bevatten een gelijkaardige vormelijke aanpassing die nodig is door de wijziging van artikel 7 van het Jachtadministratiebesluit, waarbij een extra lid wordt ingevoegd. Het originele eerste lid waarin de bepalingen staan waarnaar in artikel 8 en 9 van het Jachtadministratiebesluit verwezen wordt, wordt daardoor het tweede lid van artikel 7.
Toelichting bij artikel 5 Dit artikel betreft een bijsturing van de aanvraag, controle en afleveringsprocedure voor de jachtvergunning, geregeld in artikel 12 van het Jachtadministratiebesluit. Deze bijsturing is volledig analoog met die voor het jachtverlof. Voor toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2 hierboven.
Toelichting bij artikel 6 Dit artikel betreft een aanpassing van de modaliteiten voor de intrekking van een jachtverlof of een jachtvergunning. De arrondissementscommissaris kan in de omstandigheden zoals opgenomen in artikel 13 van het Jachtadministratiebesluit, de aflevering van een jachtverlof of jachtvergunning weigeren. Het lijkt dan ook evident dat onder diezelfde condities een jachtverlof of jachtvergunning moet worden ingetrokken. De oorspronkelijke tekst liet daar ruimte voor interpretatie. Voorliggend tekstvoorstel creëert hierover duidelijkheid.
Toelichting bij artikel 7 Artikel 7 bevat enkele wijzigingen aan het vrij omvangrijke artikel 31 van het Jachtadministratiebesluit, dat regels vaststelt met betrekking tot het jachtplan. Een jachtplan is het plan waarop een jachtterrein wordt aangeduid (definitie opgenomen in artikel 1, 9°, van het Jachtadministratiebesluit), zijnde een aaneengesloten terrein van één of meerdere percelen waarop de indiener van het jachtplan het jachtrecht heeft. De wijzigingen hebben verschillende doelstellingen: 1) De inhoud van artikel 30, laatste lid, dat werd vernietigd bij het voormelde arrest nr.231.949 van de Raad van State wegens gebrek aan een afdoende rechtsgrond op het ogenblik van de goedkeuring van het besluit, wordt ondergebracht in artikel 31, § 2. Door het decreet van 3 juli 2015 houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 werd de rechtsgrond voor deze bepaling geconsolideerd in artikel 7 van het Jachtdecreet. Door het verplaatsen van de betrokken inhoud naar artikel 31, § 2, komen de handelswijze voor het geval er geen wijzigingen zijn aan een jachtplan en de handelswijze in het geval dat er wel wijzigingen zijn aan een jachtplan, naast elkaar te staan. De bepaling geeft aan dat wanneer iemand zijn jachtterrein wil uitbreiden, hij in bepaalde gevallen specifiek voor die uitbreiding een schriftelijke bewijs van jachtrecht moet neerleggen. De noodzaak daartoe komt uit de situatie dat anders ook percelen aan een jachtterrein kunnen worden toegevoegd waarop niet effectief het jachtrecht rust (zie de memorie van toelichting bij het decreet van 3 juli 2015). In dergelijke situaties wordt een overlap van jachtplannen gecreëerd waarbij de rechtmatige jachtrechthouder gedwongen wordt om zelf zijn jachtrecht (schriftelijk) aan te tonen of kan een eigenaar in de situatie terechtkomen waarbij zijn eigendom ongewenst bejaagd wordt, waarbij hij vervolgens wordt gedwongen om aan te tonen dat hij voor zijn perceel geen jachtrecht heeft overgedragen aan de betrokkene. Bovendien kan zonder de voorliggende bepaling de hiervoor geschetste ongewenste situatie zich jaarlijks herhalen bij de indiening van een jachtplan. Aan de hand van deze bepaling over een schriftelijk bewijs van jachtrecht bij een uitbreiding van het jachtplan kan de arrondissementscommissaris onmiddellijk nagaan of de uitbreiding gerechtvaardigd kan zijn. Alleen in die situatie waarbij dat bewijs van jachtrecht is geleverd, zal hij dan nog verder onderzoek moeten doen naar eventuele overlap. De huidige formulering van deze bepaling verduidelijkt ten opzichte van de vernietigde bepaling ook dat de noodzaak voor het voorleggen van een schriftelijk bewijs van jachtrecht alleen slaat op de uitbreiding van een jachtterrein met percelen die niet waren opgenomen in een vorig goedgekeurd jachtplan.
De noodzaak om een schriftelijk bewijs voor te leggen heeft met name betrekking op terreinen die voor het eerst onder een bepaald jachtplan terecht komen of die vroeger misschien tot een jachtplan hebben behoord, maar die minstens gedurende het voorbije jachtseizoen niet tot een goedgekeurd jachtplan hebben behoord. Daarmee wordt gedoeld op eender welk goedgekeurd jachtplan, van gelijk welke jachtrechthouder of WBE. Dat blijkt uit het feit dat wordt bepaald dat het moet gaan om `een' (onbepaald) goedgekeurd jachtplan voor het lopende seizoen (op het moment van de aanvraag bevindt men zich in het vorige, nog lopende jachtseizoen, dat afloopt op 30 juni), alsook uit het feit dat er geen verband wordt gelegd met de aanvrager van het jachtplan.
In artikel 31, § 1, van het Jachtadministratiebesluit wordt voorzien dat een voorstel van jachtplan moet worden ingediend voor 1 april.
Doordat het besluit tegen die datum nog niet definitief goedgekeurd zal zijn, is het nodig om voor 2016 in een overgangsbepaling te voorzien die uitzonderlijk en alleen op 2016 van toepassing zal zijn.
Dat gebeurt door een derde en vierde lid toe te voegen aan artikel 31, § 2, van het Jachtadministratiebesluit. Daar wordt opgelegd dat men ook in 2016 een schriftelijk bewijs moet aanleveren voor dergelijke percelen. In het derde lid wordt bepaald dat het gaat over een perceel dat is opgenomen in een voorstel van jachtplan dat al is ingediend voor 1 april 2016. Personen die een voorstel hebben ingediend waarin zich een perceel bevindt dat niet in een voorheen goedgekeurd jachtplan was opgenomen, moeten het schriftelijk bewijs nasturen voor 1 juni 2016. In het geval dat niet zou gebeuren, voorziet het vierde lid dat de arrondissementscommissaris, die vaststelt dat een schriftelijk bewijs ontbreekt voor een perceel waarvoor dat wel ingediend moet worden, dat bewijs alsnog moet opvragen bij de indiener van het betrokken voorstel van jachtplan.
Daarnaast geven deze bepalingen impliciet aan dat wanneer bij een nieuw voorstel van jachtplan door de jachtrechthouder percelen uit een jachtterrein worden verwijderd (bijvoorbeeld bij overdracht aan een derde, einde jachtpachtovereenkomst), geen verdere acties ondernomen moeten worden dan de uitkleuring uit het plan.
De mogelijkheid tot het overdragen van het jachtrecht op een bepaald terrein is niet beperkt tot de eigenaar van dat terrein. In artikel 7, eerste lid, van het Jachtdecreet wordt bepaald dat jagen, zijnde het uitoefenen van het jachtrecht, op andermans grond mogelijk is met toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende. Ook de rechthebbende van het jachtrecht, die geen eigenaar is van het betreffende terrein, kan dus die toestemming geven. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van artikel 1, 6°, van het Jachtadministratiebesluit, waarin een definitie wordt voorzien van de term `jachtrechthouder', die luidt als volgt: "6° jachtrechthouder: de persoon die het jachtrecht heeft;". Het is van belang dat hier uitdrukkelijk de term `persoon' wordt gebruikt en niet `eigenaar'.
Hieruit volgt duidelijk dat niet alleen een eigenaar een oorspronkelijke jachtrechthouder kan zijn die het jachtrecht aan een ander overdraagt (lees: toestemming geeft om te jagen), maar ook een andere persoon die dat jachtrecht heeft bekomen zonder eigenaar te zijn. 2) Omwille van de uniformiteit in terminologie en het feit dat aan de bewoordingen "schriftelijk bewijs van jachtrecht" de mogelijkheid verbonden is dat de minister nader bepaalt wat onder een dergelijk schriftelijk bewijs van jachtrecht moet worden verstaan, worden in paragraaf 4 de woorden "schriftelijke overeenkomst" vervangen door de woorden "schriftelijk bewijs van jachtrecht".Hierbij moet worden verduidelijkt dat de minister alleen de bevoegdheid krijgt om te bepalen welke schriftelijke gegevens minimaal moeten worden opgenomen in een schriftelijk bewijs van jachtrecht zoals bedoeld in het besluit, maar niet om enige beperking op te leggen met betrekking tot wie al dan niet een schriftelijk bewijs moet aanleveren. De minister kan niet het wezen en de natuur van het schriftelijk bewijs zelf regelen.
De regeling met betrekking tot twee even oude schriftelijke bewijzen, weergegeven in het tweede lid van paragraaf 4, heeft betrekking op een situatie die maar uitzonderlijk in de praktijk zal voorkomen, maar die kan voorkomen en opgevangen moet worden. Het betreft een situatie waarbij twee personen over een schriftelijk bewijs van jachtrecht zouden beschikken dat exact even oud is (op dezelfde dag is verkregen). In het uitzonderlijke geval dat er toch twee personen zouden zijn over een exact even oud jachtrecht zouden beschikken doet er zich een patstelling voor, doordat het niet mogelijk is om objectief te bepalen welk van beide schriftelijk onderbouwde jachtrechten voorrang zou moeten krijgen op het andere. Voor de controlerende overheid, in hoofde van de arrondissementscommissaris, is het van belang om neutraal en objectief te kunnen oordelen. In wezen doet zich in het voorkomende gevallen van twee even oude schriftelijke bewijzen een burgerrechtelijk probleem voor. Het is niet opportuun of mogelijk dat de overheid hierin tussen komt en daarom is het beter om in dat geval het bewuste perceel buiten beschouwing te laten door het rood te kleuren en de uitoefening van het jachtrecht onmogelijk te maken (omwille van veiligheidsoverwegingen). De verschillende jachtrechthouders moeten de zaak dan eerst uitklaren, desnoods voor de burgerlijke rechter. De keuze van de Vlaamse Regering om een dergelijke situatie buiten beschouwing te laten is te verantwoorden in het licht van de taak voor de Vlaamse overheid om het jachtgebeuren in Vlaanderen te regelen als een goede huisvader, die strookt met de bij artikel 2 van het Jachtdecreet bepaalde doelstelling van het verstandig gebruik van wildsoorten en hun leefgebieden. In een situatie waarbij twee gelijkwaardige schriftelijke bewijzen voorliggen wordt de uitoefening van de jacht op het bewuste terrein (potentieel) problematisch geacht. 3) In paragraaf 5 wordt het derde lid vervangen.In de praktijk is een wildbeheerseenheid (WBE) een dynamisch gegeven. Dat wil zeggen dat een WBE in de loop van haar bestaan kan wisselen van samenstelling. De huidige bepaling voorziet een expliciet plan van aanpak voor het jachtplan van de WBE als een WBE ophoudt te bestaan. Dat "ophouden te bestaan" kan verschillende vormen aannemen. Het kan gaan om de ontbinding van de rechtspersoon, het verlopen van de erkenning of een verandering van de samenstelling van de leden jachtrechthouders. Om te verduidelijken dat in elk van deze gevallen de jachtrechthouder kan terugvallen op een geldig jachtplan voor zijn jachtterrein wordt de formulering aangepast. 4) De bepaling van artikel 31, § 6, werd vernietigd bij arrest nr. 231.949 van de Raad van State en wordt vervangen door een gelijkaardige bepaling als de oorspronkelijke, met inachtneming van een verdere uniformisering van de terminologie "schriftelijk bewijs van jachtrecht", alsook worden er enkele taalkundige aanpassingen en het feit dat de minister de minimale gegevens van het schriftelijk bewijs van jachtrecht kan vastleggen, toegevoegd.
Het verdient aanbeveling om te duiden dat een jachtplan in de loop van een jachtseizoen theoretisch gezien op twee manieren kan gewijzigd worden: een uitbreiding en een inperking. De eerste manier, een uitbreiding, wordt door artikel 31, § 6, uitdrukkelijk onmogelijk gemaakt. Wat de tweede manier betreft: een verzoek tot inperking zal niet uitgaan van de persoon die het jachtplan in kwestie zelf heeft ingediend, maar wel van een andere persoon, die vaststelt dat zijn perceel (waarop hij het jachtrecht heeft - doordat hij eigenaar is van het perceel of doordat hij het jachtrecht via overeenkomst bekomen heeft) onterecht en ongevraagd is ingekleurd op een jachtplan (dat is ingediend door een ander persoon). Als die persoon dat vaststelt tijdens een lopend jachtseizoen moet die persoon meteen in staat zijn om dat recht te zetten door een uitkleuring van het bewuste perceel, via de arrondissementscommissaris. Daarin voorziet de bepaling in kwestie. Het is wel logisch dat die persoon dan kan aantonen, via een schriftelijk bewijs (bijvoorbeeld de eigendomsakte), dat hij wel degelijk over het jachtrecht op dat perceel beschikt.
Toelichting bij artikel 8 In de hele jachtwetgeving wordt er naar gestreefd om mijlpalen eenduidig weer te geven. Dit werd in principe gedaan door de bepaling dat iets "voor" een bepaalde datum moest gedaan worden. Op enkele plaatsen is dit principe niet gevolgd en werden andere bewoordingen gebruikt. Omwille van de eenduidigheid voor de gebruiker wordt hier de formulering aangepast aan het algemene principe.
Toelichting bij artikel 9 en 10 In de praktijk blijkt het evalueren van de aanvragen voor een afschotplan voor alle jachtterreinen in Vlaanderen en het nemen van een met advies onderbouwde beslissing moeilijk haalbaar binnen het tijdsbestek van een maand. Bij het opstellen van de nodige adviezen zijn meerdere instanties en personen betrokken. Om de verwerkingstijd voor de aanvragen af te stemmen op de praktijk en om tegelijkertijd te garanderen dat de aanvragers (voornamelijk WBE's) voor het begin van het kalenderjaar de interne verdeling van de toegekende afschotten kunnen doen, wordt de deadline voor indiening van de aanvraag verschoven van 1 oktober naar 15 september. Voor de duidelijkheid wordt de procedure die beschreven stond in de artikelen 38 en 39 van het Jachtadministratiebesluit, herwerkt tot een procedure die alleen in artikel 38 beschreven staat. De bepalingen die oorspronkelijk in artikel 39 stonden en nu geïntegreerd worden, worden in artikel 39 (eerste en tweede lid) geschrapt.
Toelichting bij artikel 11 Dit artikel schrapt het onderdeel van de kaart van de vaste jachtkansels uit het faunabeheerplan. De bedoeling van deze kaart was om in functie van het vergunningenbeleid te kunnen verwijzen naar een goedgekeurd plan. Inmiddels werd echter de wetgeving inzake ruimtelijke ordening betreffende de vergunning van jachtkansels grondig gewijzigd en is een beschrijving in het faunabeheerplan geen noodzaak meer om die vergunning te faciliteren. Om die reden kan deze administratieve last geschrapt worden.
Toelichting bij artikel 12 Omwille van de uniformiteit en de duidelijkheid wordt met dit artikel gepreciseerd dat alleen een goedgekeurd faunabeheerplan deel uitmaakt van de erkenningsaanvraag van de WBE, naar analogie met de bepaling uit artikel 23, 7°, van het Jachtadministratiebesluit.
Toelichting bij artikel 13 In de hele jachtwetgeving wordt er naar gestreefd om mijlpalen eenduidig weer te geven. Dit werd in principe gedaan door de bepaling dat iets "voor" een bepaalde datum moest gedaan worden. Op enkele plaatsen is dit principe niet gevolgd en werden andere bewoordingen gebruikt. Omwille van de eenduidigheid voor de gebruiker wordt hier de formulering aangepast aan het algemene principe.
Toelichting bij artikel 14 en 15 Artikel 14 en 15 voorzien aanpassingen met betrekking tot één van de vakken van het praktisch jachtexamen, met name vak 1 "veiligheid". Dat vak, dat voorheen "veilige omgang met vuurwapens en munitie" heette, krijgt bestaat uit twee onderdelen, die nu ook uitdrukkelijk als dusdanig in de wetgeving worden opgenomen. In het eerste onderdeel wordt getest of een persoon voldoende theoretische kennis heeft van vuurwapens, munitie en veiligheidsrisico's, in een gecontroleerde situatie. Daarbij moet gedacht worden aan het testen of de persoon in staat is om de juiste munitie te kiezen voor een bepaalde situatie, of hij in staat is de onderdelen van een vuurwapen aan te duiden, om dat vuurwapen uit elkaar te halen op veilige wijze en dergelijke. Het gaat om aspecten die binnenshuis kunnen getest worden, zonder dat de persoon zich buiten op het terrein moet bevinden, in een situatie die vergelijkbaar is met hoe het zal zijn bij het effectief uitoefenen van de jachtdaad. In het tweede onderdeel wordt getest of de persoon veilig kan omgaan met vuurwapens en munitie in een situatie die sterk vergelijkbaar is met het werkelijk uitoefenen van de jachtdaad in de praktijk. Het gaat daarbij om de omgang met vuurwapens en munitie op het terrein, dat wil zeggen bij het effectieve uitoefenen van de jachtdaad in open lucht. De persoon wordt getest op zijn kennis en kunde wat betreft de veilige manipulatie van een vuurwapen en de munitie onder "reële" omstandigheden; dat wil zeggen in een situatie waarin de kandidaat rekening moet houden met de omgeving en met de omstandigheden die erg gelijken op een echte jacht. Slagen voor het eerste onderdeel, met ten minste 60% van de punten, is een vereiste om te mogen doorgaan naar het tweede onderdeel, omwille van het veiligheidsaspect. Een kandidaat die niet onder gecontroleerde omstandigheden voldoende kennis en kunde demonstreert, wordt geacht niet klaar te zijn om dit in reële omstandigheden te doen. Voor de veiligheid van alle betrokkenen bij het examen is slagen op het eerste onderdeel met ten minste 60% een must voor deelname aan het tweede onderdeel.
Toelichting bij artikel 16 In artikel 59, § 3, van het Jachtadministratiebesluit wordt punt 2° vervangen door een bepaling die stelt dat het getuigschrift van slagen voor het jachtexamen vervalt als de betrokkene al meer dan tien jaar geen jachtverlof meer heeft verkregen, niet alleen in het Vlaams Gewest, maar ook in de andere Belgische Gewesten, in Nederland of in het Groothertogdom Luxemburg. Op basis van de artikelen 8 en 9 van het Jachtadministratiebesluit zijn de jachtexamengetuigschriften, de jachtverloven en de jachtvergunningen binnen de Benelux erkend als gelijkwaardig met respectievelijk het Vlaamse jachtexamengetuigschrift, de Vlaamse jachtverloven en de Vlaamse jachtvergunningen. De beperking van de geldigheid van de getuigschriften voor het jachtexamen zijn gericht op de nood aan actuele kennis en kunde van de jager. Men mag er immers van uitgaan dat personen die langere tijd niet meer in de jacht actief zijn, een aanzienlijke hoeveelheid kennis en kunde verliezen, en omgekeerd dat een actieve jager deze kennis probeert te onderhouden. In dat opzicht is het eigenlijk minder van belang waar in de Benelux hij dit doet, omdat de normen en waarden die hieromtrent in de Benelux gehanteerd worden, erg op elkaar afgestemd zijn.
Toelichting bij artikel 17 In dit artikel wordt bij uitzondering voorzien in een versnelde inwerkingtreding van een aantal artikels uit het ontwerpbesluit, met name artikel 1 tot en met 5, 7, 14 en 15, die in werking treden op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
De standaardwerkwijze bestaat erin om bepalingen tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad in werking te laten treden. Daar kan van afgeweken worden, mits aangetoond wordt dat daar een dwingende reden toe is. Voor de bewuste artikelen kan dat, omdat het gaat om aspecten die betrekking hebben op zaken die de burger zo snel mogelijk moet weten in functie van de te verrichten formaliteiten inzake jachtplan, jachtverlof en jachtvergunning. Die redenering kan niet worden toegepast op de overige artikelen, en daarom zijn die niet expliciet opgenomen en zullen zij volgens de normale gang van zaken op de tiende dag na publicatie in werking treden.
De bewuste bepalingen moeten niet alleen zo snel mogelijk kenbaar worden gemaakt aan de burger, maar de burger moet die bepalingen ook zo snel als mogelijk in de praktijk kunnen toepassen. Dat is met name van belang voor de bepalingen met betrekking tot het jachtplan in artikel 7, die moeten worden bekeken in het licht van de in artikel 32 Jachtadministratiebesluit bepaalde datum van 1 juli als de datum tegen wanneer de arrondissementscommissaris een beslissing moet nemen over ingediende jachtplannen. Door er voor te zorgen dat die bepalingen zo snel mogelijk tegenstelbaar worden gemaakt aan de burger, kan ook worden bewerkstelligd dat die plannen vroeger worden ingediend volgens de nieuwe regels, waardoor de arrondissementscommissarissen ook over iets meer tijd beschikken om hun beslissing te kunnen nemen. Voor artikel 14 en 15 met betrekking tot het jachtexamen geldt dat het van belang is dat het aan burgers die zich voornemen om deel te nemen aan het praktisch gedeelte van het jachtexamen 2016, waarvoor de inschrijvingen starten op 1 mei 2016 en eindigen op 17 juni 2016 zo snel als mogelijk tegenstelbaar is gemaakt op welke wijze de inhoud van het jachtexamen en de toekenning van punten voor het examen is gewijzigd. Voor artikel 1 tot 5 over het jachtverlof en de jachtvergunning geldt dat het van belang is dat het aan burgers die een jachtverlof of jachtvergunning aanvragen voor het jachtseizoen 2016-2017 zo snel als mogelijk tegenstelbaar is gemaakt op welke wijze de noodzakelijke stukken moeten worden aangeleverd. Vanaf 1 april worden de meeste jachtverloven en jachtvergunningen immers aangevraagd met het oog op de start van het jachtseizoen op 1 juli 2016. Het is dan ook van belang dat hierbij de correcte stukken worden verstrekt met het oog op een vlotte en correcte beoordeling van de dossiers.
Brussel, 15 april 2016.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE
ADVIES 59.103/1 VAN 4 APRIL 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN BESLUIT VAN DE VLAAMSE REGERING `HOUDENDE DE WIJZIGING VAN DIVERSE BEPALINGEN VAN HET JACHTADMINISTRATIEBESLUIT VAN 25 APRIL 2014' Op 11 maart 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 29 maart 2016.
De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, en Wim GEURTS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Dries Van Eeckhoutte, auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 april 2016.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe diverse wijzigingen aan te brengen in het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014. Het ontwerp beoogt vooreerst de bepalingen van het Jachtadministratiebesluit die betrekking hebben op het opvragen van een schriftelijk bewijs van jachtrecht en die door de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak (1), werden vernietigd bij gebrek aan een voldoende decretale rechtsgrond, te hernemen nadat voor die bepalingen bij het decreet van 3 juli 2015 (2) een rechtsgrond werd tot stand gebracht.
Daarnaast worden in het Jachtadministratiebesluit een aantal wijzigingen van procedurele aard aangebracht. Zo wordt onder meer de procedure van aanvraag, controle en afgifte van jachtverloven bijgestuurd, rekening houdend met de verruimde mogelijkheden die de digitalisering biedt.
Voorts worden een aantal tekstuele correcties en inhoudelijke verduidelijkingen aangebracht. 2.1. Onder voorbehoud van hetgeen sub 2.2 en 2.3 wordt opgemerkt kan de ontworpen regeling worden geacht rechtsgrond te vinden in de bepalingen van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 die worden opgesomd in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp, waarbij sommige van die bepalingen (3) moeten worden gelezen in samenhang met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' waaruit voor de Vlaamse Regering de algemene bevoegdheid voortvloeit om de decreten uit te voeren. 2.2. De artikelen 9 en 10 van het ontwerp strekken tot het wijzigen van respectievelijk de artikelen 38 en 39 van het Jachtadministratiebesluit die betrekking hebben op de procedure van toewijzing van het afschotplan. Alhoewel daarvan geen melding wordt gemaakt in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp kunnen de voornoemde artikelen 9 en 10 worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 5 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 (4), dat luidt: "De Vlaamse Regering kan het jagen op de door haar aan te duiden wildsoorten per beheerseenheid zoals bedoeld in artikel 12 of per jachtterrein, afhankelijk stellen van het bezit van een door of namens haar goedgekeurd afschotplan. Voor het jagen op grof wild is een afschotplan verplicht.
Zij bepaalt de inhoud, de vorm en de voorwaarden van toekenning of weigering van het afschotplan, evenals de maatregelen vereist voor het toezicht op de naleving van het goedgekeurde afschotplan." 2.3. Gelet op de wijzigingen die het ontwerp beoogt aan te brengen in het Jachtadministratiebesluit ziet de Raad van State, afdeling Wetgeving, niet op welke wijze daartoe rechtsgrond wordt geboden door artikel 12 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991. Deze laatste bepaling, waarvan eveneens melding wordt gemaakt in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp, betreft immers de erkenning als wildbeheereenheden van "grotere beheereenheden, die ontstaan als gevolg van de vrijwillige samenvoeging van afzonderlijke jachtterreinen" en de subsidiëring van de werking van dergelijke eenheden.
VORMVEREISTEN 3. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de Beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie `tot opheffing en vervanging van de Beschikkingen M (83) 3 van 25 april 1983 en M (99) 10 van 25 oktober 1999 strekkende tot onderlinge erkenning van de jachtexamens' (Beschikking M (2007) 3) verbindt "[e]lke Benelux-partner [...] zich ertoe zijn wetgeving [inzake het jachtexamen] niet te wijzigen zonder voorafgaand overleg met zijn partners in het kader van de Bijzondere Commissie voor het Leefmilieu." Gevraagd of het voorafgaand overleg in de Bijzondere Commissie voor het Leefmilieu heeft plaatsgevonden, antwoordde de gemachtigde: "Er heeft overleg plaats gevonden met de Benelux-partners. Dat gebeurde op het overleg van 29/10/2015 van de werkgroep NAT/JV (Natuur/Jacht & Visserij), waarvan het verslag (dd. 28/01/2016) is toegevoegd als bijlage. Meer bepaald is onderdeel 3 van dat verslag relevant, over `Recente en/of toekomstige ontwikkelingen in beleid en/of wetgeving'. Hierin wordt vermeld dat de ANB-vertegenwoordiger, de heer Verbist, de Benelux-partners informeert over de `mogelijke trends die strekken tot wijziging van het theoretische jachtexamen in het Vlaams Gewest' en dat er commentaar wordt verschaft bij diverse wijzigingen van wettelijke aard (waarmee wordt gedoeld op andere wijzingen dan de nominatief vernoemde wijziging in het verslag). Het gebruik van de bewoording `mogelijke trends die strekken tot wijziging' moet gelezen worden als de weergave door de persoon van het Benelux-secretariaat van het gegeven dat er op het moment van dat overleg (29/10/2015) nog geen concrete wetteksten voorlagen. De in voorliggend besluit voorziene wijzigen werden echter wel besproken.
Doordat de wijzigingen omtrent het jachtexamen in voorliggend ontwerpbesluit in de praktijk geen nieuwigheid opleveren (de zaken die worden gewijzigd in het jachtexamen met voorliggend ontwerpbesluit betreft louter het overzetten van enkele zaken die voorheen in het examenreglement stonden naar de regelgeving, met het oog op verduidelijking) kon worden volstaan met deze werkwijze. Gelet op het voorgaande is er van uit gegaan dat in de praktijk is voldaan aan de vereiste tot voorafgaand overleg met de Benelux-partners." Uit de door de gemachtigde verstrekte toelichting valt af te leiden dat het door hem beschreven overleg met de Benelux-partners enkel betrekking had op beleidsvoornemens die pas naderhand nog een concrete invulling in een normatieve tekst hebben gekregen en waaromtrent op het ogenblik van het overleg nog geen zekerheid bestond. Het overleg dient overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de betrokken beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie daarenboven plaats te vinden in de Bijzondere Commissie voor het Leefmilieu.
Uit wat voorafgaat volgt dat alsnog zal moeten worden voldaan aan de voorafgaande overlegverplichting die wordt voorgeschreven door artikel 3, lid 1, van de voornoemde beschikking van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie. Indien als gevolg van het vervullen van dat vormvoorschrift nog wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, zullen die wijzigingen ter inachtneming van het bepaalde in artikel 3, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, nog aan de afdeling Wetgeving om advies moeten worden voorgelegd.
ALGEMENE OPMERKING 4. De draagwijdte van diverse bepalingen van het ontwerp of van onderdelen ervan zijn niet op het eerste gezicht duidelijk en kunnen maar goed worden begrepen mits erover enige nadere toelichting wordt verstrekt.In dit advies worden een aantal van dergelijke toelichtingen door de gemachtigde weergegeven. Het verdient evenwel aanbeveling om deze toelichtingen te integreren in een verslag aan de Vlaamse Regering dat dan tegelijk met het besluit van de Vlaamse Regering en het erop betrekking hebbend advies van de Raad van State, afdeling Wetgeving, zal moeten worden bekendgemaakt (5).
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 5. Rekening houdend met hetgeen is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling passe men de redactie van het tweede lid van de aanhef van het ontwerp aan als volgt: "Gelet op het Jachtdecreet van 24 juli 1991, artikel 5, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 7, vervangen bij het decreet van 30 april 2009 en gewijzigd bij de decreten van 3 juli 2015 en 18 december 2015, artikel 7/1, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 13, vervangen bij het decreet van 23 december 2010, en artikel 15, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009;". 6. Er dient in de aanhef van het ontwerp nog te worden verwezen naar de sub 3 omschreven overlegprocedure eenmaal die zal zijn doorlopen. 7. Men redigere het lid van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan het advies van de Raad van State als volgt: "Gelet op advies 59.103/1 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".
Artikel 2 8. In het ontworpen artikel 7, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit, refereert de bevoegdheid van de arrondissementscommissaris om de betrokken documenten "in de authentieke bron" te raadplegen volgens de gemachtigde aan een bevoegdheid waarover de arrondissementscommissaris reeds beschikt overeenkomstig het decreet van 13 juli 2012 `houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator'.Het verdient aanbeveling om dit ter wille van de duidelijkheid uitdrukkelijk te vermelden in het ontworpen artikel 7, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit, en te schrijven ", in de authentieke bron raadplegen overeenkomstig het decreet van 13 juli 2012 `houdende de oprichting en organisatie van een Vlaamse dienstenintegrator, en ...".
De redactie van het ontworpen artikel 12, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 5 van het ontwerp), moet dan in dezelfde zin worden aangevuld. 9. De gemachtigde bevestigde dat de uitzondering in de voorlaatste zin van het ontworpen artikel 7, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit, "geen betrekking moet hebben op het document vermeld in het tweede lid, 1° ", en dat de betrokken zin bijgevolg beter als volgt zou luiden: "Dat geldt niet in de situatie, vermeld in artikel 9, wat betreft de documenten vermeld in het tweede lid, 3° en 4°." Rekening houdend met de door de gemachtigde uiteengezette bedoeling kan worden ingestemd met het tekstvoorstel.
Artikel 6 10. In artikel 6, 1°, van het ontwerp moet de wijziging worden aangebracht "in 2° " en niet "in het eerste lid". Artikel 7 11. In verband met de zinsnede "Voor elk perceel dat bij een voorstel van jachtplan aan een jachtterrein wordt toegevoegd en dat niet was opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen", in het ontworpen artikel 31, § 2, tweede lid, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 7, 1°, van het ontwerp), werd aan de gemachtigde gevraagd of daarmee wordt gedoeld op een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen van de betrokken jachtrechthouder of wildbeheereenheid (optie a), dan wel van gelijk welke jachtrechthouder of gelijk welke wildbeheereenheid (optie b).De gemachtigde antwoordde: "Optie b): er wordt verwezen naar gelijk welke jachtrechthouder/WBE. Dat moet blijken uit het feit dat wordt bepaald dat het moet gaan om `een' (onbepaald) goedgekeurd jachtplan voor het lopende seizoen (op het moment van de aanvraag bevindt men zich in het vorige, nog lopende jachtseizoen, dat afloopt op 30 juni), alsook uit het feit dat er geen verband wordt gelegd met de aanvrager van het jachtplan." Deze verduidelijking wordt het best weergegeven in het sub 4 gesuggereerde verslag aan de Vlaamse Regering. 12. In het ontworpen artikel 31, § 4, tweede lid, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 7, 2°, van het ontwerp), wordt onder meer het volgende bepaald: "Als er sprake is van even oude geldende schriftelijke bewijzen van jachtrecht voor het perceel, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel van de jachtplannen uitmaakt.De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op elk van de jachtplannen" (6).
Aan de gemachtigde werd gevraagd welke de bestaansreden en de juridische verantwoording zijn van de aangehaalde bepaling. De gemachtigde antwoordde: "Het moet vooraf onderstreept worden dat dit in de praktijk om een zeer uitzonderlijke situatie gaat waarbij twee personen over een schriftelijk bewijs van jachtrecht zouden beschikken dat exact even oud is (dus op dezelfde dag is verkregen), die weliswaar zou kunnen voorkomen. In het uitzonderlijke geval dat er toch twee personen zouden zijn over een exact even oud jachtrecht zouden beschikken doet er zich een patstelling voor, doordat het niet mogelijk is om objectief te bepalen welk van beide schriftelijk onderbouwde jachtrechten voorrang zou moeten krijgen op het andere. Voor de controlerende overheid, in hoofde van de arrondissementscommissaris, is het van belang om neutraal en objectief te kunnen oordelen. In wezen doet zich in het voorkomende gevallen van twee even oude schriftelijke bewijzen een burgerrechtelijk probleem voor. Het is niet opportuun of mogelijk dat de overheid hierin tussen komt en daarom is het beter om in dat geval het bewuste perceel buiten beschouwing te laten door het rood te kleuren en de uitoefening van het jachtrecht onmogelijk te maken (omwille van veiligheidsoverwegingen). De verschillende jachtrechthouders moeten de zaak dan eerst uitklaren, desnoods voor de burgerlijke rechter. De keuze van de Vlaamse Regering om een dergelijke situatie buiten beschouwing te laten is te verantwoorden in het licht van de taak voor de Vlaamse overheid om het jachtgebeuren in Vlaanderen te regelen als een goede huisvader, die strookt met de bij art. 2 van het Jachtdecreet bepaalde doelstelling van het verstandig gebruik van wildsoorten en hun leefgebieden. In een situatie waarbij twee gelijkwaardige schriftelijke bewijzen voorliggen wordt de uitoefening van de jacht op het bewuste terrein (potentieel) problematisch geacht." Ook deze verantwoording wordt bij voorkeur opgenomen in het sub 4 gesuggereerde verslag aan de Vlaamse Regering. 13. In het ontworpen artikel 31, § 4, derde lid, 2°, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 7, 2°, van het ontwerp), moeten de woorden "Het perceel wordt het toegevoegd" worden vervangen door de woorden "Het perceel wordt toegevoegd".14. In het ontworpen artikel 31, § 5, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 7, 3°, van het ontwerp), moet worden gepreciseerd dat het "de betrokken jachtrechthouder" is die kan terugvallen op de ontworpen regeling.15. In het ontworpen artikel 31, § 6, eerste lid, van het Jachtadministratiebesluit (artikel 7, 4°, van het ontwerp), wordt bepaald dat een aanpassing van het jachtplan geen betrekking kan hebben op een uitbreiding van het jachtterrein.Het is niet duidelijk op welke wijze deze bepaling zich verhoudt tot het vereiste dat wordt vermeld in het ontworpen artikel 31, § 6, tweede lid, van het Jachtadministratiebesluit en dat erin bestaat dat de verzoeker bij het verzoek tot aanpassing van het jachtplan een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel in kwestie dient bij te voegen. De gemachtigde antwoordde: "Een jachtplan kan in de loop van een jachtseizoen theoretisch gezien op twee manieren gewijzigd worden: een uitbreiding en een inperking.
De eerste manier, een uitbreiding, wordt door art. 31, § 6 uitdrukkelijk onmogelijk gemaakt. Wat de tweede manier betreft: een verzoek tot inperking zal niet uitgaan van de persoon die het jachtplan in kwestie zelf heeft ingediend, maar wel van een andere persoon, die vaststelt dat zijn perceel (waarop hij het jachtrecht heeft - doordat hij eigenaar is van het perceel of doordat hij het jachtrecht via overeenkomst bekomen heeft) onterecht en ongevraagd is ingekleurd op een jachtplan (dat is ingediend door een ander persoon).
Als die persoon dat vaststelt tijdens een lopend jachtseizoen moet die persoon meteen in staat zijn om dat recht te zetten door een uitkleuring van het bewuste perceel, via de arrondissementscommissaris. Daarin voorziet de bepaling in kwestie.
Het is wel logisch dat die persoon dan kan aantonen, via een schriftelijk bewijs (bvb. de eigendomsakte), dat hij wel degelijk over het jachtrecht op dat perceel beschikt." Deze verduidelijking zou eveneens het best worden ingevoegd in het sub 4 gesuggereerde verslag aan de Vlaamse Regering.
Artikel 14 16. In het ontworpen artikel 48, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Jachtadministratiebesluit lijkt, wat de erin vermelde onderdelen betreft, te worden uitgegaan van enerzijds "kennis" en, anderzijds, "praktijk".Vraag is of dit strookt met hetgeen in de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering wordt vermeld. In deze bisnota wordt immers een onderscheid gemaakt tussen "kennis en praktijk" onder, enerzijds, "steriele omstandigheden" en, anderzijds, "reële omstandigheden". De gemachtigde heeft deze vraag beantwoord als volgt: "Met de term `praktische kennis' in het ontworpen art. 14, in de nota geduid met de term `steriele omstandigheden' wordt gedoeld op omstandigheden die geen betrekking hebben op een directe jachtsetting, meer bepaald het effectief stellen van de jachtdaad (die cfr. art. 2 Jachtdecreet bestaat uit het opsporen en doden van wild). Daarbij moet gedacht worden aan het testen of de examinandus in staat is om de juiste munitie te kiezen voor een bepaalde situatie, of hij in staat is de onderdelen van een vuurwapen aan te duiden, om dat vuurwapen uit elkaar te halen op veilige wijze, enz. Het gaat om aspecten die binnenshuis kunnen getest worden, zonder dat de examinandus zich buiten op het terrein moet bevinden, in een situatie die vergelijkbaar is met hoe het zal zijn bij het effectief uitoefenen van de jachtdaad.
Bij het andere onderdeel gaat het om de omgang met vuurwapens en munitie op het terrein, dat wil zeggen bij het effectieve uitoefenen van de jachtdaad in de open lucht." De tekst van de ontworpen bepaling onder artikel 14 van het ontwerp is niet in overeenstemming met de bedoeling van de steller van het ontwerp en dient in die zin te worden aangepast.
Artikel 17 17. Artikel 17 van het ontwerp luidt: "Artikel 1 tot en met 5, 7, 14 en 15 treden in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad." Aan de gemachtigde werd gevraagd of er een bijzondere reden kan worden aangewezen waarom wordt afgeweken van de gangbare termijn van inwerkingtreding van besluiten, zijnde de tiende dag na de dag van bekendmaking van het besluit in het Belgisch Staatsblad. In de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering wordt er wat dat betreft weliswaar op gewezen dat het gaat om aspecten die betrekking hebben op zaken die de burger zo snel mogelijk moet weten in functie van de te verrichten formaliteiten inzake jachtplan, jachtverlof en jachtvergunning, maar die verduidelijking beklemtoont veeleer de noodzaak van een snelle totstandkoming van het ontworpen besluit dan de noodzaak van een versnelde inwerkingtreding ervan.
De gemachtigde deelde in dat verband het volgende mee: "De bewoordingen in de nota aan de Regering moeten worden gespecifieerd in de zin dat de bewuste bepalingen niet alleen zo snel mogelijk kenbaar moeten worden gemaakt aan de burger, maar ook dat die burger zo snel als mogelijk die bepalingen in de praktijk moet kunnen toepassen. Dat is met name van belang voor de bepalingen met betrekking tot het jachtplan in artikel 7 die moeten worden bekeken in het licht van de in art. 32 Jachtadministratiebesluit bepaalde datum van 1 juli als de datum tegen wanneer de arrondissementscommissaris een beslissing moet nemen over ingediende jachtplannen. Door er voor te zorgen dat die bepalingen zo snel mogelijk tegenstelbaar worden gemaakt aan de burger, kan ook worden bewerkstelligd dat die plannen vroeger worden ingediend volgens de nieuwe regels, waardoor de arrondissementscommissarissen ook over iets meer marge beschikken om hun beslissing te kunnen nemen.
Voor artikel 14 en 15 met betrekking tot het jachtexamen geldt dat het van belang is dat het aan burgers die zich voornemen om deel te nemen aan het praktisch gedeelte van het jachtexamen 2016, waarvoor de inschrijvingen starten op 1 mei 2016 en eindigen op 17 juni 2016 zo snel als mogelijk tegenstelbaar is gemaakt op welke wijze de inhoud van het jachtexamen en de toekenning van punten voor het examen is gewijzigd. Voor artikel 1 tot 5 over het jachtverlof en de jachtvergunning geldt dat het van belang is dat het aan burgers die een jachtverlof of jachtvergunning aanvragen voor het jachtseizoen 2016-2017 zo snel als mogelijk tegenstelbaar is gemaakt op welke wijze de noodzakelijke stukken moeten worden aangeleverd. Vanaf 1 april worden de meeste jachtverloven en jachtvergunningen immers aangevraagd met het oog op de start van het jachtseizoen op 1 juli 2016. Het is dan ook van belang dat hierbij de correcte stukken worden verstrekt met het oog op een vlotte en correcte beoordeling van de dossiers." De door de gemachtigde gegeven verantwoording kan worden bijgetreden.
In de plaats van een nadere specificatie van de tekst van de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering, zou die verantwoording evenwel beter worden opgenomen in het sub 4 gesuggereerde verslag aan de Vlaamse Regering.
DE GRIFFIER, W. GEURTS. DE VOORZITTER, M. VAN DAMME. _______ Nota (1) RvS nr.231.949 van 14 juli 2015, VZW Hubertusvereniging Vlaanderen. (2) Decreet van 3 juli 2015 `houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtdecreet van 24 juli 1991'.(3) Meer in het bijzonder betreft het de artikelen 3, 4, 10, 11 en 13 van het ontwerp.(4) Wat artikel 10 van het ontwerp betreft, moet artikel 5 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 worden gelezen in samenhang met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.(5) De aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, meegedeelde "Bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering" zou kunnen worden omgewerkt tot een verslag aan de Vlaamse Regering waarin tevens de door de gemachtigde verstrekte toelichtingen zouden kunnen worden opgenomen.(6) In het ontworpen artikel 31, § 4, derde lid, 2°, en § 6, derde lid, van het Jachtadministratiebesluit (respectievelijk artikel 7, 2° en 4°, van het ontwerp), komen gelijkaardige bepalingen voor. 15 APRIL 2016. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014 De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het Jachtdecreet van 24 juli 1991, artikel 5, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 7, vervangen bij het decreet van 30 april 2009 en gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 7/1, ingevoegd bij het decreet van 3 juli 2015, artikel 13, vervangen bij het decreet van 23 december 2010, en artikel 15, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009;
Gelet op het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 1 maart 2016;
Gelet op het schriftelijke overleg dat voorafgaand met de Benelux-partners heeft plaatsgevonden in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van beschikking M (2007) 3 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie tot opheffing en vervanging van de Beschikkingen M (83) 3 van 25 april 1983 en M (99) 10 van 25 oktober 1999 strekkende tot onderlinge erkenning van de jachtexamens;
Gelet op advies 59.103/1 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Aan artikel 6, eerste lid, van het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014 wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt: "7° de woonplaats van de titularis van het jachtverlof.".
Art. 2.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 7.Een aanvraag van een jachtverlof wordt bij de arrondissementscommissaris ingediend met een elektronisch formulier of wordt aangetekend opgestuurd naar de arrondissementscommissaris met een papieren formulier. Het model van beide formulieren wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Om een jachtverlof te verkrijgen, worden de volgende documenten bij het aanvraagformulier gevoegd: 1° een recente foto van de aanvrager van het jachtverlof.De foto heeft minstens de volgende afmetingen: 4 cm hoog bij 3,5 cm breed. Het hoofd op de foto moet 1,5 tot 2 cm hoog zijn; 2° een uittreksel uit het strafregister, afgeleverd conform artikel 596, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, of, voor wie niet in België gedomicilieerd is, een gelijkwaardig document, uitgereikt door een gerechtelijke of een overheidsinstantie van het land waar men gedomicilieerd is.Wie sinds minder dan een jaar in België gedomicilieerd is, bezorgt naast het uittreksel tevens een gelijkwaardig document van het land waar men voor de domiciliëring in België gedomicilieerd was. Het uittreksel of het daaraan gelijkwaardige document mag op het moment van de aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden; 3° in voorkomend geval het jachtverlof dat aan de aanvrager is afgeleverd voor het jachtseizoen dat voorafgaat aan het jachtseizoen waarvoor een nieuw jachtverlof wordt aangevraagd;4° in een ander geval dan het geval, vermeld in punt 3°, een geldig getuigschrift, uitgereikt in het Vlaamse Gewest, waaruit blijkt dat de aanvrager geslaagd is voor het praktische gedeelte van het jachtexamen. Als de aanvrager een Belgisch rijksregisternummer heeft, kan de arrondissementscommissaris de documenten, vermeld in het tweede lid, 1°, 3° en 4°, in de authentieke bron raadplegen en hoeven ze niet meer bij het aanvraagformulier gevoegd te worden. Dat geldt niet in de situatie, vermeld in artikel 9, wat betreft de documenten vermeld in het tweede lid, 3° en 4°. Personen die zich in die situatie bevinden, moeten de documenten in kwestie wel bij het aanvraagformulier voegen.
In het geval dat de documenten bij het aanvraagformulier moeten worden gevoegd volstaat het om kopieën of afschriften van de originele documenten bij het aanvraagformulier te voegen. De aanvrager houdt de originele documenten ter beschikking voor controle.".
Art. 3.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "eerste lid" telkens vervangen door de woorden "tweede lid".
Art. 4.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "eerste lid" telkens vervangen door de woorden "tweede lid".
Art. 5.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 12.Een aanvraag van een jachtvergunning wordt bij de arrondissementscommissaris ingediend met een elektronisch formulier of wordt aangetekend opgestuurd naar de arrondissementscommissaris met een papieren formulier. Het model van beide formulieren wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Om een jachtvergunning te verkrijgen, worden de volgende documenten bij het aanvraagformulier gevoegd: 1° een recente foto van de genodigde.De foto heeft minstens de volgende afmetingen: 4 cm hoog bij 3,5 cm breed. Het hoofd op de foto moet 1,5 tot 2 cm hoog zijn; 2° een jachtverlof van de genodigde dat is afgeleverd in het land van oorsprong of in het land van woonplaats van de genodigde en dat geldig is voor het jachtseizoen waarvoor de vergunning wordt aangevraagd;3° een schriftelijke verklaring van de aanvrager waaruit blijkt dat de aanvrager garandeert dat de genodigde zich niet in een toestand bevindt waarvoor een arrondissementscommissaris een jachtvergunning moet of kan weigeren als vermeld artikel 13 en 14.Het model van de verklaring wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Als de genodigde een Belgisch rijksregisternummer heeft, kan de arrondissementscommissaris het document, vermeld in het tweede lid, 1°, in de authentieke bron raadplegen en hoeft het niet meer bij het aanvraagformulier gevoegd te worden.
In het geval dat de documenten bij het aanvraagformulier moeten worden gevoegd volstaat het om kopieën of afschriften van de originele documenten bij het aanvraagformulier te voegen. De genodigde houdt de originele documenten ter beschikking voor controle.".
Art. 6.In artikel 15, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in punt 2° wordt de zinsnede "moet of kan weigeren overeenkomstig artikel 13 en 14" vervangen door de zinsnede "kan weigeren als vermeld in artikel 14"; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Een arrondissementscommissaris moet een afgeleverd jachtverlof of een afgeleverde jachtvergunning intrekken als de titularis van het jachtverlof of de jachtvergunning zich na het afleveren ervan in een toestand bevindt waarvoor de arrondissementscommissaris een jachtverlof of een jachtvergunning moet weigeren als vermeld in artikel 13.".
Art. 7.In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° aan paragraaf 2 worden een tweede, derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt: "Voor elk perceel dat bij een voorstel van jachtplan aan een jachtterrein wordt toegevoegd en dat niet was opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen, wordt een schriftelijk bewijs van jachtrecht voorgelegd waaruit blijkt dat men het jachtrecht heeft op het betreffende perceel.De minister kan bepalen welke gegevens minstens moeten worden opgenomen in het schriftelijk bewijs van jachtrecht. Een model van een schriftelijk bewijs van jachtrecht wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
In afwijking van de termijn vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt het schriftelijk bewijs dat overeenkomstig het tweede lid moet worden voorgelegd voor een perceel dat is opgenomen in een voorstel van jachtplan en dat niet was opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen, in 2016 bij uitzondering voorgelegd vóór 1 juni 2016.
Met behoud van toepassing van het derde lid, verzoekt de arrondissementscommissaris die vaststelt dat in een voorstel van jachtplan dat is ingediend conform paragraaf 1, eerste lid, een perceel is opgenomen dat niet was opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen, zonder dat een schriftelijk bewijs van jachtrecht is voorgelegd waaruit blijkt dat men het jachtrecht heeft op het betreffende perceel, in 2016 bij uitzondering aan de indiener van het jachtplan om een dergelijk schriftelijk bewijs voor te leggen vóór 1 juni 2016."; 2° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt: " § 4.De arrondissementscommissaris controleert of een perceel voorkomt in meer dan één voorstel van jachtplan.
Als een perceel voorkomt in meer dan één voorstel van jachtplan en het was niet opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende jachtseizoen, wordt het toegevoegd aan het jachtplan waarvan de indiener van het voorstel van jachtplan het oudst geldende schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel kan voorleggen. De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op elk ander jachtplan waarvoor dit perceel in het voorstel van jachtplan zat. Als er sprake is van even oude geldende schriftelijke bewijzen van jachtrecht voor het perceel, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel van de jachtplannen uitmaakt. De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op elk van de jachtplannen.
Als een perceel voorkomt in meer dan één voorstel van jachtplan en het was opgenomen in een goedgekeurd jachtplan voor het lopende seizoen, dan nodigt de arrondissementscommissaris binnen een termijn van een maand de indiener van het voorstel van jachtplan voor het jachtterrein waarin het perceel in het lopende jachtseizoen niet was opgenomen uit om een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel voor te leggen vóór 15 mei: 1° als door die persoon vóór 15 mei geen schriftelijk bewijs van jachtrecht wordt voorgelegd, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel uitmaakt van het jachtplan voor het jachtterrein waarin het perceel in het lopende jachtseizoen niet was opgenomen.De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op het jachtplan voor het jachtterrein waarin het perceel in het lopende jachtseizoen niet was opgenomen; 2° als door die persoon vóór 15 mei een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel wordt voorgelegd, nodigt de arrondissementscommissaris binnen een termijn van twee weken de indiener van het voorstel van jachtplan voor het jachtterrein waarin het perceel in het lopende jachtseizoen was opgenomen uit om vóór 15 juni een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel voor te leggen.Het perceel wordt toegevoegd aan het jachtplan waarvan de indiener van het voorstel van jachtplan het oudst geldende schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel kan voorleggen. De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op elk ander jachtplan waarvoor dit perceel in het voorstel van jachtplan zat. Als er sprake is van twee even oude geldende schriftelijke bewijzen van jachtrecht, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel van de jachtplannen uitmaakt. De arrondissementscommissaris kleurt het perceel rood op elk van de jachtplannen.
De minister kan bepalen welke gegevens minstens moeten worden opgenomen in het schriftelijke bewijs van jachtrecht. Een model van een schriftelijk bewijs van jachtrecht wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap."; 3° in paragraaf 5 wordt het derde lid vervangen door wat volgt: "Als een WBE niet langer erkend is of als een jachtterrein niet langer deel uitmaakt van de erkende WBE in de loop van de geldigheidsperiode van het jachtplan, wordt voor de rest van die periode voor de jachtterreinen die niet langer tot de WBE behoren, door de betrokken jachtrechthouder teruggevallen op de afzonderlijke jachtterreinen die conform artikel 30, tweede lid, 4°, in het jachtplan van de WBE zijn aangeduid.Die aanduidingen als afzonderlijke jachtterreinen worden tijdelijk als afzonderlijke goedgekeurde jachtplannen beschouwd."; 4° in de plaats van paragraaf 6, vernietigd bij het arrest nr.231.949 van 14 juli 2015 van de Raad van State, komt een nieuwe paragraaf 6, die luidt als volgt: " § 6. Een jachtplan kan worden aangepast in de loop van een jachtseizoen. Een aanpassing kan echter geen betrekking hebben op een uitbreiding van het jachtterrein.
De jachtrechthouder dient een verzoek tot aanpassing van het jachtplan schriftelijk in bij de arrondissementscommissaris. De verzoeker voegt bij dat verzoek een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor het perceel in kwestie. De minister kan bepalen welke gegevens minstens moeten worden opgenomen in het schriftelijke bewijs van jachtrecht.
De arrondissementscommissaris nodigt in voorkomend geval de betrokken indiener van het voorstel van jachtplan uit om binnen een termijn van twee weken een schriftelijk bewijs van jachtrecht voor te leggen voor het perceel waarop het verzoek betrekking heeft. De minister kan bepalen welke gegevens minstens moeten worden opgenomen in het schriftelijk bewijs van jachtrecht. Als er binnen die termijn geen schriftelijk bewijs van jachtrecht is voorgelegd voor het perceel in kwestie of als er sprake is van twee even oude schriftelijke bewijzen van jachtrecht, wordt ervan uitgegaan dat het perceel geen onderdeel van het jachtplan kan uitmaken. De arrondissementscommissaris kleurt dat perceel rood op het plan.".
Art. 8.In artikel 32, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "tegen 1 juli" vervangen door de zinsnede "vóór 1 juli".
Art. 9.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: "
Art. 38.Het aangewezen personeelslid beslist vóór 1 november over de toewijzing of de weigering van een afschotplan voor het volgende kalenderjaar.
Als een aanvraag tot toewijzing van een afschotplan conform artikel 37, tweede lid, niet is ingediend vóór 15 september van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, beslist het personeelslid binnen anderhalve maand na de ontvangst van de aanvraag over de toewijzing of de weigering van een afschotplan.".
Art. 10.In artikel 39 van hetzelfde besluit worden het eerste en het tweede lid opgeheven.
Art. 11.In artikel 43, 1°, van hetzelfde besluit wordt punt f) opgeheven.
Art. 12.In artikel 44, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt het woord "faunabeheerplan" vervangen door de woorden "goedgekeurd faunabeheerplan".
Art. 13.In artikel 47, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "tegen 1 april" vervangen door de woorden "vóór 1 april".
Art. 14.In artikel 48, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit wordt punt a) vervangen door wat volgt: "a) vak 1: "veiligheid". Dit vak bestaat uit twee onderdelen: 1) een onderdeel "praktische kennis van vuurwapens, munitie en de veiligheidsrisico's ervan", waarbij wordt nagegaan of de kandidaat voldoende kennis heeft van vuurwapens, munitie en veiligheidsrisico's, in een gecontroleerde situatie; 2) een onderdeel "veilig omgaan met vuurwapens en munitie op het terrein", waarbij wordt nagegaan of de kandidaat veilig kan omgaan met vuurwapens en munitie in een situatie die sterk vergelijkbaar is met het uitoefenen van de jachtdaad in de praktijk;".
Art. 15.In artikel 54, § 2, van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt: "1° voor vak 1: ten minste 60% van de punten voor elk onderdeel;".
Art. 16.In artikel 59, § 3, van hetzelfde besluit wordt punt 2° vervangen door wat volgt: "2° als de titularis al meer dan tien jaar geen jachtverlof of jachtvergunning meer heeft verkregen in België, Nederland of het Groothertogdom Luxemburg vanaf de laatste geldigheidsdatum van het laatste uitgereikte jachtverlof of de laatst uitgereikte jachtvergunning. Op verzoek van de arrondissementscommissaris levert de titularis het bewijs dat hij zich niet in die toestand bevindt. Dat bewijs kan worden geleverd met alle rechtsmiddelen, met uitzondering van een eedaflegging of een bekentenis.
Art. 17.Artikel 1 tot en met 5, 7, 14 en 15 treden in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 april 2016.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE