Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 02 juli 2021
gepubliceerd op 03 augustus 2021

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de aanpassing van de call-regeling voor de ondersteuning van groene warmte, restwarmte en biomethaan

bron
vlaamse overheid
numac
2021032063
pub.
03/08/2021
prom.
02/07/2021
ELI
eli/besluit/2021/07/02/2021032063/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 JULI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Energiebesluit van 19 november 2010, wat betreft de aanpassing van de call-regeling voor de ondersteuning van groene warmte, restwarmte en biomethaan


Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen artikel 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993; - het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 8.2.1 en 8.3.1, artikel 8.4.1, gewijzigd bij het decreet van 20 december 2013, en artikel 8.7.1, gewijzigd bij het decreet van 4 juni 2021.

Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 17 mei 2021. - De Raad van State heeft advies nr. 69.434/3 gegeven op 23 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.

Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het Energiebesluit van de Vlaamse Regering van 19 november 2010

Artikel 1.In artikel 1.1.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2020, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° punt 32° /1 wordt vervangen door wat volgt: "32° /1 energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling: een netwerk voor stadsverwarming of -koeling dat een van de volgende energiebronnen of technologieën gebruikt: a) ten minste 50% warmte uit hernieuwbare energiebronnen als vermeld in artikel 7.4.1, § 7, vierde lid; b) ten minste 50% restwarmte, die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.1, § 7, tweede lid, 1°, a), 2°, a), en 3° ; c) ten minste 50% uit een combinatie van de energiebronnen of technologieën, vermeld in punt a) of b); d) ten minste 75% warmte uit kwalitatieve warmte-krachtkoppeling, die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.1, § 7, vijfde lid; e) ten minste 75% uit een combinatie van de energiebronnen of technologieën, vermeld in punt a), b) of d);"; 2° in punt 72° /1/2 wordt tussen de woorden "voor ruimteverwarming of -koeling" en de woorden "of als proceswarmte" de zinsnede ", sanitair warm water" ingevoegd.

Art. 2.In titel VII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt het opschrift van hoofdstuk IV vervangen door wat volgt: "Hoofdstuk IV. Ondersteuning van nuttige groene warmte, restwarmte en energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling".

Art. 3.Artikel 7.4.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 7.4.1. § 1. Onder de voorwaarden, vermeld in artikel 1 tot en met 12, artikel 38, 41 en 46 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, en dit besluit, wordt steun toegekend aan de volgende nieuwe installaties en leidingen: 1° de nuttige-groenewarmte-installaties die voldoen aan een economisch aantoonbare vraag die tot de indieningsdatum van de steunaanvraag niet wordt ingevuld door nuttige groene warmte of restwarmte;2° de installaties voor de benutting van restwarmte die voldoen aan een economisch aantoonbare vraag die tot de indieningsdatum van de steunaanvraag niet wordt ingevuld door nuttige groene warmte of restwarmte;3° de leidingen van een energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, waarmee voldaan wordt aan een economische aantoonbare warmte- of koudevraag die tot de indieningsdatum niet wordt ingevuld door een stadsverwarming of -koeling. Er wordt geen steun toegekend voor investeringen in de volgende installaties of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling: 1° de installaties of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling die niet in het Vlaamse Gewest liggen;2° de installaties waarvoor groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten zijn toegekend of kunnen worden toegekend conform titel VII van het Energiedecreet van 8 mei 2009;3° de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling die warmte of koude afneemt van een installatie waaraan groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten worden toegekend of zullen worden toegekend conform titel VII van het Energiedecreet van 8 mei 2009.In afwijking daarvan kan wel steun worden toegekend aan investeringen in energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling als voor de installatie waarvan die warmte of koude afneemt door de certificaatgerechtigde uitdrukkelijk afstand wordt gedaan van het recht op de toekenning van groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten. Van het recht op toekenning van groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertficaten wordt door de certificaatgerechtigde afstand gedaan vanaf de datum van de ingebruikname van de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling zoals vermeld het keuringsverslag, bedoeld in 7.4.4, § 1, eerste lid.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk kunnen onder andere als nuttige-groenewarmte-installaties in aanmerking komen: 1° installaties die nuttige groene warmte produceren uit een organisch-biologische stof als vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 6°, of een van de organisch-biologische stoffen, vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 7°, met een bruto thermisch vermogen van meer dan 300 kWth; 2° installaties die nuttige groene warmte winnen uit aardwarmte uit de diepe ondergrond met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MWth. De calls bevatten steeds minstens een oproep met betrekking tot de technologie vermeld in het derde lid, 1°. De minister bepaalt op voorstel van het VEKA per call welke andere technologieën voor een nuttige-groenewarmte-installatie in aanmerking komen voor steun. Als de minister bepaalt dat de technologie vermeld in het derde lid, 2°, in aanmerking komt voor steun, wordt echter nooit steun toegekend aan de boringen voor het winnen van aardwarmte. Installaties die nuttige groene warmte produceren uit de verbranding van biomethaan of gas dat afkomstig is uit het aardgasdistributienet of het vervoernet, ook al worden er daarvoor garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen voorgelegd, komen niet in aanmerking voor steun.

Een vraag voor steun voor de aangesloten energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, vermeld in het eerste lid, kan al dan niet samen met een vraag voor steun voor de productie-installatie ingediend worden, maar komt alleen in aanmerking voor steun voor het deel dat voldoet aan een economisch aantoonbare vraag die tot de indieningsdatum niet wordt ingevuld door een stadsverwarming of -koeling.

De steun bedraagt maximaal 1 miljoen euro per investeringsproject. In afwijking daarvan bedraagt de steun voor een investeringsproject met energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling maximaal 2 miljoen euro per investeringsproject. De Vlaamse Regering kan van het maximale steunbedrag per investeringsproject afwijken en beslissen over een steuntoekenning als het gevraagde steunbedrag hoger is.

De minister bepaalt jaarlijks het maximale bedrag van de totale steun op basis van de daarvoor op de algemene uitgavenbegroting voor dat jaar ingeschreven middelen en van de middelen van het Energiefonds. § 2. De steun wordt toegekend in de vorm van een investeringssubsidie en toegewezen via een call-systeem.

De minister lanceert minstens om de twaalf maanden een call.

De minister bepaalt per call het maximale steunbedrag waarvoor projecten geselecteerd kunnen worden. § 3. Per call kan hoogstens één steunaanvraag per installatie worden ingediend. § 4. Als een bijkomende capaciteit voor de productie van nuttige groene warmte wordt verkregen door een uitbreiding van een steungerechtigde nuttige-groenewarmte-installatie, kan die uitbreiding, als ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2, in aanmerking komen als nieuwe nuttige-groenewarmte-installatie. De minister kan per technologie een minimumvermogen voor de uitbreiding vastleggen. De nuttige groene warmte geleverd door die nieuwe nuttige-groenewarmte-installatie wordt gemeten met meetapparatuur die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2, § 2. § 5. Het steunmechanisme en de steunhoogte worden in 2023, en vervolgens om de twee jaar, geëvalueerd voor nieuw in te dienen steunaanvragen. § 6. Projecten die niet in aanmerking komen voor de toekenning van de steun doordat het maximale steunbedrag dat de minister heeft bepaald conform paragraaf 2, is uitgeput, kunnen altijd bij de volgende call een nieuwe principeaanvraag als vermeld in artikel 7.4.3, indienen.

Als de gegevens in kwestie nog actueel zijn, kan de aanvrager voor die projecten de principeaanvraag herbevestigen die al is ingediend. In dat geval blijft het indientijdstip het tijdstip waarop de eerste principeaanvraag ontvankelijk is verklaard conform artikel 7.4.3, § 1. § 7. De minister kan nadere voorwaarden bepalen waaraan de investeringsprojecten moeten voldoen om in aanmerking te komen, voor de steun, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° en 3° en kan de hoogte van de steun koppelen aan die voorwaarden. De minister kan bepalen welke investeringskosten in aanmerking komen.

De te ondersteunen restwarmteprojecten, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, voldoen minstens aan de volgende voorwaarden: 1° de restwarmte komt van proceswarmte die aan al de volgende voorwaarden voldoet: a) ze komt vrij uit een proces dat niet tot doel heeft warmte te produceren, en dat niet stuurbaar is naargelang de warmtevraag;b) ze komt vrij uit een proces dat niet tot doel heeft elektriciteit of mechanische energie te produceren.Voor steun aan een installatie waarbij restwarmte benut wordt bij een afvalverbrandingsinstallatie, betreft het afvalverwerking van restafval die in overeenstemming is met: 1) de principes, vermeld in artikel 4 van het decreet 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen en in het bijzonder met de verwerkingshiërarchie;2) de uitvoeringsplannen, vermeld in artikel 18 van het voormelde decreet;3) de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA);2° de benutting van restwarmte gebeurt op een van de volgende locaties: a) buiten de bedrijfsvestiging waar de warmte gegenereerd wordt;b) binnen de bedrijfsvestiging waar de warmte gegenereerd wordt.Als het gaat om maatregelen voor de benutting van restwarmte binnen bedrijven die kunnen toetreden tot de energiebeleidsovereenkomst voor de verankering van en voor blijvende energie-efficiëntie in de Vlaamse energie-intensieve industrie, komen de maatregelen alleen in aanmerking als al de volgende voorwaarden zijn vervuld: a) het bedrijf is voor die vestiging toegetreden tot die energiebeleidsovereenkomst en leeft de energiebeleidsovereenkomst na;b) het bedrijf is niet verplicht om die maatregel uit te voeren om te voldoen aan de verplichtingen van die energiebeleidsovereenkomst;3° de toepassing van de restwarmte heeft niet tot gevolg dat de benutting van al beschikbare restwarmte wordt verminderd en kan niet leiden tot het toekennen van groenestroom- of warmtekrachtcertificaten.De restwarmte wordt gebruikt voor een van de volgende doeleinden: a) bijkomende benutting van restwarmte om de energiebehoefte van een ander proces in te vullen, zoals droogprocessen en de productie van gedemineraliseerd water;b) bijkomende benutting van restwarmte om opgeslagen stoffen op temperatuur te houden;c) bijkomende benutting van restwarmte om woon- of kantoorgebouwen te verwarmen;d) bijkomende benutting van restwarmte om gebouwen, andere dan woon- of kantoorgebouwen, te verwarmen, met uitzondering van verwarming van die gebouwen met directe luchtverwarming;e) bijkomende benutting van restwarmte voor de productie van koude waarbij de nuttige restwarmte wordt bepaald als de nuttig geproduceerde koude gedeeld door een referentieperformantiecoëfficiënt van 250%. Voor de restwarmteprojecten, vermeld in het tweede lid, 2°, b), wordt de steunhoogte beperkt tot de steun die, na advies van het verificatiebureau, noodzakelijk is om de rendabiliteit te bereiken die vereist is voor verplichte maatregelen uit de respectievelijke energiebeleidsovereenkomst waarbij het bedrijf is aangesloten.

Voor de hernieuwbare energiebronnen, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 32° /1, a), worden de volgende hernieuwbare energiebronnen niet beschouwd als hernieuwbare energiebronnen: 1° biomethaan;2° gas afkomstig uit het aardgasdistributienet of het vervoernet, ook al worden er daarvoor garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen voorgelegd. Voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, vermeld in artikel 1.1.1, § 2, 32° /1, d), wordt de steunhoogte beperkt tot energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling die warmte of koeling ontvangen van een warmte-krachtinstallatie die minstens aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° de warmte-krachtinstallatie die aardgas gebruikt, heeft een broeikasgasemissie van minder dan 250 g CO2-equivalent/kWh over de hele economische levensduur van de installatie.De minister kan nadere regels vastleggen om het aantal CO2-equivalent/kWh te berekenen; 2° de warmte-krachtinstallatie is onderworpen aan het Europese emissiehandelsysteem;3° aan de warmte-krachtinstallatie worden geen warmte-krachtcertificaten toegekend en zullen geen warmte-krachtcertificaten worden toegekend.

Art. 4.Artikel 7.4.2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 7.4.2. § 1. In afwijking van artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, wordt de steun niet verleend aan een aanvrager die behoort tot een doelgroep waarvoor de Vlaamse Regering een energiebeleidsovereenkomst definitief heeft goedgekeurd, en die de aanvrager niet heeft ondertekend of niet naleeft.

Er wordt geen steun toegekend aan projecten met een interne opbrengstvoet na belastingen die groter is dan of gelijk is aan de minimale interne rentevoet, vermeld in artikel 6.5.4, § 1, 7°. De steunhoogte wordt beperkt zodat de interne rentevoet na steun de minimale interne rentevoet, vermeld in artikel 6.5.4, § 1, 7°, niet overschrijdt.

Warmte die wordt toegepast voor het aandrijven van een absorptiekoelmachine wordt niet beschouwd als nuttige groene warmte.

Er kan geen steun worden toegekend aan nuttige-groenewarmte-installaties die directe luchtverwarming gebruiken om gebouwen te verwarmen die geen woon- of kantoorgebouwen zijn.

De steun wordt alleen toegekend aan de volgende installaties: 1° de installaties of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling waarvoor de uitgaven voor de bouw of de vernieuwing van de installatie of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling dateren van na de principebeslissing van het VEKA over de toekenning van steun aan de installatie in kwestie conform 7.4.3, § 3; 2° bestaande installaties die een nieuwe principeaanvraag indienen conform artikel 7.4.3, § 4, eerste lid.

Uitgaven voor het ontwerp, de engineering of de vergunningsaanvragen die dateren van voor de principebeslissing van het VEKA, vermeld artikel 7.4.3, § 3, worden ook beschouwd als in aanmerking komende kosten, maar alleen als ze dateren van na de principeaanvraag, vermeld in artikel 7.4.3, § 1.

De minister kan, afhankelijk van de gebruikte productietechnologie, nadere regels vastleggen om te bepalen of een installatie of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling beschouwd kan worden als vernieuwd als vermeld in het vijfde lid, 1°.

De minister kan op advies van het VEKA nadere regels vastleggen om het aandeel hernieuwbare energiebronnen, het aandeel restwarmte of het aandeel uit kwalitatieve warmte-krachtkoppeling in de inputstroom van de stadsverwarming of -koeling te berekenen.

Er wordt alleen steun toegekend aan nuttige-groenewarmte-installaties die nuttige groene warmte produceren uit een organisch-biologische stof als vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 6°, of een van de organisch-biologische stoffen, vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 7°, met een vermogen van meer dan 300 kWth en ten hoogste 1 MWth, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de principeaanvraag tot steun bevat een dimensioneringsstudie voor het ontwerp van de nuttige-groenewarmte-installatie.De dimensioneringsstudie bevat minstens al de volgende elementen: a) een gedetailleerde berekening van de warmtevraag, inclusief een warmteverliesberekening;b) het aangeraden te plaatsen vermogen met het oog op de warmtevraag, vermeld in punt 1° ;c) de wijze waarop de variatie in de warmtevraag wordt opgevangen;d) een advies over warmte-opslag;e) een advies over de te plaatsen nuttige-groenewarmte-installatie;2° de beheerder van de nuttige-groenewarmte-installatie volgt bij de ingebruikname van de installatie een opleiding op maat om de installatie uit te baten.De beheerder van de installatie is de persoon die verantwoordelijk is voor minstens de aankoop en opslag van de organisch-biologische stof, de dagelijkse opvolging van de werking van de installatie en het onderhoud van de installatie. De opleiding op maat bevat minstens begeleiding voor de volgende aspecten: a) het in bedrijf nemen van de installatie;b) het dagelijkse beheer;c) de gebruikte brandstof, inclusief de vereiste kwaliteit en de condities van de opslag van de brandstof;d) de controle van de procesparameters;e) het correct handelen bij storingen en veiligheid;3° de emissies van de nuttige-groenewarmte-installatie worden bij de ingebruikname gemeten door een erkend laboratorium.Het rapport van die emissiemeting wordt uiterlijk dertig dagen na de ingebruikname aan het VEKA bezorgd en bevat minstens de resultaten van de meting van CO, NOx, stof en SO2, uitgedrukt conform de bepalingen in het VLAREM; 4° in de principeaanvraag wordt aangetoond dat de nuttige-groenewarmte-installatie alleen geschikt is voor het gebruik van houtpellets of dat de nuttige-groenewarmte-installatie wordt uitgerust met minstens een doekenfilter of een elektrostatische filter.De doekenfilter of elektrostatische filter realiseert een minimaal verwijderingsrendement van 95%, of een maximale uitgangsconcentratie van 15 mg/Nm3 stof bij 6% O2.

De minister kan nadere regels vastleggen om te bepalen waaraan de dimensioneringsstudie, vermeld in het negende lid, 1°, de opleiding op maat, vermeld in het negende lid, 2°, en de emissiemeting, vermeld in het negende lid, 3°, moeten voldoen.

Het VEKA beslist of een opleiding op maat voldoet aan de vereisten die de minister vaststelt conform het tiende lid.

De steun wordt in geval van projecten met biomassa alleen toegekend als de biomassa die in de installatie wordt gebruikt, voldoet aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1 tot en met § 1/10.

Als een percentage van de nuttige groene warmte die wordt geproduceerd door een nuttige-groenewarmte-installatie, geleverd wordt aan gebouwen waarvoor de eisen gelden van het minimumaandeel hernieuwbare energie, vermeld in artikel 9.1.12/2 en 9.1.12/3, komt datzelfde percentage van de nuttige-groenewarmteinstallatie voor principeaanvragen vanaf 1 januari 2023 niet in aanmerking voor steun. De delen van de stadsverwarming of -koeling die minstens 50% warmte uit hernieuwbare energiebronnen transporteren naar enkel gebouwen waarvoor de eisen gelden van het minimumaandeel hernieuwbare energie, vermeld in artikel 9.1.12/2 en artikel 9.1.12/3, komen voor principeaanvragen vanaf 1 januari 2023 niet aanmerking voor steun. De minister kan nadere regels opleggen om de bepaling van het percentage en de delen van een project te bepalen die niet in aanmerking komen.

Er kan voor principeaanvragen vanaf 1 januari 2023 geen steun worden toegekend aan de delen van de stadsverwarming of -koeling die gelegen zijn op de sites van nieuwe grote verkavelingen, grote groepswoningbouwprojecten en grote appartementsgebouwen die onderhevig zijn aan de verplichting, vermeld in artikel 4.1.16/1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. § 2. De aanvrager die de steun wil genieten, voorziet zijn installatie van de nodige meetapparatuur om permanent de nuttige groene warmte, de benutte restwarmte of de getransporteerde warmte te meten. De nuttige groene warmte, benutte restwarmte of getransporteerde warmte wordt zo kort mogelijk bij de plaats van nuttige aanwending gemeten. Als er een noodkoeler of buffervat in het circuit is opgesteld, wordt de meting uitgevoerd voorbij de noodkoeler en het buffervat.

De meetapparatuur, vermeld in het eerste lid, de meetopstelling en de toegepaste meetprocedures voldoen aan de daarvoor geldende internationale en nationale normen. Voor alle meetinstrumenten kan een geldig ijkcertificaat worden voorgelegd, uitgereikt door een bevoegde instantie.

Het VEKA kan nadere regels vastleggen over de manier waarop de metingen moeten worden uitgevoerd. § 3. Als de aanvrager een onderneming is, wordt de grootte van de onderneming, die wordt bepaald conform de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen vermeld in artikel 1.1.3, 75° en 86° van het Energiedecreet van 8 mei 2009, vastgesteld op basis van een verklaring op erewoord van de onderneming en op basis van de gegevens van de jaaromzet, het balanstotaal en het aantal werkzame personen.

De gegevens om de jaaromzet, het balanstotaal en het aantal werkzame personen te berekenen, worden vastgesteld op basis van de laatste jaarrekening die bij de Nationale Bank van België is neergelegd voor de indieningsdatum van de steunaanvraag, en die beschikbaar is via een centrale databank.

Om de omzet te berekenen, wordt een boekjaar van meer of minder dan twaalf maanden herberekend tot een periode van twaalf maanden.

Voor ondernemingen die geen jaarrekening moeten opmaken, worden de gegevens om de jaaromzet te berekenen, vastgesteld op basis van de laatste aangifte bij de directe belastingen voor de indieningsdatum van de steunaanvraag. De gegevens om het aantal werkzame personen te berekenen, worden in dat geval vastgesteld aan de hand van het aantal werknemers die in de onderneming zijn tewerkgesteld gedurende de laatste vier kwartalen die de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid kan attesteren voor de indieningsdatum van de steunaanvraag.

Bij recent opgerichte ondernemingen, waarvan de eerste jaarrekening nog niet is neergelegd en de eerste fiscale aangifte nog niet is uitgevoerd, worden de gegevens vastgesteld op basis van een financieel plan van het eerste productiejaar. § 4. De aanvrager mag op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen achterstallige schulden hebben bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en geen procedure op basis van Europees of nationaal recht hebben lopen waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd. § 5. De aanvrager is verantwoordelijk voor de naleving van de voorwaarden van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.".

Art. 5.Artikel 7.4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 7.4.3. § 1. Binnen de opengestelde termijn van de call dient de aanvrager een principeaanvraag in. De principeaanvraag wordt ingediend met een elektronisch formulier die op de website van het VEKA ter beschikking wordt gesteld.

De principeaanvraag voor de nuttige-groenewarmte-installaties, vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 1°, bevat minstens al de volgende gegevens: 1° het bruto thermisch vermogen;2° de investeringskosten van de installatie;3° het thermisch rendement;4° de financiële steun waarop een beroep kan worden gedaan in het kader van andere ondersteuningsmaatregelen;5° de aangevraagde steun, uitgedrukt in euro en als percentage van de in aanmerking komende kosten;6° de berekening van de extra investeringskosten van de installatie ten opzichte van de investeringskosten van een referentie-installatie en een beschrijving van de referentie-installatie;7° de berekening van de interne opbrengstvoet na belastingen van het project met en zonder de aangevraagde steun, vermeld in punt 5° ;8° de minimale hoeveelheid geproduceerde groene warmte en groene koude tijdens de eerste tien jaar na de ingebruikname van de installatie;9° de te realiseren CO2-besparing op basis van de minimale hoeveelheid geproduceerde groene warmte en groene koude, vermeld in punt 8°. De principeaanvraag voor een installatie voor de benutting van restwarmte als vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 2°, bevat minstens al de volgende gegevens: 1° het nuttig bruikbare totale gerecupereerde thermische vermogen;2° de investeringskosten van de installatie;3° de financiële steun waarop een beroep kan worden gedaan in het kader van andere ondersteuningsmaatregelen;4° de aangevraagde steun, uitgedrukt in euro en als percentage van de in aanmerking komende kosten;5° de berekening van de extra investeringskosten van de installatie ten opzichte van de investeringskosten van een referentie-installatie en een beschrijving van de referentie-installatie;6° de berekening van de interne opbrengstvoet na belastingen van het project met en zonder de aangevraagde steun, vermeld in punt 4° ;7° de minimale hoeveelheid te benutten restwarmte tijdens de eerste tien jaar na de ingebruikname van de installatie;8° de te realiseren CO2-besparing op basis van de minimale hoeveelheid te benutten restwarmte, vermeld in punt 7°. De principeaanvraag voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling als vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 3°, bevat minstens al de volgende gegevens: 1° de investeringskosten van de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling;2° de financiële steun waarop een beroep kan worden gedaan in het kader van andere ondersteuningsmaatregelen;3° de aangevraagde steun, uitgedrukt in euro en als percentage van de in aanmerking komende kosten;4° de berekening van de interne opbrengstvoet na belastingen van het project met en zonder de aangevraagde steun, vermeld in punt 3° ;5° het thermisch rendement;6° de minimale hoeveelheid getransporteerde warmte en koude tijdens de eerste tien jaar na ingebruikname van de installatie, aan de zijde van de warmtevrager;7° het bruto thermisch vermogen;8° de te realiseren CO2-besparing op basis van de hoeveelheid getransporteerde warmte en koude, vermeld in punt 6° ;9° de studie over de wijze waarop de stadsverwarming of -koeling toekomstbestendig is.De studie bevat minstens al de volgende elementen: a) een korte- en langetermijnplanning van de uitbouw van het warmtenet;b) een beschrijving van de wijze waarop de warmte of koude in cascade wordt gebruikt;c) een stappenplan om de stadsverwarming of -koeling tegen 2050 volledig te voeden met groene warmte of restwarmte;10° een bewijs dat de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling tegemoetkomt aan een economisch aantoonbare vraag;11° als de steunaanvraag betrekking heeft op een stadsverwarming of -koeling die vertrekt vanuit de warmte- of koudebron: de garantie van de warmte- of koudeproducent dat het transport van de warmte- of koudebron tot de afnemers, die tegemoetkomt aan een economisch aantoonbare vraag, van de warmte of koude, vermeld in punt 6°, exclusief is toegekend aan de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling uit de principeaanvraag;12° als de steunaanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van een stadsverwarming of -koeling: de garantie van de warmte- of koudeleverancier van de stadsverwarming of -koeling die uitgebreid wordt, dat het transport van die stadsverwarming of -koeling tot de afnemers, die tegemoetkomt aan een economisch aantoonbare vraag van de warmte of koude, vermeld in punt 6°, exclusief is toegekend aan de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling uit de principeaanvraag;13° de ontwerptoevoertemperatuur aan productiezijde. In het tweede lid, 9°, derde lid, 8°, en het vierde lid 8°, wordt verstaan onder de te realiseren CO2-besparing: 1° als de aanvraag een nuttige-groenewarmte-installatie zonder energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling bevat, is de CO2-besparing van die installatie de CO2-emissie die gepaard gaat met de productie van de minimale hoeveelheid geproduceerde groene warmte en groene koude tijdens de eerste vijftien jaar na de ingebruikname, vermeld in het tweede lid, 8°, door de referentie-installatie, vermeld in paragraaf 3, zevende lid.Hierbij wordt aangenomen dat de geproduceerde groene warmte en koude in de jaren elf tot en met vijftien gelijk is aan de gemiddelde geproduceerde groene warmte en koude in de jaren zes tot en met tien; 2° als de aanvraag een installatie voor de benutting van restwarmte zonder energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling bevat, is de CO2-besparing van die installatie de CO2-emissie die gepaard gaat met de productie van de minimale hoeveelheid te benutten restwarmte tijdens de eerste vijftien jaar na ingebruikname, vermeld in het derde lid, 7°, door de referentie-installatie, vermeld in paragraaf 3, zevende lid.Hierbij wordt aangenomen dat de te benutten restwarmte in de jaren elf tot en met vijftien gelijk is aan de gemiddelde te benutten restwarmte in de jaren zes tot en met tien; 3° als de aanvraag een energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling bevat, is de CO2-besparing de som van de respectievelijke CO2-besparingen over dertig jaar van de verschillende inputstromen van de stadsverwarming of -koeling, vermeld in artikel 7.4.2, § 1, achtste lid. Voor groene warmte, groene koude en restwarmte is de CO2-besparing de CO2-emissie die gepaard gaat met de productie van dezelfde hoeveelheid groene warmte, groene koude of restwarmte door de referentie-installatie, vermeld in paragraaf 3, zevende lid. Hierbij wordt aangenomen dat de groene warmte en koude en restwarmte in de jaren elf tot en met dertig gelijk is aan de gemiddelde groene warmte en koude en restwarmte in de jaren zes tot en met tien. Voor een kwalitatieve warmte-krachtkoppeling is de CO2-besparing de primaire energiebesparing die gerealiseerd wordt door de kwalitatieve warmte-krachtkoppeling, vermenigvuldigd met de conversiefactor van 182,37 ton CO2/GWh.

Het maximale steunbedrag voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling is niet hoger dan het verschil tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst. De exploitatiewinst wordt vooraf of via een terugvorderingsmechanisme in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

De minister kan op voorstel van het VEKA nadere regels vastleggen om de in aanmerking komende kosten te berekenen. De minister kan op voorstel van het VEKA vastleggen in welke vorm de aanvrager het bewijs, vermeld in het vierde lid, 10°, en de garantie, vermeld in het vierde lid, 11° en 12°, moet indienen in de principeaanvraag.

Het VEKA beoordeelt de ontvankelijkheid van de principeaanvragen aan de hand van de volgende criteria: 1° de principeaanvraag is ingediend op de formulieren die daarvoor ter beschikking zijn gesteld op de website van het VEKA;2° de principeaanvraag is volledig en correct ingevuld. De aanvrager van wie de principeaanvraag niet ontvankelijk is, wordt daarvan binnen zestig dagen na de dag waarop het VEKA de principeaanvraag heeft ontvangen, schriftelijk op de hoogte gebracht.

Die kennisgeving vermeldt de motivering en de mogelijkheid om een nieuwe principeaanvraag in te dienen bij een volgende call. § 2. Het VEKA onderzoekt of de projecten waarop de ontvankelijke principeaanvragen betrekking hebben, voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.1, § 4, en artikel 7.4.2. § 3. Het VEKA rangschikt de ontvankelijke projecten. Elk project krijgt een score op 100 punten, waarvan 50 punten afhankelijk zijn van de kostenefficiëntie en 50 punten van de CO2-efficiëntie. De punten voor kostenefficiëntie en de CO2-efficiëntie worden berekend op de volgende wijze: 1° de punten voor kostenefficiëntie worden berekend naargelang het gevraagde steunpercentage.Voor die berekening wordt de aangevraagde steun, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 5°, derde lid, 4°, en vierde lid, 3°, samen met andere financiële steun als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 4°, derde lid, 3°, en vierde lid, 2°, uitgedrukt in een totaal steunpercentage van de totale in aanmerking komende kosten, vermeld in het zevende lid. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat andere ondersteuningsmaatregelen volledig benut worden.

De punten voor kostenefficiëntie worden berekend als 50 keer het laagste berekende steunpercentage van alle ontvankelijke projecten, gedeeld door het berekende steunpercentage voor het project; 2° de punten voor CO2-efficiëntie worden berekend op basis van de te realiseren CO2-besparing uit de besparing, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 9°, derde lid, 8° of vierde lid, 8°, gedeeld door de in aanmerking komende kosten.De punten voor CO2-efficiëntie worden berekend als 50 keer de berekende CO2-efficiëntie voor het project, gedeeld door de hoogste CO2-efficiëntie van alle ontvankelijke projecten.

Projecten met hetzelfde puntentotaal worden gerangschikt op indientijdstip, waarbij een vroeger indientijdstip beter gerangschikt wordt. Als er meer dan één ontvankelijk project is ingediend, komen van alle ontvankelijke projecten de 10% projecten met het laagste puntentotaal en in ieder geval het project met het laagste puntentotaal niet in aanmerking voor steun. De projecten die wel in aanmerking komen voor steun met het hoogste puntentotaal, worden gesteund tot het budget, vermeld in artikel 7.4.1, § 2, derde lid, is opgebruikt.

De minister kan op voorstel van het VEKA nadere regels vastleggen om het totale steunpercentage en de te realiseren CO2-besparing te berekenen.

Het totaal van de uit te betalen steun voor nuttige-groenewarmte-installaties als vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 1°, en de energie-efficiënte stadsverwarming, vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 3°, met een ontwerptoevoertemperatuur aan productiezijde als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, 13°, van minder dan 70° C, inclusief andere financiële ondersteuningsmaatregelen, is niet hoger dan de volgende percentages: 1° 65% van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen;2° 55% van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen;3° 45% van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen;4° 65% van de in aanmerking komende kosten voor andere aanvragers. Het totaal van de uit te betalen steun voor installaties als vermeld in rartikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 2°, en de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, 3°, met een ontwerptoevoertemperatuur aan productiezijde als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, 13°, van 70° C of hoger, inclusief andere financiële ondersteuningsmaatregelen, is niet hoger dan de volgende percentages: 1° 50% van de in aanmerking komende kosten voor kleine ondernemingen;2° 40% van de in aanmerking komende kosten voor middelgrote ondernemingen;3° 30% van de in aanmerking komende kosten voor grote ondernemingen;4° 50% van de in aanmerking komende kosten voor andere aanvragers. Projecten waarbij de aangevraagde steun hoger ligt, komen niet in aanmerking voor ondersteuning.

De in aanmerking komende kosten zijn de extra investeringskosten van de installatie ten opzichte van de investeringskosten van een referentie-installatie zonder de exploitatiekosten en -baten in rekening te nemen. In afwijking daarvan zijn voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling de in aanmerking komende kosten de investeringskosten. De minister kan op voorstel van het VEKA nadere regels vastleggen om die extra investeringskosten te berekenen en kan op voorstel van het VEKA vastleggen wat de referentie-installatie is.

De minister kan op voorstel van het VEKA nader regelen voor welke delen van een installatie of van projecten, die onderhevig zijn aan artikel 7.4.1 § 1, tweede lid, conform dit besluit geen groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten werden toegekend, worden toegekend, zullen worden toegekend of kunnen worden toegekend, en die dus in aanmerking komen om de in aanmerking komende kosten te bepalen.

Investeringen die in aanmerking komen voor ondersteuning in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 2010 tot toekenning van steun aan ondernemingen voor ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest, of het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 tot toekenning van steun aan ondernemingen voor strategische ecologie-investeringen in het Vlaamse Gewest, en de uitvoeringsbepalingen van die besluiten, komen niet in aanmerking voor de steun conform artikel 7.4.1, § 1, van dit besluit.

Het VEKA betekent aan de aanvrager zijn principebeslissing over de al dan niet toekenning van de steun.

Het VEKA houdt een databank bij van alle voor ondersteuning goedgekeurde projecten met de maximaal toe te kennen steun.

Het uit te betalen steunbedrag wordt bepaald door het steunpercentage dat is aangevraagd in het kader van dit besluit, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 5°, derde lid, 4°, of vierde lid, 3°, toe te passen op de in aanmerking komende kosten, gestaafd door facturen. Als de werkelijk verkregen steun uit andere ondersteuningsmaatregelen hoger ligt dan opgegeven in de aanvraag conform paragraaf 1, tweede lid, 4°, derde lid, 3°, of vierde lid, 2°, wordt de uit te betalen steun in dezelfde mate verminderd, of wordt de al uitbetaalde steun in dezelfde mate teruggevorderd. De aanvrager deelt elk verschil tussen de financiële steun waarop een beroep wordt gedaan die is opgegeven in de aanvraag conform paragraaf 1, tweede lid, 4°, derde lid, 3°, of vierde lid, 2°, en de werkelijk verkregen steun onmiddellijk mee aan het VEKA. Voor alle geselecteerde projecten wordt een bankwaarborg gesteld ten gunste van het Vlaamse Gewest. De bankwaarborg bedraagt 7,5% van het steunbedrag dat is opgenomen in de beslissing, vermeld in het negende lid, en bedraagt minstens 2000 euro. Uiterlijk negentig dagen na de betekening van de beslissing, vermeld in het negende lid, bezorgt de begunstigde een bewijs van de bankwaarborg aan het VEKA. Als de aanvrager het gevraagde bewijs niet bezorgt binnen de voormelde termijn, wordt het bedrag van de bankwaarborg verhoogd tot 15% van het steunbedrag dat is opgenomen in de beslissing, vermeld in het negende lid, en bedraagt de bankwaarborg minstens 4000 euro. Uiterlijk honderdvijftig dagen na de betekening van de beslissing, vermeld in het negende lid, bezorgt de begunstigde een bewijs van de verhoogde bankwaarborg aan het VEKA. Als de aanvrager het gevraagde bewijs van de verhoogde bankwaarborg niet bezorgt binnen de voormelde termijn wordt hij uitgesloten van deelname aan de volgende vijf calls voor de ondersteuning van nuttige groene warmte, restwarmte en energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling. § 4. Projecten die na het toekennen van de principebeslissing, vermeld in paragraaf 3, negende lid, niet aan al de volgende voorwaarden voldoen, verliezen hun recht op de maximaal toe te kennen steun: 1° uiterlijk binnen een jaar na de datum van de voormelde principebeslissing een bewijs van de start van de procedure tot het verkrijgen van een milieueffectrapport, vermeld in titel IV van het DABM, of een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning kunnen voorleggen;2° uiterlijk binnen twee jaar na de datum van de voormelde principebeslissingen gedurende tien jaar na de datum van ingebruikname beschikken over de vereiste omgevingsvergunningen;3° uiterlijk binnen vier jaar na de datum van de voormelde principebeslissing in gebruik genomen zijn.Voor steunaanvragen die vanaf 1 september 2022 worden ingediend kan in afwijking daarvan voor energie-efficiente stadsverwarming of koeling een latere uiterste datum van ingebruikname vastgelegd worden in de principebeslissing, met een maximale uiterste datum van ingebruikname van zes jaar na de datum van de voormelde principebeslissing.

Projecten die later dan de termijn uit 3° in gebruik worden genomen of die niet voldoen aan de voorwaarden in 1° en 2° verliezen hun recht op steun volledig. In afwijking daarvan geldt voor steunaanvragen die vanaf 1 september 2022 worden ingediend, dat als het project later dan de termijn in 3° in gebruik genomen is, het steunbedrag dat is opgenomen in de principebeslissing vermeld in paragraaf 3, negende lid, met 1% per maand wordt verminderd. Bij steunaanvragen die vanaf 1 september 2022 worden ingediend verliezen projecten die later dan drie jaar na de termijn uit 3° in gebruik worden genomen of die niet voldoen aan de voorwaarden in 1° en 2° hun recht op steun volledig.

Een beroep bij een administratief rechtscollege schorst de termijnen, vermeld in het eerste lid.

De minister kan de termijn, vermeld in het eerste lid, 1°, op gemotiveerd verzoek verlengen. De minister kan de termijn, vermeld in het eerste lid, 3°, voor projecten die bij de indiening van hun steunaanvraag nog niet onderworpen waren aan de opsporings- en winningsvergunning, vermeld in hoofdstuk III/I van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, één keer verlengen met een maximale termijn van vierentwintig maanden.

Als de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, niet vervuld zijn, wordt al de toegekende steun teruggevorderd. In het voormelde geval kan een nieuwe principeaanvraag als vermeld in paragraaf 1 ingediend worden. § 5. Nadat een volledig keuringsverslag als vermeld in artikel 7.4.4, § 1, is opgesteld, dient de aanvrager een definitieve steunaanvraag in bij het VEKA. De definitieve steunaanvraag wordt ingediend met een elektronisch formulier dat op de website van het VEKA ter beschikking is gesteld. Dat formulier bevat minstens al de volgende informatie: 1° het volledige keuringsverslag, vermeld in artikel 7.4.4, § 1; 2° een technische beschrijving van de installatie as built;3° een energiestroomschema van de installatie as built, met minstens al de volgende informatie: a) de aanduiding van alle meetinstrumenten en eventuele aanwezige warmtekracht- of groenestroominstallaties;b) in geval van een installatie waarbij restwarmte benut wordt, eventuele aanwezige warmtekracht- of groenestroominstallaties die energie uitwisselen met de installatie waarvoor steun voor de benutting van restwarmte wordt aangevraagd;c) in geval van energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, alle aanwezige warmte- of koudebronnen;4° een bewijs dat de installatie of energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling tegemoetkomt aan een economisch aantoonbare vraag;5° een beschrijving van de energiebronnen die aangewend worden;6° een verwijzing naar de verleende milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen en omgevingsvergunningen. Als uit de definitieve steunaanvraag blijkt dat de installatie as built afwijkt ten opzichte van het door de principebeslissing, vermeld in paragraaf 3, negende lid, gevatte dossier, kan het VEKA in zijn definitieve beslissing tot toekenning van steun afwijken van de voormelde principebeslissing, met uitzondering van het maximaal toegekende steunbedrag uit de voormelde principebeslissing.

Het VEKA betekent zijn definitieve beslissing tot toekenning van de steun aan de aanvrager.

Het VEKA houdt in een databank de definitieve beslissing tot toekenning van de steun bij.".

Art. 6.Artikel 7.4.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt vervangen door wat volgt: "Art. 7.4.4. § 1. De geaccrediteerde keuringsinstantie bevestigt in het volledige keuringsverslag dat de metingen die met behulp van de meetapparatuur, vermeld in artikel 7.4.2, § 2, zijn verricht, voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2, § 2. Het keuringsverslag vermeldt ook alle meterstanden, de datum van ingebruikname en de gebruikte energiebron. Het keuringsverslag wordt door de aanvrager binnen dertig dagen na de ingebruikname bezorgd aan het VEKA. De aanvrager deelt vanaf de ingebruikname jaarlijks de geproduceerde nuttige groene warmte, de benutte restwarmte of, de getransporteerde warmte of koude mee aan het VEKA. De getransporteerde warmte of koude wordt gemeten aan de zijde van de warmtevrager. Het VEKA bepaalt op welke wijze deze gegevens worden overgemaakt.

Als de aanvraag voor nuttige-groenewarmte-installatie wordt gedaan, houdt de aanvrager vanaf de ingebruikname een register bij over de brandstof die in de nuttige-groenewarmte-installatie is gebruikt. Dat register wordt ten minste de werkdag na de dag van de nieuwe aanvoer aangevuld met de meest recente gegevens. Als het uitsluitend afvalstoffen betreft, wordt het afvalstoffenregister aanvaard dat bijgehouden wordt conform artikel 7.2.1.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (VLAREMA). Het VEKA bepaalt de vorm van het register, welke gegevens erin opgenomen moeten worden en de wijze waarop het register aan het VEKA wordt bezorgd. Het register wordt jaarlijks in digitale vorm aan het VEKA bezorgd. § 2. Voor productie-installaties die nuttige groene warmte opwekken uit biomassa, wordt een massabalanssysteem gehanteerd dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 6.1.12/1.

De exploitant gebruikt een massabalanssysteem dat aan al de volgende voorwaarden voldoet: 1° het laat toe om leveringen van grondstoffen of biomassastromen met verschillende kenmerken te mengen;2° het vereist dat informatie over de kenmerken en omvang van de leveringen, vermeld in punt 1°, aan het mengsel toegewezen blijven;3° het zorgt ervoor dat de som van alle leveringen die uit het mengsel zijn gehaald dezelfde kenmerken heeft, in dezelfde hoeveelheden, als de som van alle leveringen die aan het mengsel zijn toegevoegd. Aan de hand van het massabalanssysteem, vermeld in het tweede lid, wordt aan het VEKA aangetoond dat de in de installatie gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria die van toepassing zijn op die biomassa, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1 tot en met § 1/10. § 3. De steun wordt uitbetaald in de volgende drie schijven: 1° 30% op zijn vroegst dertig dagen na de principebeslissing van het VEKA, vermeld in artikel 7.4.3, § 3, negende lid, op voorwaarde dat al de volgende voorwaarden vervult: a) de aanvrager vraagt om de schijf uit te betalen;b) de investeringen voor de bouw of de vernieuwing van de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling zijn voor 30% uitgevoerd; 2° 30% op zijn vroegst dertig dagen na de principebeslissing van het VEKA, vermeld in artikel 7.4.3, § 3, negende lid op voorwaarde dat al de volgende voorwaarden vervult: a) de aanvrager vraagt om de schijf uit te betalen;b) de investeringen voor de bouw of de vernieuwing van de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling zijn voor 60% uitgevoerd; 3° 40% na de definitieve beslissing van het VEKA, vermeld in artikel 7.4.3, § 5, derde lid, op voorwaarde dat al de volgende voorwaarden vervult: a) de aanvrager vraagt om de schijf uit te betalen;b) de onderneming heeft geen achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of in het kader van subsidiemaatregelen in het kader van het decreet.Als er achterstallige schulden zijn, wordt de uitbetaling opgeschort tot de onderneming het bewijs levert dat die schulden zijn aangezuiverd; c) de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in dit besluit. § 4. In al de volgende gevallen wordt de subsidie teruggevorderd binnen tien jaar na de ingebruikname van de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling: 1° er is binnen vijf jaar na de beëindiging van de investeringen een faillissement, vereffening, boedelafstand, ontbinding, vrijwillige of gerechtelijke verkoop of sluiting in het kader van een sociaaleconomische herstructureringsoperatie met tewerkstellingsafbouw tot gevolg;2° binnen vijf jaar na de beëindiging van de investeringen worden de wettelijke informatie- en raadplegingsprocedures bij collectief ontslag niet nageleefd;3° de geproduceerde groene warmte, de benutte restwarmte of getransporteerde warmte of koude worden niet doorgegeven aan het VEKA; 4° er is een lagere productie van groene warmte, benutting van restwarmte of een lagere hoeveelheid getransporteerde warmte en koude tijdens de eerste tien jaar na de ingebruikname van de installatie dan opgegeven in de principeaanvraag conform artikel 7.4.3, § 1, tweede lid, 8°, derde lid, 7°, en vierde lid 6°. De teruggevorderde subsidie is in verhouding met het tekort aan geproduceerde groene warmte, benutte restwarmte of een lagere hoeveelheid getransporteerde warmte of koude; 5° bij nuttige-groenewarmte-installaties die nuttige groene warmte produceren uit organisch-biologische stof is minder dan 85% van de brandstof gebruikt sinds de ingebruikname organisch-biologische stof als vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 6°, of een van de organisch-biologische stoffen, vermeld in artikel 6.1.16, § 1, eerste lid, 7° ; 6° bij nuttige-groenewarmte-installaties die nuttige groene warmte produceren uit organisch-biologische stof voldoet minder dan 85% van de brandstof gebruikt sinds de ingebruikname aan de duurzaamheidscriteria, vermeld in artikel 6.1.16, § 1/1 tot en met § 1/10; 7° er is energiefraude met de opneming van de meetgegevens of het invullen van het brandstofregister;8° de voorwaarden, vermeld in dit besluit, worden niet nageleefd. § 5. Het VEKA kan via een controle ter plaatse van de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling, de meterstanden en het register nagaan en controleren of voldaan is aan de voorwaarden voor de toekenning van de steun, vermeld in deze afdeling.

In al de volgende gevallen kan het VEKA beslissen om de steun niet toe te kennen of beslissen om de steun terug te vorderen binnen tien jaar na de ingebruikname van de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling: 1° het VEKA wordt de toegang tot de installatie of de energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling geweigerd;2° het VEKA stelt vast dat niet is voldaan aan de voorwaarden, vermeld in dit besluit;3° het VEKA stelt energiefraude vast bij de opneming van de meetgegevens of het invullen van het brandstofregister. De steungerechtigde meldt onmiddellijk al de volgende wijzigingen aan het VEKA: 1° alle wijzigingen die ervoor kunnen zorgen dat niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden voor toekenning van de steun;2° alle wijzigingen die een invloed kunnen hebben op het bedrag van de toe te kennen steun;3° iedere wijziging met betrekking tot de natuurlijke persoon of rechtspersoon waaraan de steun toegekend moet worden. Als een wijziging als vermeld in het derde lid, 2°, wordt gemeld aan het VEKA, legt de steungerechtigde een nieuw keuringsverslag voor als vermeld in paragraaf 1. Bij de voormelde wijzigingen kan het VEKA zijn beslissing tot toekenning van steun wijzigen. § 6. De bankwaarborg, vermeld in artikel 7.4.3, § 3, twaalfde lid, wordt in zijn geheel vrijgegeven na de aanvraag tot uitbetaling bij het VEKA en nadat het uit te betalen steunbedrag, bepaald conform artikel 7.4.3, § 3, elfde lid, uitbetaald is conform paragraaf 3.

In al de volgende gevallen wordt de bankwaarborg uitgewonnen: 1° het project voldoet niet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.3, § 4, eerste lid, van dit besluit; 2° het geïnstalleerd vermogen is kleiner dan het vermogen dat vermeld is in de steunaanvraag; 3° de aanvrager trekt zijn steunaanvraag in na de betekening van de principebeslissing door het VEKA, vermeld in artikel 7.4.3, § 3, negende lid, van dit besluit; 4° de aanvrager maakt het voorwerp uit van een beslissing tot terugvorderen van toegekende steun als vermeld in artikel 1, lid 4, a), van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, die niet is betwist of die heeft geleid tot een rechterlijke veroordeling tot terugbetaling. De inkomsten uit de uitwinning van de bankwaarborg, vermeld in het tweede lid, worden toegewezen aan het Energiefonds.".

Art. 7.In titel VII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt hoofdstuk V, dat bestaat uit artikel 7.5.1 tot en met 7.5.4, opgeheven.

Art. 8.In artikel 7.6.2, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015, 30 november 2018 en 11 december 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt: "Biomethaan toegepast als biobrandstof moet voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het koninklijk besluit van 8 juli 2018 houdende bepaling van productnormen voor transportbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen."; 2° tussen het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt: "Er kan geen steun verleend worden aan installaties voor de productie van biomethaan indien het biomethaan geproduceerd wordt uit organisch-biologische stof dat op dezelfde site gebruikt wordt in een installatie waarvoor groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten zijn toegekend of kunnen worden toegekend conform titel VII van het Energiedecreet van 8 mei 2009.In afwijking hiervan kan wel steun verleend worden als de steunperiode voor de installatie waarvoor groenestroomcertificaten of warmte-krachtcertificaten zijn toegekend of kunnen worden toegekend, al dan niet na verlenging, is afgelopen en de installatie enkel nog in aanmerking komt voor een ingrijpende wijziging.".

Art. 9.In artikel 7.6.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, 8°, wordt het woord "tien" vervangen door het woord "vijftien";2° in paragraaf 1, derde lid, wordt het woord "tien" vervangen door het woord "vijftien"; 3° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zin "De projecten met het hoogste puntentotaal worden gesteund tot het budget, vermeld in artikel 7.6.1, § 2, derde lid, opgebruikt is." vervangen door de zin "Als er meer dan één ontvankelijk project is ingediend, komen van alle ontvankelijke projecten de 10% projecten met het laagste puntentotaal en in ieder geval het project met het laagste puntentotaal niet in aanmerking voor steun. De projecten die wel in aanmerking komen voor steun met het hoogste puntentotaal, worden gesteund tot het budget, vermeld in artikel 7.6.1, § 2, tweede lid, is opgebruikt."; 4° aan paragraaf 3 wordt een tiende lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Voor alle geselecteerde projecten wordt een bankwaarborg gesteld ten gunste van het Vlaamse Gewest.De bankwaarborg bedraagt 7,5% van het steunbedrag dat is opgenomen in de beslissing, vermeld in het zevende lid, en bedraagt minstens 2000 euro. Uiterlijk negentig dagen na de betekening van de beslissing, vermeld in het zevende lid, bezorgt de begunstigde de bankwaarborg aan het VEKA. Als de aanvrager het gevraagde bewijs niet bezorgt binnen de voormelde termijn, wordt het bedrag van de bankwaarborg verhoogd tot 15% van het steunbedrag dat is opgenomen in de beslissing, vermeld in het zevende lid, en bedraagt de bankwaarborg minstens 4000 euro. Uiterlijk honderdvijftig dagen na de betekening van de beslissing, vermeld in het zevende lid, bezorgt de begunstigde een bewijs van de verhoogd bankwaarborg aan het VEKA. Als de aanvrager het gevraagde bewijs van de verhoogde bankwaarborg niet bezorgt binnen de voormelde termijn wordt hij uitgesloten van deelname aan de volgende vijf calls voor de ondersteuning van biomethaan.". 5° aan paragraaf 4, eerste lid wordt de zinnen toegevoegd, die luiden als volgt: "Projecten die later dan de termijn uit 3° in gebruik worden genomen of die niet voldoen aan de voorwaarden in 1° en 2° verliezen hun recht op steun volledig.In afwijking daarvan, geldt voor steunaanvragen die vanaf 1 september 2022 worden ingediend, dat als het project later dan de termijn in 3° in gebruik is genomen, het steunbedrag dat is opgenomen in de beslissing vermeld in paragraaf 3, zevende lid, met 1% per maand wordt verminderd. Bij steunaanvragen die vanaf 1 september 2022 worden ingediend, verliezen projecten die later dan drie jaar na de termijn uit 3° in gebruik worden genomen of die niet voldoen aan de voorwaarden in 1° en 2° hun recht op steun volledig."

Art. 10.Aan artikel 7.6.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt: " § 6. De bankwaarborg, vermeld in artikel 7.6.3, § 3, tiende lid, wordt in zijn geheel vrijgegeven na de aanvraag tot uitbetaling bij het VEKA en nadat het uit te betalen steunbedrag dat is bepaald conform artikel 7.6.3, § 3, negende lid, uitbetaald is conform paragraaf 3.

In de volgende gevallen wordt de bankwaarborg uitgewonnen: 1° het project voldoet niet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.6.3, § 4, eerste lid, van dit besluit; 2° het geïnstalleerd vermogen kleiner is dan het vermogen dat vermeld is in de steunaanvraag; 3° de aanvrager trekt zijn steunaanvraag in na de betekening van de principebeslissing door het VEKA, vermeld in artikel 7.6.3, § 3, negende lid, van dit besluit; 4° de aanvrager maakt het voorwerp uit van een beslissing tot terugvorderen van toegekende steun als vermeld in artikel 1, lid 4, a), van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, die niet is betwist of die heeft geleid tot een rechterlijke veroordeling tot terugbetaling. De inkomsten uit de uitwinning van de bankwaarborg, vermeld in het tweede lid, worden toegewezen aan het Energiefonds.".

Art. 11.In titel VII van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2020, wordt hoofdstuk VII, dat bestaat uit artikel 7.7.1 tot en met 7.7.3, opgeheven.

Art. 12.In artikel 7.11.3, § 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2018 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juli 2020, wordt het woord "dertig" vervangen door het woord "zestig". HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen

Art. 13.Artikel 7.4.1 tot en met 7.4.4, en artikel 7.6.2 tot en met 7.6.4 van het Energiebesluit van 19 november 2010, zoals van kracht vóór de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op projecten waarvoor de steunaanvragen voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend.

Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de energie, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 2 juli 2021.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR

^