gepubliceerd op 16 juni 2006
Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van artikel 8 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen
9 JUNI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van artikel 8 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen
De Vlaamse Regering, Gelet op de Gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, inzonderheid op artikel 20 en 38, gewijzigd bij wet van 16 juli 1993 en bij het decreet van 10 februari 2006;
Gelet op de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, inzonderheid op artikel 8, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993, 14 mei 2000 en bij het decreet van 10 februari 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 augustus 1982 betreffende de terugbetaling van de reiskosten aan sommige kiezers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en de reiskosten voor de leden van de kiesbureaus, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 houdende uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 maart 2006;
Gelet op het advies 40.284/3 van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Bij verkiezingen voor de vernieuwing van de gemeenteraden en de provincieraden en, in voorkomend geval, van de districtsraden en de raden voor maatschappelijk welzijn, betaalt de provincie het presentiegeld aan de leden van de diverse bureaus in de provincie.
Om het presentiegeld te betalen aan de leden van die bureaus, sluit elke provincie met DE POST een overeenkomst houdende de uitvoering van de betaling van het presentiegeld door overschrijving op de financiële rekening van de leden van de bureaus.
Het bedrag van het presentiegeld wordt vastgesteld op 87 euro voor de voorzitters van de centrale arrondissementsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen en op 62 euro voor de leden en de secretarissen van die bureaus.
Het bedrag van het presentiegeld wordt vastgesteld op 75 euro voor de voorzitters van de districtshoofdbureaus voor de provincieraadsverkiezingen en voor de voorzitters van de hoofdbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen en op 50 euro voor de leden en secretarissen van die bureaus.
Het bedrag van het presentiegeld voor de voorzitters van kantonhoofdbureaus wordt vastgesteld op 62 euro en op 25 euro voor de leden en secretarissen van die bureaus.
Het bedrag van de presentiegeld bedraagt 15 euro voor de leden van de stembureaus en de stemopnemingsbureaus in de gemeenten waar manueel wordt gestemd, en 22,50 euro voor de leden van de stembureaus waar geautomatiseerd wordt gestemd.
Het presentiegeld voor de leden van de hoofdbureaus voor de districtsraadsverkiezingen is gelijk aan het presentiegeld dat is vastgesteld voor de leden van de hoofdbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen.
Art. 2.De leden van de bureaus hebben recht op een reisvergoeding als zij zitting hebben in een gemeente waar zij niet in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven. De vergoeding is vastgesteld op 0,2841 euro per afgelegde kilometer. De Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden, kan dit bedrag aanpassen, rekening houdend met een eventuele verhoging van het bedrag van de aan de personeelsleden van de Vlaamse overheid toegekende reisvergoeding. Zij sturen hun schuldvordering naar de provincie waar zij zitting hebben met het daartoe vastgestelde formulier binnen drie maanden na de verkiezingen.
Art. 3.§ 1. De kiezers die op de dag van de verkiezingen niet meer verblijven in de gemeente waar zij moeten gaan stemmen, de loon- of weddetrekkenden die hun beroep uitoefenen in het buitenland of in een andere gemeente dan waar zij moeten stemmen, de leden van het gezin van die loon- of weddetrekkenden die met hen samenwonen, de studenten die omwille van hun studies verblijven in een andere gemeente dan waar zij moeten stemmen en de personen die in behandeling zijn in een verpleeg- of gezondheidsinrichting in een andere gemeente dan waar zij moeten stemmen, hebben recht op de terugbetaling van hun reiskosten. § 2. De kiezers die gebruikmaken van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen hebben recht op een gratis treinbiljet (tweede klasse - heen en terug) op vertoon van hun oproepingsbrief.
De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen factureert aan de provincie de kosten, die voortvloeien uit de verplaatsingen die de voormelde kiezers hebben gedaan, aan de hand van de provinciale NMBS-code op de oproepingsbrief van de betrokken kiezer. § 3. De kiezers die gebruikmaken van een ander vervoermiddel dan de trein hebben eveneens recht op de terugbetaling van hun reiskosten naar rato van het tarief van de NMBS voor de afgelegde afstand, met dien verstande dat alleen binnenlandse trajecten in aanmerking genomen kunnen worden.
Die kiezers vragen de terugbetaling van hun reiskosten met het daartoe vastgestelde formulier. Zij sturen dat naar de provincie waar zij hun stemplicht moeten vervullen.
Art. 4.Elke provincie sluit bij een toegelaten verzekeringsonderneming een polis om de schade te vergoeden die voortvloeit uit eventuele ongevallen die de leden van de diverse bureaus zijn overkomen bij de verkiezingen.
Art. 5.De ter uitvoering van artikel 4 gesloten verzekeringspolis dekt de lichamelijke schade die voortvloeit uit ongevallen die de leden van de diverse bureaus zijn overkomen tijdens de uitoefening van hun opdracht of op de heen- en terugweg van hun woonplaats naar de vergaderplaats van hun bureau.
De polis dekt eveneens de burgerlijke aansprakelijkheid die voortvloeit uit de schade die door hun toedoen of schuld werd toegebracht aan derden bij de uitoefening van hun opdracht of op de heen- en terugweg van hun woonplaats naar de vergaderplaats van hun bureau.
Ten opzichte van elkaar worden de verzekerden als derden beschouwd.
Met betrekking tot het begrip heen- en terugweg van de woonplaats van de verzekerde naar de vergaderplaats van zijn bureau wordt verwezen naar artikel 8 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de wet van 12 juli 1991.
Art. 6.Onder verzekerden moet worden verstaan : 1° de leden van de centrale arrondissementsbureaus, de districtshoofdbureaus, de kantonhoofdbureaus, de gemeentelijke hoofdbureaus en de hoofdbureaus voor de districtsraden, alsook de stem- en de stemopnemingsbureaus, met uitsluiting van de getuigen, maar met inbegrip van de plaatsvervangende bijzitters die speciaal werden opgeroepen door de voorzitter van het bureau waarvoor ze werden aangewezen;2° voor de dekking van het risico, vermeld in artikel 5, tweede lid, de personen, vermeld in 1°, alsmede de personeelsleden van de Vlaamse overheid en van de lokale en de provinciale besturen die taken vervullen naar aanleiding van de verkiezingen.
Art. 7.De leden van de bureaus die vallen onder de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor de beroepsziekten in de overheidssector worden uitgesloten van de dekking, vermeld in artikel 5, eerste lid.
Art. 8.Als een of meer verzekeringen geheel of gedeeltelijk dezelfde risico's dekken als die welke de polis vermeld in artikel 5 dekt, vormt de door de provincie te sluiten verzekeringspolis slechts een aanvulling op die verzekeringen.
Naar gelang van de categorieën van bureaus die samengesteld moeten worden, begint de verzekeringspolis te lopen op de data die de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de Gemeentekieswet vastleggen voor hun eerste vergadering. De dekking verstrijkt op de datum waarop die bureaus al hun verrichtingen uitgevoerd hebben.
Art. 9.De provincie betaalt de uitgaven vermeld in artikel 1, 2, 3, en 4 alsook alle andere verkiezingsuitgaven met betrekking tot de werking van de provinciale-, arrondissements-, districts-, en kantonhoofdbureaus.
Iedere provincie verhaalt naar rata van het aantal ingeschreven kiezers, de volgende kosten op de gemeenten die tot de provincie behoren : 1° de helft van de uitgaven vermeld in de artikelen 1, 2, 3, en 4;2° het volledige bedrag van de overige kosten die de provincie heeft voorgeschoten. De deputatie neemt daarvoor een gemotiveerde beslissing en brengt de gemeenten in kwestie met een aangetekende brief binnen dertig dagen op de hoogte van de beslissing.
Alle andere uitgaven, zoals de kosten voor de aanschaf van stembussen, schotten, lessenaars, enveloppen, potloden, de inrichting en de werking van de stembureaus, de stemopnemingsbureaus en van het gemeentelijk hoofdstembureau, komen rechtstreeks voor rekening van de gemeenten.
De gemeenten waar geautomatiseerd wordt gestemd, worden van de verdeling uitgesloten voor : 1° de terugvordering van de kosten die voortvloeien uit de betaling van het presentiegeld aan de leden van de provinciale en gemeentelijke stemopnemingsbureaus;2° de kosten van het drukken van de stembrieven. Alleen de gemeenten die een traditioneel stemsysteem gebruiken, komen voor de verdeling van die kosten in aanmerking.
Art. 10.Het koninklijk besluit van 27 augustus 1982 betreffende de terugbetaling van de reiskosten aan sommige kiezers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 11.Het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot vaststelling van het bedrag van het presentiegeld en de reiskosten voor de leden van de kiesbureaus, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001, wordt opgeheven.
Art. 12.Het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 houdende uitvoering van artikel 8, eerste lid, van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen wordt opgeheven.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 juni 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN