gepubliceerd op 12 februari 1999
Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen
8 DECEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 21 oktober 1997 op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, inzonderheid artikel 54: Gelet op het advies van de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud, gegeven op 3 april 1998.
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 12 mei 1998.
Gelet op het begrotingsakkoord gegeven op 8 december 1998.
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het regionaal landschap met het decreet van 21 oktober 1997 op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu een definitief karakter heeft gekregen. De continuïteit van de bestaande regionale landschappen die op contractuele proef draaien, wordt verzekerd door artikel 9, § 1 van dit besluit, dat met terugwerkende kracht uitwerking heeft vanaf 20 januari 1998;
Overwegende dat de noodzakelijke financiële middelen voor het werkingsjaar 1998 dienen te worden vastgelegd vóór 31 december 1998.
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.§ 1. Dit besluit regelt de voorlopige en definitieve erkenning, de organisatie, de werking, de betoelaging en de intrekking of schorsing van erkenning van regionale landschappen. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° bestuur: de administratieve entiteit van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap bevoegd voor het natuurbehoud;2° minister: het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is voor natuurbehoud;3° Regionaal Landschap: het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 54, § 1 van het decreet van 21 oktober 1997 op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. 4° werkingsgebied van het Regionaal Landschap: gebied waarbinnen een Regionaal Landschap actief is en dat zich duidelijk geografisch onderscheidt van de omgevende streken, met een minimum aaneengesloten oppervlakte van 30.000 ha, een typisch landschap, met een grote gaafheid en samenhang en/of cultuurhistorische waarde, een hoge actuele natuurwaarde en met grote mogelijkheden voor natuurontwikkeling en natuurgerichte recreatie en natuurgericht toerisme.
Voor dit gebied zullen de deelnemers van het samenwerkingsverband zich op actieve wijze inzetten binnen de doelstellingen van het decreet op natuurbehoud en het natuurlijk milieu. 5° doelgroepen: de doelgroepen zijn de maatschappelijke en bestuurlijke actoren die rechtstreeks gebruik maken van of bevoegdheden uitoefenen op het natuurlijk milieu en er een invloed op kunnen uitoefenen;6° initiatiefnemer: het provinciebestuur op wiens grondgebied het werkingsgebied van het Regionaal Landschap of het grootste gedeelte ervan gelegen is en/of de gemeentebesturen van minstens drie aaneengesloten gemeenten die geheel of gedeeltelijk tot het werkingsgebied van het Regionaal Landschap behoren en die aan de minister een verzoek tot voorlopige erkenning van een Regionaal Landschap richten. HOOFDSTUK II. - Opdracht en organisatie van regionale landschappen
Art. 2.In het werkingsgebied zijn de initiatieven van een Regionaal Landschap in het kader van het doelgroepenbeleid gericht op de bevordering en promotie van: 1° het streekeigen karakter;2° de natuurrecreatie: 3° de natuureducatie;4° het recreatief medegebruik;5° het natuurbehoud, zoals gedefinieerd in het decreet op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;6° het beheer, het herstel, de aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen. Hiertoe zal het samenwerkingsverband eigen initiatieven nemen.
Daarnaast ondersteunt het Regionaal Landschap initiatieven van deelnemers binnen het samenwerkingsverband of van derden of werkt ermee samen.
Art. 3.§ 1. Het bestuur is belast met de algemene toetsing, opvolging en het toezicht op de werking en de activiteiten van de regionale landschappen. § 2. Het Regionaal Landschap dient jaarlijks voor 1 maart een werkprogramma met begroting en een verslag van de activiteiten van het afgelopen jaar en afrekening van het voorbije boekjaar in. Hierin wordt aangegeven welke concrete bijdragen door het Regionaal Landschap en door elk van de in het Regionaal Landschap samenwerkende doelgroepen geleverd zijn aan elk van de onder artikel 2 opgesomde doelstellingen en wordt tevens gerapporteerd over de activiteiten zoals opgenomen in art. 4, § 6. Alle nodige bewijsstukken worden toegevoegd. Tevens toont het Regionaal Landschap aan hoe het draagvlak binnen het werkingsgebied versterkt wordt voor het decreet op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Het bestuur staat in voor de toetsing aan de erkenningscriteria voor de subsidiëring en de opvolging van die programmaonderdelen die door haar betoelaagd worden en beoordeelt de inpasbaarheid binnen het natuurbehoud. § 3. Door het bestuur wordt jaarlijks een evaluatieverslag opgemaakt, waarin wordt aangegeven in welke mate het Regionaal Landschap haar functie vervult en beantwoordt aan de erkenningscriteria, opgenomen in dit besluit. Dit evaluatieverslag wordt samen met het werkingsverslag uit het werkprogramma voor 15 april van elk kalenderjaar aan de MINA-raad en de Raad ter advies voorgelegd en doorgezonden aan de minister. Op grond van dit evaluatieverslag kan de minister overgaan tot het geven van aanbevelingen of in voorkomend geval het intrekken of opschorten van de erkenning. HOOFDSTUK III. - De voorlopige en definitieve erkenning van een Regionaal Landschap
Art. 4.§ 1. Om voorlopig en om definitief erkend te worden moet een Regionaal Landschap aan elk van de onderstaande bepalingen en criteria van dit artikel voldoen: 1° de rechtspersoonlijkheid bezitten;deze vereniging kan evenwel voor de uitvoering van haar doelstellingen een overeenkomst afsluiten met één of meer publiekrechtelijke rechtspersonen, lid van het regionaal landschap, met het oog op het administratieve en financiële beheer van het Regionaal Landschap. 2° een werkingsgebied hebben, zoals gedefinieerd in artikel 1, § 2, 4°;3° ten minste 2 jaar bestaan en aantoonbare activiteiten ontplooien, conform de doelstellingen zoals vermeld in artikel 2;4° voorgedragen worden door de Bestendige Deputatie van de provincie binnen dewelke het Regionaal Landschap haar werkingsgebied of het grootste gedeelte ervan heeft of door minstens 3 aanééngesloten gemeenten die geheel of gedeeltelijk tot het werkingsgebied van het Regionaal Landschap behoren. § 2. Deze rechtspersoonlijkheid moet beschikken over een Algemene Vergadering, waarvan volgende doelgroepen deel uit maken: 1° provincie en/of gemeenten;2° de conform het besluit van 3 juni 1992 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen erkende gewestelijke, regionale, of streekverenigingen en de erkende terreinbeherende natuurverenigingen, in zovere ze actief zijn binnen het werkingsgebied van het Regionaal Landschap en inzoverre ze wensen toe te treden en de doelstellingen van het Regionaal Landschap onderschrijven.3° in zoverre ze de doelstellingen van het Regionaal Landschap onderschrijven en zich engageren hiertoe als vereniging of binnen het samenwerkingsverband een actieve bijdrage te leveren, kunnen volgende verenigingen deel uit maken van de Algemene Vergadering: erkende landbouworganisaties, erkende verenigingen ter bevordering van toerisme en recreatie en erkende wildbeheers-eenheden.Deze verenigingen moeten actief zijn binnen het werkingsgebied van het Regionaal Landschap. § 3. Deze Algemene Vergadering kiest een Raad van Bestuur, waarin de in § 2 bedoelde doelgroepen vertegenwoordigd zijn. De Raad van Bestuur moet voor minstens 1/3 bestaan uit vertegenwoordigers van de provincie en/of gemeenten, minstens 1/3 bestaan uit vertegenwoordigers van verenigingen zoals genoemd in artikel 4 § 2, 2° inzoverre ze toegetreden zijn en bestaan uit vertegenwoordigers van verenigingen zoals genoemd in het artikel 4 § 2, 3°. § 4. Volgende personen kunnen, in zoverre zij actief zijn in het werkingsgebied, ambtshalve met een adviserende stem de vergaderingen van de Algemene Vergadering bijwonen: - de provinciale milieu ambtenaar; - een afgevaardigde van de afdeling Natuur; - een afgevaardigde van de afdeling Bos en Groen; - de inspecteur Landschappen van de afdeling Monumenten en Landschappen; - de milieuambtenaren van elk van de deelnemende gemeenten; - een vertegenwoordiger van de VLM indien in het betrokken gebied een landinrichting- of natuurinrichtingsproject- of een ruilverkaveling plaatsvindt; - een afgevaardigde van de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land-, en Waterbeheer (departement LIN); - een afgevaardigde van de administratie Land- en Tuinbouw (departement EWBL); - een afgevaardigde van Toerisme Vlaanderen. § 5. Volgende personen kunnen, ambtshalve met een adviserende stem de vergadering van de Raad van Bestuur bijwonen: - een afgevaardigde van de afdeling Natuur; - een afgevaardigde van de afdeling Bos en Groen; § 6. Om erkend te blijven dient een Regionaal Landschap jaarlijks minstens volgende activiteiten te organiseren: - minstens 2 maal een landschapskrant breed verspreiden in elk van de gemeenten gelegen binnen het werkingsgebied van het regionaal landschap en die ingaat op de initiatieven bedoeld in art 2; - minstens 3 vormingsactiviteiten organiseren of mee organiseren, waaraan telkens minstens 25 deelnemers participeren; - minstens 3 brede publieksactiviteiten met een brede maatschappelijke uitstraling organiseren of mee organiseren, waaraan telkens minstens 100 deelnemers participeren. - activiteiten en initiatieven ontplooien of actief ondersteunen die de participatie van de doelgroepen en de bevolking aan het beheer, het herstel, de aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen en het natuurbehoud in elk van de verschillende gemeenten van het werkingsgebied bevorderen.
Al deze activiteiten dienen te kaderen binnen de doelstellingen van dit besluit. § 7. Het Regionaal Landschap moet een boekhouding voeren, derwijze dat de aanwending van de subsidie van de Vlaamse Gemeenschap controleerbaar is.
De rekeningen worden jaarlijks door een erkend accountant geverifieerd; die hierover aan de Raad van Bestuur rapporteert; dit rapport vergezelt het verslag zoals bedoeld in art. 3, § 2.
Art. 5.Op het ogenblik van de aanvraag tot voorlopige erkenning moet een Regionaal Landschap aan volgende bijkomende voorwaarden voldoen, gestaafd met de nodige bewijsstukken: 1° een gemotiveerde aanduiding van de grenzen van het beoogde werkingsgebied van het voorgestelde Regionaal Landschap;2° een beslissing van de Bestendige Deputatie van de provincie binnen dewelke het werkingsgebied van het Regionaal Landschap of het grootste gedeelte ervan of van gemeenteraden van minstens 3 aaneengesloten gemeenten, die geheel of gedeeltelijk tot het werkingsgebied behoren. Deze beslissing omvat de goedkeuring van volgende onderdelen: de doelstellingen, de participatie in het samenwerkingsverband en de ondersteuning van het Regionaal Landschap; 3° een werkprogramma met begroting, conform artikel 3 § 2 van dit besluit voor de duur van de voorlopige erkenning.
Art. 6.§ 1. Om een voorlopige erkenning respectievelijk een definitieve erkenning te verkrijgen zendt de initiatiefnemer respectievelijk het voorlopig erkend Regionaal Landschap met een per post aangetekend schrijven een verzoek tot voorlopige erkenning respectievelijk tot definitieve erkenning aan de minister.
De minister vraagt binnen de maand na ontvangst van het aangetekend schrijven aan de Gewestelijke MiNa-raad -hierna MiNa-raad genoemd-, de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud, de administratie bevoegd voor natuur en aan de gemeenten of provincie, in zoverre zij geen initiatiefnemer zijn een advies te formuleren binnen de twee maanden.
Het bestuur verzamelt de adviezen en stuurt binnen de 4 maanden na de datum van de ontvangst van het aangetekend schrijven deze adviezen samen met een eindadvies aan de minister.
Op basis van dit advies neemt de minister, een beslissing tot voorlopige erkenning of definitieve erkenning of tot weigering van de aanvraag en deelt die binnen 6 maanden na de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven mee aan de initiatiefnemer of het voorlopig erkende regionale landschap. Een afwijzing van de aanvraag tot voorlopige erkenning respectievelijk definitieve erkenning wordt met redenen omkleed. § 2. Bij ontstentenis van beslissing betreffende de aanvraag tot voorlopige erkenning binnen de zes maanden na de datum van de ontvangst van het aangetekend schrijven kan de aanvrager een rappelbrief toezenden. Indien na het verstrijken van de 45 ste dag na het verzenden van de rappelbrief geen beslissing is genomen wordt de aanvraag geacht te zijn goedgekeurd. § 3. Bij ontstentenis van beslissing betreffende de aanvraag tot definitieve erkenning binnen de 6 maanden na de datum van ontvangst van de aanvraag tot erkenning, wordt de voorlopige erkenning met 1 jaar verlengd.
Ten laatste 18 maanden na de ontvangst van het aangetekend schrijven van de aanvraag tot definitieve erkenning wordt door de minister een definitieve beslissing genomen over de erkenning. § 4. De voorlopige erkenning van een Regionaal Landschap geldt voor een periode van 3 jaar, eventueel uitgebreid met een periode van één jaar ingevolge artikel 6, § 3.
De aanvraag tot definitieve erkenning van een Regionaal Landschap gebeurt ten vroegste 2 jaar na de voorlopige erkenning.
De definitieve erkenning van een Regionaal Landschap gaat pas in nadat de periode van voorlopige erkenning volledig verstreken is. § 5. De definitieve erkenning van een Regionaal Landschap geldt voor een periode van 6 jaar of tot haar intrekking.
Een hernieuwing van een erkenning als Regionaal Landschap, na een periode van 6 jaar, kent dezelfde procedure als een aanvraag tot definitieve erkenning. HOOFDSTUK IV. - Subsidies van voorlopig en definitief erkende Regionale Landschappen
Art. 7.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse regering financiële middelen voorzien voor de voorlopig en definitief erkende regionale landschappen. Deze financiële middelen omvatten een jaarlijkse toelage die de personeels- en werkingsmiddelen omvat.
De aanvragen gebeuren door de Raad van Bestuur van het Regionaal Landschap. Het werkprogramma met een begroting en het verslag van de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, samen met de rekening over het afgelopen werkjaar, worden als verantwoording bij de subsidieaanvraag ingediend bij het bestuur voor 1 maart van het werkjaar. Het werkjaar loopt van 1 januari tot 31 december.
Art. 8.§ 1. De jaarlijkse subsidie van het Vlaamse Gewest bedraagt maximaal 2.500.000 BEF voor een voorlopig erkend en 3.750.000 BEF voor een definitief erkend Regionaal Landschap. Dit wordt in volgende schijven worden betaald : - 40 % verminderd of vermeerderd met het saldo van de afrekening van het voorbije jaar bij de indiening van het werkprogramma conform art. 3 § 2. - 40 % na de afsluiting van de evaluatie bedoeld in art. 3 § 3. - 20 % in de loop van het 3de trimester. § 2. Dit maximum bedrag wordt vermeerderd met 1.250.000 BEF indien de oppervlakte van het werkingsgebied van het Regionaal Landschap meer dan 45.000 ha bedraagt en aan alle bepalingen van art. 4 en 5 voldaan is. 3 De jaarlijkse subsidie van het Vlaams Gewest wordt beperkt tot maximaal 60 % van de totaal bewezen kosten, evenwel zonder de in Art. 8 § 1 en § 2 genoemde maxima te overschrijden en met uitsluiting van reservevorming en uitgaven die geactiveerd moeten worden. Minstens 75 % van deze bewezen kosten dienen personeelskosten te zijn.
Ingeval bij wijze van voorschot reeds meer uitbetaald is dient het teveel vereffend te worden terugbetaald op het ogenblik van de rekening aflegging bij de 1° schijf. § 4 De genoemde maximum bedragen worden jaarlijks aangepast aan de index van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. HOOFDSTUK V. - Bijzondere bepalingen
Art. 9.§ 1. De reeds bestaande initiatieven van Regionale Landschappen, opgenomen in bijlage 1 van dit besluit worden met ingang van 20.01.1998 voorlopig erkend voor een periode van max. 2 jaar, indien voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 4 en 5, met uitzondering van de bestaansduur, de rechtspersoonlijkheid en de samenstelling van de Algemene Vergadering en de Raad van Bestuur. De minimum oppervlakte zoals voorzien in art. 1 § 2 ten 4° wordt in deze overgangsperiode herleid tot 20.000 ha. Binnen deze periode dient de aanvraag gedaan worden tot definitieve erkenning of kan de voorlopige erkenning, conform de procedure van artikel 6 maximaal één maal verlengd worden. § 2. Voor de initiatieven van bijlage 2 geldt art. 9 § 1 met ingang van 01.01.1999. § 3. De bestaande initiatieven, zoals opgenomen in bijlage 1 en 2 van dit besluit mogen voor de eerste definitieve erkenningsperiode als Regionaal Landschap afwijken van art. 4, § 3, op voorwaarde dat de Algemene Vergadering bij meerderheid binnen de in art. 4, § 2, 1e en 2e lid genoemde leden hiermee instemt. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 10.De minister beslist de voorlopige of definitieve erkenning op te schorten of in te trekken indien blijkt dat deze werd verkregen op grond van valse verklaringen en documenten of indien het Regionaal Landschap de voorwaarden gesteld in dit besluit niet naleeft. Het betrokken Regionaal Landschap wordt van deze beslissing op de hoogte gesteld door het bestuur via een per post aangetekend schrijven.
Het betrokken Regionaal Landschap heeft geen recht op toelage voor de periode binnen dewelke de erkenning wordt opgeschort.
Het betrokken Regionaal Landschap heeft geen recht op enige toelage voor het kalenderjaar waarin de erkenning werd ingetrokken en is gehouden tot de onmiddellijke terugbetaling van de reeds uitbetaalde toelage van het lopende kalenderjaar, overeenkomstig artikel 57, eerste lid, 1, van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op1 juli 1991.
Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 20 januari 1998.
Art. 12.De Vlaamse minister bevoegd voor het natuurbehoud is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 december 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS
Bijlage I Reeds bestaande regionale landschappen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS
Bijlage II In oprichting zijnde Regionaal Landschap.
Meetjesland Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS