Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 10 februari 2006
gepubliceerd op 14 maart 2006

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van de uitvoer door bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2006035332
pub.
14/03/2006
prom.
10/02/2006
ELI
eli/besluit/2006/02/10/2006035332/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 FEBRUARI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van de uitvoer door bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers


VERSLAG VAN DE VLAAMSE REGERING Dames en heren 1. Algemene situering Op 6 december 2004 nam de Federale Regering, om budgettaire redenen, eenzijdig de beslissing om de Belgisch (-Luxemburgse) kamers van koophandel in het buitenland en de parallelle kamers in België, hierna gemengde kamers genoemd, niet langer te subsidiëren.Aan de gewesten werd meegedeeld dat zij aldus de volle vrijheid hebben om de gemengde kamers te betoelagen indien zij dit wensen. Hierbij werd verwezen naar de nuttige en gewaardeerde aanvullende rol die de gemengde kamers spelen bij de bevordering van het internationaal ondernemen, een bijna exclusieve bevoegdheid van de gewesten.

Door de verschillende grondwetsherzieningen, met als voorlopig eindpunt de Bijzondere Wet van 13 juli 2001, houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, is het afzet- en uitvoerbeleid een regionale bevoegdheid geworden, met uitzondering van : 1° het verstrekken van waarborgen tegen uitvoer-, invoer- en investeringsrisico's (Finexpo en Nationale Delcrederedienst);2° het multilaterale handelsbeleid. Reeds met de Sint-Michielsakkoorden van 1992, omgezet in de Bijzondere wet van 16 juli 1993, werd het Fonds voor de Buitenlandse Handel geregionaliseerd. Vanaf dat moment konden de gewesten subsidies verlenen voor initiatieven van bedrijven en bedrijfsgroeperingen ter bevordering van de buitenlandse handel. Ondanks deze regionalisering bleef de federale overheid de gemengde kamers, zowel deze in België als deze in het buitenland, betoelagen. De gewesten hebben zich hier nooit tegen verzet.

Nu de Federale Regering haar subsidies aan de gemengde kamers heeft stopgezet en expliciet stelt dat subsidiëring van deze kamers een regionale bevoegdheid is, is het voor Vlaanderen zinvol om een eigen Vlaamse subsidieregeling voor de gemengde kamers uit te werken.

Dergelijke regeling past in de filosofie van de Vlaamse Ondernemingsconferentie van december 2003 waar werd beslist dat het, naast een performant Agentschap Internationaal Ondernemen, eveneens belangrijk is dat de Vlaamse ondernemingen kunnen beschikken over een aangepast flankerend instrumentarium dat hen stimuleert in hun internationaal ondernemen. De Ondernemingsconferentie voorzag hiervoor 10 miljoen euro. Deze middelen hebben in de besprekingen van de meerjarenbegroting 2006-2009 bovendien een recurrent karakter gekregen.

Als verenigingen die initiatieven ondernemen ter bevordering van het internationaal ondernemen ten behoeve van de bedrijven die zij vertegenwoordigen, kunnen de gemengde kamers een volwaardige partner zijn bij de uitbouw van dit flankerend instrumentarium. 2. Doel Door de stopzetting van de federale subsidies bestaat het risico dat de gemengde kamers vanaf 2006 een belangrijk deel van hun middelen zullen verliezen.Vermits de meeste gemengde kamers niet voldoende zelfbedruipend zijn om hun activiteiten te financieren en zij toch een taak vervullen die het algemeen belang van het Vlaamse bedrijfsleven dient, is het niet wenselijk dat deze gemengde kamers aan hun lot worden overgelaten en zo dreigen te verdwijnen. De Vlaamse Regering wenst dan ook een transparant kader te creëren waarmee subsidies kunnen worden toegekend aan de gemengde kamers die bewijzen dat zij bijdragen tot de ontwikkeling van het internationaal ondernemen in Vlaanderen. Dergelijk kader bestaat reeds geruime tijd voor bedrijfsgroeperingen en werd onlangs nog maar herzien met het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2005 tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van de uitvoer (1) In dit verband dient erop gewezen te worden dat een gemengde kamer in de eerste plaats een bedrijfsgroepering is. Ze onderscheidt zich wellicht van andere bedrijfsgroeperingen door het feit dat ze zich toelegt op het bevorderen van de commerciële relaties tussen twee landen en/of regio's. Niets belet echter dat een andere bedrijfsgroepering (bijv. een beroepsfederatie, een traditionele kamer van koophandel) ook initiatieven onderneemt die de relaties tussen Vlaanderen en een ander land/regio bevorderen.

Zowel de gemengde kamers als de bedrijfsgroeperingen kunnen dus een nuttige functie in de bevordering van het internationaal ondernemen in Vlaanderen vervullen. De activiteiten van de gemengde kamers en de bedrijfsgroeperingen kunnen trouwens een belangrijke aanvulling vormen op deze van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen. Het agentschap heeft van overheidswege de taak toegewezen gekregen om het internationaal ondernemen in Vlaanderen te bevorderen, maar heeft op dit vlak zeker geen monopolie. Het is bovendien een expliciete opdracht van het agentschap om samen te werken met andere publieke en private instellingen.

Een nieuwe Vlaamse subsidieregeling voor de activiteiten van de gemengde kamers moet dan ook een stimulans betekenen voor alle gemengde kamers om activiteiten met een duidelijke toegevoegde waarde te organiseren. Daarnaast moet deze regeling ook rekening houden met de rol die andere organisaties reeds spelen in de bevordering van het internationaal ondernemen. 3. Artikelsgewijze bespreking van het voorstel tot besluit HOOFDSTUK I.- Definities

Artikel 1.Alle bij dit besluit betrokken partijen worden gedefinieerd evenals een aantal begrippen die meermaals in het ontwerpbesluit voorkomen en toch enige verduidelijking behoeven.

Artikel 1, 1° bedrijfsgroepering : hieronder wordt verstaan een vereniging van bedrijven, die geen winstoogmerk heeft en die voor haar leden initiatieven organiseert ter bevordering van de export vanuit Vlaanderen of ter bevordering van het aantrekken van buitenlandse investeringen naar Vlaanderen.

Artikel 1, 2° gemengde kamer : hieronder wordt verstaan een representatieve vereniging van bedrijven en personen, die geen winstoogmerk heeft en die als hoofddoel heeft om de handels- en investeringsbetrekkingen tussen Vlaanderen en een ander land of andere regio te optimaliseren, en die initiatieven organiseert ter bevordering van de export vanuit Vlaanderen of ter bevordering van het aantrekken van buitenlandse investeringen naar Vlaanderen.

Er zou kunnen worden gesteld dat de gemengde kamer een bedrijfsgroepering sui generis is. Als vereniging van bedrijven (en ook van individuen) is een gemengde kamer een bedrijfsgroepering met een aantal specifieke kenmerken. Het voornaamste onderscheid met andere bedrijfsgroeperingen ligt wellicht in de taakomschrijving van de gemengde kamers, die erin bestaat om bij te dragen tot de bilaterale economische relaties tussen België/Vlaanderen en een ander land of andere regio. Gelezen in combinatie met de subsidiëringsvoorwaarden (zie artikel 2 en artikel 8) betekent dit dat het geen rol speelt waar de kamer gevestigd is. De facto vallen volgende gemengde kamers dus onder de subsidieregeling : - de Vlaamse gemengde kamers in Vlaanderen en Brussel; - de Vlaamse gemengde kamers in het buitenland; - de Belgisch (-Luxemburgse) gemengde kamers in Vlaanderen en Brussel, voorzover zij activiteiten organiseren die ten goede komen aan Vlaanderen of aan bedrijven gevestigd in Vlaanderen; - de Belgisch (-Luxemburgse) gemengde kamers in het buitenland, voorzover zij activiteiten organiseren die ten goede komen aan Vlaanderen of aan bedrijven gevestigd in Vlaanderen.

De voorgestelde regeling vergt dat de aanvragers hun representatief karakter kunnen aantonen (zie verder artikel 5, § 3). Deze representativiteit zal worden beoordeeld met betrekking tot de betrokken (sub)sector voor bedrijfsgroeperingen of het betrokken land voor gemengde kamers. Omwille van de grote verscheidenheid van gemengde kamers en bedrijfsgroeperingen heeft het geen zin om een minimum aantal leden op te leggen.

Artikel 1, 9° werkingskosten : hieronder wordt verstaan kosten voor personeel, telecommunicatie, meubilair, kantoorbenodigdheden en reiskosten. De kosten die verband houden met het gebouw (huur, taksen, onderhoud, water, elektriciteit,) worden niet als werkingskosten weerhouden.

De overige bepalingen worden voldoende verduidelijkt in het besluit. HOOFDSTUK II. - Subsidiabele projecten

Artikel 2.Er is geopteerd om de term 'projecten' te gebruiken in plaats van de engere termen 'activiteiten' of 'initiatieven'. Een project is immers een samenhangend geheel van activiteiten of initiatieven, die een welbepaalde doelstelling voor ogen hebben en die verspreid over de tijd kunnen liggen. Projecten kunnen een sectoraal, multisectoraal of multidisciplinair karakter hebben.

Projecten kunnen worden gerealiseerd in samenwerking met de andere gewesten, het federale niveau of met derden, zowel nationaal als internationaal en zowel uit de private als uit de publieke sector, voorzover ze een meerwaarde kunnen betekenen voor de bedrijven gevestigd in Vlaanderen.

Er wordt uitgegaan van het principe dat het niet de taak van de overheid is om betuttelend op te treden en vooraf een oplijsting te maken van de soorten projecten die in aanmerking komen voor subsidiëring. Dergelijke aanpak zou een rem zetten op de creativiteit van de aanvragers bij de structurering van hun projecten.

Daartegenover worden een aantal voorwaarden gesteld waaraan de projecten moeten beantwoorden, willen zij in aanmerking komen voor steun.

Artikel 2, 1°, stelt dat de geplande projecten moeten bijdragen tot de versterking van de handels- en investeringsrelaties tussen Vlaanderen en een ander land of een andere regio.

Zowel het buitenlands als binnenland netwerk van het Agentschap zullen nauwlettend moeten toezien op het verloop, de uitvoering en de opvolging van de ingediende projecten.

Artikel 2, 2°, stelt dat de geplande projecten een meerwaarde moeten hebben voor Vlaanderen en voor het Vlaamse bedrijfsleven.

Hier geldt dezelfde bemerking als in artikel 2, 1°.

Artikel 2, 3°, bepaalt dat de projecten voor 50 % moeten worden medegefinancierd uit eigen middelen.

Dit is conform de Europese regelgeving terzake en zorgt er tevens voor dat een duidelijk engagement vanwege bedrijfsgroeperingen of gemengde kamers wordt verkregen.

Artikel 2, 4°, vereist ten slotte dat de kostprijs van het geplande project minstens 5.000 euro bedraagt.

Met deze laatste voorwaarde vermijdt men dat tal van kleinere projecten worden ingediend die een zware belasting zouden leggen op de beschikbare tijd en mankracht voor de administratieve afhandeling ervan. Tegelijkertijd worden de aanvragers aangemoedigd om duurzame projecten in te dienen. Binnen de budgettaire beperkingen van de call zullen langlopende (meerjarige) projecten mogelijk zijn, maar ze mogen niet de regel vormen.

Om geen rem te zetten op de creativiteit, is er geen maximumsteunbedrag bepaald, noch per dossier, noch per aanvrager. HOOFDSTUK III. - Indiening van dossiers Artikel 3, § 1 en § 2. Conform het beleid van de Vlaamse Regering om de financiële steuninstrumenten inzake de bevordering van het internationaal ondernemen onder te brengen bij het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen wordt de administratieve behandeling van de dossiers en de uitbetaling van de steun door het agentschap uitgevoerd. Dit behelst o.a. de lancering van de oproepen, de ontvangst van de dossiers, de voorbereiding van de dossiers voor de evaluatiecommissie, het secretariaat van de evaluatiecommissie en de opvolging van de subsidiedossiers.

Door een open oproep te doen, geeft men de indieners de mogelijkheid om hun projecten zoveel mogelijk op maat te maken van het doel dat men wenst te bereiken, zonder dat men daarbij rekening moet houden met een beperkende lijst van modaliteiten waaronder dergelijke projecten moeten plaatsvinden.

Een open oproep biedt tevens een grotere waarborg dat creatieve en innovatieve projecten worden ingediend, die beter aansluiten bij de nood om flexibel te kunnen inspelen op de steeds toenemende globalisering en complexiteit van het internationaal ondernemen.

Uiteraard zullen de projecten aan een aantal drempelvoorwaarden moeten voldoen om voor subsidie in aanmerking te komen, zoals verder bepaald in het besluit.

Artikel 4, § 1 en § 2, bepaalt de data wanneer het agentschap de ingediende dossiers dient te ontvangen.

Artikel 4, § 3, stipuleert dat de dossiers elektronisch aan het Agentschap kunnen worden bezorgd.

Artikel 5, § 1, vermeldt de verplichting dat, per gepland project, een afzonderlijk dossier moet worden ingediend. Dit wil dus zeggen dat indien eenzelfde aanvrager verschillende projecten indient, hij telkens een apart dossier dient op te maken.

Minimaal dienen volgende stukken te worden ingediend : 1° een gedetailleerde omschrijving en motivering van het project;2° een gedetailleerde budgetraming met vermelding van de voorziene kosten en inkomsten. Enkel wat de gemengde kamers betreft, verlangt artikel 5, § 2, dat zij een door een accountant of bedrijfsrevisor gecertificeerde balans en resultatenrekening van het afgelopen jaar voorleggen. Deze extra vereiste werd ingeschreven omdat vele gemengde kamers eerder klein zijn en in het buitenland zijn gevestigd. De opvraging van deze stukken, naast de gecoördineerde statuten en de ledenlijst, geeft een grotere zekerheid omtrent het wettelijke kader waarbinnen de gemengde kamers opereren. Voor de grotere bedrijfsgroeperingen (kamers van koophandel en beroepsfederaties) is de bevordering van het internationaal ondernemen geen hoofdactiviteit en is het dus niet echt zinvol om jaarrekeningen en statuten op te vragen. Mocht men van oordeel zijn dat de noodzaak hiertoe ook bestaat voor bedrijfsgroeperingen kan men een beroep doen op artikel 6.

Artikel 5, § 3, vereist dat, bij de allereerste subsidieaanvraag, nog volgende stukken worden voorgelegd : 1° een document waaruit het representatieve karakter van de aanvrager blijkt.Dit kan bijvoorbeeld een ledenlijst zijn. Op te merken valt dat er geen minimale criteria worden opgegeven waaruit het representatieve karakter van de aanvrager moet blijken. Er zal evenwel op worden toegezien dat de aanvrager representatief is voor een bedrijfssector (bedrijfsgroepering) of een geografische regio (gemengde kamer). Omwille van de grote verscheidenheid van gemengde kamers en bedrijfsgroeperingen heeft het geen zin om een minimum aantal leden op te leggen. 2° de meest recente versie van de gecoördineerde statuten. Artikel 6 stelt dat het steeds mogelijk is om aanvullende stukken op te vragen die nuttig kunnen zijn voor de beoordeling van de dossiers. HOOFDSTUK IV. - Beoordeling van dossiers

Artikel 7.Bij de keuze van de criteria werd getracht om, daar waar mogelijk, kwantitatieve elementen in te bouwen. Vermits echter niet alle criteria kunnen worden gekwantificeerd en bijgevolg geen automatische score aan de ingediende projecten kan worden toegekend, is de tussenkomst van een evaluatiecommissie vereist.

Artikel 7, § 1, bepaalt de samenstelling van de evaluatiecommissie.

Artikel 7, § 2, stipuleert dat het secretariaat van de evaluatiecommissie wordt waargenomen door het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen.

Artikel 8.De beoordeling en scoring van de projecten door een evaluatiecommissie staat er garant voor dat enkel de beste projecten financieel worden ondersteund. Gezien de beperkte budgettaire enveloppe voor deze subsidieregeling draagt dit bij tot een grotere effectiviteit van de ingezette middelen.

De voorwaarden waaraan subsidiabele projecten moeten voldoen, zijn doelbewust vrij algemeen gehouden om aldus ruimte te geven aan creativiteit en om vernieuwende projectvoorstellen aan te trekken. Dit betekent echter wel dat de ingediende projecten zullen moeten worden beoordeeld aan de hand van een aantal criteria. Deze zullen vooraf aan de indieners moeten worden meegedeeld.

Artikel 8, § 1, bepaalt de criteria waarmee de evaluatiecommissie minstens rekening zal houden bij de beoordeling van de dossiers. Het staat de evaluatiecommissie vrij om bijkomende criteria hieraan toe te voegen, indien ze dit nodig acht. De criteria zijn : 1° de economische meerwaarde van het geplande project voor Vlaanderen en voor het Vlaamse bedrijfsleven.Deze meerwaarde kan zich onder meer situeren op het vlak van tewerkstelling, toegevoegde waarde, omzet, uitvoer. Van de aanvragers wordt verwacht dat zij de meerwaarde zoveel mogelijk definiëren in SMART-termen (specifiek, meetbaar, aanvaard, realistisch en tijdgebonden); 2° de zelffinancieringsgraad van een project.Van de aanvrager wordt verwacht dat hij 50 % van het project zelf financiert. Indien zijn financiering echter merkelijk meer bedraagt dan de minimum 50 % bijdrage zal dit positief worden beoordeeld; 3° het innovatieve karakter van het geplande project.Het kan hier gaan om elementen zoals : - de creativiteit van de formule; - de actualiteitswaarde en/of toekomstgerichtheid van het project; - de mate waarin nieuwe markten (geografisch of sectoraal) worden aangeboord; 4° de mate waarin het geplande project bijdraagt tot de bevordering van het ethisch en duurzaam internationaal ondernemen;5° de mate waarin het geplande project aansluit bij de beleidsprioriteiten van de Vlaamse Regering inzake internationaal ondernemen;6° de adviezen van het binnen- en buitenlands netwerk van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen over de werking van de aanvrager en over het geplande initiatief. De beoordelingscriteria moeten leiden tot een objectieve rangorde van de ingediende projecten.

Artikel 8, § 2, stelt dat de evaluatiecommissie de projecten beoordeelt door een scoretabel uit te werken waarin de verschillende beoordelingscriteria met hun wegingscoëfficiënten zijn opgenomen en die bij de beoordeling van de projecten wordt gehanteerd. Deze scoretabel wordt bij de lancering van de oproep bekendgemaakt.

Het open kader van de subsidieregeling moet toelaten om, zonder nieuwe beslissing van de Vlaamse Regering, in te spelen op veranderingen in de omgeving en de nodige aanpassingen aan de regeling door te voeren indien noodzakelijk. De praktijk kan immers uitwijzen dat er bijkomende beoordelingscriteria nodig zijn of dat bepaalde criteria overbodig zijn of minder zwaar moeten doorwegen dan aanvankelijk gedacht. Het wordt aan de evaluatiecommissie overgelaten om de wegingscoëfficiënten te bepalen en om eventueel bijkomende criteria te introduceren. Omwille van de rechtszekerheid moeten deze wel bij de lancering van de call worden meegedeeld.

Artikel 9, § 1, bepaalt dat, op basis van de totaalscores door de evaluatiecommissie, een rangorde van projecten wordt opgemaakt, beginnende met het project met de hoogste score. Deze lijst, samen met een gemotiveerd advies, wordt aan de bevoegde minister voorgelegd. De minister neemt de finale beslissing. HOOFDSTUK V. - Berekening van de steun Artikel 10 stipuleert dat er een maximale steun van 50 % van de kosten die het agentschap aanvaardt, kan worden toegekend. Alle in aanmerking te nemen kosten zijn de reële kosten, exclusief btw. De aanvrager moet de kosten met facturen kunnen staven. Enkel voor de verblijfskosten wordt gewerkt met forfaits die door de gedelegeerd bestuurder worden bepaald en vastgesteld. Hij hanteert hierbij de bedragen die voorkomen in de omzendbrieven voor de personeelsdiensten van de diensten van de Vlaamse Regering betreffende buitenlandse reizen.

Het betreft een projectmatige financiering, waarbij werkingskosten enkel worden gesubsidieerd indien zij kunnen worden toegewezen aan specifieke, subsidiabele projecten.

Artikel 11 bepaalt dat voor projecten die ook ten goede komen aan bedrijven uit de andere gewesten, voor de berekening van de steun enkel rekening wordt gehouden met de meerwaarde voor het Vlaamse Gewest of met de meerwaarde voor de bedrijven gevestigd in Vlaanderen. HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de steun Artikel 12 houdt in dat een eerste schijf ten belope van 50 % van de toegekende steun wordt betaald voor 31 januari van het werkingsjaar voor de eerste oproep en voor 31 juli voor de tweede oproep, volgens de bepalingen van artikel 10, d.w.z. maximaal 50 % van de aanvaarde kosten.

Artikel 13 vergt geen uitleg. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen Artikel 14 tot en met 17 behoeven geen verdere uitleg. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen Artikel 18 schrapt de definitie van bedrijfsgroeperingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2005 tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van de uitvoer.

Artikel 19 bepaalt dat hoofdstuk III (Subsidies voor initiatieven van bedrijfsgroeperingen ter bevordering van de uitvoer) van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Het behoud van de subsidieregeling van 27 mei 2005 voor bedrijfsgroeperingen en het creëren van een andere subsidieregeling voor de gemengde kamers zou marktverstorend en discriminatoir werken.

Gemengde kamers en andere bedrijfsgroeperingen zijn immers beide in staat om dezelfde activiteiten ter bevordering van het internationaal ondernemen in Vlaanderen te organiseren.

Artikel 20 bepaalt de afwijkende timing die geldt voor het jaar van inwerkingtreding van het besluit, met betrekking tot de eerste oproep en de indiening van projecten.

Brussel, 10 februari 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN _______ Nota's (1) Dit besluit zal in het vervolg van deze tekst enkel nog worden aangeduid met de datum van goedkeuring door de Vlaamse Regering. 10 FEBRUARI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor projecten ter bevordering van de uitvoer door bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van Export Vlaanderen, inzonderheid op artikel 22bis, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2005 tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten te bevordering van de uitvoer;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 6 november 2005;

Gelet op het advies nr. 39.638/1 van de Raad van State, gegeven op 12 december 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° bedrijfsgroepering : een vereniging van bedrijven, die geen winstoogmerk heeft en die voor haar leden projecten organiseert ter bevordering van de export vanuit Vlaanderen of ter bevordering van het aantrekken van buitenlandse investeringen naar Vlaanderen;2° gemengde kamer : een vereniging van bedrijven en personen, die geen winstoogmerk heeft en die als hoofddoel heeft de handels- en investeringsbetrekkingen tussen Vlaanderen en een ander land of andere regio te optimaliseren, en die projecten organiseert ter bevordering van de export vanuit Vlaanderen of ter bevordering van het aantrekken van buitenlandse investeringen naar Vlaanderen;3° aanvrager : de bedrijfsgroepering of gemengde kamer die een subsidiedossier indient;4° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het afzet- en uitvoerbeleid;5° agentschap : het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen;6° gedelegeerd bestuurder : de leidend ambtenaar van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen;7° buitenlands netwerk : de afgevaardigden van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen in het buitenland;8° binnenlands netwerk : de personeelsleden van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen op de hoofdzetel en binnen de provinciale antennes van het Vlaams Agentschap Ondernemen;9° werkingskosten : kosten voor personeel, telecommunicatie, meubilair en kantoorbenodigdheden, en reiskosten;10° werkingsjaar : het jaar waarin het gesubsidieerde project een aanvang neemt;11° steun : gelden die conform dit besluit worden toegekend ter ondersteuning van de projecten van bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers om het internationaal ondernemen te bevorderen. HOOFDSTUK II. - Subsidiabele projecten

Art. 2.Projecten van bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers met betrekking tot de bevordering van de uitvoer of met betrekking tot het aantrekken van investeringen komen voor steun in aanmerking als ze aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° de geplande projecten dragen bij tot de versterking van de handels- en investeringsrelaties tussen Vlaanderen en een ander land of een andere regio;2° de geplande projecten betekenen een meerwaarde voor Vlaanderen en voor het Vlaamse bedrijfsleven;3° de geplande projecten worden minstens voor 50 % medegefinancierd uit eigen middelen; 4° de kostprijs van het geplande project bedraagt minimaal 5.000 euro. HOOFDSTUK III. - Indiening van dossiers

Art. 3.§ 1. Tweemaal per jaar zal het agentschap een oproep doen waarbij bedrijfsgroeperingen en gemengde kamers worden uitgenodigd om dossiers voor subsidiabele projecten in te dienen. § 2. Een eerste oproep zal worden gelanceerd uiterlijk op 15 september van het jaar dat voorafgaat aan het werkingsjaar. Een tweede oproep zal worden gelanceerd uiterlijk op 15 maart van het werkingsjaar.

Art. 4.§ 1. De aanvragers moeten hun dossiers uiterlijk op 15 oktober aan het agentschap bezorgen voor de eerste oproep, en op 15 april voor de tweede oproep. § 2. De data, vermeld in § 1, zijn de data waarop het agentschap de dossiers ontvangt. § 3. Dossiers kunnen elektronisch aan het agentschap worden bezorgd.

Art. 5.§ 1. Per gepland project wordt een afzonderlijk dossier ingediend. Dat dossier bevat ten minste de volgende stukken : 1° een gedetailleerde omschrijving en motivering van het project;2° een gedetailleerde budgetraming met vermelding van de geplande kosten en inkomsten; § 2. Naast de stukken, vermeld in § 1, bevat het dossier van een gemengde kamer ook een door een accountant of bedrijfsrevisor gecertificeerde balans en resultatenrekening van het afgelopen jaar. § 3. Bij indiening van een eerste dossier bezorgt de aanvrager de volgende documenten aan het agentschap : 1° een document waaruit het representatieve karakter van de aanvrager blijkt;2° de meest recente versie van de gecoördineerde statuten.

Art. 6.Het agentschap kan alle aanvullende stukken die het nuttig acht voor de beoordeling van de dossiers bij de aanvragers opvragen. HOOFDSTUK IV. - Beoordeling van dossiers

Art. 7.§ 1. De dossiers worden beoordeeld door een evaluatiecommissie die is samengesteld uit : 1° de gedelegeerd bestuurder van het agentschap, die als voorzitter zal optreden;2° twee personeelsleden van het agentschap, aangewezen door de gedelegeerd bestuurder;3° twee vertegenwoordigers, aangewezen door de minister. § 2. Het agentschap neemt het secretariaat van de evaluatiecommissie waar.

Art. 8.§ 1. Bij de beoordeling van de dossiers zal de evaluatiecommissie minstens rekening houden met de volgende criteria : 1° de economische meerwaarde van het geplande project voor Vlaanderen en voor het Vlaamse bedrijfsleven;2° de mate waarin de private sector het geplande project medefinanciert;3° het innovatieve karakter van het geplande project;4° de mate waarin het geplande project bijdraagt tot de bevordering van het duurzaam en ethisch internationaal ondernemen;5° de mate waarin het geplande project aansluit bij de beleidsprioriteiten van de Vlaamse Regering inzake internationaal ondernemen;6° de adviezen van het binnen- en buitenlands netwerk over de werking van de aanvrager en over het geplande project. § 2. De evaluatiecommissie werkt een scoretabel uit waarin de verschillende beoordelingscriteria zijn opgenomen met hun wegingscoëfficiënten, die bij de beoordeling van de projecten worden gehanteerd. Die scoretabel wordt bij de lancering van de oproep bekendgemaakt.

Art. 9.§ 1. Op basis van de totaalscores maakt de evaluatiecommissie een rangorde van de projecten, die uiterlijk op 30 november voor de eerste oproep en op 31 mei voor de tweede oproep, samen met een gemotiveerd advies aan de minister wordt voorgelegd. § 2. Op basis van het gemotiveerde advies van de evaluatiecommissie beslist de minister welke projecten zullen worden gesubsidieerd. De beslissing van de minister wordt uiterlijk op 20 december voor de eerste oproep en op 20 juni voor de tweede oproep aan de aanvragers meegedeeld. HOOFDSTUK V. - Berekening van de steun

Art. 10.§ 1. Voor de projecten die de evaluatiecommissie heeft goedgekeurd, kan steun worden toegekend ten bedrage van maximaal 50 % van de kosten die het agentschap aanvaardt. § 2. Verblijfskosten worden forfaitair bepaald en vastgesteld door de gedelegeerd bestuurder. Het totale bedrag van de verblijfskosten is gelijk aan het forfaitaire bedrag, vermenigvuldigd met het aantal overnachtingen.

Alle andere in aanmerking te nemen kosten zijn de reële kosten, exclusief btw. De aanvrager moet de kosten met facturen kunnen staven. § 3. Werkingskosten worden alleen gesubsidieerd als ze effectief kunnen worden toegewezen aan concrete projecten.

Art. 11.Bij projecten die ook ten goede komen aan bedrijven uit de andere gewesten, wordt voor de bepaling van de uiteindelijke steun alleen rekening gehouden met de meerwaarde van de projecten voor het Vlaamse Gewest of voor de bedrijven die in Vlaanderen gevestigd zijn. HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de steun

Art. 12.Een eerste schijf ten belope van 50 % van de toegekende steun, vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 10, wordt betaald voor 31 januari van het werkingsjaar voor de eerste oproep en voor 31 juli voor de tweede oproep.

Art. 13.§ 1. Uiterlijk twee maanden na afloop van het project bezorgt de aanvrager een verslag en een gedetailleerde afrekening van het project aan het agentschap. § 2. Op basis van het verslag en de afrekening betaalt het agentschap de tweede schijf binnen twee maanden na de ontvangst van de in § 1 vermelde stukken. § 3. Als uit de afrekening blijkt dat de eerste schijf van 50 % meer bedroeg dan waar de aanvrager volgens de eindafrekening recht op had, kan het agentschap het te veel betaalde bedrag terugvorderen of verrekenen met de steun voor een ander project. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen

Art. 14.Het agentschap wordt belast met de administratieve behandeling van de dossiers en de uitbetaling van de steun.

Art. 15.Voor alle projecten die krachtens dit besluit worden gesubsidieerd, meldt de begunstigde aanvrager dat het project wordt georganiseerd met de financiële steun van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen.

Art. 16.De gedelegeerd bestuurder bepaalt de manier waarop het advies van het binnen- en buitenlands netwerk wordt gevraagd.

Art. 17.Tegen elke beslissing die krachtens dit besluit wordt genomen, kan de aanvrager bij de minister beroep aantekenen binnen twintig werkdagen die volgen op de ontvangst van de kennisgeving ervan. De minister doet uitspraak binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van het beroepschrift. De aanvrager wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de beslissing van de minister. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 18.In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2005 tot vaststelling van de voorwaarden en de regels inzake de toekenning van subsidies voor activiteiten ter bevordering van de uitvoer wordt punt 3° opgeheven.

Art. 19.In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk III, bestaande uit artikel 43 tot en met 63, opgeheven.

Art. 20.In afwijking van de bepalingen in artikel 3, § 2, en artikel 4, § 1, wordt een eerste oproep in het kader van dit besluit gedaan uiterlijk op 31 maart van het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit en moeten de projecten worden ingediend uiterlijk op 30 april van het jaar van de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 21.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 22.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Afzet- en Uitvoerbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 10 februari 2006.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN

^