gepubliceerd op 06 februari 2004
Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang
5 DECEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen;
Gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, gegeven op 28 april 2003;
Gelet op het advies van de Raad voor de Kunsten, gegeven op 28 april 2003;
Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering van 10 oktober 2003, inzake de begrotingscontrole;
Gelet op advies 36.025/3 van de Raad van State, gegeven op 4 november 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang;2° beschermd voorwerp : een roerend goed dat, of een verzameling die, wegens de archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis ervan in de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap werd opgenomen;3° verzameling : een geheel van roerende goederen die vanuit archeologisch, historisch, cultuurhistorisch, artistiek of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen;4° lijst : de lijst van het roerend cultureel erfgoed van de Vlaamse Gemeenschap, samengesteld krachtens artikel 3, § 1, van het decreet;5° Raad : de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, opgericht krachtens artikel 4 van het decreet;6° binnen de Vlaamse Gemeenschap : in het Nederlandse taalgebied of in instellingen gevestigd in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap;7° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur;8° administratie : de administratieve dienst, bevoegd voor het roerend cultureel erfgoed. HOOFDSTUK II. - Samenstelling en organisatie van de lijst Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 2.Een roerend goed kan omwille van zijn archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis voor de Vlaamse Gemeenschap op de lijst geplaatst worden, indien het als zeldzaam en onmisbaar wordt aangemerkt.
Een verzameling kan op de lijst geplaatst worden, indien de verzameling als zodanig, of één of meer roerende goederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling uitmaken, voldoen aan de bepalingen van het eerste lid.
Zeldzaam in de zin van het eerste lid is een roerend goed of een verzameling waarvan er weinig andere - gelijke of gelijksoortige - in dezelfde staat binnen de Vlaamse Gemeenschap aanwezig zijn.
Onmisbaar in de zin van het eerste lid is het roerend goed dat, of de verzameling die ten minste één of meer van de volgende eigenschappen heeft : 1° een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, waaronder wordt verstaan de functie als duidelijke herinnering onder meer aan personen, instellingen, gebeurtenissen of tradities die belangrijk zijn voor de cultuur, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening van Vlaanderen;2° een schakelfunctie, waaronder wordt verstaan de functie als relevante schakel in een ontwikkeling die belangrijk is voor de evolutie van de kunst, de cultuurgeschiedenis, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening;3° een ijkwaarde, waaronder wordt verstaan de functie als belangrijke bijdrage in het onderzoek of de kennis van andere belangrijke voorwerpen van de kunst, de cultuur, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschap;4° een bijzondere artistieke waarde, waaronder wordt verstaan het artistieke belang in vergelijking met de gekende kunstproductie. Afdeling II. - De lijst
Art. 3.De lijst bestaat uit twee hoofdafdelingen : 1° individuele voorwerpen;2° verzamelingen.
Art. 4.Beide hoofdafdelingen worden onderverdeeld in de volgende afdelingen : 1° archeologisch erfgoed;2° historisch erfgoed;3° cultuurhistorisch erfgoed;4° artistiek erfgoed;5° wetenschappelijk erfgoed.
Art. 5.De minister bepaalt in welke afdeling een beschermd voorwerp, het weze een individueel voorwerp of een verzameling, zal worden geplaatst. Indien een beschermd voorwerp in meer dan één afdeling kan worden gerangschikt, is de plaatsing in één afdeling voldoende.
Art. 6.Per individueel voorwerp worden in de hoofdafdeling "individuele voorwerpen" vier rubrieken onderscheiden met de volgende inhoud : 1° de datum van de voorlopige en de definitieve plaatsing op de lijst;2° een korte beschrijving van het individuele voorwerp;3° een synthese van de motivatie tot plaatsing op de lijst;4° de bewaarplaats en de eigendomssituatie.
Art. 7.Per verzameling wordt in de hoofdafdeling "verzamelingen" dezelfde onderverdeling gemaakt als omschreven in artikel 6. Rubriek 2 omvat een korte omschrijving van de verzameling, met verwijzing naar de bijlage van het beschermingsbesluit.
Art. 8.Behalve voor de beschermde voorwerpen in overheidsbezit worden de gegevens die worden opgenomen in de lijst, bedoeld in artikel 6, 4°, overeenkomstig artikel 7 en 26 van het decreet, niet bekendgemaakt.
Art. 9.De lijst wordt op gepaste wijze bijgehouden en beheerd door de administratie.
De administratie publiceert de geactualiseerde lijst, met uitzondering van artikel 6, rubriek 4, op de meest gepaste wijze. HOOFDSTUK III. - De Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed Afdeling I. - Samenstelling van de Raad
Art. 10.§ 1. De Raad is samengesteld uit negen leden, onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter.
De minister benoemt de voorzitter, de ondervoorzitter en de andere leden op basis van hun expertise op het vlak van het roerend cultureel erfgoed. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter en de overige leden worden door de minister benoemd voor een termijn van vijf jaar, die eenmalig verlengbaar is. § 3. De voorzitter, de ondervoorzitter en de overige leden oefenen hun mandaat verder uit na het verstrijken van de termijn van vijf jaar zolang de minister geen nieuwe benoemingen heeft gedaan.
Art. 11.Het lidmaatschap van de Raad is van rechtswege onverenigbaar met : 1° de hoedanigheid van personeelslid van de administratie;2° een ambt, functie of mandaat, toegankelijk via openbare verkiezing.
Art. 12.De minister kan op verzoek van de betrokkene of op verzoek van de Raad een einde maken aan het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter of een ander lid van de Raad.
Bovendien kan de minister, na advies van de Raad, een einde maken aan het mandaat van de voorzitter, de ondervoorzitter of een ander lid van de Raad in de volgende gevallen : 1° als de mandaathouder driemaal na elkaar de vergaderingen van de Raad niet bijwoont;2° als de mandaathouder het vertrouwelijk karakter van de beraadslagingen niet respecteert of vertrouwelijke documenten verspreidt.
Art. 13.Een lid van de Raad dat wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, zet diens mandaat voort tot het einde van de aanvankelijk vastgestelde termijn. Afdeling II. - Werking van de Raad
Art. 14.§ 1. De Raad adviseert de minister over de toepassing van het decreet, en in het bijzonder over de samenstelling van de lijst en over de toestemming om fysische ingrepen op een beschermd voorwerp uit te voeren. De Raad verricht verder alle werkzaamheden en taken die hem bij of krachtens het decreet worden opgedragen. § 2. De Raad bezorgt zijn advies aan de minister. Het advies is met redenen omkleed. Het maakt ook melding van een afwijkend standpunt als een lid daarom verzoekt. § 3. De Raad kan uit zijn leden werkgroepen samenstellen ter voorbereiding van zijn adviezen. De Raad behoudt de eindverantwoordelijkheid. § 4. De Raad en de uit zijn leden samengestelde werkgroepen kunnen externe deskundigen bij hun inhoudelijke werking betrekken. § 5. De Raad komt minstens viermaal per jaar in plenaire zitting bijeen.
Art. 15.§ 1. Enkel de leden van de Raad zijn stemgerechtigd.
De raad kan geldig beraadslagen en stemmen wanneer de meerderheid van de leden aanwezig is. Indien dit aantal niet wordt gehaald, wordt binnen de veertien dagen een nieuwe beraadslaging en stemming georganiseerd. Deze is geldig ongeacht het aantal leden dat er aan deelneemt. De administratie neemt deel aan de beraadslaging met raadgevende stem. § 2. In de volgende gevallen moeten minstens zes leden aanwezig zijn : 1° bij het advies over het beëindigen van een mandaat als bedoeld in artikel 12, tweede lid;2° bij het voorstel van huishoudelijk reglement en het voorstel tot wijziging ervan, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid. § 3. Bij staking van stemming formuleert de Raad een advies waarbinnen de verschillende visies op gemotiveerde wijze weergegeven worden.
Art. 16.De Raad legt binnen drie maanden na zijn samenstelling aan de minister een voorstel van huishoudelijk reglement voor. Elk voorstel tot wijziging van dat huishoudelijk reglement wordt eveneens aan de minister voorgelegd. Binnen een maand na voorlegging van het voorstel stelt de minister het huishoudelijk reglement, of de wijziging ervan, vast.
Onverminderd de bepalingen van de afdelingen I en II van dit hoofdstuk regelt het huishoudelijk reglement de werking van de Raad.
Art. 17.De vergaderingen van de Raad zijn niet openbaar. De beraadslagingen van de Raad zijn volstrekt vertrouwelijk.
Art. 18.De Raad bezorgt vóór 1 april aan de minister het jaarverslag betreffende het voorafgaande jaar.
Art. 19.De minister informeert de Raad over zijn beslissingen waaraan een advies van de Raad is voorafgegaan. Afdeling III. - Presentiegelden en vergoedingen
Art. 20.De voorzitter, de ondervoorzitter en de leden van de Raad, alsook de door de Raad uitgenodigde externe deskundigen kunnen per vergadering aanspraak maken op de presentiegelden en vergoedingen krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen. HOOFDSTUK IV. - Beschermingsvoorschriften
Art. 21.Dit hoofdstuk is van toepassing op de goederen en verzamelingen die als beschermde voorwerpen zijn opgenomen in de lijst.
Art. 22.De voorschriften van dit hoofdstuk zijn slechts van toepassing voorzover ze niet afwijken van de bijzondere beschermingsvoorschriften die krachtens artikel 8, § 3, van het decreet worden opgelegd.
Art. 23.Onverminderd de toepassing van artikel 8, § 1, van het decreet, zijn de eigenaars, bezitters en houders van beschermde voorwerpen ertoe gehouden om als een goed huisvader het verval of de beschadiging ervan te voorkomen, onder meer door : 1° het tijdig nemen van maatregelen om een geschikte en stabiele bewaaromgeving voor de beschermde voorwerpen te garanderen, zoals door gepaste klimaatregeling, door het vermijden van water- en lichtschade en door het weren van stof, ongedierte en schimmels;2° het nemen van de nodige beveiligingsmaatregelen en veiligheidsvoorzieningen, zoals brand- en inbraakpreventie, regelmatig nazicht op het onderhoud, voorzieningen tegen breuk-, stoot- of andere schade bij de opberging of presentatie, de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid bij verplaatsing, verpakking en transport;3° elke schade te melden overeenkomstig artikel 9, § 4, van het decreet;4° geen fysische ingrepen op de beschermde voorwerpen uit te voeren of te laten uitvoeren, tenzij voor die ingrepen vooraf toestemming werd verleend door de Vlaamse regering overeenkomstig artikel 9, § 1, van het decreet. HOOFDSTUK V. - Algemene en bijzondere voorwaarden en de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep
Art. 24.§ 1. De eigenaar, bezitter of houder van het beschermde voorwerp dient zijn aanvraag tot het uitvoeren van een fysische ingreep in bij de administratie, met gebruikmaking van het formulier waarvan het model als bijlage I bij dit besluit is gevoegd.
Onder fysische ingreep wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : een handeling die ingrijpt in de materiële substantie van het beschermde voorwerp, hetzij door toevoeging van producten of materialen, hetzij door wijziging van één of meer elementen die behoren tot de materiële substantie van het beschermde voorwerp. § 2. Binnen 20 werkdagen na ontvangst van de aanvraag meldt de administratie aan de aanvrager door middel van een aangetekend verzonden of tegen ontvangstbewijs afgegeven brief dat ze de aanvraag heeft ontvangen en dat die volledig dan wel onvolledig is bevonden.
Bij een onvolledige aanvraag vermeldt de brief van de administratie tevens welke elementen en gegevens verder nog moeten worden ingediend om de aanvraag te vervolledigen. § 3. De administratie herhaalt de handeling van § 2 bij elke eventuele volgende indiening van elementen en gegevens om de oorspronkelijke aanvraag te vervolledigen, tot de aanvraag volledig wordt bevonden. § 4. De administratie legt de volledige aanvraag voor advies aan de Raad voor.
De Raad brengt advies uit binnen 35 werkdagen na de mededeling door de administratie aan de aanvrager dat het dossier volledig is bevonden.
Bij ontstentenis van een advies binnen die termijn wordt ervan uitgegaan dat aan de adviesvereiste is voldaan. § 5. Binnen 10 werkdagen na het verstrijken van de in § 4 vermelde termijn geeft de Vlaamse regering aan de aanvrager een toestemming of gemotiveerd verbod door middel van een aangetekend verzonden of tegen ontvangstbewijs afgegeven brief.
De toestemming vermeldt de eventuele bijzondere voorwaarden waaraan moet worden voldaan voor het uitvoeren van de fysische ingreep. § 6. De fysische ingreep mag pas worden uitgevoerd nadat de schriftelijke toestemming daartoe werd verleend, behalve in noodsituaties overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet. § 7. Van 1 juli tot en met 31 augustus worden de behandelingstermijnen van de procedure voor het verlenen van toestemming voor een fysische ingreep opgeschort. § 8. Indien de fysische ingreep niet is uitgevoerd binnen een termijn van twee jaar na de kennisgeving van de toestemming, vervalt deze toestemming. In uitzonderlijke omstandigheden, verantwoord door de aard van de fysische ingreep, kan deze termijn door de administratie worden verlengd. HOOFDSTUK VI. - Vaststelling van de subsidieregeling voor conservatie- en restauratiewerkzaamheden aan beschermde voorwerpen Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 25.Binnen de kredieten die daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven, kent de minister een subsidie toe aan de eigenaar, bezitter of houder van een beschermd voorwerp die de kosten van bepaalde conservatie- of restauratiewerkzaamheden aan dat voorwerp draagt, en die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld bij dit besluit.
Art. 26.Met toepassing van dit besluit kan evenwel geen subsidie worden toegekend aan de staat, de gemeenschappen, de gewesten en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, met uitzondering van de onderwijsinstellingen.
De provinciale en lokale besturen, en de openbare instellingen die onder hun toezicht staan, kunnen voor de subsidie in aanmerking komen. Afdeling II. - Algemene bepalingen
Art. 27.De subsidie is bestemd voor werkzaamheden aan definitief beschermde voorwerpen die uit het oogpunt van conservatie of restauratie noodzakelijk zijn en waarvoor een toestemming werd verleend in de zin van artikel 9, § 1, van het decreet.
Maatregelen, uitgevoerd in noodsituaties overeenkomstig artikel 9, § 2, van het decreet, komen in aanmerking voor subsidiëring voorzover ze noodzakelijk waren voor het loutere behoud van het beschermde voorwerp.
Art. 28.Onder conservatiewerkzaamheden wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : het geheel van maatregelen en handelingen dat erop gericht is de bewaringstoestand van een object te stabiliseren en verder verval te verhinderen of te vertragen.
Onder restauratiewerkzaamheden wordt, voor de toepassing van dit besluit, verstaan : het geheel van handelingen dat een beschadigd of gedeeltelijk verloren gegaan object in een vooraf gedefinieerde toestand terugbrengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke en door de maker bedoelde verschijningsvorm, alsook met de natuurlijke veroudering.
Art. 29.Onverminderd artikel 27, tweede lid, zijn werkzaamheden die tot doel hebben om het beschermde voorwerp in goede staat te bewaren, maar die in de zin van dit besluit niet als conservatie- of restauratiewerkzaamheden zijn aangemerkt, op grond van dit besluit niet subsidiabel.
Art. 30.Als subsidiabele kosten komen in aanmerking : 1° kosten van onderzoek, met het oog op diagnose en het bepalen van de behandelingsmethode;2° uitvoerings- en materiaalkosten;3° verpakkings- en transportkosten;4° kosten, gemaakt voor dringende bewaringsmaatregelen in de zin van artikel 27, tweede lid;5° de BTW op voormelde kosten voorzover de aanvrager niet BTW-plichtig is. Prijsevoluties en extra kosten die voortvloeien uit omstandigheden die na het indienen van de subsidieaanvraag ontstaan zijn, worden niet in aanmerking genomen. In voorkomend geval staat het de aanvrager vrij een nieuwe aanvraag in te dienen. Afdeling III. - Procedure
Art. 31.De aanvraag tot het verkrijgen van een subsidie wordt ingediend bij de administratie, met gebruikmaking van het formulier waarvan het model als bijlage II bij dit besluit is gevoegd.
Bij de aanvraag wordt een aanvraag gevoegd tot het uitvoeren van een fysische ingreep, indien die nog niet eerder werd ingediend, conform artikel 24, of van de melding van de in een noodsituatie uitgevoerde ingrepen zoals bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet. De aanvraag bevat tevens een gedetailleerde raming van de kosten en financieringsmiddelen die verband houden met het voorwerp van de aanvraag. De kostenraming bestaat uit een gedetailleerde lijst van de werkzaamheden met per post een opgave van de daaraan verbonden, geraamde of al bekende kosten. Als financieringsmiddelen dienen onder andere te worden vermeld : de verzekeringsvergoedingen en de subsidies door andere overheden.
Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van de door de administratie aanvaarde kostenraming.
Art. 32.De minister besluit tot het toekennen of niet toekennen van een subsidie.
Art. 33.Bij ontoereikendheid van de kredieten die op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven, gelden, rekening houdend met de faseerbaarheid van de werkzaamheden, de volgende prioriteitscriteria, in volgorde van afnemend belang : 1° de noodzaak om dringende conservatiemaatregelen te nemen, rekening houdend met de fysische toestand van het beschermde voorwerp;2° de continuïteit van de al aangevatte werken;3° de chronologie van de indiening van de aanvragen.
Art. 34.Het besluit tot toekenning van een subsidie vermeldt de begunstigde, het maximumbedrag, de bestemming, de uit te voeren werkzaamheden en eventuele bijzondere richtlijnen. Een beslissing tot het niet-toekennen van een subsidie moet gemotiveerd aan de aanvrager gemeld worden.
Art. 35.De toekenning van een subsidie overeenkomstig dit besluit geldt tevens als toestemming tot het uitvoeren van een fysische ingreep als bedoeld in artikel 9 van het decreet. Afdeling IV. - Subsidiebedragen
Art. 36.De subsidie bedraagt 50 % van het bedrag van de kostenraming, vermeld in artikel 31, derde lid, onverminderd de bepalingen van artikelen 39 en 40.
Art. 37.In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 70 % als het een beschermd voorwerp betreft dat publiek tentoongesteld of toegankelijk gemaakt is onder de voorwaarden, vastgesteld in een overeenkomst tussen de aanvrager en de minister.
Art. 38.In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 80 % als het een beschermd voorwerp betreft dat eigendom is van een rechtspersoonlijkheid met niet-commercieel karakter die als één van haar voornaamste doelstellingen heeft het voorwerp in goede staat te bewaren, en dat bovendien publiek tentoongesteld of toegankelijk gemaakt is overeenkomstig artikel 37.
In afwijking van artikel 36 bedraagt het subsidiepercentage 80% als het een beschermd voorwerp betreft dat, rekening houdend met zijn fysieke staat en de feitelijke omstandigheden waarin het zich bevindt, onherroepelijk verloren dreigt te gaan.
Art. 39.Het definitieve subsidiebedrag mag niet hoger zijn dan : 1° het in artikelen 36, 37 of 38 bedoelde percentage, toegepast op de reële kosten indien die lager zijn dan de geraamde kosten;2° het verschil tussen enerzijds de reële kosten en anderzijds de verzekeringsvergoedingen, door derden toegekend om de desbetreffende restauratie- en conservatiekosten of noodmaatregelen te dekken, en de bijdragen, subsidies of premies toegekend door andere overheden dan de staat, de gemeenschappen of de gewesten. De subsidiebedragen, vastgesteld overeenkomstig artikelen 36, 37 en 38, dienen in voorkomend geval daartoe te worden verminderd.
Art. 40.De kosten die niet worden gesubsidieerd overeenkomstig artikelen 36 tot en met 39, mogen niet gefinancierd worden met middelen die afkomstig zijn van subsidies die verstrekt worden door de staat, de gemeenschappen of de gewesten. In voorkomend geval wordt de subsidie die deze overheden toekent, in mindering gebracht op de subsidie, toegekend op basis van artikelen 36 tot en met 39.
Art. 41.De subsidie wordt als volgt uitbetaald : 1° een voorschot van 70 % van het bedrag, toegekend overeenkomstig artikel 36, 37 of 38, bij de aanvang van de werkzaamheden.Dat voorschot kan worden verminderd, rekening houdend met verwachte andere financieringsmiddelen als bedoeld in artikelen 39 en 40; 2° het saldo, eventueel begrensd zoals bepaald in artikelen 39 en 40, na beëindiging van de werkzaamheden en na controle van het verantwoordingsdossier. In voorkomend geval worden te veel uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Art. 42.§ 1. De verkrijger van de subsidie is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap het bedrag van de subsidie volledig terug te betalen indien het betreffende beschermde voorwerp binnen een termijn van drie jaar na de toekenning van de subsidie, definitief buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, of door de Vlaamse Gemeenschap wordt aangekocht overeenkomstig artikelen 12 tot en met 18 van het decreet.
Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap de helft van het bedrag van de subsidie terug te betalen indien het betreffende beschermde voorwerp binnen een termijn van tien jaar na de toekenning van de subsidie, definitief buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, of door de Vlaamse Gemeenschap wordt aangekocht overeenkomstig artikelen 12 tot en met 18 van het decreet. § 2. Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap de helft van het subsidiebedrag terug te betalen indien hij het beschermde voorwerp aan een derde persoon verkoopt binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een termijn van drie jaar na de toekenning van de subsidie.
Hij is ertoe verplicht aan de Vlaamse Gemeenschap één vierde van het subsidiebedrag terug te betalen indien hij het beschermde voorwerp aan een derde persoon verkoopt binnen de Vlaamse Gemeenschap binnen een termijn van vijf jaar na de toekenning van de subsidie.
Deze verplichting vervalt evenwel, zo de nieuwe verwerver van het beschermd voorwerp zich ertoe engageert tot de overname van de overeenkomst bedoeld in artikelen 37 en 38. § 3. Onverminderd de toepassing van artikelen 20 tot en met 26 van het decreet, vordert de administratie elke subsidie terug die onrechtmatig werd uitbetaald. HOOFDSTUK VII. - Het buiten de Vlaamse Gemeenschap brengen van beschermde voorwerpen
Art. 43.De aanvraag tot toestemming om een beschermd voorwerp buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen, bedoeld in artikel 11, van het decreet, wordt per aangetekend schrijven ingediend bij de administratie.
Elke persoon die betrokken is bij de behandeling van een dergelijke aanvraag, is gehouden tot volstrekte geheimhouding.
Art. 44.§ 1. De aanvraag tot toestemming van de Vlaamse regering, bedoeld in artikel 43, bevat de volgende gegevens : 1° de naam en het adres van de aanvrager;2° de identificatie van het beschermd voorwerp, met expliciete verwijzing naar de lijst. § 2. Als de aanvraag, bedoeld in artikel 43, tot gevolg heeft dat het beschermde voorwerp tijdelijk buiten de Vlaamse Gemeenschap wordt gebracht, dan moet die aanvraag bovendien de volgende gegevens bevatten : 1° de redenen waarom de aanvrager het beschermde voorwerp tijdelijk buiten de Vlaamse Gemeenschap wil brengen, alsook de overeenkomsten die daar eventueel betrekking op hebben;2° de tijdelijke bewaarplaats van het beschermde voorwerp;3° de periode waarvoor de toestemming wordt gevraagd;4° de geboden garanties voor het behoud in goede staat, alsook voor de terugkeer van het beschermd voorwerp. § 3. Als de opgelegde formele en inhoudelijke vereisten niet worden nageleefd, heeft dat de onontvankelijkheid van de aanvraag tot gevolg.
De administratie zendt de onontvankelijke aanvraag binnen vijftien werkdagen na ontvangst terug naar de aanvrager met vermelding van de reden. § 4. De minister geeft of weigert deze toestemming binnen twee maanden na de ontvangst van de aanvraag. Hij kan die toestemming aan een aantal voorwaarden onderwerpen, die echter nooit van dien aard mogen zijn dat ze een feitelijk verbod opleggen. De aanvrager wordt via een aangetekende brief van de beslissing van de minister op de hoogte gebracht.
Indien de aanvrager binnen de termijn van twee maanden geen weigering heeft ontvangen, wordt hij geacht de toestemming te hebben verkregen. HOOFDSTUK VIII. - Prijsbepaling
Art. 45.Binnen twee werkdagen na de aanstelling van het college van deskundigen, bedoeld in artikel 14, § 2, van het decreet, wordt aan het college een dossier overhandigd dat minstens een kopie van het aanvraagdossier bevat, alsmede alle nuttige inlichtingen die het college in staat moeten stellen om uitspraak te doen over de internationale marktwaarde van het beschermde voorwerp in kwestie.
Art. 46.Het college neemt kennis van de verklaringen en inlichtingen die de aanvrager en de minister hebben ingediend. Op hun verzoek, of indien het college het zelf nodig acht, hoort het college deze personen of hun vertegenwoordigers. Het college kan hen verzoeken binnen de termijn die het zelf bepaalt, alle nuttige inlichtingen en documenten voor te leggen en in voorkomend geval het beschermde voorwerp te tonen.
Art. 47.Het college spreekt zich uit over de internationale marktwaarde van het beschermde voorwerp op het moment waarop de Vlaamse regering het verzoek tot toestemming ontving om het buiten de Vlaamse Gemeenschap te brengen. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende criteria : 1° vergelijkbare verrichtingen in openbare veilingen of privé-overdrachten waarvan de prijs algemeen bekend is of bekend is bij een van de aangewezen experten;2° de bij de aanvraag aangegeven waarde die als bovengrens geldt;3° eventuele aanbiedingen, waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van het aanbod;4° de staat van bewaring van het beschermde voorwerp;5° elke bijzondere omstandigheid die op de een of andere manier rechtstreeks of onrechtstreeks invloed zou kunnen hebben op de prijsbepaling.
Art. 48.De deskundigen kunnen per vergadering aanspraak maken op de presentiegelden en vergoedingen krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen ter harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen. HOOFDSTUK IX. - Het Topstukkenfonds
Art. 49.Het Topstukkenfonds is onderworpen aan de beheersbevoegdheid en het gezag van de minister.
Art. 50.De leiding, het dagelijks en het financieel beheer van het Topstukkenfonds wordt aan de leidend ambtenaar van de administratie gedelegeerd.
Het dagelijks beheer omvat de opvolging en afhandeling van de dossiers op grond van artikelen 12 tot en met 19 van het decreet, inclusief : 1° het ondertekenen van de dagelijkse briefwisseling, de nota's, ambtsberichten en de documenten met betrekking tot het Topstukkenfonds;2° het ontvangen van de gewone en aangetekende zendingen, inclusief de dagvaardingen, betekend aan het Topstukkenfonds;3° het eensluidend verklaren van uittreksels en afschriften van documenten. Het financiële beheer omvat : 1° de bevoegdheid om overeenkomsten tot een bedrag van maximaal 700.000 euro te sluiten binnen het kader van de taakstelling van het Topstukkenfonds; 2° het aanvaarden van legaten en schenkingen;3° het terugvorderen van ten onrechte gedane betalingen;4° het vastleggen en aanrekenen van uitgaven;5° het thesauriebeheer en de betalingen;6° het opstellen van de jaarlijkse uitvoeringsrekeningen van de begroting, de balans en de resultatenrekening.
Art. 51.De leidend ambtenaar van de administratie kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 50, subdelegeren aan ambtenaren van niveau A van de administratie.
Art. 52.De leidend ambtenaar van de administratie wijst een ambtenaar van niveau A aan die hem bij tijdelijke afwezigheid of verhindering vervangt voor wat zijn opdrachten binnen het kader van dit besluit betreft.
Art. 53.De leidend ambtenaar van de administratie beslist op welke personeelsleden, uitrusting en installaties het Topstukkenfonds voor de uitvoering van zijn taken een beroep kan doen.
Art. 54.Het Topstukkenfonds maakt jaarlijks een begroting op conform de richtlijnen van de Vlaamse regering. De boekhouding wordt gevoerd overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 21 mei 1997 betreffende een geïntegreerde economische boekhouding en budgettaire rapportering voor de Vlaamse openbare instellingen.
Art. 55.De leidend ambtenaar van de administratie brengt jaarlijks bij de minister verslag uit over de werking en het beheer van het Topstukkenfonds. HOOFDSTUK X. - Toezichtsbepaling
Art. 56.De minister wijst de ambtenaren, bedoeld in artikel 20, § 1, van het decreet, aan. HOOFDSTUK XI. - Wijzigingsbepaling
Art. 57.In het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals tot op heden gewijzigd, wordt aan punt 1 van de bijlage een streepje toegevoegd, dat luidt als volgt : « - de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed ». HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen
Art. 58.Dit besluit treedt in werking op 5 december 2003.
Art. 59.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 december 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage I Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 5 december 2003 ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN
Bijlage II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 5 december 2003 ter uitvoering van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN