Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 01 oktober 2004
gepubliceerd op 07 februari 2005

Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2004036698
pub.
07/02/2005
prom.
01/10/2004
ELI
eli/besluit/2004/10/01/2004036698/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 OKTOBER 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid, inzonderheid op hoofdstuk I, III, XII tot en met XIV, XVI en XVII;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 april 2003;

Gelet op het advies nr. 37.385/1 van de Raad van State, gegeven op 24 juni 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid;3° administratie : de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;4° onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 1°, van het decreet;5° kleine, middelgrote en grote onderneming : de onderneming, bedoeld in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet;6° indieningsdatum van de steunaanvraag : de datum waarop de administratie de steunaanvraag ontvangt;7° steun : de steun, bedoeld in artikel 3, 5°, van het decreet;8° steunintensiteit : de intensiteit, bedoeld in artikel 3, 6°, van het decreet;9° Europese norm : de communautaire norm, bedoeld in artikel 12, 1°, van het decreet;10° ecologie-investeringen : milieu-investeringen en investeringen op energiegebied;11° milieu-investeringen : investeringen, gericht op milieubescherming, zoals gedefinieerd in artikel 12, 2°, van het decreet;12° investeringen op energiegebied : investeringen, bedoeld in artikel 15, § 1, 3°, van het decreet;13° hernieuwbare energie : de energiebronnen, zoals gedefinieerd in artikel 12, 4°, van het decreet;14° kwalitatieve warmtekrachtkoppeling : de gelijktijdige opwekking van warmte en kracht via een warmtekrachtinstallatie, bepaald in hoofdstuk II van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2001 tot bepaling van de voorwaarden waaraan een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie moet voldoen;15° limitatieve technologieënlijst : een lijst met een limitatieve opsomming van technologieën die beschouwd worden als ecologie-investeringen en die voor ecologiesteun in aanmerking kunnen komen.Als er geen Vlaamse normen van toepassing zijn, hebben de technologieën op deze lijst één van de volgende doelstellingen : a) de Europese normen overtreffen die zijn goedgekeurd, ook al zijn deze normen nog niet van toepassing;b) milieuvoordelen bereiken waarbij nog geen Europese normen zijn goedgekeurd;16° BBT-studie : een door het Kenniscentrum BBT/EMIS (Best Beschikbare Techniek/Energie en Milieu Informatiesysteem voor het Vlaamse Gewest) uitgevoerde studie die per sector aangeeft welke de best beschikbare techniek is voor een productieproces;17° start van de ecologie-investeringen : de datum van de eerste factuur;18° beëindiging van de ecologie-investeringen : de datum van de laatste factuur;19° milieukaderregeling : de communautaire kaderregeling (2001/C 37/03) inzake staatssteun ten behoeve van het milieu;20° end-of-pipe technologieën : nageschakelde technologieën om de in het productieproces ontstane afval- of emissiestromen te behandelen. Afdeling II. - Definitie van kleine, middelgrote en grote onderneming

Onderafdeling I. - Zelfstandigheidscriterium

Art. 2.§ 1. Om aan het zelfstandigheidscriterium, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, te voldoen, mag de onderneming niet voor 25 % of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen.

Onder een grote onderneming wordt voor de toepassing van het zelfstandigheidscriterium een onderneming verstaan die 250 of meer werknemers telt of die een jaaromzet heeft van meer dan 40 miljoen euro en een balanstotaal van meer dan 27 miljoen euro. § 2. Op het zelfstandigheidscriterium bestaan volgende uitzonderingen : 1° de onderneming is in handen van openbare participatiemaatschappijen, ondernemingen van risicokapitaal of van institutionele beleggers, mits die noch individueel, noch gezamenlijk in enig opzicht zeggenschap over de onderneming hebben;2° de onderneming kent wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van haar aandeelhouders niet precies.In dat geval mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming dat ze redelijkerwijs veronderstelt niet voor 25 % of meer in handen te zijn van een grote onderneming of van verscheidene grote ondernemingen samen. § 3. Aan de definitie wordt niet voldaan door ondernemingen die formeel aan het zelfstandigheidscriterium beantwoorden, maar waarin in werkelijkheid de zeggenschap door een grote onderneming of door verscheidene grote ondernemingen samen wordt uitgeoefend.

Onderafdeling II. - Omzet en balanstotaal

Art. 3.§ 1. De jaaromzet en het balanstotaal van de onderneming, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, worden samengeteld, zonder te consolideren, met de jaaromzet en het balanstotaal van beide volgende 2 categorieën van ondernemingen : 1° alle ondernemingen waarvan de aanvragende onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten in handen heeft;2° alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming in handen hebben. § 2. Voor de berekening van de jaaromzet en het balanstotaal van een onderneming is de referentieperiode het boekjaar waarop de laatst bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening voor de datum van de steunaanvraag betrekking heeft en die beschikbaar is via een centrale databank. Om de omzet te berekenen, wordt een boekjaar van meer of minder dan 12 maanden herberekend tot een periode van 12 maanden. Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de jaarrekening nog niet is afgesloten, steunt men op een financieel plan van het eerste productiejaar. Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, is de referentieperiode de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de datum van de steunaanvraag. § 3. Als wegens de spreiding van het kapitaal de samenstelling van het aandeelhouderschap niet precies bekend is, mag worden voortgegaan op een verklaring op eer van de onderneming over het bezit van het kapitaal en de stemrechten.

Onderafdeling III. - Tewerkstelling

Art. 4.§ 1. De tewerkstelling van het aantal werknemers, bepaald in artikel 3, 2°, 3° en 4°, van het decreet, wordt vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers dat in de onderneming was tewerkgesteld in de referentieperiode. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder referentieperiode verstaan de periode van tewerkstelling gedurende de laatste 4 kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren, en die beschikbaar zijn via een centrale databank. § 3. Het bewijs van de tewerkstelling van havenarbeiders in ondernemingen die ressorteren onder de verschillende paritaire comités van de havens wordt geleverd door attesten van de bevoegde werkgeversorganisaties in de verschillende havens.

Voor de berekening van het aantal havenarbeiders wordt het aantal gepresteerde taken gedurende de referentieperiode gedeeld door het gemiddelde aantal gepresteerde taken tijdens deze periode. Afdeling III. - Algemene voorwaarden

Art. 5.Er is geen cumulering mogelijk van steun, verleend in het kader van dit besluit, met andere steun ongeacht de bron, de vorm en het doel van de steun met betrekking tot de investeringen van de steunaanvraag.

De cumulering met steun van de Europese Unie is enkel toegestaan als de steun, verleend op grond van dit besluit, noodzakelijk is om de Europese steun te kunnen verkrijgen.

Art. 6.Er wordt geen steun verleend aan ondernemingen die niet voldoen aan de regelgeving van toepassing in het Vlaamse Gewest.

Art. 7.De termijn van 5 jaar, bedoeld in artikel 7 van het decreet, gaat in vanaf de beëindiging van de ecologie-investeringen.

Art. 8.De ecologie-investeringen moeten overeenkomstig artikel 5 van het decreet starten na de indieningsdatum van de steunaanvraag en moeten binnen 3 jaar na de beslissing tot toekenning van de steun worden beëindigd.

Art. 9.Er kan geen steun verleend worden aan ondernemingen waarvan 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten rechtstreeks of onrechtstreeks in handen is van een administratieve overheid zoals bepaald in artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 10.Er wordt steun verleend aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest onder de voorwaarden, vermeld in het decreet en in dit besluit.

Art. 11.Enkel ondernemingen die behoren tot de sectoren, vermeld in bijlage I bij dit besluit, komen voor steunverlening in aanmerking.

De minister kan deze bijlage aanpassen op basis van de beleidsprioriteiten en de Europese regelgeving.

HOOFSTUK III. - Aanvaarde ecologie-investeringen

Art. 12.Ecologie-investeringen komen in aanmerking voor steun in de volgende gevallen : 1° milieu-investeringen die voldoen aan één van de volgende voorwaarden : a) voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, bedoeld in artikel 1, 15°;b) niet-voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, maar die het voorwerp zijn van een gedetailleerde studie die wordt uitgevoerd naar analogie van een BBT-studie;c) worden uitgevoerd door kleine of middelgrote ondernemingen om hun installaties aan te passen aan de nieuwe Europese normen binnen 3 jaar na de goedkeuring van die nieuwe Europese normen, zolang er geen Vlaamse normen van toepassing zijn;2° investeringen op energiegebied, uitgevoerd door kleine of middelgrote ondernemingen, die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst.Als ze niet voorkomen op de limitatieve technologieënlijst, kan enkel steun verleend worden op voorwaarde dat de onderneming het bewijs levert dat de investeringen leiden tot een reductie van de jaarlijkse CO2-emissie. Een uitzondering wordt gemaakt voor investeringen in hernieuwbare energie en in kwalitatieve warmtekrachtkoppeling waarbij geen bewijs van CO2-emissiereductie vereist is; investeringen op energiegebied, uitgevoerd door grote ondernemingen - ongeacht of ze voorkomen op de limitatieve technologieënlijst - komen alleen in aanmerking voor steun als de onderneming het bewijs levert dat de investeringen leiden tot een reductie van de jaarlijkse CO2-emissie.

Een uitzondering wordt gemaakt voor investeringen in hernieuwbare energie en in kwalitatieve warmtekrachtkoppeling waarbij geen bewijs van CO2-emissiereductie vereist is; 3° investeringen ten gevolge van verhuizing om milieuredenen, indien aan de voorwaarden, bepaald in nr.39 van de milieukaderregeling, voldaan is.

Art. 13.De minister kan de steun voor ecologie-investeringen afhankelijk maken van een vooraf met het Vlaamse Gewest af te sluiten energiebeleidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, 23°, van het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energieverbruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto.

Art. 14.§ 1. Van de aanvaarde ecologie-investeringen, bedoeld in artikel 12 en 13, kunnen enkel de volgende materiële en immateriële investeringen in aanmerking komen voor steun : 1° gebouwen die onlosmakelijk verbonden zijn met ecologie-investeringen en die nutteloos worden als die investeringen buiten dienst gesteld worden;2° installaties en uitrustingen die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen met het oog op de milieubescherming, met uitzondering van end-of-pipe technologieën waarvoor een alternatieve procesgeïntegreerde technologie bestaat;3° immateriële investeringen, bepaald in artikel 14, § 2, van het decreet. § 2. Deze investeringen kunnen ook uitgevoerd worden door een patrimoniumvennootschap, die behoort tot dezelfde groep als de aanvragende onderneming. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder patrimoniumvennootschap verstaan een onderneming die onder meer, maar niet uitsluitend tot doel heeft de activa te beheren die gebruikt worden door de aanvragende onderneming. Beide vennootschappen behoren tot dezelfde groep in één van volgende gevallen : a) de patrimoniumvennootschap participeert voor ten minste 25 % in de aanvragende vennootschap;b) de aanvragende vennootschap participeert voor ten minste 25 % in de patrimoniumvennootschap;c) in beide vennootschappen participeren voor ten minste 25 % dezelfde natuurlijke of rechtspersonen. HOOFDSTUK IV. - Steunintensiteit

Art. 15.§ 1. Alleen de extra investeringen, bedoeld in artikel 14, § 3, van het decreet kunnen voor steun in aanmerking komen. § 2. De extra investeringen worden berekend door de ecologie-investering te vergelijken met een klassieke investering die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt. De vergelijking moet gebeuren op basis van een gelijke productiecapaciteit van de klassieke investering en de reële milieuvriendelijke investering. § 3. Indien het investeringen ten gevolge van verhuizing om milieuredenen betreft, worden enkel de extra investeringen in aanmerking genomen overeenkomstig nr. 39 van de milieukaderregeling.

Art. 16.De steun wordt toegekend in de vorm van een subsidie.

Art. 17.De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de tabel die als bijlage II bij dit besluit gevoegd is.

Voor milieu-investeringen wordt de hoogte van de subsidie gekoppeld aan de milieuperformantie van deze investeringen. Dit gebeurt via het gebruik van een milieuperformantiefactor. Voor elke milieu-investering opgenomen op de limitatieve technologieënlijst geeft deze factor aan in welke mate de investering mileuperformant is. Milieu-investeringen gericht op milieuthema's die volgens het Milieubeleidsplan en de MIRA-rapporten als prioritair omschreven worden, worden als meer milieuperformant beschouwd. De milieuperformantiefactor varieert tussen 0,6 en 1 en wordt berekend op de extra investeringen.

Voor ecologie-investeringen met een engagement tot CO2-emissiereductie wordt de subsidie berekend op basis van de te realiseren CO2-emissiereductie.

Voor ecologie-investeringen zonder een engagement tot CO2-emissiereductie geldt een forfaitaire subsidie.

Ondernemingen die in het bezit zijn van een geldig milieuchartercertificaat, ISO 14001-certificaat of van een EMAS-certificaat of die zich engageren om dat voor het beëindigen van de ecologie-investeringen te behalen, ontvangen een extra subsidie van respectievelijk 1,5 %, 3 % en 5 % op hun ecologie-investeringen. De extra subsidie van 1,5 %, 3 % en 5 % kunnen niet met elkaar gecumuleerd worden.

Art. 18.§ 1. Bij een subsidieaanvraag voor warmtekrachtkoppeling en/of hernieuwbare energie bedraagt het maximale subsidiebedrag 3,6 miljoen euro, bij een subsidieaanvraag voor andere ecologie-investeringen bedraagt het maximale subsidiebedrag 1,8 miljoen euro. § 2. Bij overschrijding van het maximale subsidiebedrag van 1,8 of 3,6 miljoen euro, wordt het subsidiebedrag pro rata herberekend zodat het maximale subsidiebedrag niet overschreden wordt. § 3. Heeft de subsidieaanvraag betrekking op warmtekrachtkoppeling en/of hernieuwbare energie enerzijds en op andere ecologie-investeringen anderzijds dan bedraagt het maximale subsidiebedrag 3,6 miljoen euro. De subsidie wordt bij voorrang toegekend aan investeringen in warmtekrachtkoppeling en/of hernieuwbare energie en het eventuele resterende subsidiebedrag wordt pro rata toegekend aan de andere ecologie-investeringen met een maximaal subsidiebedrag voor de andere ecologie-investeringen van 1,8 miljoen euro. HOOFDSTUK V. - Beslissingsprocedure

Art. 19.§ 1. De minister beslist over de subsidieverlening als de extra investeringen, minder dan 25.000.000 euro bedragen. § 2. De Vlaamse Regering beslist over de subsidieverlening als de extra investeringen, 25.000.000 euro of meer bedragen. HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling en verjaring

Art. 20.De subsidie voor ecologie-investeringen zonder een engagement tot CO2-emissiereductie wordt aan de onderneming uitbetaald in 3 schijven : 1° 30 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie op voorwaarde dat de onderneming de volgende 2 voorwaarden vervult : a) de uitbetaling van de schijf aanvraagt;b) verklaart dat de ecologie-investeringen zijn gestart;2° 30 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie op voorwaarde dat de onderneming de volgende 2 voorwaarden vervult : a) de uitbetaling van de schijf aanvraagt;b) verklaart dat de ecologie-investeringen voor 50 % zijn uitgevoerd;3° 40 % op zijn vroegst 30 dagen na de beslissing tot toekenning van de subsidie en na beëindiging van de ecologie-investeringen op voorwaarde dat volgende 2 voorwaarden vervuld zijn : a) de onderneming de uitbetaling van de schijf aanvraagt;b) de administratie volgende 3 punten vaststelt : 1) de ecologie-investeringen zijn volledig uitgevoerd en worden in de onderneming geëxploiteerd;2) er zijn geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Belastingsdienst Vlaanderen inzake onroerende voorheffing of in het kader van subsidiemaatregelen in toepassing van het decreet.Als er achterstallige schulden zijn, wordt de uitbetaling opgeschort tot de onderneming het bewijs levert dat deze schulden werden aangezuiverd; 3) aan alle voorwaarden, bepaald in het decreet en in dit besluit, is voldaan.

Art. 21.Voor ecologie-investeringen zonder een engagement tot CO2-emissiereductie moet de onderneming de aanvragen tot uitbetaling indienen binnen 6 maanden na het beëindigen van de investeringen. Als de investeringen reeds voor de beslissing tot toekenning van de subsidie beëindigd werden, moeten de aanvragen tot uitbetaling ingediend worden binnen 6 maanden na de beslissing tot toekenning van de subsidie.

Art. 22.De subsidie voor ecologie-investeringen met een engagement tot CO2-emissiereductie wordt aan de onderneming uitbetaald als volgt.

De onderneming bewijst de gerealiseerde jaarlijkse energiebesparing overeenkomstig de bewijsmethode, bepaald door de minister.

De administratie controleert de gerealiseerde jaarlijkse energiebesparing en kan hiervoor een beroep doen op externe deskundigen.

De subsidie wordt in één keer uitbetaald nadat de ecologie-investeringen volledig zijn gerealiseerd en op voorwaarde dat volgende 2 voorwaarden vervuld zijn : 1° de onderneming de uitbetaling van de subsidie aanvraagt;2° de administratie volgende 4 punten vaststelt : a) de ecologie-investeringen zijn volledig uitgevoerd en worden in de onderneming geëxploiteerd;b) de opgelegde CO2-emissiereductie is binnen de bewijsperiode bereikt en dit volgens de door de administratie goedgekeurde berekenings- en monitoringsmethode;c) er zijn geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, de Belastingsdienst Vlaanderen inzake onroerende voorheffing of in het kader van subsidiemaatregelen in toepassing van het decreet.Als er achterstallige schulden zijn, wordt de uitbetaling opgeschort tot de onderneming het bewijs levert dat deze schulden werden aangezuiverd; d) aan alle voorwaarden, bepaald in het decreet en in dit besluit, is voldaan.

Art. 23.Voor ecologie-investeringen met een engagement tot CO2-emissiereductie moet de onderneming de aanvraag tot uitbetaling van de subsidie uiterlijk indienen binnen 2 jaar en 6 maanden na het beëindigen van deze ecologie-investeringen. HOOFDSTUK VII. - Terugvordering

Art. 24.De volledige subsidie wordt teruggevorderd binnen 10 jaar na het beëindigen van de investeringen, onder voorbehoud van de toepassing van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991 en de wet van 7 juni 1994 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen te doen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen van elke aard, die geheel of gedeeltelijk ten laste zijn van de Staat, in geval van : 1° faillissement, vereffening, gerechtelijk akkoord, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop, sluiting in het kader van een sociaal-economische herstructureringsoperatie met tewerkstellingsafbouw tot gevolg, als deze feiten zich voordoen binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;2° vervreemding of wijziging van de oorspronkelijke bestemming of van het gebruik van de ecologie-investeringen binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;3° niet-naleving van de milieuwetgeving en de wetgeving op de ruimtelijke ordening binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;4° niet-naleving van de wettelijke informatie- en raadplegingsprocedures bij collectief ontslag binnen 5 jaar na het beëindigen van de ecologie-investeringen;5° niet-naleving van de bij het decreet of dit besluit opgelegde voorwaarden.

Art. 25.In geval van terugvordering wordt de Europese referentierentevoet voor terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun toegepast vanaf de datum van ingebrekestelling. HOOFDSTUK VIII. - Beroep

Art. 26.Onverminderd de jurisdictionele bevoegdheden van de Raad van State bepaalt de minister de vorm waarin en de termijnen waarbinnen willig en oneigenlijk en hiërarchisch beroep tegen een beslissing kan worden ingesteld. HOOFDSTUK IX. - Delegatie

Art. 27.De minister stelt het volgende vast : 1° de aanvraag- en de beslissingsprocedure;2° de procedure voor het bepalen en de controle van de CO2-emissiereductie;3° de limitatieve technologieënlijst en de procedure om de lijst te wijzigen. HOOFDSTUK X. - Opheffingsbepaling

Art. 28.In artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, wordt 3° opgeheven voor de toepassing van dit besluit. HOOFDSTUK XI. - Overgangsmaatregelen

Art. 29.Dit besluit is van toepassing op de subsidieaanvragen, ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De bepalingen van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, en van het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest, blijven van toepassing op de steunaanvragen, ingediend voor deze datum. HOOFDSTUK XII. - Inwerkingtreding

Art. 30.Dit besluit en hoofdstuk I, met uitzondering van artikel 3, 2° en 3°, hoofdstuk III, XII tot en met XIV, XVI en XVII van het decreet treden voor de toepassing van dit besluit in werking op de datum, bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid.

Art. 31.De Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 oktober 2004.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage II. - Subsidiepercentages en maximale subsidiebedragen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN

^