Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 13 juli 2007
gepubliceerd op 04 oktober 2007

Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging

bron
vlaamse overheid
numac
2007036608
pub.
04/10/2007
prom.
13/07/2007
ELI
eli/besluit/2007/07/13/2007036608/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JULI 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging


De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gewijzigd en/of aangevuld bij de wet van 22 mei 1979 en de decreten van 23 december 1980, 5 april 1984, 28 juni 1985, 13 juli 1988, 20 december 1989, 12 december 1990, 21 december 1990, 25 juni 1992 en 18 december 1992;

Gelet op het decreet van 30 juni 2006 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2006, inzonderheid op artikel 35;

Gelet op het advies 43.002/3 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2007 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur en van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder « de wet » : de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gewijzigd en/of aangevuld bij de wet van 22 mei 1979 en de decreten van 23 december 1980, 5 april 1984, 28 juni 1985, 13 juli 1988, 20 december 1989, 12 december 1990, 21 december 1990, 25 juni 1992 en 18 december 1992.

Art. 2.Voor de toepassing van de in artikel 35quinquies, § 1 van de wet van 26 maart 1971 aangegeven berekeningsmethode, moeten de gegevens met betrekking tot het geloosde afvalwater als volgt worden bepaald : 1° in liter uitgedrukte volume van het afvalwater Qd, geloosd in een etmaal tijdens de maand met grootste bedrijvigheid van het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar, wordt als volgt bepaald : a) op basis van meting met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning;b) ingeval geen meting zoals bedoeld in sub a) in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar heeft plaatsgevonden, op basis van het door de heffingsplichtige bedoeld in artikel 35quinquies, § 1 aan te geven jaarvolume geloosd afvalwater : Qd = Qj x 1000/W waarin : - Qj : volume afvalwater, uitgedrukt in kubieke meter, geloosd in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar; - W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar voorafgaand aan het beschouwde belastingjaar afvalwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd. 2° Het jaarvolume geloosd afvalwater Qj is gedurende het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar geloosde hoeveelheid afvalwater Qj, uitgedrukt in m3, zoals in de aangifte van de heffingsplichtige werd aangegeven.3° De parameters ZS, BZV en CZV worden als volgt bepaald : a) op basis van debietgebonden monsterneming, uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning, van het geloosde afvalwater gedurende het aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar;b) als in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot, meetschot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming van het afvalwater gedurende het aantal etmalen zoals bepaald in artikel 3, § 5, tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar, in zoverre deze door de adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij als deskundig worden aanvaard.4° De gehaltes aan arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zilver, zink, totale stikstof en totale fosfor worden als volgt bepaald : a) op basis van debietgebonden monsterneming uitgevoerd met behulp van een meetschot, meetgoot of andere debietmeetapparatuur, geïnstalleerd door de heffingsplichtige conform de lozings- of milieuvergunning, van het geloosde afvalwater;b) als in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar de heffingsplichtige niet beschikte over een meetgoot of debietmeetapparatuur, op basis van tijdgebonden monsterneming in zoverre deze door de adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij als deskundig worden aanvaard;c) het gehalte aan zware metalen wordt bepaald na ontsluiting van het watermonster;d) wanneer in éénzelfde jaar meerdere monsternemingen werden uitgevoerd, moet voor elk van de in deze paragraaf beschouwde parameters het rekenkundig gemiddelde van de verschillende bemonsteringsresultaten in aanmerking genomen worden.

Art. 3.Volgende procedure voor de monsterneming moet worden gevolgd : § 1. Indien de heffingsplichtige een monsterneming in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar laat uitvoeren, moet hij de Vlaamse Milieumaatschappij hiervan schriftelijk in kennis stellen tien werkdagen voor het begin van de maand waarin de monsterneming zal gebeuren.

De volgende gegevens moeten worden meegedeeld : - naam en adres van de heffingsplichtige; - identificatie van het monsternemingspunt; - de data waarop bemonsterd zal worden; - aard van de monsterneming (tijd- of debietgebonden); - naam en adres van het erkende laboratorium dat de debietmeting, de monsterneming en de analyses zal uitvoeren.

De heffingsplichtige stelt zonder kosten, per etmaal van de bemonsteringen een monster van minimaal drie liter voor contra-analyse ter beschikking van de Vlaamse Milieumaatschappij.

Het apparaat waarmee het monster wordt verzameld moet voorzien zijn van een koelruimte waarvan de temperatuur lager ligt dan 4°C. Het monster en het monster voor contra-analyse worden door het erkende laboratorium per monster verdeeld over drie recipiënten.

De deelmonsters I, van minimaal twee liter, dienen voor de analyse van stoffen, bedoeld in artikel 2, 3°, en van de nutriënten.

De deelmonsters II dienen voor de bepaling van de metalen, bedoeld in artikel 2, 4°, met uitzondering van kwik.

De deelmonsters III dienen voor de analyse van kwik.

De deelmonsters I worden door het erkende laboratorium dat de monsterneming heeft uitgevoerd, bewaard in het erkende laboratorium bij een temperatuur van 4°C. De deelmonsters II en III worden door het erkende laboratorium voorzien van de gepaste conserveringsmiddelen.

Alle deelmonsters worden door het erkende laboratorium dat de monsterneming heeft uitgevoerd, verzegeld en voorzien van de volgende identificatiegegevens : - naam en adres van het bedrijf; - datum van het etmaal waarop de monsterneming voor het desbetreffende monster gestart is; - identificatie van het monsternemingspunt; - het nummer van het deelmonster; - soort monster (analyse of contra-analyse).

De monsters voor contra-analyse moeten door het erkende laboratorium gedurende vijf werkdagen na het etmaal waarin bemonsterd werd, bewaard worden.

Alle bij de debietmeting en bij de bemonstering gebruikte apparatuur moet door het erkende laboratorium verzegeld worden. § 2. De ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij met een legitimatiebewijs, mogen te allen tijde op de plaats van de monsterneming komen. Indien zij zaken vaststellen bij de debietmeting en/of bij de monsterneming die in strijd zijn met de bepalingen van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging of met de bepalingen van dit besluit, kunnen zij dit opnemen in een vaststellingsverslag.

De ambtenaar kan bij zijn onderzoek, in aanwezigheid van de heffingsplichtige of zijn afgevaardigde, de verzegeling van de meet- en bemonsteringsapparatuur verbreken.

Het vaststellingsverslag wordt bezorgd aan de adjunct-leidend ambtenaar. De adjunct-leidend ambtenaar stuurt zijn beslissing binnen twee maanden na de feiten naar de heffingsplichtige. § 3. Indien de Vlaamse Milieumaatschappij bemonsteringen uitvoert in het kader van de heffing, dan stelt ze volgens de bepalingen van artikel 3, § 1, a) de monsters voor eventuele contra-analyse ter beschikking van de heffingsplichtige, met uitzondering van hetgeen volgt : als de heffingsplichtige de monsters voor contra-analyse onmiddellijk wil ontvangen, stelt de ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij, die de monsterneming heeft uitgevoerd, tegen ontvangstbewijs de monsters voor contra-analyse ter beschikking.

Zoniet worden de monsters gedurende vijf werkdagen na het etmaal waarin bemonsterd werd, bewaard door de Vlaamse Milieumaatschappij. § 4. De meet- en bemonsteringsresultaten van de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar moeten per etmaal volledig zijn voor de componenten N1, N2 en N3, respectievelijk N1,O, N2,O en N3,O, met inbegrip van het dagdebiet zoals bepaald in artikel 2, 1°, a). § 5. Het minimum aantal etmalen waarover de monsternemingen tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar moeten worden uitgevoerd, wordt bepaald op vijf dagen voor de heffingsplichtigen waarvan de laatst vastgestelde heffing meer dan F 500.000 bedroeg en op drie dagen in de andere gevallen.

Deze monsternemingen moeten worden uitgevoerd over een periode van op elkaar volgende etmalen met volledige productieactiviteit tijdens de maand met de grootste bedrijvigheid. § 6. Alle bepalingen inzake de te volgen procedure in deze paragraaf opgenomen, zijn op straffe van nietigheid voorgeschreven. Bij het niet-naleven ervan worden de meet- en bemonsteringsresultaten voor de berekening van de heffing uitgesloten.

Art. 4.Alle werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter uitvoering van artikel 2, 1°, 3° en 4° en van artikel 3 van dit besluit moeten volgens de internationaal aanvaarde laboratoriumpraktijken uitgevoerd worden.

Art. 5.De gegevens met betrekking tot het gebruikte oppervlaktewater moeten worden bepaald gedurende minimaal een etmaal tijdens de periode zoals hierboven bepaald in artikel 3, § 5 en op dezelfde wijze als aangegeven in dit artikel of door middel van een schepmonster.

Art. 6.Als de heffingsplichtige of de Vlaamse Milieumaatschappij monsternemingen heeft laten uitvoeren, respectievelijk uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, dan stellen zij de meet- en monsternemingsresultaten per aangetekende brief en binnen dertig werkdagen na de eerste monsternamedag ter beschikking van de tegenpartij.

Art. 7.§ 1. Voorzover de lozings- of milieuvergunning geen beperking vermeldt voor de maximumhoeveelheid koelwater in aantal kubieke meter per jaar, wordt de hoeveelheid koelwater, bedoeld in artikel 35quinquies, § 1 en in artikel 35septies van de wet als volgt berekend : K = Qk x W waarin : K : de hoeveelheid koelwater in m3 per jaar Qk : de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in m3 per dag of als deze waarde niet is bepaald in de lozings- respectievelijk milieuvergunning, de maximaal vergunde hoeveelheid koelwater in m3 per uur, vermenigvuldigd met 24;

W : 225 of het aantal dagen waarop in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar koelwater werd geloosd waarvan het bewijs wordt geleverd. § 2. Van de in § 1 bedoelde berekeningswijze kan worden afgeweken voorzover de heffingsplichtige het bewijs levert van de reëel geloosde hoeveelheid koelwater op basis van dagelijkse debietmetingen in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar.

Deze debieten moeten gemeten zijn met behulp van meetapparatuur geïnstalleerd conform de lozings- respectievelijk milieuvergunning.

Art. 8.§ 1. De in artikel 35octies, § 1 van de wet bedoelde aangifte dient te gebeuren door middel van het formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 1 bij dit besluit, dat naar de Vlaamse Milieumaatschappij moet worden gestuurd.

Bij dit formulier dient de overzichtstabel « Meet- en Analyseresultaten » de nodige gegevens te vermelden over de samenstelling van het in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar geloosde afvalwater. § 2. De in artikel 35octies, § 2 van de wet bedoelde melding dient te gebeuren door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 2 bij dit besluit. § 3. De in artikel 35sexies, § 3 van de wet bedoelde eis tot het in mindering brengen van de vuilvracht van het gebruikte oppervlaktewater N0 dient te gebeuren samen met de aangifte door middel van het formulier, waarvan het model is vastgesteld in bijlage 1 bij dit besluit, dat naar de Vlaamse Milieumaatschappij gestuurd moet worden.

Bij dit formulier moet de overzichtstabel « Meet- en Analyseresultaten » de nodige gegevens vermelden met betrekking tot het in het jaar voorafgaand aan het beschouwde heffingsjaar geloosde afvalwater, alsmede van het gebruikte oppervlaktewater.

Art. 9.§ 1. De ambtenaren van de dienst Heffingen van de Vlaamse Milieumaatschappij zijn - voor rekening van het Fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur - belast met de vestiging, de inning en de invordering van de heffing op de waterverontreiniging, bedoeld in artikel 35novies, § 1 van de wet.

Deze ambtenaren zijn tevens bevoegd een administratieve geldboete op te leggen bedoeld in artikel 35quaterdecies van de wet.

Als erom verzocht wordt, maken de in deze paragraaf bedoelde ambtenaren zich bij de uitoefening van hun ambt tegenover derden bekend door een legitimatiebewijs, getekend door de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij. § 2. De adjunct-leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij is bevoegd om de beslissingen te nemen met betrekking tot de bezwaarschriften bedoeld bij artikel 35quinquiesdecies, § 1 van de wet.

Hij is tevens bevoegd om een gedeeltelijke of gehele vrijstelling van nalatigheidsintresten te verlenen conform artikel 35sexiesdecies van de wet. Hij kan deze bevoegdheden delegeren aan een ambtenaar van niveau 1 van de Vlaamse Milieumaatschappij. § 3. De leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij is gemachtigd om : a) de kohieren, bedoeld in artikel 35terdecies, § 5 van de wet, uitvoerbaar te verklaren;b) de hypothecaire inschrijving te vragen, bedoeld in artikel 35septiesdecies, § 3 van de wet. Bij afwezigheid wordt de leidend ambtenaar voor de in deze paragraaf genoemde taken vervangen door een door hem aangewezen ambtenaar van niveau 1 van de Vlaamse Milieumaatschappij.

Art. 10.Als de innings- en invorderingsprocedure definitief worden afgesloten, worden opgeheven : - het besluit van de Vlaamse Executieve van 30 januari 1991 houdende vaststelling van nadere regels ter uitvoering van hoofdstuk IIIbis « Bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake de heffingen op de waterverontreiniging » dat in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging werd ingevoegd door het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991; - het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.

Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993 en vervangt het besluit van 16 februari 1993 van de Vlaamse Regering tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging dat wordt opgeheven.

Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor Leefmilieu en de Vlaamse Minister bevoegd voor begroting zijn ieder wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 juli 2007.

De Minister-President van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Institutionele Hervorming, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. CREVITS De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.

De Minister-President van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Institutionele Hervorming, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. GREVITS De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 tot uitvoering van hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.

De Minister-President van de Vlaamse Regering, de Vlaamse minister van Institutionele Hervorming, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, H. GREVITS De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN

^