gepubliceerd op 28 november 2000
Besluit van de Vlaamse regering houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie
8 SEPTEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeneconomie
De Vlaamse regering Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, VI en IX, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 januari 1989;
Gelet op het decreet van 22 december 1999 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2000;
Gelet op het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 houdende doorvoering van een experiment in verband met invoegbedrijven, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1999;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 7 september 2000;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1 gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de uitbouw van de meerwaardeneconomie bij hoogdringendheid dient geregeld, gelet op de afspraken vastgelegd in het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de Gewesten en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de sociale economie;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme en de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke ordening en Media;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt de uitbouw van een meerwaardeneconomie in Vlaanderen.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid;2° de administratie : de Administratie Werkgelegenheid van het Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° kansengroepen : bevolkingsgroepen die op een niet-evenredige wijze vertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt.De minister bepaalt jaarlijks deze groepen op basis van het advies van de adviescommissie; 4° charter van de meerwaardeneconomie : een verklaring op eer waarin de aanvrager of onderneming de volgende beginselen onderschrijft : a) maximaal inspanningen leveren om kansengroepen aan te werven en gelijkwaardige kansen te bieden in de onderneming;b) duurzame werkgelegenheid creëren waarbij aandacht gaat naar billijke arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsinhoud en arbeidsverhoudingen.Via maximale participatie van de werknemers streven naar een optimale individuele en collectieve ontwikkeling; c) op een evenwichtige manier voldoen aan de respectieve belangen van de stakeholders, dit is al wie betrokken is bij de activiteiten van de onderneming;d) voorrang geven aan activiteiten, producten en productiemethoden die op korte en op lange termijn het leefmilieu respecteren;e) gelijktijdig streven naar meerwaarden op economisch en sociaal vlak;5° doorlichtingsteam : team erkend door de minister zoals bedoeld in Titel V van dit besluit;6° adviescommissie : adviescommissie sociale economie zoals bedoeld in Titel VII van dit besluit;7° VOMEC : het Vlaams overlegplatform meerwaardeneconomie, zoals bedoeld in Titel IX van dit besluit;8° VIZO : het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen zoals opgericht bij decreet van 23 januari 1991;9° Waarborgfonds : Waarborgfonds voor de Sociale Economie van de Vlaamse overheid, geregeld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 23 november 1994 tot regeling van een toekenning van een waarborg aan financiers die actief zijn in de sector van de sociale economie;10° trajectmatig begeleidingsacties : geheel van acties georganiseerd door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding of de door deze dienst erkende derden waarbij de werkzoekende volgens een stappenplan door een trajectbegeleider naar een duurzame tewerkstelling wordt begeleid. TITEL II. - Invoegbedrijven en Invoegafdelingen HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 3.Voor de toepassing van Titel II van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° invoegwerknemer : persoon uit de kansengroepen die in een trajectmatige begeleidingsactie is opgenomen en wordt toegeleid naar een invoegbedrijf of een invoegafdeling;2° herinschakelingsuitkering : uitkering waarop de werknemer gedurende de periode dat hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst in het kader van dit besluit gerechtigd is krachtens artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;3° totale loonkost : het loon plus de sociale bijdragen verminderd met de vrijstelling van de RSZ-bijdragen. Onder loon wordt begrepen : het loon in geld waarop de invoegwerknemer ingevolge zijn dienstbetrekking recht heeft, met uitzondering van de vergoedingen wegens beëindiging van de overeenkomst; het vakantiegeld dat toegekend wordt door of in uitvoering van de op 28 juni 1971 gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers of door de collectieve arbeidsovereenkomsten, die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard zijn bij koninklijk besluit; de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemers in uitvoering van de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten bij de werkgever.
Onder sociale bijdragen wordt begrepen : de bijdragen van de werkgevers in zoverre die verschuldigd zijn, voor het geheel van de stelsels van de sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; de premies en de bijdrage voor de verzekering tegen arbeidsongevallen bedoeld in de wet van 10 april 1971 inzake de arbeidsongevallen; de solidariteitsbijdrage voor het Fonds voor de beroepsziekten zoals bedoeld in de wetten betreffende schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970; de loonmatigingsbijdrage in toepassing van het koninklijk besluit nr. 40 van 18 april 1986, gewijzigd door de programmawet van 30 december 1988; de kosten gemaakt door de werkgever voor de aansluiting bij een interbedrijfsgeneeskundige dienst. HOOFDSTUK II. - INVOEGBEDRIJVEN Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 4.De minister kan binnen de perken van het begrotingskrediet ondernemingen erkennen als invoegbedrijf.
Art. 5.Kunnen een aanvraag tot erkenning indienen : 1° de personen, natuurlijke of rechtspersonen die ernstig overwegen een onderneming op te starten die de rechtsvorm van een handelsvereniging of burgerlijke vereniging met een handelskenmerk heeft;2° ondernemingen die de rechtsvorm van een handelsvereniging of burgerlijke vereniging met een handelskenmerk hebben en die maximaal drie jaar bestaan. Afdeling II. - Erkenning
Art. 6.Om erkend te worden als invoegbedrijf moet tegelijkertijd aan volgende voorwaarden voldaan worden : 1° het charter van de meerwaardeneconomie, zoals bepaald in artikel 2, 4° van dit besluit onderschrijven;2° activiteiten ontplooien die een maatschappelijke meerwaarde ressorteren : de producten of productiewijzen vervuilen het milieu niet, dragen bij tot een duurzame ontwikkeling en het product of de dienst heeft een maatschappelijk nut;3° een realistische personeelsplanning voorzien van vier jaar, waarbij het voorziene aantal tewerkgestelde invoegwerknemers in het vierde jaar wordt beschouwd als streefdoel. In reeds bestaande bedrijven moet de tewerkstelling van invoegwerknemers bijkomend zijn in verhouding tot het aantal eigen personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld in het betrokken bedrijf in de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag; het aantal eigen personeelsleden wordt vastgesteld door het gemiddelde te nemen over deze vier kwartalen; eigen personeelsleden zijn deze personeelsleden waarmee een arbeidsovereenkomst werd afgesloten; 4° potentiële rendabiliteit vertonen;de appreciatie van de autonome loonvorming gebeurt aan de hand van een financieel plan.
Art. 7.De erkenning als invoegbedrijf wordt verleend voor een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. Afdeling III. - Subsidiëring
Art. 8.§ 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegbedrijven aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. § 2. De minister kent het aantal invoegwerknemers toe op basis van het aantal door de onderneming in de personeelsplanning voorziene invoegwerknemers vermeerderd met 50 %.
Art. 9.§ 1. De toekenning van een premie per voltijds equivalente invoegwerknemer gebeurt voor vier jaar. § 2. Voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar worden de premies bepaald op respectievelijk 80 %, 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de periode van vier jaar een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis.
Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
Art. 10.§ 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. § 2. De toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer gebeurt voor een periode van maximaal drie jaar. § 3. Voor het eerste, tweede en derde jaar worden de premies bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. Afdeling IV. - Verbintenissen
Art. 11.Onverminderd de bepalingen van artikel 6 van dit besluit moeten, om erkend te worden als invoegbedrijf, volgende verbintenissen door de aanvrager onderschreven worden : 1° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing het minimum aantal van 3 voltijdse equivalenten invoegwerknemers tewerkstellen;2° binnen de drie jaar volgend op de datum van betekening van de erkenningsbeslissing minstens 30 % invoegwerknemers tewerkstellen op het totale personeelsbestand;3° de invoegwerknemers met arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in dienst nemen;4° de invoegwerknemers de in de sector vigerende lonen uitbetalen;5° gedurende minstens vier jaar na de laatste uitbetaling van een premie voor een invoegwerknemer het aantal voltijdse equivalenten invoegwerknemers handhaven met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit;6° tot minstens één jaar na de laatste uitbetaling van een premie voor een invoegwerknemer de kapitaalvergoeding tot 8 % beperken;7° indien onderaanneming in het vooruitzicht wordt gesteld, de activiteiten voor minstens drie verschillende bedrijven uitvoeren;8° in geen geval middelen hanteren die marktverstorend zijn naar prijszetting toe;9° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, een overeenkomst afsluiten met een erkend outplacementbureau;10° jaarlijks de jaarrekening en werkgelegenheidscijfers bezorgen aan de administratie, evenals een inhoudelijke rapportering waaruit blijkt dat de onderneming de beginselen van de meerwaardeneconomie zoals omschreven in het charter voor de meerwaardeneconomie naleeft;11° op vraag van de administratie de nodige gegevens bezorgen voor de uitbouw van een monitoringsysteem;12° elke wijziging aan de erkenningsvoorwaarden aan de voorafgaandelijke goedkeuring van de minister onderwerpen. HOOFDSTUK III. - Invoegafdelingen Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 12.De minister kan binnen de perken van het begrotingskrediet invoegafdelingen erkennen.
Art. 13.Kunnen een aanvraag tot erkenning indienen : 1°ondernemingen die de rechtsvorm van een handelsvereniging of burgerlijke vereniging met een handelskenmerk hebben; 2° economische samenwerkingsverbanden, bepaald bij de wet van 17 juli 1989, tussen twee of meer ondernemingen zoals bepaald onder artikel 13, 1° van dit besluit. Afdeling II. - Erkenning
Art. 14.Om erkend te worden dienen de ondernemingen die een invoegafdeling wensen op te starten een entiteit uit te bouwen die voldoet aan de volgende omschrijvingen : 1° het charter van de meerwaardeneconomie, zoals bepaald in artikel 2, 4° van dit besluit onderschrijven voor wat betreft de activiteiten binnen de invoegafdeling;2° de activiteit die in de invoegafdeling zal worden uitgebouwd moet een nieuwe activiteit betreffen, die voordien noch door de onderneming noch door de verschillende leden van het economisch samenwerkingsverband werd uitgevoerd;3° activiteiten ontplooien die een maatschappelijke meerwaarde ressorteren : de producten of productiewijzen vervuilen het milieu niet, dragen bij tot een duurzame ontwikkeling, hebben een maatschappelijk nut of verhogen de kwaliteit van het werk;4° minstens drie voltijds equivalente invoegwerknemers tewerkstellen;5° een realistische personeelsplanning voorzien van vier jaar, waarbij de voorziene tewerkstelling van invoegwerknemers in het vierde jaar wordt beschouwd als streefdoel. De tewerkstelling van invoegwerknemers moet bijkomend zijn in verhouding tot het aantal eigen personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, tewerkgesteld in het betrokken bedrijf in de vier kwartalen voorafgaand aan de aanvraag; het aantal eigen personeelsleden wordt vastgesteld door het gemiddelde te nemen over deze vier kwartalen; eigen personeelsleden zijn deze personeelsleden waarmee een arbeidsovereenkomst werd afgesloten;
Bij de economische samenwerkingsverbanden wordt het eigen aantal personeelsleden begrepen als alle bij de verschillende leden van het economisch samenwerkingsverband tewerkgestelde personeelsleden waarmee door het respectievelijk lid een arbeidsovereenkomst is afgesloten; 6° de voorgestelde activiteit moet potentiële rendabiliteit vertonen; de appreciatie van de autonome loonvorming gebeurt aan de hand van een financieel plan.
Art. 15.De erkenning als invoegafdeling eindigt na een periode van 10 jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. Afdeling III. - Subsidiëring
Art. 16.§ 1. Binnen de perken van het begrotingskrediet kunnen de erkende invoegafdelingen aanspraak maken op een degressieve en in de tijd beperkte loonpremie op basis van het aantal door de minister toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. § 2. De minister kent het aantal invoegwerknemers toe op basis van het aantal door de onderneming in de personeelsplanning voorziene werknemers vermeerderd met 50 %.
Art. 17.§ 1. De toekenning van een premie per voltijds equivalente invoegwerknemer gebeurt voor drie jaar. § 2. Voor het eerste, tweede en derde jaar worden de premies bepaald op respectievelijk 60 %, 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. § 3. Per voltijds equivalente invoegwerknemer neemt de periode van drie jaar een aanvang op het ogenblik van de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer-titularis.
Deze periode wordt wel verlengd met de termijn verlopen tussen de uitdiensttreding van de titularis en de indiensttreding van de definitieve vervanger.
Art. 18.§ 1. Een uitbreiding van het oorspronkelijk aantal toegekende invoegwerknemers kan enkel worden gevraagd binnen een periode van zeven jaar vanaf de indiensttreding van de eerste invoegwerknemer. § 2. De toekenning van een premie voor een bijkomende invoegwerknemer gebeurt voor een periode van maximaal twee jaar. § 3. Voor het eerste en tweede jaar worden de premies bepaald op respectievelijk 40 % en 20 % van de refertebedragen zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit. Afdeling IV. - Verbintenissen
Art. 19.Onverminderd de bepalingen van artikel 14 van dit besluit moeten, om erkend te worden als invoegafdeling, door de onderneming volgende verbintenissen onderschreven worden. 1° één jaar na betekening van de erkenningsbeslissing minstens drie invoegwerknemers tewerkstellen;2° de invoegafdelingwerknemers met arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur in dienst nemen;3° de invoegwerknemers de in de sector vigerende lonen uitbetalen;4° gedurende minstens drie jaar na de laatste uitbetaling van een premie voor een invoegwerknemer het aantal voltijdse equivalenten invoegwerknemers handhaven met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit;5° de bevordering binnen de onderneming in zijn geheel van de werkgelegenheid van de kansengroepen en/of het nastreven van duurzame ontwikkeling;6° in geen geval middelen hanteren die marktverstorend zijn naar prijszetting toe;7° indien het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderd wordt, een overeenkomst afsluiten met een erkend outplacementbureau;8° jaarlijks een inhoudelijke rapportering bezorgen aan de administratie waaruit blijkt dat de invoegafdeling de beginselen van de meerwaardeneconomie zoals omschreven in het charter voor de meerwaardeneconomie naleeft;9° op vraag van de administratie de nodige gegevens bezorgen voor de uitbouw van een monitoringsysteem;10° elke wijziging aan de erkenningsvoorwaarden aan de voorafgaandelijke goedkeuring van de minister onderwerpen. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen Afdeling I. - Uitbetaling van de premie
Art. 20.§ 1. De vaststelling van de refertebedragen per voltijdse equivalent invoegwerknemer varieert naargelang de hoogte van de totale loonkost.
Een overzicht van de overeenstemmende refertebedragen per loonkost wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd. § 2. Als referentiebasis voor de totale loonkost wordt de laagste loonschaal per categorie genomen, vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het bevoegde paritair comité.
Deze referentiebasis en de corresponderende premie worden gehandhaafd gedurende de volledige periode van de uitbetaling van de premie.
Bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst wordt de laagste loonschaal per categorie genomen, vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het nationaal aanvullend paritair comité nr. 218 voor bedienden. § 3. Voor de vaststelling van het refertebedrag wordt uitgegaan van de geïndexeerde lonen op datum van de indienstneming van de eerste invoegwerknemer.
Bij bijkomende aanwerving, zoals bepaald in artikel 32 van dit besluit, wordt uitgegaan van de geïndexeerde lonen op datum van de beslissing van de minister die betrekking heeft op deze bijkomende aanwerving. § 4. Bij deeltijdse tewerkstelling wordt de toegekende premie pro rata verrekend. § 5. De premie mag in geen geval de totale loonkost overschrijden. § 6. In voorkomend geval wordt de totale loonkost verminderd met de herinschakelingsuitkering.
Art. 21.Het totaal van alle tussenkomsten in de loonkosten, van om het even welke oorsprong, die aan eenzelfde tewerkstelling worden toegekend, mag nooit de totale loonkost van die tewerkstelling overschrijden.
Wanneer de werkgever een andere tegemoetkoming in de loonkost van een invoegwerknemer dan de hier vermelde ontvangt, moet hij de minister hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen.
Art. 22.De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding staat in voor de betaling van de premies. Afdeling II. - Procedure
Art. 23.De aanvrager of onderneming die invoegwerknemers wenst aan te werven, richt een aanvraag tot de administratie, gebruik makend van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld door de administratie.
De aanvraag dient vergezeld van een door de aanvrager of onderneming op eer ondertekend charter van de meerwaardeneconomie zoals bepaald in artikel 2,4° van dit besluit.
Bij aanvragen ingediend door de rechtspersonen zoals bepaald in artikel 5, 2° en artikel 13 van dit besluit dient een advies van de ondernemingsraad, of bij ontstentenis daarvan van de syndicale afvaardiging bij de aanvraag te worden gevoegd.
Art. 24.§ 1. De aanvraag tot tewerkstelling van invoegwerknemers wordt aan het advies onderworpen van het subregionaal tewerkstellingscomité. § 2. Het subregionaal tewerkstellingscomité in wiens ambtsgebied de plaats van tewerkstelling van de invoegwerknemers is gelegen, brengt ten aanzien van de minister een gemotiveerd advies uit binnen de dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop de adviesaanvraag werd verstuurd. Indien er verschillende plaatsen van tewerkstelling zijn, brengt elk bevoegd subregionaal tewerkstellingscomité een advies uit. Dit advies heeft inzonderheid betrekking op de beschikbaarheid van de invoegwerknemers, op het belang van het project in het kader van de regionale werkgelegenheidspolitiek en op het eventueel samenvallen of de eventuele concurrentie van de werkzaamheden met andere regionale initiatieven en met de commerciële sector.
Indien de minister binnen deze termijn het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité niet heeft ontvangen, wordt het geacht te zijn uitgebracht.
Art. 25.De aanvraag wordt door de zorg van de administratie bezorgd aan het doorlichtingsteam, dat de aanvraag onderzoekt op elk van de erkenningscriteria; op elk punt een exhaustieve uitleg met appreciatie geeft en binnen de dertig dagen hierover een rapport opstelt en bezorgt aan de administratie.
Art. 26.Het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité en het rapport van het doorlichtingsteam worden gebundeld door de administratie en voorgelegd aan de adviescommissie.
Art. 27.De adviescommissie formuleert een advies met betrekking tot de erkenning op basis van het voorliggend rapport van het doorlichtingsteam en het advies van het bevoegde subregionaal tewerkstellingscomité. Het advies wordt door de zorg van de administratie aan de minister bezorgd.
Art. 28.Aan de hand van het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité, het rapport van het doorlichtingsteam en het advies van de adviescommissie beslist de minister om een invoegbedrijf of een invoegafdeling al dan niet te erkennen.
Art. 29.De erkenningsbeslissing omvat het aantal toegekende voltijds equivalente invoegwerknemers. Per toegekend voltijds equivalent wordt het bedrag van de premie op jaarbasis vermeld.
De erkenningsbeslissing wordt betekend aan de aanvrager.
Art. 30.De minister deelt de erkenningsbeslissing mee aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
Art. 31.De minister deelt de beslissing tot erkenning of niet-erkenning mee aan het subregionaal tewerkstellingscomité, aan het doorlichtingsteam en aan de adviescommissie en motiveert wanneer het advies niet werd gevolgd of geacht werd te zijn uitgebracht.
Art. 32.§ 1. De werkgever dient een nieuwe aanvraag in voor elke bijkomende aanwerving van invoegwerknemers, boven het oorspronkelijk aantal toegekende invoegwerknemers. § 2. Indien het gaat om meer dan de helft van het aantal oorspronkelijk toegekende invoegwerknemers in voltijdse equivalenten wordt de procedure toegepast zoals voorzien in de artikelen 24 tot 28 van dit besluit.
In het andere geval wordt een rapport van het doorlichtingsteam voorgelegd aan de minister, die een beslissing tot erkenning van bijkomende invoegwerknemers neemt.
Art. 33.De minister stelt het bedrag vast dat de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding stort voor de tiende van de lopende kalendermaand. Dit bedrag wordt berekend op basis van de effectieve tewerkstelling binnen het kader van de toegekende premies voor de betrokken maand. Er is slechts recht op een premie voor de werkelijk verrichte en daarmee gelijkgestelde arbeidsprestaties.
Art. 34.§ 1. De indienstneming van de eerste invoegwerknemer dient te geschieden binnen zes maanden vanaf de betekening van de erkenningsbeslissing. § 2. Een uitdienstgetreden invoegwerknemer kan, met behoud van de toegekende premie, worden vervangen indien deze vervanging gebeurt binnen de drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitdiensttreding van de te vervangen invoegwerknemer.
De minister kan een éénmalige verlenging van de vervangingstermijn van maximaal drie maanden toestaan indien de werkgever het bewijs levert dat het verstrijken van de vervangingstermijn zonder indienstname van een invoegwerknemer niet aan hem te wijten is.
Indien de invoegwerknemer niet binnen de vervangingstermijn in dienst werd genomen, vervalt het recht op de toegekende premie.
Art. 35.Enkel indien het noodzakelijk is voor de economische leefbaarheid van het bedrijf, kan de werkgever het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers verminderen. Hij richt hiertoe voorafgaandelijk via aangetekend schrijven een gemotiveerd verzoek aan de administratie. De administratie maakt het verzoek over aan het doorlichtingsteam dat binnen de veertien kalenderdagen rapporteert aan de administratie over de economische leefbaarheid van het bedrijf en over de invloed hierop van een niet-vermindering van het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers. De minister deelt binnen de dertig kalenderdagen de toelating tot of de weigering van de vermindering van het aantal tewerkgestelde invoegwerknemers mee aan de werkgever, aan het doorlichtingsteam en aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
Art. 36.De werkgever vult bij de aanwerving van iedere invoegwerknemer een door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ter beschikking gesteld inlichtingenblad in en maakt dit over aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding. Telkens zich een wijziging in de verstrekte gegevens voordoet, dient de werkgever onverwijld een vervangend inlichtingenblad over te maken. Afdeling III. - Informatiedoorstroming
Art. 37.De administratie maakt jaarlijks de nodige relevante informatie omtrent het stelsel van de invoegbedrijven en de invoegafdelingen over aan elk subregionaal tewerkstellingscomité. Afdeling IV. - Toezicht en naleving
Art. 38.De inspecteurs van de administratie zijn belast met het toezicht in de bij dit besluit erkende invoegbedrijven en invoegafdelingen in het algemeen en op de naleving van de verbintenissen zoals bepaald in artikel 11 en 19 van dit besluit.
Bij dringende en dwingende omstandigheden kunnen de inspecteurs van de administratie als voorlopig bewarende maatregel beslissen niet-ingenomen arbeidsplaatsen binnen een invoegbedrijf of invoegafdeling niet meer te laten opvullen. Deze maatregel wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van de minister, van het subregionaal tewerkstellingscomité en van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en blijft gelden tot op de datum waarop de minister over de grond van de bewarende maatregel een beslissing neemt en beslist de erkenning al dan niet in te trekken of te schorsen.
Het subregionaal tewerkstellingscomité onder wiens bevoegdheid de goedgekeurde erkenningsbeslissing valt, kan steeds een verzoek tot controle richten tot de administratie. De administratie informeert het subregionaal tewerkstellingscomité over de bevindingen van het onderzoek.
Art. 39.De minister kan, in geval de verbintenis zoals bepaald in artikel 11, 5° en artikel 19, 4° van dit besluit niet wordt nageleefd, de betaling van een geldsom, die gelijk is aan 250 000 BEF per verminderde tewerkgestelde invoegwerknemer vorderen, met uitzondering van de gevallen zoals bepaald in artikel 35 van dit besluit.
Art. 40.§ 1. De minister kan de premietoekenning stopzetten indien de werkgever nalaat melding te maken van een ontvangen tussenkomst in de loonkost die aan een zelfde tewerkstelling wordt toegekend.
De minister kan tot terugvordering overgaan vanaf de dag waarop de arbeidsplaats werd gesubsidieerd. § 2. De minister kan de premietoekenning stopzetten indien de werkgever aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding niet tijdig de nodige gegevens zoals bepaald in artikel 36 van dit besluit, meedeelt. § 3. De minister kan de premietoekenning stopzetten indien vastgesteld werd dat de werkgever zware of herhaalde inbreuken heeft gepleegd tegen de regelen van de arbeids- en sociale wetgeving.
De minister kan tot terugvordering overgaan vanaf de dag waarop de arbeidsplaats werd gesubsidieerd.
Art. 41.De minister betekent de beslissing tot stopzetting van premietoekenning aan de werkgever. Hij deelt deze beslissing mee aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en het subregionaal tewerkstellingscomité.
Art. 42.Onrechtmatig verkregen premies worden ingevorderd of ingehouden op de later aan de werkgever verschuldigde bedragen. Zo nodig laat de administrateur-generaal van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding de dossiers van de weerspannige debiteurs overzenden aan het Bestuur van de BTW en van de Registratie en Domeinen.
De door hoger genoemd Bestuur in te stellen vervolgingen geschieden overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949, zoals bij decreet van 23 toepasbaar gesteld voor het Vlaamse Gewest.
De aldus ingevorderde bedragen worden na aftrek van de eventuele kosten aan de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding terugbetaald.
TITEL III. - Regionale incubatiecentra voor de sociale economie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 43.De minister kan binnen de grenzen van het begrotingskrediet maximaal één regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie per subregio erkennen.
Onder subregio wordt begrepen : een groep aanéénsluitende steden of gemeenten binnen het Vlaamse Gewest met een uitgesproken sociaal-economische structuur die de grenzen van een subregionaal tewerkstellingsgebied niet overschrijdt. HOOFDSTUK II. - De erkenning
Art. 44.Om erkend te worden als regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie moet aan volgende voorwaarden voldaan worden : 1° een vennootschapsvorm aannemen;2° de subregio zoals bepaald in artikel 43 van dit besluit waarvoor het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie optreedt moet een voldoende interne sociale en economische samenhang vertonen en een voldoende kritische massa bereiken om vatbaar te zijn voor een sociaal economisch beleid zoals bedoeld in dit besluit;3° de doelstellingen om via een economische aanpak de integratie van kansengroepen via zelfstandige ondernemingsprojecten en het opstarten van bedrijven in de sociale economie te bevorderen dienen in de statuten te zijn ingeschreven;4° de kapitaalstructuur dient het maatschappelijk draagvlak te weerspiegelen.Minstens de helft van het kapitaal dient afkomstig te zijn uit de privé-sector. Een zelfde verhouding dient weerspiegeld te worden in de Raad van Bestuur; 5° een integrale aanpak voorstaan, waarbij een drieledige functie wordt ingevuld met name bedrijfsontwikkeling binnen de sociale economie, uitbouwen van een bedrijvencentrum voor ondernemingen in de sociale economie en het aanbieden van een intensieve managementondersteuning aan ondernemingen in de sociale economie gedurende hun startjaren; Onder bedrijfsontwikkeling wordt minstens begrepen : a) op een pro-actieve wijze de ontwikkeling van nieuwe arbeidsintensieve ondernemingen stimuleren die tegelijkertijd een toegevoegde waarde hebben op de lokale markt, marktconform zijn en duurzame werkgelegenheid creëren;b) het centraal aanspreekpunt zijn voor het genereren en ontwikkelen van ondernemingsideeën;c) het ontwikkelen van ondernemingsconcepten op eigen initiatief of in samenwerking met partners. Onder het uitbouwen van een bedrijvencentrum wordt minstens begrepen : a) het uitbouwen van een dienstverlening inzake het ter beschikking stellen van werkplaatsen, kantoren, gemeenschappelijke accommodatie of infrastructuur;b) het aanbieden van secretariaatsdiensten;c) het bieden van ad hoc managementondersteuning. Onder het aanbieden van een intensieve managementondersteuning wordt minstens begrepen : a) het invullen van bestuursmandaten;b) wekelijkse of tweewekelijkse bespreking van kerncijfers, human resources management, marketingacties;c) betrokkenheid bij en participatie aan belangrijke onderhandelingen.6° het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie heeft een subregionale inbedding en betrekt verschillende partners zoals lokale overheden, derden, sociale partners en ondernemers op een structurele manier;7° het management moet beschikken over de nodige expertise, zowel wat betreft bedrijfseconomische, maatschappelijke als netwerkingcapaciteiten;8° een goed onderbouwd ondernemingsplan dient de leefbaarheid van het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie aan te tonen;9° het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie bezorgt jaarlijks aan de administratie het jaarverslag van het voorbije werkjaar evenals de jaarplanning voor het lopende jaar;10° het jaarverslag bevat de registratie van de activiteiten van het voorbije werkjaar, het aantal ondernemingen die werden opgestart, het aantal arbeidsplaatsen die werden gecreëerd, de bereikte doelgroep, de financiële rekeningen, en andere door de minister bepaalde gegevens;11° in de jaarplanning omschrijft het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie de wijze waarop het in het lopende jaar de opdrachten en werkzaamheden zal realiseren en maakt zij een financiële prognose. HOOFDSTUK III. - Procedures
Art. 45.§ 1. Een aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de administratie. § 2. Deze aanvraag bevat een ondernemingsplan en een motivatie op welke manier aan de erkenningscriteria wordt voldaan.
Art. 46.De aanvraag wordt aan het advies onderworpen van het subregionaal tewerkstellingscomité in wiens ambtsgebied de vestigingsplaats van het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie zich bevindt. Het subregionaal tewerkstellingscomité brengt ten aanzien van de minister een gemotiveerd advies uit binnen de dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop de adviesaanvraag werd verstuurd. Indien de minister binnen deze termijn het advies van het subregionale tewerkstellingscomité niet heeft ontvangen wordt het geacht te zijn uitgebracht.
Art. 47.De aanvraag tot erkenning wordt overgemaakt aan het doorlichtingsteam, dat de aanvraag onderzoekt op elk van de erkenningscriteria vermeld in artikel 44 van dit besluit, op elk punt een exhaustieve uitleg met appreciatie geeft en binnen de dertig kalenderdagen hierover een rapport opstelt en overmaakt aan de administratie.
Art. 48.Het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité en het rapport van het doorlichtingsteam worden gebundeld door de administratie en voorgelegd aan de adviescommissie.
Art. 49.De adviescommissie formuleert een advies met betrekking tot de erkenning op basis van het voorliggend rapport van het doorlichtingsteam en het advies van het bevoegde subregionaal tewerkstellingscomité.
Art. 50.Aan de hand van het advies van het subregionaal tewerkstellingscomité, het eindrapport van het doorlichtingsteam en het advies van de adviescommissie beslist de minister om een regionaal incubatiecentra voor de sociale economie al dan niet te erkennen.
Art. 51.§ 1. De minister betekent zijn beslissing aan het regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie. § 2. Hij deelt deze beslissing mee aan het subregionaal tewerkstellingscomité, aan het doorlichtingsteam en aan de adviescommissie sociale economie en motiveert wanneer het advies niet werd gevolgd of geacht werd te zijn uitgebracht. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Art. 52.Een erkend regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie ontvangt jaarlijks een bedrag van maximaal 5 000 000 BEF ter delging van de loon-en werkingskosten voor de opdracht bedrijfsontwikkeling binnen de sociale economie en voor de intensieve managementondersteuning zoals bepaald in artikel 44, 5° van dit besluit.
Art. 53.Als wordt vastgesteld dat het erkend regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie niet meer aan de vereiste erkenningscriteria voldoet, beroep doet op een dubbele financiering, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken en de uitgekeerde subsidies terugvorderen.
TITEL IV. - Adviesbureaus in de sociale economie HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 54.Voor de toepassing van Titel IV van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° ondernemingen in de sociale economie : ondernemingen die tegelijkertijd a) behoren tot één van de volgende categorieën : - invoegbedrijven zoals bedoeld in Titel II, hoofdstuk II van dit besluit; - invoegafdelingen zoals bedoeld in Titel II, hoofdstuk III van dit besluit; - sociale werkplaatsen zoals bedoeld in het decreet van 14 juli 1998 inzake de sociale werkplaatsen; - door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest erkende kringloopcentra; - sociale verhuurkantoren erkend bij besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1997 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren; - coöperatieve vennootschappen in de eerste graad, erkend door de Nationale Raad voor Coöperatie; - vennootschappen met sociaal oogmerk zoals ingesteld bij wet van 13 april 1995 tot wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen, inzonderheid artikel 164bis; b) over een exploitatiezetel beschikken in het Vlaamse Gewest;c) het charter van de meerwaardeneconomie onderschrijven zoals bedoeld in artikel 2, 4° van dit besluit. De minister kan de onder subletter a) vermelde categorieën uitbreiden of beperken. 2° startende ondernemingen in de sociale economie : de personen, natuurlijke of rechtspersonen, die nog niet behoren tot één van de categorieën vermeld onder artikel 54, 1°, a van dit besluit en die ernstig overwegen zich op grond van een door te voeren haalbaarheidstudie te vestigen als een onderneming in de sociale economie, zoals bepaald in artikel 54, 1° van dit besluit;3° bedrijfsadvies : geschreven stukken die specifieke, waardevolle en toekomstgerichte raadgevingen en aanbevelingen inhouden.Zij bestaan uit een analyse van de probleemstelling, een eigenlijk advies en een implementatieluik; 4° haalbaarheidstudie : een specifiek bedrijfsadvies gericht op het evalueren van de geplande ondernemersactiviteit binnen de sector van de sociale economie. Deze studie omvat het opstellen van een ondernemingsplan en een marktevaluatie. Onder ondernemingsplan wordt verstaan : het plan voor het opstarten van de onderneming, meer bepaald de studie van de optimale rechtsvorm, de nodige investeringen, de financiering, de promotie, het personeel en een bepaling van de minimaal te realiseren omzet. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 55.De minister kan binnen de perken van het begrotingskrediet adviesbureaus in de sociale economie erkennen.
Art. 56.Om als adviesbureau in de sociale economie erkend te worden dient men aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° een juridische vorm met rechtspersoonlijkheid aannemen;2° het geven van advies en begeleiding aan initiatieven in de sociale economie staat ingeschreven in het maatschappelijk doel of behoort tot de expertise van het adviesbureau;3° het adviesbureau moet voldoende vertrouwd zijn met de specificiteit van de sector van de sociale economie.Het adviesbureau of een bij haar tewerkgestelde consulent kan minstens 3 jaar ervaring voorleggen op het vlak van adviesverlening in minstens twee domeinen zoals bepaald in artikel 64, 1° tot en met 6° van dit besluit. Die ervaring en deskundigheid moet worden onderbouwd door vijf overeenkomsten en bedrijfsadviezen. Drie van die overeenkomsten en bedrijfsadviezen dienen maximaal twee jaar voor de erkenningsaanvraag te zijn afgeleverd; 4° de adviesverstrekking dient te gebeuren op een professioneel georganiseerde manier;5° het vertrouwelijk karakter van de bedrijfsgegevens dient te worden gerespecteerd en gegarandeerd;6° beschikken over een vestiging in het Vlaamse Gewest met een permanent secretariaat of indien de maatschappelijke zetel buiten het Vlaamse Gewest is gevestigd een adres in het Vlaamse Gewest aanduiden waar alle gegevens nodig voor de controle op de uitvoering van de maatregel ter beschikking zijn;7° een natuurlijke persoon of rechtspersoon aanduiden verantwoordelijk voor de financiële verrichtingen van deze maatregel.
Art. 57.De minister bepaalt op voorstel van de sector van de adviesbureaus van de sociale economie en na advies van de adviescommissie de gedragscode en kwaliteitsnormen. HOOFDSTUK III. - Procedure
Art. 58.§ 1. Voor de erkenningaanvraag wordt een dossier ingediend bij de administratie, waaruit blijkt dat aan de voorwaarden vermeld in artikel 56 van dit besluit voldaan is. § 2. De administratie stuurt het dossier door aan de raad van bestuur van het VIZO die binnen de dertig kalenderdagen een advies bezorgt aan de administratie. § 3. Dit advies wordt voorgelegd aan de adviescommissie, op basis waarvan deze een advies formuleert aan de minister. § 4. Aan de hand van het advies van het VIZO en het advies van de adviescommissie beslist de minister om een adviesbureau in de sociale economie al dan niet te erkennen. § 5. De minister betekent zijn beslissing aan het adviesbureau; hij deelt zijn beslissing mee aan de raad van bestuur van het VIZO en aan de adviescommissie.
Art. 59.Als wordt vastgesteld dat het adviesbureau in de sociale economie niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet, beroep doet op een dubbele financiering, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken. HOOFDSTUK IV. - Financiële tegemoetkoming bij adviesverlening door een erkend adviesbureau in de sociale economie Afdeling I. - Basisopvolging
Art. 60.§ 1. Invoegbedrijven en sociale werkplaatsen kunnen volgens de voorwaarden van dit besluit beroep doen op een basisopvolgingspakket aangeboden door een erkend adviesbureau in de sociale economie. Zij kiezen hiertoe een adviesbureau in de sociale economie uit een lijst met erkende adviesbureaus, die door de administratie ter beschikking wordt gesteld. § 2. Dit basisopvolgingspakket wordt jaarlijks aangeboden aan elk invoegbedrijf tot één jaar na de periode dat zij invoegsubsidies ontvangt.
Dit basisopvolgingspakket wordt jaarlijks aangeboden aan elke sociale werkplaats in de eerste vier jaar na erkenning. § 3. Deze basisopvolging is een sterkte zwakte-analyse. Ze omvat zowel een bedrijfseconomische en organisatorische analyse als een analyse op het vlak van de inhoudelijke criteria die in de respectievelijke regelgevingen worden bepaald evenals aanbevelingen op deze terreinen.
Ze is bedoeld als instrument ter verbetering van het functioneren als invoegbedrijf of als sociale werkplaats. § 4. De basisopvolging kan niet gebeuren door een adviesbureau dat reeds een intensieve begeleiding van de onderneming op zich neemt. § 5. Het adviesbureau bezorgt een uitgebreid rapport aan het invoegbedrijf of de sociale werkplaats. Na bespreking ervan met de respectievelijke verantwoordelijke binnen de sociale werkplaats en het invoegbedrijf wordt een samenvattend rapport bezorgd aan de administratie.
Art. 61.§ 1. Een erkend adviesbureau in de sociale economie ontvangt voor elke basisopvolging zoals bepaald in artikel 60 van dit besluit 60 000 BEF. § 2. Hiertoe bezorgt het adviesbureau op kwartaalbasis een overzicht van de invoegbedrijven en de sociale werkplaatsen die op de basiopvolging beroep deden en het te ontvangen bedrag dat daarmee overeenstemt. Afdeling II. - Ad hoc adviesverlening door een erkend adviesbureau in
de sociale economie
Art. 62.§ 1. Ondernemingen in de sociale economie kunnen een financiële tegemoetkoming krijgen bij een ad hoc adviesverlening overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit door een erkend adviesbureau in de sociale economie. Deze financiële tegemoetkoming kan in een periode van vijf jaar tweemaal worden toegekend. § 2. Startende ondernemingen in de sociale economie kunnen éénmalig overeenkomstig de voorwaarden van dit besluit een financiële tegemoetkoming krijgen bij een haalbaarheidstudie uitgevoerd door een erkend adviesbureau in de sociale economie.
Art. 63.De onderneming in de sociale economie of de startende onderneming in de sociale economie kiest het adviesbureau in de sociale economie dat ze wenst te raadplegen uit een lijst met erkende adviesbureaus. De administratie stelt deze lijst ter beschikking.
Art. 64.De adviezen kunnen betrekking hebben op de volgende domeinen van bedrijfsvoering : 1° human resources management en interne organisatie gericht op kansengroepen, participatief ondernemen, evenredige participatie en management van diversiteit;2° ondersteuning bij het implementeren van een managementstrategie waarbij zowel maatschappelijke als economische doelstellingen worden nagestreefd;3° social auditing en multi-stakeholdersbenadering;4° sociale kosten-baten analyse;5° ontwikkeling en opvolging van missieverklaring;6° ondersteuning bij de ontwikkeling van initiatieven in de nieuwe diensteneconomie;7° ondersteuning bij de opmaak van een ondernemingsplan;8° haalbaarheidsonderzoek;9° financieel en boekhoudkundig beleid;10° communicatie- en marketingbeleid.
Art. 65.De steun kan niet gecumuleerd worden met andere vormen van steunverlening voor dezelfde opdracht.
Art. 66.§ 1. De financiële tegemoetkoming van het Vlaamse Gewest in het optreden van het erkend adviesbureau voor de sociale economie bedraagt maximaal 50 % van de advieskosten, met een maximum van 300 000 BEF per bedrijfsadvies. § 2. Voor startende ondernemingen in de sociale economie en haalbaarheidstudies die leiden tot oprichting van een onderneming bedraagt de financiële tegemoetkoming van het Vlaamse Gewest maximaal 75 % van de advieskosten met een maximum van 300 000 BEF per bedrijfsadvies.
Voor haalbaarheidstudies die niet leiden tot de oprichting van een onderneming in de sociale economie bedraagt de financiële tegemoetkoming van het gewest maximaal 50 % van de advieskosten met een maximum van 100 000 BEF per bedrijfsadvies.
Art. 67.Als de overeenkomst tussen de onderneming in de sociale economie en het erkend adviesbureau in de sociale economie, in de loop van de uitvoeringsperiode wordt verbroken, wordt de financiële tegemoetkoming toegekend in verhouding tot de al geleverde prestaties.
Art. 68.§ 1. De aanvraag om een financiële tegemoetkoming te krijgen wordt ingediend bij de administratie. § 2. De aanvraag dient gelijktijdig aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° de aanvraag bestaat uit de overeenkomst onderneming-erkend adviesbureau in de sociale economie, een aanvraagformulier in tweevoud, een door de onderneming in de sociale economie op eer ondertekend charter van de meerwaardeneconomie zoals bedoeld in artikel 2, 4° van dit besluit en het bewijs van erkenning van het adviesbureau.De minister bepaalt de vereisten van het aanvraagformulier; 2° in de overeenkomst dient het erkend adviesbureau in de sociale economie een raming van de advieskosten te maken.Tevens dient bedongen te worden dat de onderneming enkel het niet-subsidieerbare deel van de geraamde advieskosten als voorschot aan het erkend adviesbureau in de sociale economie kan betalen; 3° de aanvraag wordt ingediend bij de administratie uiterlijk 60 kalenderdagen na ondertekening van de overeenkomst onderneming-erkend adviesbureau in de sociale economie;4° de aanvraag wordt ingeleid door de ondernemer en medeondertekend door het erkend adviesbureau in de sociale economie.
Art. 69.§ 1. De financiële tegemoetkoming van het Vlaamse Gewest in het optreden van de erkende adviesbureaus in de sociale economie wordt in één schijf betaald aan het respectievelijke adviesbureau na indiening van de in artikel 68, § 2 van dit besluit bepaalde stukken. § 2. Bij het beëindigen van de adviesopdracht sturen de onderneming en het adviesbureau, in onderlinge samenspraak, volgende stukken aan de administratie : 1° een door de onderneming ondertekend aanvraagformulier zoals bepaald in artikel 68, § 2, 1° van dit besluit;2° het adviesrapport en de stand van zaken van het implementatieplan;3° het bewijs van betaling van het aandeel van de onderneming in de advieskosten;4° het bewijs van gemaakte kosten;als subsidiabele kosten worden beschouwd : de werkelijk verschuldigde honoraria en de reiskosten van het adviesbureau.
Het erkend adviesbureau in de sociale economie heeft de eindverantwoordelijkheid voor het bezorgen van deze stukken aan de administratie.
TITEL V. - Het doorlichtingsteam HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 70.§ 1. Het doorlichtingsteam wordt samengesteld uit minstens twee verschillende erkende adviesbureaus in de sociale economie. § 2. Het doorlichtingsteam dient zo samengesteld dat de leden van het team als werkingsterrein het hele Vlaamse Gewest bestrijken.
Art. 71.De minister erkent het doorlichtingsteam. HOOFDSTUK II. - Opdracht
Art. 72.§ 1. Het doorlichtingsteam heeft volgende taken : 1° het toetsen van de aanvragen van invoegbedrijven, invoegafdelingen en regionale incubatiecentra voor de sociale economie op de erkenningscriteria;2° het geven van een advies aan de adviescommissie betreffende al dan niet erkenning;3° het toetsen van uitbreidingsvragen en andere vragen van erkende invoegbedrijven, erkende invoegafdelingen en erkende incubatiecentra waarvoor het doorlichtingsteam een advies dient te verstrekken aan de minister en geven van een advies hieromtrent;4° het geven van eerstelijnsinformatie aan geïnteresseerde ondernemingen;5° het signaleren van knelpunten aan de minister. § 2. Het doorlichtingsteam kan deze opdrachten enkel vervullen met de medewerking van alle leden van het team. Dit betekent dat iedere vervulde opdracht dient te worden goedgekeurd door alle in het doorlichtingsteam opgenomen erkende adviesbureaus voor de sociale economie. HOOFDSTUK III. - Procedure
Art. 73.§ 1. Voor de erkenningsaanvraag wordt een dossier ingediend bij de administratie, waaruit blijkt dat aan de voorwaarden vermeld in artikel 70 van dit besluit voldaan is en waarin wordt toegelicht op welke wijze de opdracht vermeld in artikel 72, § 1 van dit besluit zal worden vervuld. § 2. De minister betekent zijn beslissing aan het doorlichtingsteam. HOOFDSTUK IV. - Subsidiëring
Art. 74.§ 1. Het doorlichtingsteam ontvangt een bedrag van 20 000 BEF per intakegesprek en eerste ruwe doorlichting van een kandidaat-werkgever gebaseerd op een door de kandidaat-werkgever ingediend inlichtingenformulier. In dit intakegesprek en eerste ruwe doorlichting wordt onderzocht of het opstarten van een invoegbedrijf haalbaar is en welke verdere stappen hiertoe moeten ondernomen worden. § 2. Het doorlichtingsteam ontvangt een bedrag van 60 000 BEF per advies uitgebracht ten aanzien van de adviescommissie zoals bepaald in artikel 72, § 1, 2° van dit besluit. § 3. Het doorlichtingsteam ontvangt een bedrag van 40 000 BEF per advies voor een uitbreidingsaanvraag, zoals bepaald in artikel 72, § 1, 3° van dit besluit.
Art. 75.Het doorlichtingsteam bezorgt aan de administratie per betrokken adviesbureau per kwartaal een overzicht van de invoegbedrijven, de invoegafdelingen en de regionale incubatiecentra voor de sociale economie die werden doorgelicht en het te ontvangen bedrag dat daarmee overeenstemt.
Art. 76.Als wordt vastgesteld dat het doorlichtingsteam in de sociale economie niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet, beroep doet op een dubbele financiering, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken.
TITEL VI. - Maatschappelijk verantwoord ondernemerschap
Art. 77.De minister verleent binnen de perken van het begrotingskrediet subsidies voor de ondersteuning van projecten die de uitbouw van het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in Vlaanderen bevorderen.
Art. 78.De projecten dienen een belangrijk multiplicatoreffect te hebben, de economie te versterken en te voldoen aan minstens één van de volgende criteria : 1° verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van know-how en ervaring op het vlak van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering via het uitwerken en verankeren van een opleiding in Vlaanderen, het binnenhalen van internationale expertise en benchmarking;2° ontwikkelen van instrumenten en dienstverlening op het vlak van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering;3° het verspreiden van « best practices » op ruime schaal en het uitwerken van sensibiliserende acties betreffende de toepassing van sociale en ethische accounting, auditing en rapportering vanuit de stakeholders benadering.
Art. 79.§ 1. Er wordt een stuurgroep opgericht waarvan de samenstelling bepaald wordt door de minister. § 2. De stuurgroep beoordeelt de voorgestelde projecten op basis van de criteria zoals bepaald in artikel 78 en volgt de projecten zoals bepaald in artikel 77 van dit besluit op.
TITEL VII. - Adviescommissie Sociale Economie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 80.Er wordt een adviescommissie sociale economie samengesteld.
Deze adviescommissie wordt erkend als adviesorgaan binnen de sector van de sociale economie. HOOFDSTUK II. - Samenstelling
Art. 81.§ 1. De adviescommissie wordt samengesteld uit stemgerechtigde en niet-stemgerechtigde leden. § 2. Stemgerechtigde leden zijn een vertegenwoordiger van de minister, een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor het Economisch Beleid, een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor de Financiën en de Begroting, drie vertegenwoordigers van de meest representatieve werkgeversorganisaties en drie vertegenwoordigers van de meest representatieve werknemersorganisaties. § 3. Niet-stemgerechtigde leden zijn een vertegenwoordiger van VOMEC, een vertegenwoordiger van het doorlichtingsteam, een vertegenwoordiger van het Waarborgfonds, een vertegenwoordiger van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, een vertegenwoordiger van de administratie, een vertegenwoordiger van het VIZO en een vertegenwoordiger van de administratie Economie van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. § 4. De vertegenwoordiger van de minister neemt het voorzitterschap waar. Een personeelslid van de administratie fungeert als secretaris. § 5. In de adviescommissie wordt een consensus nagestreefd. Bij ontstentenis hiervan wordt een meerderheids- en minderheidsstandpunt medegedeeld. HOOFDSTUK III. - Opdracht
Art. 82.§ 1. De adviescommissie heeft als opdracht, op vraag van de administratie, een advies te verstrekken aan de minister inzake de aanvragen tot erkenning als invoegbedrijf, als invoegafdeling, als regionaal incubatiecentrum voor de sociale economie of als adviesbureau in de sociale economie; zij adviseert de minister met betrekking tot het aanduiden van de kansengroepen zoals bepaald in artikel 2, 3° van dit besluit. § 2. De minister kan de opdracht van de adviescommissie uitbreiden.
TITEL VIII. - Vlaams participatiefonds voor de sociale economie HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 83.De minister erkent een Vlaams participatiefonds voor de sociale economie. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 84.Om als Vlaams participatiefonds voor de sociale economie te worden erkend, dient aan volgende voorwaarden te worden voldaan : 1° het fonds neemt een vennootschapsvorm aan;2° het doel van het fonds is kleine en middelgrote ondernemingen binnen de meerwaardeneconomie een optimale kans te geven om een onderneming op te starten of verder uit te bouwen door hen tijdelijk een eigen vermogen ter beschikking te stellen gekoppeld aan een actieve bestuurdersrol;3° het fonds stelt risicokapitaal ter beschikking in de vorm van tijdelijke minderheidsparticipaties en achtergestelde financieringen;4° in het fonds participeren zowel actoren van de sociale economie, de privé-sector als de Vlaamse overheid.De overheid participeert voor maximaal 27 000 000 BEF in het kapitaal en voor maximaal één derde van het kapitaal; 5° het fonds heeft een regionale inbedding via regionale ankerpunten. Dit kan zich vertalen in een gestructureerde samenwerking met regionale incubatiecentra en andere regionale actoren of overheden; 6° de nodige deskundigheid is aanwezig voor het management en financieel beheer van het fonds;
Art. 85.§ 1. Het Vlaams participatiefonds voor de sociale economie bezorgt elk jaar tegen eind mei een jaarverslag en jaarplanning aan de minister, die hierover rapporteert aan de Vlaamse regering. § 2. In de jaarplanning wordt omschreven op welke wijze het in het lopende jaar de opdrachten en werkzaamheden zal realiseren evenals een financiële prognose. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Art. 86.Een jaarlijkse subsidie van maximaal 3 000 000 BEF wordt toegekend ter delging van loon- en werkingskosten van het fonds.
Art. 87.Als wordt vastgesteld dat het Vlaams participatiefonds voor de sociale economie niet meer aan de vereiste voorwaarden voldoet, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken.
TITEL IX. - Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie HOOFDSTUK I. - Erkenning
Art. 88.De minister erkent een Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie (VOMEC) met als doel te komen tot een optimalisering van de uitbouw van een meerwaardeneconomie in Vlaanderen.
Art. 89.Dit Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie moet aan volgende criteria voldoen : 1° het telt minimaal 60 leden die actief zijn in de meerwaardeneconomie. Deze omvatten de verschillende actoren in de meerwaardeneconomie : organisaties, ondernemingen, regionale incubatiecentra voor de sociale economie, erkende adviesbureaus in de sociale economie, wetenschappelijk personeel, koepelorganisaties en andere actoren vertrouwd met de specificiteit van de sector; 2° de statuten garanderen een democratische werking van het overleg;3° de vorm van een vzw aannemen. HOOFDSTUK II. - Opdracht
Art. 90.Dit Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie neemt minstens volgende taken op zich : 1° het verdiepen van de visie omtrent de meerwaardeneconomie;2° het vergroten van het inzicht in de praktijk en impact van de meerwaardeneconomie;3° het aantrekken van de band tussen het regulier circuit en de sociale economie;4° de sensibilisering en verruiming van de kennis op het vlak van de principes van de meerwaardeneconomie naar het bedrijfsleven en de consumenten;5° het signaleren van knelpunten en onderzoeksbehoeften op dit vlak en stimuleren van interdisciplinaire samenwerking;6° de ervaringsuitwisseling en afstemming bevorderen tussen de diverse actoren actief op het vlak van de meerwaardeneconomie;7° het stimuleren en bewaken via zelfregulering van kwaliteitscriteria van de adviesbureaus in de sociale economie, de regionale incubatiecentra voor de sociale economie en de bedrijven actief in de sociale economie;8° het stimuleren van samenwerkingen tussen de verschillende actoren in de meerwaardeneconomie onder meer op het vlak van ervarings- en kennisuitwisseling;9° het formuleren van standpunten inzake problemen met betrekking tot de concrete toepassing van de regelgeving;10° het komen tot gezamelijke inzichten met betrekking tot de betreffende regelgeving die ter kennis worden gebracht aan de Vlaamse regering.
Art. 91.§ 1. Het Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie bezorgt elk jaar tegen eind mei een jaarverslag en jaarplanning aan de minister. § 2. Het jaarverslag bevat de doelstellingen en statuten van de vzw, de acties die werden ondernomen in het voorbije werkjaar, de ledenlijst, de financiële rekeningen, en andere door de minister bepaalde gegevens. § 3. De jaarplanning omvat een omschrijving van de wijze waarop het overleg in het lopende jaar de opdrachten en werkzaamheden zal realiseren en een financiële prognose. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring
Art. 92.Het Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie ontvangt jaarlijks een bedrag van maximaal 3 000 000 BEF ter delging van de loon- en werkingskosten in functie van het vervullen van de taken vermeld in artikel 90 van dit besluit.
Hierbij kunnen opdrachten worden uitbesteed zowel aan leden als aan niet-leden.
Art. 93.Als wordt vastgesteld dat het Vlaams overlegplatform voor de meerwaardeneconomie niet meer aan de vereisten zoals bepaald in artikel 90 van dit besluit, beroep doet op een dubbele financiering, als misbruiken worden vastgesteld of als blijk wordt gegeven van kennelijke onbekwaamheid, kan de minister de erkenning intrekken.
TITEL X. - Slot- en overgangsbepalingen
Art. 94.§ 1. Dit besluit vervangt het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 zoals gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1999 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven.
Onverminderd bovenvermelde bepaling blijft de toekenning van de premie voor een definitieve vervanger in dienst vóór de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 4, vierde lid van het het besluit van de Vlaamse regering van 10 november 1998 zoals gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1999 houdende doorvoering van experimenten in verband met invoegbedrijven gelden. § 2. Invoegbedrijven erkend vóór 1 januari 1999 worden geacht erkend te zijn volgens de voorwaarden van dit besluit met uitzondering van de vaststelling en uitbetaling van de premie voor de invoegwerknemers toegekend vóór 1 januari 1999. Voor de vaststelling en uitbetaling van de premie blijft artikel 3, §§ 1 en 2 van het ministerieel besluit van 22 december 1994 onverkort gelden.
Onverminderd bovenvermelde bepaling blijft de toekenning van de premie voor een definitieve vervanger in dienst vóór de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994, gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 december 1999, gelden.
Art. 95.De artikelen 1 en 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 houdende doorvoering van experimenten in verband met de invoegbedrijven worden opgeheven uitgezonderd wat betreft de geldigheid van artikel 3, § § 1 en 2 van het ministerieel besluit van 22 december 1994 en wat betreft de geldigheid van artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994 zoals bepaald in artikel 93, § 2, 2de lid van dit besluit.
Het ministerieel besluit van 22 december 1994 in uitvoering van artikel 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 16 november 1994 zoals gewijzigd bij ministerieel besluit van 15 december 1999 wordt opgeheven met uitzondering van artikel 3, §§ 1 en 2 en artikel 4, vierde lid van het ministerieel besluit van 22 december 1994 zoals bepaald in artikel 93, § 2, 2de lid van dit besluit.
Art. 96.Tot op datum van de erkenning van het doorlichtingsteam zoals bepaald in artikel 71 van dit besluit vervult het Samenwerkingsverband Sociale Economie de opdrachten van het doorlichtingsteam zoals bepaald in artikel 72 van dit besluit.
Art. 97.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 98.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000.
Brussel, 8 september 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De minister van Werkgelegeheid en Toerisme R. LANDUYT De minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media D. VAN MECHELEN
Bijlage 1 Het refertebedrag wordt als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeeconomie.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De minister van Werkgelegeheid en Toerisme R. LANDUYT De minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media D. VAN MECHELEN