gepubliceerd op 23 mei 2011
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit wat betreft de invoering van duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa en de garanties van oorsprong
8 APRIL 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit wat betreft de invoering van duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa en de garanties van oorsprong
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere
wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
08/08/1980
pub.
11/12/2007
numac
2007000980
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits
sluiten betreffende de hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het Energie decreet van 8 mei 2009Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/05/2009 pub. 06/07/2009 numac 2009035588 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van het decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet sluiten, artikel 7.1.3, 7.1.4 en 7.1.5, § 4, eerste lid;
Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 september 2010;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 3 februari 2011;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 26 januari 2011;
Gelet op het advies van de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt, gegeven op 1 februari 2011;
Gelet op advies 49.268/3 van de Raad van State, gegeven op 8 maart 2011, met toepassing van artikel 84, § 3, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6.1.12/1 ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 6.1.12/1, § 1. Voor productie-installaties die elektriciteit opwekken uit biomassa wordt een massabalanssysteem gehanteerd dat : 1° toelaat leveringen van grondstoffen of biomassastromen met verschillende kenmerken te mengen;2° vereist dat informatie over de kenmerken en omvang van de leveringen, vermeld in punt 1°, aan het mengsel toegewezen blijven;en 3° ervoor zorgt dat de som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald dezelfde kenmerken heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel werden toegevoegd. Aan de hand van dit massabalanssysteem wordt aan de VREG aangetoond : 1° dat de in de installatie gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria van toepassing op die biomassa, zoals bedoeld in artikel 6.1.16, § 1/1; 2° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik van de utiliteitsvoorzieningen die nodig zijn om die biomassa voor elektriciteitsopwekking geschikt te maken, zoals bedoeld in artikel 6.1.13, § 2; en 3° het elektriciteitsverbruik of het equivalente elektriciteitsverbruik voor het transport van die biomassa, zoals bedoeld in artikel 6.1.12. » § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, werkt nadere regels uit voor de manier waarop op onafhankelijke wijze moet worden geauditeerd dat aan de duurzaamheidscriteria vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1, is voldaan.
Tijdens die audits wordt minstens controle uitgevoerd op de volgende aspecten : 1° de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en fraudebestendigheid van de door de marktpartijen gebruikte systemen;2° de frequentie en methode van de monsterneming;3° de accuraatheid van de gegevens. Het auditverslag rapporteert over de mate waarin is voldaan aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1. Tevens bevat het auditverslag passende en relevante informatie over maatregelen ter bescherming van bodem, water en lucht, voor herstel van aangetast land, en ter voorkoming van overmatig watergebruik in gebieden waar water schaars is. »
Art. 2.In artikel 6.1.14, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 3° worden de woorden « waaronder de productieplaats, het nominale vermogen, de datum van indienstname en de steun die voor de productie-installatie werd ontvangen » vervangen door de woorden « waaronder de identiteit, de locatie, het type productie-installatie, het nominaal vermogen, de datum van indienstname, of en in welke mate de productie-installatie investeringssteun heeft gekregen, of en in welke mate de energiehoeveelheid op enige andere manier steun heeft gekregen uit een nationale steunregeling, en het type steunregeling. »; 2° er wordt een punt 9° toegevoegd dat luidt als volgt : « 9° de datum en het land van aanmaak van het groenestroomcertificaat ».
Art. 3.In artikel 6.1.16 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 6° worden na de woorden « organisch-biologische stoffen » de woorden « , die in het geval van vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1 » ingevoegd.2° in paragraaf 1, 7° worden na de woorden « volgende organisch-biologische stoffen » de woorden « , die in het geval van vloeibare biomassa, voldoen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/1 » ingevoegd;3° er worden een paragrafen 1/1 tot en met 1/6 ingevoegd, die luiden als volgt : « § 1/1.Groenestroomcertificaten, toegekend voor elektriciteit, die is opgewekt uit vloeibare biomassa, zijn slechts aanvaardbaar voor de certificatenverplichting als de vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/2 tot en met paragraaf 1/6.
Vloeibare biomassa die vervaardigd is uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeft alleen aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in paragraaf 1/2 te voldoen. § 1/2. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van vloeibare biomassa bedraagt minstens 35 %. Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt de broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van vloeibare biomassa, minstens 50 %. Die broeikasgasemissiereductie bedraagt vanaf 1 januari 2018 minstens 60 % voor vloeibare biomassa die is geproduceerd in installaties waarvan de productie op of na 1 januari 2017 is gestart.
In geval van vloeibare biomassa die geproduceerd is in installaties die op 23 januari 2008 operationeel waren, is het eerste lid van toepassing met ingang van 1 april 2013.
De broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa wordt op een van de onderstaande manieren berekend : 1° als een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot de productieketen is vastgesteld in deel A of B van bijlage XI en indien de el-waarde voor die biobrandstoffen of vloeibare biomassa, berekend overeenkomstig punt 7 van deel C van de bijlage XI gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;2° de werkelijke waarde, berekend overeenkomstig de in bijlage XI, deel C, vastgestelde methode, wordt gebruikt;3° er wordt een waarde gebruikt die wordt berekend als de som van de factoren van de formule in punt 1 van deel C van bijlage XI, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage XI, deel D of E kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren, en de feitelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage XI, deel C, voor alle andere factoren. De standaardwaarden voor biobrandstoffen, vermeld in bijlage XI, deel A, en de gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa, vermeld in bijlage XI, deel D, mogen alleen worden gebruikt als de grondstoffen aan een van de onderstaande voorwaarden voldoen : 1° ze worden geteeld buiten de Gemeenschap;of 2° ze worden geteeld in de Gemeenschap in gebieden die voorkomen op de lijsten vermeld in artikel 19, tweede lid, van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG;3° het gaat om afval of residuen, die geen landbouw-, aquacultuur- of visserijresiduen, zijn. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa die niet onder het vierde lid, punt 1°, 2° of 3° vallen, worden feitelijke waarden voor teelt gebruikt.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, kan de methode daarvoor verder uitwerken. § 1/3. De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen, verkregen van land met een grote biodiversiteit, dat is land dat in of na januari 2008 een van de hieronder vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft : 1° oerbos en andere beboste gronden, meer bepaald bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in significante mate zijn verstoord;2° gebieden die aan een van de onderstaande voorwaarden voldoen : a) ze zijn bij wet of door de relevante bevoegde autoriteiten voor natuurbeschermingsdoeleinden aangewezen;b) ze zijn aangewezen voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de International Union for the Conservation of Nature.Daarbij geldt als voorwaarde dat die gebieden erkend zijn door de Europese Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 18, vierde lid, tweede alinea van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden; 3° graslanden met grote biodiversiteit die aan een van de onderstaande voorwaarden voldoen : a) het gaat om grasland dat natuurlijk is, dat is grasland dat zonder menselijk ingrijpen grasland zou blijven en dat zijn natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt;b) het gaat om grasland dat niet-natuurlijk is, dat is grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden graslanden te zijn en dat rijk is aan soorten en niet is aangetast, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland. De graslanden met grote biodiversiteit moeten bovendien ook aan de criteria en geografische grenzen voldoen die de Europese Commissie in voorkomend geval vaststelt met toepassing van artikel 17, lid 3, c) juncto artikel 25, lid 4 van de Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging van en intrekking van de Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. § 1/4. De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, dat is land dat in januari 2008 een van de hieronder vermelde statussen had, maar dat die status niet langer heeft : 1° waterrijke gebieden, dat is land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water;2° permanent beboste gebieden, dat zijn gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan 30 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken;3° gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van 10 tot 30 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de koolstofvoorraden die voor en na omschakeling aanwezig waren, van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de methode, vastgesteld in bijlage XI, deel C, aan de voorwaarden van paragraaf 1/2 van dit artikel zou zijn voldaan. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008. § 1/5. De vloeibare biomassa mag niet geproduceerd zijn uit grondstoffen, verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij aangetoond wordt dat de teelt en het oogsten van die grondstoffen geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich brengt. § 1/6. Landbouwgrondstoffen die in de Gemeenschap worden geteeld en gebruikt voor de productie van vloeibare biomassa, worden verkregen overeenkomstig de eisen en normen, vermeld onder het opschrift "Milieu" in deel A en in punt 9 van bijlage II bij verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, alsmede overeenkomstig de minimumeisen voor goede landbouw- en milieuconditie, vastgesteld in artikel 6, eerste lid, van die verordening. ».
Art. 4.In artikel 6.1.19, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « of een ander land » worden vervangen door de woorden « of een land uit de Europese Economische Ruimte »;2° tussen de woorden « worden ingevoerd om er » en « te worden aangewend als garantie van oorsprong » worden de woorden « binnen twaalf maanden na het einde van de productieperiode van de desbetreffende energie-hoeveelheid » toegevoegd;3° in punt 1° worden punt a), b), c), d) en e) vervangen door wat volgt : « a) de energiebron waarmee de elektriciteit is geproduceerd en de begin- en einddatum van de productie;b) de vermelding dat de garantie van oorsprong betrekking heeft op elektriciteit;c) de identiteit, de locatie, het type en de capaciteit van de installatie waar de elektriciteit is geproduceerd;d) of en in welke mate de installatie investeringssteun heeft gekregen, of en in welke mate de energie-hoeveelheid op enige andere manier steun heeft gekregen uit een nationale steunregeling, en het type steunregeling;e) de datum waarop de installatie operationeel is geworden;»; 4° aan punt 1° wordt een punt f) toegevoegd dat luidt als volgt : « f) de datum en het land van afgifte en een uniek identificatienummer.»; 5° in punt 3°worden de woorden « in kWh » vervangen door de woorden « in MWh ».
Art. 5.In bijlage I van hetzelfde besluit wordt de formule « BPE = [1-1/W'eta'/Ref W'eta' + E'eta'/Ref E'eta'] x 100 % » vervangen door de formule :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 6.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage toegevoegd die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor het energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 2 en 4 die in werking treden op 1 december 2011. Artikel 5 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011.
Brussel, 8 april 2011.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, F. VAN DEN BOSSCHE Bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 tot wijziging van het Energiebesluit wat betreft de invoering van duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa en de garanties van oorsprong Bijlage bij het Energiebesluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010 BIJLAGE XI Regels voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissie A. Typische waarden en standaardwaarden voor biobrandstoffen die geproduceerd zijn zonder netto koolstofemissies door veranderingen in het landgebruik
Keten voor de productie van biobrandstoffen
Typische broeikasgas-emissiereducties
Standaard- broeikasgas-emissiereducties
Suikerbietethanol
61 %
52 %
Graanethanol (procesbrandstof niet gespecificeerd)
32 %
16 %
Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof in WKK-installatie)
32 %
16 %
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler)
45 %
34 %
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
53 %
47 %
Graanethanol (stro als procesbrandstof in WKK-installatie)
69 %
69 %
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
56 %
49 %
Suikerrietethanol
71 %
71 %
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ethyl-tertiair-butylether (ETBE)
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van amyl-tertiair-ethylether (TAEE)
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Biodiesel uit koolzaad
45 %
38 %
Biodiesel uit zonnebloemen
58 %
51 %
Biodiesel uit sojabonen
40 %
31 %
Biodiesel uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
36 %
19 %
Biodiesel uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
62 %
56 %
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke (*) afvalolie
88 %
83 %
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
51 %
47 %
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
65 %
62 %
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
40 %
26 %
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
68 %
65 %
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
58 %
57 %
Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in de vorm van samengeperst gas
80 %
73 %
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
84 %
81 %
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
86 %
82 %
(*) Niet inbegrepen dierlijke olie vervaardigd van dierlijke bijproducten die zijn ingedeeld als categorie 3-materiaal overeenkomstig verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.
B. Geraamde typische waarden en standaardwaarden voor toekomstige biobrandstoffen die in januari 2008 niet of alleen in verwaarloosbare hoeveelheden op de markt waren, voor zover ze zijn geproduceerd zonder netto koolstofemissies door veranderingen in landgebruik
Keten voor de productie van biobrandstoffen
Typische broeikasgas-emissiereducties
Standaard- broeikasgas-emissiereducties
Ethanol uit graanstro
87 %
85 %
Ethanol uit afvalhout
80 %
74 %
Ethanol uit geteeld hout
76 %
70 %
Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout
95 %
95 %
Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout
93 %
93 %
Dimethylether (DME) uit afvalhout
95 %
95 %
DME uit geteeld hout
92 %
92 %
Methanol uit afvalhout
94 %
94 %
Methanol uit geteeld hout
91 %
91 %
Het gedeelte methyl-tertiair-butylether (MTBE) uit hernieuwbare bronnen
Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie
C. Methode 1. Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van brandstoffen, biobrandstoffen en vloeibare biomassa voor vervoer worden als volgt berekend : E = eec + el + ep + etd + eu - esca - eccs - eccr - eee, waarbij
E
= de totale emissies ten gevolge van het gebruik van de brandstof; eec
= emissies ten gevolge van de teelt of het ontginnen van grondstoffen;
el
= de op jaarbasis berekende emissies van wijzigingen in koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik;
ep
= emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten;
etd
= emissies ten gevolge van vervoer en distributie;
eu
= emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof;
esca
= emissiereductie door koolstofaccumulatie in de bodem als gevolg van beter landbouwbeheer;
eccs
= emissiereductie door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof;
eccr
= emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof;
eee
= emissiereductie door extra elektriciteit door warmtekrachtkoppeling.
Met de emissies ten gevolge van de productie van machines en apparatuur wordt geen rekening gehouden. 2. Broeikasgasemissies ten gevolge van brandstoffen (E) worden uitgedrukt in gram CO2-equivalent per MJ brandstof (gCO2eq/MJ).3. In afwijking van punt 2 mogen voor transportbrandstoffen de waarden die berekend worden in termen van gCO2eq/MJ, worden aangepast om rekening te houden met de verschillen tussen brandstoffen op het vlak van nuttig verricht werk, uitgedrukt in km/MJ.Dergelijke aanpassingen worden alleen gedaan als de verschillen in nuttig verricht werk worden aangetoond. 4. Broeikasgasemissiereductie ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa worden als volgt berekend : SAVING = (EF - EB)/EF, waarbij
EB
= de totale emissies ten gevolge van het gebruik van de biobrandstof of vloeibare biomassa; EF
= de totale emissies ten gevolge van het gebruik van het fossiele alternatief.
5. Met het oog op de toepassing van punt 1, worden de broeikasgassen CO2, N2O en CH4 in aanmerking genomen.Met het oog op de berekening van de CO2-equivalentie worden de volgende waarden toegekend aan die gassen : CO2 : 1 N2O : 296 CH4 : 23. 6. Emissies door de teelt of het ontginnen van grondstoffen, eec, komen onder meer vrij door het proces van ontginnen of teelt zelf, door het verzamelen van de grondstoffen, door afval en lekken, en door de productie van chemische stoffen of producten die worden gebruikt voor het ontginnen of de teelt.Met het afvangen van CO2 bij de teelt van grondstoffen wordt geen rekening gehouden. Gecertificeerde broeikasgasbesparingen door het affakkelen in olieproductie-installaties overal ter wereld worden afgetrokken.
Ramingen van de emissies ten gevolge van teelt kunnen worden afgeleid uit het gebruik van gemiddelden voor kleinere geografische gebieden dan die welke gebruikt worden bij de berekening van de standaardwaarden, als een alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden. 7. Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik, el, worden berekend door de totale emissies te delen door 20 jaar.Voor de berekening van die emissies wordt de volgende regel toegepast : el = (CSR - CSA) x 3,664 x 1/20 x 1/P - eB (1), waarbij
El
= op jaarbasis berekende broeikasgasemissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik (gemeten als massa CO2-equivalent per eenheid energie uit biobrandstoffen);
CSR
= de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen : in januari 2008 of 20 jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;
CSA
= de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Als de vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, is de aan CSA toegekende waarde de geraamde voorraad per landeenheid na twintig jaar of op het ogenblik waarop het gewas tot volle wasdom komt, als dat eerder is;
P
= de productiviteit van het gewas (meten als energie van de biobrandstof of vloeibare biomassa per landeenheid per jaar); en
eB
= bonus van 29 gCO2eq/MJ voor biobrandstof of vloeibare biomassa als de biomassa afkomstig is van hersteld aangetast land, waarbij aan de voorwaarden, vermeld in punt 8, is voldaan.
(1) Het resultaat van de deling van het moleculaire gewicht van CO2 (44,010 g/mol) door het moleculaire gewicht van koolstof (12,011 g/mol) is 3,664.8. De bonus van 29 gCO2eq/MJ wordt toegekend als wordt bewezen dat het land tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoet : a) in januari 2008 werd het niet voor landbouwdoeleinden of andere doeleinden gebruikt;b) het behoort tot een van de volgende categorieën : i) het is ernstig aangetast, ook als het gaat om land dat voorheen voor landbouwdoeleinden werd gebruikt; ii) het is vervuild.
De bonus van 29 gCO2eq/MJ geldt voor een periode van tien jaar, vanaf de datum dat het land naar landbouwgebruik wordt omgeschakeld, op voorwaarde dat ten aanzien van het land, vermeld in punt i) gezorgd wordt voor een gestage groei van de koolstofvoorraad en een aanzienlijke vermindering van de erosieverschijnselen, en dat voor het land, vermeld in punt ii) de bodemvervuiling wordt teruggedrongen. 9. De categorieën, vermeld in punt 8, onder b), worden als volgt gedefinieerd : a) onder "ernstig aangetast land" wordt verstaan, gronden die gedurende een lange tijdspanne significant verzilt zijn of die een significant laag gehalte aan organische stoffen bevatten en die aan ernstige erosie lijden;b) onder "ernstig vervuild land" wordt verstaan, gronden die wegens hun vervuiling niet geschikt zijn voor de teelt van levensmiddelen of diervoeders. Die gronden omvatten ook land waarover de Commissie een besluit heeft genomen overeenkomstig de artikel 18, vierde lid, alinea 4. 10. De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2009 richtsnoeren op voor de berekening van koolstofvoorraden in de grond op basis van de IPCC-richtsnoeren van 2006 inzake nationale inventarislijsten van broeikasgassen - deel 4.Die richtsnoeren dienen als basis voor de berekening van koolstofvoorraden in de grond voor de toepassing van deze Richtlijn. 11. Emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten, ep, omvatten de emissies van de verwerking zelf, van afval en lekken, en van de productie van chemische stoffen of producten die bij de verwerking worden gebruikt. Bij het berekenen van het verbruik aan elektriciteit die niet in de brandstofproductie-installatie is geproduceerd, wordt de intensiteit van de broeikasgasemissie ten gevolge van de productie en distributie van die elektriciteit geacht gelijk te zijn aan de gemiddelde intensiteit van de emissies ten gevolge van de productie en distributie van elektriciteit in een bepaald gebied. In afwijking van deze regel mogen producenten een gemiddelde waarde hanteren voor de elektriciteit die wordt geproduceerd door een individuele installatie voor elektriciteitsproductie, als die installatie niet is aangesloten op het elektriciteitsnet. 12. De emissies ten gevolge van vervoer en distributie, etd, omvatten de emissies ten gevolge van het vervoer en de opslag van grondstoffen en halfafgewerkte materialen, en van de opslag en distributie van afgewerkte materialen.De emissies ten gevolge van vervoer en distributie waarmee op basis van punt 6 rekening moet worden gehouden, vallen niet onder dit punt. 13. De emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof, eu, worden geacht nul te zijn voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa.14. Met betrekking tot de emissiereducties door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof, eccs, die nog niet zijn meegerekend in ep, wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang en opslag van uitgestoten CO2 die het directe gevolg is van de ontginning, het vervoer, de verwerking en de distributie van brandstof.15. Met betrekking tot de emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof, eccr, wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang van uitgestoten CO2 waarvan de koolstof afkomstig is van biomassa en die gebruikt wordt om de in commerciële producten en diensten gebruikte CO2 uit fossiele brandstoffen te vervangen.16. Met betrekking tot de emissiereductie door extra elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling, eee, wordt rekening gehouden met de extra elektriciteit van brandstofproductie-installaties die gebruikmaken van warmtekrachtkoppeling, behalve als de voor de warmtekrachtkoppeling gebruikte brandstoffen andere bijproducten zijn dan residuen van landbouwgewassen.Bij het berekenen van de extra elektriciteit wordt de omvang van de warmtekracht-koppelingsinstallatie geacht te volstaan om minstens de warmte te leveren die nodig is om de brandstof te produceren. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van die extra elektriciteit wordt geacht gelijk te zijn aan de hoeveelheid broeikasgas die zou worden uitgestoten als een gelijke hoeveelheid elektriciteit werd opgewekt in een centrale die gebruik maakt van dezelfde brandstof als de warmtekrachtkoppelingsinstallatie. 17. Als een proces voor de productie van brandstof niet alleen de brandstof waarvoor de emissies worden berekend oplevert, maar ook één of meer andere producten ("bijproducten"), worden de broeikasgasemissies verdeeld tussen de brandstof of het tussenproduct ervan en de bijproducten, in verhouding tot hun energie-inhoud (de calorische onderwaarde in het geval van andere bijproducten dan elektriciteit).18. Met het oog op de berekening, vermeld in punt 17, zijn de te verdelen emissies eec + el + de fracties van ep, etd en eee die ontstaan tot en met de stap van het proces waarin een bijproduct wordt geproduceerd.Als een toewijzing aan bijproducten heeft plaatsgevonden in een eerdere stap van het proces van de cyclus, wordt daarvoor de emissiefractie gebruikt die in de laatste stap is toegewezen aan het tussenproduct in plaats van de totale emissies.
In het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa wordt met het oog op die berekening rekening gehouden met alle bijproducten, inclusief elektriciteit, die niet onder punt 16 vallen, behalve residuen van landbouwproducten zoals stro, bagasse, vliezen, kolven en notendoppen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op die berekening geacht een energie-inhoud nul te hebben.
Afval, residuen van landbouwproducten zoals stro, bagasse, vliezen, kolven en notendoppen, en residuen van verwerking, met inbegrip van ruwe glycerine (niet-geraffineerde glycerine), worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld.
In het geval van brandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, is de raffinaderij de analyse-eenheid met het oog op de berekening, vermeld in punt 17. 19. Met het oog op de berekening, vermeld in punt 4, wordt voor biobrandstoffen de laatste beschikbare gemiddelde werkelijke emissie van het fossiele deel van in de Gemeenschap verbruikte benzine en diesel, zoals gerapporteerd krachtens Richtlijn 98/70/EG, gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof (EF).Als die gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de waarde 83,8 gCO2eq/MJ gebruikt.
Met het oog op de berekening, vermeld in punt 4, wordt voor vloeibare biomassa voor elektriciteitsproductie de waarde 91 gCO2eq/MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof.
Met het oog op de berekening, vermeld in punt 4, wordt voor vloeibare biomassa voor warmteopwekking de waarde 77 gCO2eq/MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof.
Met het oog op de berekening, vermeld in punt 4, wordt voor vloeibare biomassa voor warmtekrachtkoppeling de waarde 85 gCO2eq/MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof.
D. Gedesaggregeerde standaardwaarden voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt : "eec", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Suikerbietethanol
12
12
Graanethanol
23
23
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap
20
20
Suikerrietethanol
14
14
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Biodiesel uit koolzaad
29
29
Biodiesel uit zonnebloemen
18
18
Biodiesel uit sojabonen
19
19
Biodiesel uit palmolie
14
14
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke (*) afvalolie
0
0
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
30
30
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
18
18
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie
15
15
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
30
30
Biogas uit huishoudelijk afval, in de vorm van samengeperst gas
0
0
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
0
0
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
0
0
(*) Niet inbegrepen dierlijke olie vervaardigd van dierlijke bijproducten die zijn ingedeeld als categorie 3-materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.
Gedesaggregeerde standaardwaarden voor verwerking (inclusief extra elektriciteit) : "ep - eee", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Traject voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Suikerbietethanol
19
26
Graanethanol (procesbrandstof niet gespecificeerd)
32
45
Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof in WKK-installatie)
32
45
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler)
21
30
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
14
19
Graanethanol (stro als procesbrandstof in WKK-installatie)
1
1
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
15
21
Suikerrietethanol
1
1
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Biodiesel uit koolzaad
16
22
Biodiesel uit zonnebloemen
16
22
Biodiesel uit sojabonen
18
26
Biodiesel uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
35
49
Biodiesel uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
13
18
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke afvalolie
9
13
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
10
13
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
10
13
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
30
42
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
7
9
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
4
5
Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in de vorm van samengeperst gas
14
20
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
8
11
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
8
11
Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie : "etd", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Suikerbietethanol
2
2
Graanethanol
2
2
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap
2
2
Suikerrietethanol
9
9
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Biodiesel uit koolzaad
1
1
Biodiesel uit zonnebloemen
1
1
Biodiesel uit sojabonen
13
13
Biodiesel uit palmolie
5
5
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke afvalolie
1
1
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
1
1
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
1
1
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie
5
5
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
1
1
Biogas uit huishoudelijk afval, in de vorm van samengeperst gas
3
3
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
5
5
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
4
4
Totaal voor teelt, verwerking, vervoer en distributie
Keten voor de productie van biobrandstoffen en andere vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Suikerbietethanol
33
40
Graanethanol (procesbrandstof niet gespecificeerd)
57
70
Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof in WKK-installatie)
57
70
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler)
46
55
Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
39
44
Graanethanol (stro als procesbrandstof in WKK-installatie)
26
26
Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)
37
43
Suikerrietethanol
24
24
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE
Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie
Biodiesel uit koolzaad
46
52
Biodiesel uit zonnebloemen
35
41
Biodiesel uit sojabonen
50
58
Biodiesel uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
54
68
Biodiesel uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
32
37
Biodiesel uit plantaardige of dierlijke afvalolie
10
14
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad
41
44
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen
29
32
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces niet gespecificeerd)
50
62
Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)
27
29
Zuivere plantaardige olie uit koolzaad
35
36
Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in de vorm van samengeperst gas
17
23
Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas
13
16
Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas
12
15
E. Geraamde gedesaggregeerde standaardwaarden voor toekomstige biobrandstoffen en vloeibare biomassa die in januari 2008 niet of alleen in verwaarloosbare hoeveelheden op de markt waren Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt : "eec", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Ethanol uit graanstro
3
3
Ethanol uit afvalhout
1
1
Ethanol uit geteeld hout
6
6
Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout
1
1
Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout
4
4
DME uit afvalhout
1
1
DME uit geteeld hout
5
5
Methanol uit afvalhout
1
1
Methanol uit geteeld hout
5
5
Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen
Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie
Gedesaggregeerde standaardwaarden voor verwerking (inclusief extra elektriciteit) : "ep - eee", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Ethanol uit graanstro
5
7
Ethanol uit hout
12
17
Fischer-Tropsch diesel uit hout
0
0
DME uit hout
0
0
Methanol uit hout
0
0
Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen
Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie
Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie : "etd", zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Ethanol uit graanstro
2
2
Ethanol uit afvalhout
4
4
Ethanol uit geteeld hout
2
2
Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout
3
3
Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout
2
2
DME uit afvalhout
4
4
DME uit geteeld hout
2
2
Methanol uit afvalhout
4
4
Methanol uit geteeld hout
2
2
Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen
Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie
Totaal voor teelt, verwerking, vervoer en distributie
Keten voor de productie van biobrandstoffen en vloeibare biomassa
Typische broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Standaard- broeikasgasemissies (gCO2eq/MJ)
Ethanol uit graanstro
11
13
Ethanol uit afvalhout
17
22
Ethanol uit geteeld hout
20
25
Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout
4
4
Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout
6
6
DME uit afvalhout
5
5
DME uit geteeld hout
7
7
Methanol uit afvalhout
5
5
Methanol uit geteeld hout
7
7
Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen
Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 tot wijziging van het Energiebesluit wat betreft de invoering van duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa en de garanties van oorsprong.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, F. VAN DEN BOSSCHE