Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 08 mei 2014
gepubliceerd op 07 november 2014

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2014029700
pub.
07/11/2014
prom.
08/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/08/2014029700/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 MEI 2014. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, artikel 3, artikel 43, laatst gewijzigd bij het decreet van 29 november 2012, artikel 44, laatst gewijzigd bij het decreet van 29 november 2012 en 47, vervangen bij het decreet van 29 november 2012;

Gelet op het besluit van de Executieve van 7 december 1987 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan de personen en diensten belast met begeleidingsmaatregelen voor de jeugdbescherming;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029248 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen;

Gelet op het advies nr. 140 van de Gemeenschapsraad voor de hulpverlening aan de jeugd, gegeven in februari 2014;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 maart 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 maart 2014;

Gelet op het advies nr. 55.801/4 van de Raad van State gegeven op 28 april 2014 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Jeugd;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied en definities Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient verstaan te worden onder : 1° decreet : het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;2° gezinsopvang : systeem van vrijwillige opvang door een particulier die ofwel de opvangouder is bedoeld bij artikel 1, 5°, van het decreet, ofwel de peetouder in het kader van een opvang door een peetouder.Deze opvang heeft tot doel het opbouwen van een affectieve band tussen de particulier en de jongere om de harmonieuze ontwikkeling en ontplooiing van de jongere mogelijk te maken, met inachtneming van de plaats van de ouders of andere dragers van het ouderlijk gezag bij de uitoefening van deze; 3° huisvesting door een opvangouder : maatregel van gespecialiseerde hulpverlening waarbij een jongere voltijds huisvesting wordt verleend door de persoon bedoeld bij artikel 1, 5°, van het decreet;4° opvang door een peetouder : de occasionele doch regelmatige opvang, door een particulier, "peetouder" genoemd, van een jongere die al dan niet het voorwerp uitmaakt van een programma van gespecialiseerde hulp opgesteld door de lastgevende macht en voor wie een opvang door een peetouder nieuwe hulpbronnen bij zijn evolutie zou brengen;5° besluit van 15 maart 1999 : besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029248 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen sluiten betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;6° lastgevende macht : de lastgevende macht zoals bepaald bij artikel 1, 4°, van het besluit van 15 maart 1999;7° mandaat : het mandaat zoals bedoeld bij artikel 1, 11°, van het besluit van 15 maart 1999;8° opvangpersonen : de opvangouders en de peetouders. Afdeling 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.De bijzondere voorwaarden voor de erkenning van de diensten voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang bedoeld bij artikel 1, 14°, en 43 van het decreet en de toekenning van subsidie aan deze, worden door dit besluit bepaald. HOOFDSTUK 2. - Algemene opdrachten van de diensten voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang

Art. 3.§ 1. De dienst voor optreden en begeleiding in het kader van de gezinsopvang, hierna de dienst, heeft tot opdracht : 1° voor de promotie van de gezinsopvang binnen de grondgebiedzone van optreden waarvoor de dienst erkend is, te zorgen;2° de informatie, selectie en werving van de opvangpersonen die zich kandidaat stellen, te organiseren. Daartoe zal de dienst : - de kandidaten op de hoogte brengen van de eisen die met de gezinsopvang gepaard gaan en van het noodzakelijke respect voor de plaats van iedereen; - hun aanvraag evalueren; - ze op de gezinsopvang voorbereiden; 3° de geschiktheid van het levensproject voor de jongere onwtwikkeld door zijn ouders en de lastgevende macht vergeleken met dat van de geselecteerde opvangouder, desgevallend, van de peetouder, te evalueren;4° voor de huisvesting door een opvangouder te zorgen en voor de begeleiding en de pedagogische en sociale omkadering door de opvangouder, met inbegrip van de gevallen waar de selectie van deze niet door de dienst werd gedaan;5° voor het administratieve en financiële beheer te zorgen van de dagelijkse subsidies en van de speciale kosten zoals bedoeld bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 tot bepaling van het veranderlijk gedeelte van de toelagen voor de kosten voor tenlasteneming van jongeren en van 30 juni 1998 tot vaststelling van de limieten van de uitgaven bestemd voor individuele hulpverlening in verband met de hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming;6° voor de geïndividualiseerde begeleiding van de jongere te zorgen in zijn levensproject en zijn geschiedenis;7° de ouders te ondersteunen bij de uitoefening van hun ouderschap en te helpen bij het behoud van de persoonlijke relaties tussen de jongere, zijn ouders, zijn broers en zusters, behoudens wanneer de lastgevende macht acht dat dat niet mogelijk is of tegenstrijdig is met het belang van de jongere;8° de terugkeer van de jongere in zijn oorspronkelijke leefomgeving voor te bereiden en te begeleiden, op het einde van de huisvesting door een opvangouder, of desgevallend, elke alternatieve oplossing te bewerkstelligen die het belang van de jongere behartigt;9° optioneel, de opdracht van de peetouder te organiseren, bedoeld in het pedagogische project waarvan de specificaties in hoofdstuk IV van dit besluit opgenomen worden. § 2. De dienst stelt het administratieve dossier van de opvangpersonen samen.

Het bevat minstens : - een uittreksel uit het strafregister van het model bedoeld bij artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van de opvangpersonen minstens om de vijf jaar geactualiseerd alsook van elke volwassene die onder hetzelfde dak woont als de opvangpersonen; - een medisch attest voor de opvangpersonen en voor de personen die onder hetzelfde dak leven als deze, waarbij wordt gestaafd dat er geen medisch bezwaar is tegen de opvang; - de gegevens betreffende het ziekenfonds van de opvangpersonen. § 3. De dienst bezorgt de opvangpersonen de noodzakelijke informatie om voor de opvang van de jongere te zorgen en om zijn toestand te begrijpen.

Art. 4.§ 1. Het pedagogisch project bepaalt de maatregelen voor de huisvesting door een opvangouder waarvoor de dienst optreedt. § 2. Er bestaan drie types maatregelen : 1° de maatregelen voor de huisvesting door een opvangouder;2° de maatregelen voor de dringende huisvesting door een opvangouder;3° de maatregelen voor een kortetermijnhuisvesting door een opvangouder. De dienst treedt minstens voor één van de drie types van huisvestingsmaatregel op. HOOFDSTUK 3. - Optreden in het kader ven een huisvesting door een opvangouder Afdeling 1. -Bepalingen die gemeenschappelijk zijn aan de diensten

die optreden in het kader van de maatregelen bedoeld bij artikel 4, § 2, 1° tot 3°

Art. 5.- § 1. Naast de opdrachten bedoeld bij artikel 3, § 1, 1° en 2°, werkt de dienst op basis van een mandaat.

Het mandaat vermeldt de aard van de te verlenen hulp, de nagestreefde doeleinden, de redenen die ten grondslag liggen aan de opdrachten van de dienst, en de duur ervan. Het mandaat betreft één enkele jongere. § 2. Het pedagogisch project bepaalt het aantal mandaten die door de dienst simultaan bekleed kunnen worden. § 3. De opvang begint op dezelfde datum als de datum van het mandaat.

Voor de toepassing van dit besluit, onder aantal toestanden bedoeld bij het pedagogisch project, dient verstaan te worden het gemiddelde aantal toestanden die simultaan behandeld kunnen worden, voor elk van de opdrachten bedoeld bij artikel 4, § 2, en hoofdstuk IV. Het aantal effectieve toestanden wordt door de mandaten die aan de dienst toevertrouwd worden, bepaald.

De opvangcijfers vermeld bij artikel 25, 1°, van het besluit van 15 maart 1999 maken het voorwerp uit, binnen de diensten bedoeld bij dit besluit, van een gescheiden berekening in functie van de maatregelen bedoeld bij artikel 4, § 2, en bij hoofdstuk IV. § 4. De dienst brengt verslag uit bij de lastgevende macht binnen de termijnen bepaald bij de artikelen 10, 13 en 16. Dit verslag vermeldt de aanvragen van de lastgevende macht en deze van de begunstigde. Het bevat een analyse van de toestand en de bijzonderheden van het voorgenomen hulpprogramma. Ook vermeldt het de betrekkingen van de jongere met zijn ouders, hun evolutie en de frequentie ervan.

Wanneer de dienst door de jeugdrechter of door de jeugdrechtbank gemandateerd wordt, zendt hij een afschrift van de verslagen aan de dienst voor jeugdbescherming toe als deze belast is met bedoelde toestand.

Art. 6.§ 1. De provisionele jaarlijkse subsidie om personeelskosten te dekken bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van 15 maart 1999 wordt aan iedere dienst toegekend op basis van een directeur barema A. § 2. Beneden of boven de normen inzake personeelsbezetting bedoeld bij de artikelen 11, 14 en 17, worden de normen evenredig toegepast.

Art. 7.Voor de verantwoording van de provisionele jaarlijkse subsidie worden enkel in aanmerking genomen in de personeelscategorieën de ambten bedoeld bij artikel 11, § 1, eerste en tweede lid, alsook de ambten van het technisch personeel.

Art. 8.In afwijking van artikel 35, § 1, 14°, van het besluit van 15 maart 1999, worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de subsidie om de werkingkosten van de dienst te dekken, de bijdragen betaald aan de verenigingen die de diensten vertegenwoordigen, ten belope van een indexeerbaar maximumbedrag van 75 euro per jaar en per voltijdse betrekking. Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen betreffende de diensten die in het

kader van de maatregel bedoeld bij artikel 4, § 2, 1°, optreden

Art. 9.De lastgevende macht kan een mandaat toekennen om de opvang van een jongere door een particulier voor te bereiden. Dit mandaat kan niet meer dan twee maanden bedragen.

Art. 10.De dienst stuurt een verslag aan de lastgevende macht toe, binnen de drie maanden van de datum van het mandaat.

Een aanvullend verslag wordt minstens om de zes maanden aan de lastgevende macht toegezonden en iedere keer dat deze erom vraagt.

Art. 11.§ 1. De provisionele jaarlijkse subsidie voor personeelskosten te dekken bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van 15 maart 1999 wordt aan de dienst toegekend op basis van de normen inzake personeelsbezetting, vastgelegd als volgt : - 0,5 Maatschappelijk assistent of maatschappelijk assistent in een IPPJ (Institution publique de protection de la Jeunesse - Overheidsinstelling voor jeugdbescherming) of assistent in de psychologie of opvoeder voor 12 toestanden; - 0,25 psycholoog of doctor in de geneeskunde voor 18 toestanden; - 0,25 administratief personeelslid voor 18 toestanden.

Indien de dienst over een gedecentraliseerde eenheid beschikt, kan het cijfer 0,25 psycholoog of arts vervangen worden door een pedagogisch directeur barema A. § 2. De honoraria van artsen kunnen in aanmerking worden genomen en verantwoord worden voor de personeelskosten, ten belope van een indexeerbaar bedrag van 31,11 euro per uur prestatie. § 3. De uitgaven om personeelskosten van een arts die geconventioneerd is met de dienst worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de uitgaven inzake personeelskosten.

Art. 12.De provisionele jaarlijkse subsidie om werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het besluit van 15 maart 1999, toegekend aan de dienst, wordt op een indexeerbaar jaarlijks bedrag van 548,51 euro per toestand bedoeld bij het pedagogisch project bepaald. Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen betreffende de diensten

die optreden in het kader van de maatregelen bedoeld bij artikel 4, § 2, 2°

Art. 13.§ 1. De maatregel van dringende huisvesting door een opvangouder bestaat in de opvang van jongeren voor een periode van veertien dagen maximum door een opvangouder, geselecteerd voor dat type opvang.

De duur van het mandaat kan verlengd worden door de lastgevende macht, na evaluatie, voor dertig bijkomende dagen. § 2. De dienst stuurt een verslag aan de lastgevende macht binnen de veertien dagen toe. Ingeval het mandaat verlengd wordt, stuurt de dienst een tweede verslag binnen de dertig dagen vanaf de verlenging.

Art. 14.De provisionele jaarlijkse subsidie voor personeelskosten bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van 15 maart 1999 wordt aan de dienst toegekend op basis van de normen inzake personeelsbezetting, vastgelegd als volgt : - 0,50 psycholoog voor 10 toestanden; - 2,75 maatschappelijke assistenten of maatschappelijke assistenten in een IPPJ of assistenten in de psychologie of opvoeders voor 10 toestanden; - 0,25 administratief personeelslid voor 10 toestanden.

Art. 15.De provisionele jaarlijkse subsidie om werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het besluit van 15 maart 1999 toegekend aan de dienst wordt op een indexeerbaar jaarlijks bedrag van 1885,43 euro per toestand bedoeld bij het pedagogisch project bepaald. Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen betreffende de diensten die

optreden in het kader van de maatregelen bedoeld bij artikel 4, § 2, 3°

Art. 16.§ 1. De maatregel van kortetermijnhuisvesting door een opvangouder bestaat in de opvang van jongeren voor een periode van negentig dagen maximum door een opvangouder geselecteerd voor dat type opvang.

De duur van het mandaat kan maximum twee keer door de lastgevende macht, na evaluatie, verlengd worden. § 2. De dienst stuurt een verslag aan de lastgevende macht binnen de negentig dagen na het begin van de opvang toe. Ingeval het mandaat verlengd wordt, stuurt de dienst een verslag binnen de negentig dagen vanaf elke verlenging.

Art. 17.De provisionele jaarlijkse subsidie voor personeelskosten bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van 15 maart 1999 wordt aan de dienst toegekend op basis van de normen inzake personeelsbezetting, vastgelegd als volgt : - 0,75 psycholoog voor 12 toestanden; - 2 maatschappelijke assistenten of maatschappelijke assistenten in een IPPJ of assistenten in de psychologie of opvoeders voor 12 toestanden; - 0,50 administratief personeelslid voor 12 toestanden.

Art. 18.De provisionele jaarlijkse subsidie om werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het besluit van 15 maart 1999 toegekend aan de dienst wordt op een indexeerbaar jaarlijks bedrag van 1644,91 euro per toestand bedoeld bij het pedagogisch project bepaald. HOOFDSTUK 4. - Bijzondere bepalingen betreffende de diensten die met de opvang door een peetouder gepaard gaan

Art. 19.§ 1. De dienst die gepaard gaat met de opvang door een peetouder voldoet aan de criteria van dit besluit. Deze specifieke opdracht wordt nader bepaald in het besluit tot erkenning van de dienst. § 2. Naast de algemene opdrachten bedoeld bij artikel 3, heeft de dienst die een pedagogisch project voordraagt ertoe strekkend de opvang door een peetouder te omkaderen, specifieke opdrachten : 1° de occasionele, regelmatige en duurzame opvang te organiseren, door peetouders, van jongeren die al dan niet in hun oorspronkelijke gezin leven.Daartoe, zal de dienst : - het toetreden van de dragers van het ouderlijk gezag tot het project van opvang door een peetouder nastreven; - ervoor zorgen dat de profielen van de te begeleiden jongere en van de particulier die zich voordraagt om de jongere te begeleiden, overeenstemmen; - elke partij bij het project voor de opvang door een peetouder (de peetouder, de jongere, en de dragers van het ouderlijk gezag) inlichten over de implicaties van deze vorm van gezinsopvang en van de inachtneming van de plaats van iedereen; - de relevantie van het project voor de jongere evalueren met de volwassenen die ervoor verantwoordelijk zijn, met inbegrip van de professionelen die hem bijstaan; - in overeenstemming met de partijen bij het project voor de opvang door een peetouder, de nadere praktische regels bepalen zoals het ritme van de ontmoetingen, het vervoer, de huisvesting; 2° de follow-up en de omkadering van de opvang door een peetouder in rechtstreeks verband met de dragers van het ouderlijk gezag, desgevallend, als aanvulling van een hulpprogramma, de toepassing van een maatregel of een gerechtelijke beslissing. De dienst legt de nadruk op de positie van faciliterende derde in zijn omkaderingsopdracht en werkt met de peetouder, de dragers van het ouderlijk gezag en, desgevallend, de al dan niet erkende dienst, die optreedt in de toestand van de jongere en de lastgevende macht alsook enige persoon die meewerkt aan het project van de jongere, mee.

Hij treedt intensief op in het eerste jaar en progressief op soepelere wijze wanneer de goede evolutie van de opvang door een peetouder het toelaat; 3° voor de raadgeving zorgen ten voordele van de diensten die samenwerken voor de toepassing van het decreet en die erom vragen. Deze opdracht bestaat erin de al dan niet erkende diensten die de opvang door een peetouder uitoefenen in te lichten over praktijken inzake opvang door een peetouder, de beperkingen ervan, de relevantie ervan en ze met instrumenten uit te rusten met als doel een harmonisering van praktijken te verwezenlijken op heel het grondgebied van de Franse Gemeenschap.

Art. 20.De dienst die de opvang door een peetouder omkadert, doet het zonder verbintenis en buiten elk mandaat voor de uitoefening van deze bijzondere opdracht.

Ingeval de jongere al het voorwerp uitmaakt van een maatregel voor gespecialiseerde hulpverlening, organiseert de dienst de opvang door een peetouder in samenwerking met de lastgevende macht en mits zijn voorafgaande instemming. Het project voor de opvang door een peetouder wordt dan in het hulpprogramma vermeld, in de beslissing tot toepassing van de maatregel of in de gerechtelijke beslissing. De dienst informeert de lastgevende macht van het effectieve starten van de opvang door een peetouder en van de beëindiging ervan.

De dienst informeert daarnaast de lastgevende macht over de evolutie van de opvang door een peetouder elke keer dat ze erom vraagt en mits voorafgaande instemming van de partijen.

Art. 21.De dienst die de opvang door een peetouder omkadert, geniet een jaarlijkse subsidie voor personeelskosten op basis van de volgende bezettingsnormen : - 0,25 psy voor 25 toestanden waaronder 10 nieuwe toestanden begonnen gedurende het jaar - 0,75 MA of opvoeder voor 25 toestanden waaronder 10 nieuwe toestanden begonnen gedurende het jaar.

Art. 22.De provisionele jaarlijkse subsidie voor werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het besluit van 15 maart 1999 toegekend aan de dienst, wordt op een indexeerbaar jaarlijks bedrag van 7.500 euro voor 25 toestanden bepaald. HOOFDSTUK 5. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 23.In het besluit van de Executieve van 7 december 1987 betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan de personen en diensten belast met begeleidingsmaatregelen voor de jeugdbescherming, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 17, worden de woorden "de diensten voor plaatsing in gezinnen" vervangen door de woorden "de diensten voor optreden en begeleiding in gezinsopvang";2° in bijlage 1, worden de woorden "de diensten voor plaatsing in gezinnen" vervangen door de woorden "de diensten voor optreden en begeleiding in gezinsopvang".

Art. 24.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029248 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen, wordt opgeheven.

Art. 25.De diensten voor gezinsopvang die erkend zijn overeenkomstig het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029248 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen sluiten betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen, en die erkend wensen te worden overeenkomstig dit besluit als diensten voor optreden en begeleidingsopvang, vragen hun erkenning aan overeenkomstig Titel II van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 15/03/1999 pub. 01/06/1999 numac 1999029248 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor plaatsing in gezinnen sluiten, ten laatste zes maanden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.

Art. 27.De minister bevoegd voor de hulpverlening aan de jeugd, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 mei 2014.

De Minister-president, R. DEMOTTE De Minister van Jeugd, Mevr. E. HUYTEBROECK

^