gepubliceerd op 12 december 2001
Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen
7 SEPTEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het decreet van 17 juli 2000 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, inzonderheid op artikel 16 en op artikel 54, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2000;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 januari 2001;
Gelet op het advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 1 maart 2001;
Gelet op het advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 7 maart 2001;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 30 maart 2001 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies 31.497/1 van de Raad van State, gegeven op 17 mei 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° kwaliteitserkenning : de erkenning door de reguleringsinstantie dat een warmtekrachtinstallatie aan de voorwaarden voldoet om voor de toepassing van het Elektriciteitsdecreet als een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie te worden beschouwd;2° aanvrager : de eigenaar van een warmtekrachtinstallatie die een aanvraag tot kwaliteitserkenning heeft ingediend;3° utiliteitsvoorzieningen : voorzieningen, nodig voor de goede werking van de productie-installatie of nodig om de gebruikte energiebron voor elektriciteitsopwekking geschikt te maken;4° netto-elektriciteitsproductie : de geproduceerde elektriciteit, verminderd met de gemeten elektriciteitsafname en/of de equivalente elektriciteitsafname van de utiliteitsvoorzieningen die horen bij de productie-installatie. Als die utiliteitsvoorzieningen andere energiebronnen dan elektriciteit gebruiken, wordt de equivalente elektriciteitsafname berekend door de reguleringsinstantie als de elektriciteit die in een referentiecentrale met dezelfde hoeveelheid energie kan worden opgewekt; 5° geaccrediteerde keuringsinstantie : instantie met een accreditatie op basis van EN 45004 voor het gelijkvormigheidsonderzoek of de controle van de elektrische installaties, beschreven in artikel 275 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties;6° onderste verbrandingswaarde : de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de volledige verbranding van een brandstof, zonder condensatie van de waterdamp in de verbrandingsgassen;7° thermisch rendement : benutte warmte, gedeeld door het totale brandstofverbruik, uitgedrukt op de onderste verbrandingswaarde;8° elektrisch rendement : netto-elektriciteitsproductie gedeeld door het totale brandstofverbruik, uitgedrukt op de onderste verbrandingswaarde;9° relatieve primaire energiebesparing : verhouding tussen enerzijds de energiebesparing door gebruik van een warmtekrachtinstallatie ten opzichte van het energieverbruik nodig om dezelfde hoeveelheid netto elektriciteit en benutte warmte op te wekken in een referentiecentrale en een referentieketel, en anderzijds het energieverbruik van de referentiecentrale en referentieketel, berekend volgens artikel 3, § 2;10° referentieketel : installatie voor warmteproductie die gebruikmaakt van de best beschikbare technologie die algemeen toepasbaar is in Vlaanderen;11° referentiecentrale : installatie voor elektriciteitsproductie die gebruikmaakt van de best beschikbare technologie die algemeen toepasbaar is in Vlaanderen. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen
Art. 2.Een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie is voorzien van de nodige installaties die de geproduceerde warmte, gezien de stand van de techniek, zo efficiënt mogelijk kunnen afnemen en transporteren tot de plaats waar ze nuttig aangewend kan worden.
Art. 3.§ 1. Een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie heeft een relatieve primaire energiebesparing die groter is dan of gelijk is aan 5 %. § 2. De relatieve primaire energiebesparing van een warmtekrachtinstallatie wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Het thermisch rendement van de referentieketel wordt gelijkgesteld aan 90 % in geval van een warmtekrachtinstallatie die haar warmte afstaat in de vorm van heet water en 80 % in geval van een warmtekrachtinstallatie die haar warmte afstaat in de vorm van stoom. § 4. Het elektrisch rendement van de referentiecentrale wordt gelijkgesteld aan 55 % in geval van een warmtekrachtinstallatie die aangesloten is op een spanningsnet met een nominaal vermogen, hoger dan 15 kV, en 50 % in geval van een warmtekrachtinstallatie die aangesloten is op een spanningsnet met een nominaal vermogen dat lager is dan of gelijk is aan 15 kV. § 5. De reguleringsinstantie past de referentierendementen in § 3 en § 4 aan de stand van de techniek aan. Ze houdt hierbij rekening met de werkelijk gemeten rendementen van de referentiecentrales en referentieketels, onafhankelijk van de gebruikte brandstof. § 6. Het thermisch en elektrisch rendement van een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen dat kleiner is dan of gelijk is aan 200 kW, wordt berekend op basis van de nominale waarden die vermeld worden op de technische bewijsstukken, gevoegd bij de aanvraag. § 7. Het thermisch en het elektrisch rendement van een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, wordt berekend op basis van het gemiddelde van de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1, werden verricht gedurende een periode van 365 opeenvolgende dagen die eindigt tijdens de maand voor de beoordeling door de reguleringsinstantie in het kader van de aanvraag of in het kader van een controle. § 8. Het thermisch en elektrisch rendement van een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, die minder dan 365 dagen in dienst is, wordt berekend op basis van de nominale waarden die vermeld worden op de technische bewijsstukken, gevoegd bij de aanvraag. § 9. Wanneer blijkt dat de gemeten elektriciteitsafname of de equivalente elektriciteitsafname van de utiliteitsvoorzieningen klein is in verhouding tot de totale geproduceerde elektriciteit, kan de reguleringsinstantie beslissen om voor de bepaling van het elektrisch rendement van de warmtekrachtinstallatie de netto-elektriciteitsproductie op basis van een raming te berekenen uit de totale elektriciteitsproductie.
Art. 4.§ 1. Warmtekrachtinstallaties met een elektrisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, zijn voorzien van de nodige meetapparatuur om permanent de netto-elektriciteitsproductie, de benutte warmte en het brandstofverbruik te meten.
De benutte warmte wordt zo kort mogelijk bij de plaats van nuttige aanwending gemeten. Als er een noodkoeler in het circuit is opgesteld, gebeurt de meting voorbij de noodkoeler. § 2. De meetapparatuur, bedoeld in § 1, de meetopstelling en de toegepaste meetprocedures voldoen aan de terzake geldende internationale en nationale normen. HOOFDSTUK III. - Procedure tot aanvraag, toekenning en intrekking van de kwaliteitserkenning
Art. 5.§ 1. Een warmtekrachtinstallatie kan als kwalitatieve warmtekrachtinstallatie beschouwd worden in de zin van het Elektriciteitsdecreet en alle besluiten ter uitvoering van het Elektriciteitsdecreet, als de eigenaar van de warmtekrachtinstallatie een kwaliteitserkenning krijgt van de reguleringsinstantie. § 2. Om die kwaliteitserkenning aan te vragen, richt de eigenaar van een warmtekrachtinstallatie, een aanvraagdossier per aangetekende brief aan de reguleringsinstantie. Uit dat aanvraagdossier blijkt dat de warmtekrachtinstallatie voldoet aan de voorwaarden, gesteld in dit besluit. § 3. Het aanvraagdossier bestaat uit : 1° een aanvraag op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de reguleringsinstantie;2° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen, minder dan of gelijk aan 200 kW, of voor een warmtekrachtinstallatie die onder de toepassing van artikel 3, § 8, of van artikel 13 valt : technische bewijsstukken ter staving van het opgegeven elektrisch en thermisch rendement;3° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, die niet onder de toepassing van artikel 3, § 8, of van artikel 13 valt : de meetresultaten van de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1, werden verricht, met een bijgevoegde berekeningsnota van het elektrisch en thermisch rendement;4° voor een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen van meer dan 1 MW : een keuringsverslag van een geaccrediteerde keuringsinstantie.In het keuringsverslag bevestigt de geaccrediteerde keuringsinstantie dat de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1, werden verricht, voldoen aan de in dat artikel gestelde voorwaarden.
Art. 6.De reguleringsinstantie beoordeelt of de warmtekrachtinstallatie voldoet aan de voorwaarden, gesteld in dit besluit, op basis van het aanvraagdossier, de aanvullende documenten en gegevens, bedoeld in artikel 10 en de gegevens, verkregen door de controle, bedoeld in artikel 7.
De gemotiveerde beslissing van de reguleringsinstantie om een warmtekrachtinstallatie al dan niet te erkennen als een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie, wordt binnen een maand na indiening van het aanvraagdossier per aangetekende brief bekendgemaakt aan de aanvrager.
Een verzoek van de reguleringsinstantie om aanvullende informatie werkt schorsend voor de termijn tussen het verzoek om informatie en de ontvangst van die aanvullende documenten en gegevens door de reguleringsinstantie.
Art. 7.De reguleringsinstantie kan een warmtekrachtinstallatie die een kwaliteitserkenning heeft gekregen of waarvoor een kwaliteitserkenning werd aangevraagd, op ieder moment onderwerpen aan een controle door een geaccrediteerde keuringsinstantie.
Art. 8.Als de reguleringsinstantie van oordeel is dat een warmtekrachtinstallatie die reeds een kwaliteitserkenning heeft gekregen niet meer aan de voorwaarden van dit besluit voldoet, brengt ze de eigenaar van die warmtekrachtinstallatie daarvan per aangetekende brief op de hoogte. Hierbij worden de redenen vermeld waarom niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Als de eigenaar niet de nodige handelingen stelt, binnen de door de reguleringsinstantie te bepalen termijn, om aan de voorwaarden van dit besluit te voldoen, trekt de reguleringsinstantie de kwaliteitserkenning in. De gemotiveerde beslissing van de reguleringsinstantie om de kwaliteitserkenning in te trekken wordt per aangetekende brief bekendgemaakt aan de aanvrager.
Art. 9.De reguleringsinstantie kan nadere regels bepalen betreffende de procedure tot aanvraag, beoordeling en intrekking van de kwaliteitserkenning. HOOFDSTUK IV. - Informatieverstrekking
Art. 10.De reguleringsinstantie kan op ieder moment aanvullende documenten en gegevens opvragen bij de eigenaar van een warmtekrachtinstallatie die een aanvraag heeft gedaan tot kwaliteitserkenning of die reeds een kwaliteitserkenning heeft gekregen. Die aanvullende documentatie en gegevens worden door de eigenaar verstrekt binnen de door de reguleringsinstantie bepaalde termijn.
Art. 11.De eigenaar van een warmtekrachtinstallatie die reeds een kwaliteitserkenning heeft gekregen, brengt de reguleringsinstantie binnen een maand op de hoogte van elke belangrijke wijziging die gevolgen kan hebben voor de wijze waarop de warmtekrachtinstallatie voldoet aan de voorwaarden van dit besluit.
Art. 12.De eigenaar van een warmtekrachtinstallatie die een kwaliteitserkenning heeft gekregen, bezorgt om de twee jaar na de eerste erkenning een verslag aan de reguleringsinstantie over de wijze waarop aan de voorwaarden van dit besluit werd voldaan. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 13.Als de metingen die met behulp van de meetapparatuur, bedoeld in artikel 4, § 1, worden verricht, niet beschikbaar zijn, gebeurt de berekening van het thermisch en elektrisch rendement van een warmtekrachtinstallatie met een elektrisch nominaal vermogen, groter dan 200 kW, tijdens het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit besluit op basis van de nominale waarden die vermeld worden in de technische bewijsstukken, gevoegd bij de aanvraag.
Art. 14.Zolang artikel 27 van het Elektriciteitsdecreet niet in werking is getreden, machtigt de Vlaamse regering de Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid, om de taken die in dit besluit toevertrouwd worden aan de reguleringsinstantie, uit te oefenen.
Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Energiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 september 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT