gepubliceerd op 15 oktober 2009
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene regeling en tot vaststelling van de nadere regels voor de subsidiëring van de opvangmilieus georganiseerd door de « Dienst » en van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind
30 APRIL 2009. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene regeling en tot vaststelling van de nadere regels voor de subsidiëring van de opvangmilieus georganiseerd door de « Dienst » en van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II;
Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, zoals gewijzigd, inzonderheid op de artikelen 2 en 43, tweede lid;
Gelet op het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort : "ONE", zoals gewijzigd, inzonderheid op artikel 2, § 1, vierde lid, 4° en 5°, artikel 3 en artikel 6, § 2;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 september 2008 betreffende de samenwerking tussen de opdrachtgevende overheden en het geheel van de diensten van de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd;
Gelet op de beheersoveenkomst 2008-2012, gesloten op 6 maart 2008 tussen de "Office de la Naissance et de l'Enfance" en de Regering van de Franse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Adviesraad van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", gegeven op 12 december 2008, met toepassing van artikel 22 van het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort : "ONE";
Gelet op het advies van de Raad van bestuur van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", gegeven op 17 december 2008, met toepassing van artikel 3 van het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "ONE";
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 februari 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 februari 2009;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 18 maart 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind over een kwaliteitskader moeten kunnen beschikken om kinderen op te vangen die tijdelijk door hun familie niet kunnen opgevangen worden;
Overwegende dat de voorwaarden en de procedures voor de machtiging en de erkenning van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind moeten worden bepaald;
Op de voordracht van de Minister van Kinderwelzijn;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities, toepassingsgebied, opdrachten en opvang Afdeling I. - Definities
Artikel 1.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "het decreet" : het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", afgekort "ONE";2° "de Minister" : de Minister van Kinderwelzijn;3° "de Dienst" : de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kinderwelzijn);4° "bestuur" : het bestuur van de Franse Gemeenschap dat belast is met de hulpverlening aan de jeugd;5° "Subregionaal comité" : Subregionaal Comité van de Dienst, zoals bedoeld in artikel 18 van het decreet;6° "opdrachtgevende overheid" : de adviseur van hulpverlening aan de jeugd, de directeur van hulpverlening aan de jeugd of de jeugdrechtbank; 7° "C.I.O.C. " : Informatie-, Oriëntatie- en Coördinatiecel bedoeld in artikel 2 van het besluit van 12 september 2008 betreffende de samenwerking tussen de opdrachtgevende overheden en het geheel van de diensten van de sector van de Hulpverlening aan de Jeugd; 8° "kwaliteitsopvangcode" : de code bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van de kwaliteitsopvangcode;9° "machtiging" : de beslissing van de "Dienst" voorafgaand aan de werking van elke dienst bedoeld in artikel 6, § 2 van het decreet en waarbij bewezen wordt dat de voorwaarden bedoeld in het besluit nageleefd worden;10° "erkenning" : de beslissing van de "Dienst" waarbij bewezen wordt dat de gemachigde dienst de voorwaarden voor de erkenning bedoeld in het besluit heeft nageleefd en een subsidie kan aanvragen;11° "opvangmilieu georganiseerd door de "Dienst" : het milieu bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, 4°, van het decreet;12° "dienst" : de gespecialiseerde opvangdienst voor het jonge kind bedoeld onder de instellingen die kinderen opvangen buiten hun gezinsmilieu, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, vierde lid, 5° van het decreet;13° "gemachtigde dienst" : de dienst die de machtiging van de "Dienst" heeft gekregen;14° "erkende dienst" : de gemachigde dienst die de erkenning heeft gekregen en die door de Dienst wordt gesubsidieerd;15° "toegelaten capaciteit" : de opvangcapaciteit van de kinderen die de gemachtigde dienst tegelijkertijd kan ontvangen;16° "erkende capaciteit" : de opvangcapaciteit van de kinderen die uit de erkenning voortvloeit en die als referentie dient voor de subsidiëring van de dienst;17° "bezettingsgraad" : maatregel voor de werkelijke jaarlijkse bezetting van een dienst ten opzichte van het aantal kinderen waarvoor het erkend werd;18° "opvangproject" : het opvangproject ontwikkeld ter uitvoering van artikel 20 van de kwaliteitsopvangcode;19° "geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering" : project dat voor elk kind de doelstellingen van zijn plaatsing, de nadere regels en de middelen om deze te bereiken en de opdrachten toevertrouwd aan elke optredende persoon bepaalt;20° "ouders" : de ouders of de persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, die het kind toevertrouwen aan de gemachtigde, erkende dienst en aan het opvangmilieu georganiseerd door de "Dienst";21° "broeder- en zusterschap" : het geheel van broers en zussen van een gezin;22° "inrichtende macht" : de publiek- of privérechtelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk die ten doel heeft de opdracht bedoeld in artikel 3 uit te voeren en die één of meer diensten organiseert of wenst te organiseren;23° "directeur" : de directeur of de directrice verantwoordelijk voor de dienst of voor het opvangmilieu georganiseerd door de Dienst;24° "programmering" : antwoord gegeven aan de behoeften vastgesteld in de sector van de gespecialiseerde opvang voor het jonge kind inzake de geografische ligging van de diensten, de capaciteiten en de opvangsoorten;25° "ethische gedragsregels" : de code bedoeld in het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd. Afdeling II. - Toepassingsgebied
Art. 2.Het besluit is van toepassing op de gemachtigde en erkende diensten. Het is van toepassing op de opvangmilieus georganiseerd door de Dienst wat betreft de artikelen 1, 3, 4, § 1, 5, 6, 21 tot 24, 28 tot 30, 39, § 3, en § 4.
De Dienst voert specifieke maatregelen van interne controle en begeleiding in van de milieus die hij organiseert; hij past mutatis mutandis aan deze milieus dezelfde procedures toe als deze bedoeld voor de diensten, inzonderheid deze bedoeld in de artikelen 7 en 25. Afdeling III. - Opdracht
Art. 3.§ 1. De gemachtigde, erkende dienst en het milieu georganiseerd door de Dienst hebben als opdracht kinderen vanaf de leeftijd van 0 en die niet de volle leeftijd van 7 jaar hebben bereikt, op te vangen, in crisistoestand, voor een zo korte mogelijke periode, met het oog op het bevorderen van hun reïntegratie in hun leefmilieu.
Ze organiseren daartoe het verblijf van kinderen in een collectief en residentieel kader, alsook de begeleiding van het gezin.
De gemachtigde, erkende dienst en het milieu georganiseerd door de Dienst werken in netwerk met elke optredende persoon betrokken bij de toestand. § 2. Op de eerste dag van de eerste opvang is het kind jonger dan zes jaar.
In afwijking van het eerste lid kan een kind, lid van een broer- en zusterschap, opgevangen worden door de gemachtigde, erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst totdat het de niet volle leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft voor zover op de eerste dag van zijn opvang één van zijn broers of één van zijn zussen die in dezelfde gemachtigde, erkende dienst of in het milieu georganiseerd door de Dienst geplaatst wordt vóór zijn zesde verjaardag, nog altijd daar verblijft en de leeftijd van zeven jaar nog niet bereikt heeft. § 3. De opvang van kinderen bedoeld in de §§ 1 en 2 door de gemachtigde, erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst gebeurt op aanvraag : 1° van de ouders;2° van een opdrachtgevende overheid. § 4. Beschouwd worden als werk van reïntegratie in het leefmilieu, de activiteiten, met inbegrip van het tijdelijke buitenverblijf, die daartoe gevoerd worden op initiatief van de gemachtigde, erkende dienst of van het milieu georganiseerd door de Dienst met inachtneming van de volgende voorwaarden : - de uitwerking van een geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering, met inbegrip van zijn nadere regels voor de evaluatie; - de toestemming van de ouders voor de opvang bedoeld in § 3, 1° : - de toestemming van de opdrachtgevende overheid voor de opvang bedoeld in § 3, 2°; - de betrokkenheid van de gemachtigde, erkende dienst of van het milieu georganiseerd door de Dienst bij het werk van reïntegratie in het leefmilieu. Afdeling IV. - Opvang
Onderafdeling I. - Duur
Art. 4.§ 1. De opvang van kinderen door de gemachtigde, erkende diensten of door de opvangmilieus georganiseerd door de Dienst, moet zo weinig mogelijk duren.
De opvang door elke gemachtigde, erkende dienst of door elk milieu georganiseerd door de Dienst duurt hoogstens twaalf maanden. Nochtans kan de opvang van een kind verlengd worden op basis a) van een aanvraag behoorlijk gemotiveerd en ingediend overeenkomstig de procedure bedoeld in § 2 als het een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° betreft;b) van een beslissing van een opdrachtgevende overheid als het een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2° betreft. De verlenging van de opvang van een kind is hernieuwbaar per periode van hoogstens twaalf maanden. § 2. Voor een opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° kan een afwijking toegestaan worden mits de overbrenging aan de Dienst door de gemachtigde of erkende dienst van de volgende documenten en dit, ten laatste één maand voor het verstrijken van de opvang : 1° een schriftelijke aanvraag van de gemachtigde of erkende dienst, behoorlijk gedateerd en gemotiveerd, die de duur van de aangevraagde verlenging bepaalt;2° een sociaal verslag dat de geactualiseerde elementen opneemt van de begeleiding van het kind alsmede de redenen van de aanvraag om verlenging op basis van een balans van het geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering en de redenen waarvoor een reïntegratie in het leefmilieu of een alternatieve oplossing niet geconcretiseerd hebben kunnen worden. De Dienst deelt zijn beslissing mee aan de gemachtigde of erkende dienst binnen een termijn van hoogstens één maand. Bij gebrek aan mededeling binnen deze termijn wordt de aanvraag om verlenging als aanvaard beschouwd.
Onderafdeling II. - Capaciteiten
Art. 5.De Dienst bepaalt voor elke dienst de toegelaten capaciteit en, in voorkomend geval, de erkende capaciteit van de opvang van kinderen bedoeld in artikel 3, § 3 waarvoor de dienst gelijktijdig moet kunnen zorgen.
De Dienst bepaalt de opvangcapaciteit voor de opvangmilieus die hij organiseert.
Behoudens afwijking toegestaan door de Dienst mogen de toegelaten capaciteit en de erkende capaciteit niet lager zijn dan zestien gelijktijdige opnames.
Onderafdeling III. - Aanvraag om opvang
Art. 6.§ 1. De Dienst bepaalt, in voorkomend geval, een percentage van de erkende capaciteit van elke dienst en van de capaciteit van opvang van de milieus die hij organiseert voor elke categorie van opvang bedoeld in artikel 3, § 3. Elk percentage wordt bepaald door rekening te houden met de statistieken opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld in artikel 24 zonder 33 % te overschrijden.
De aanvragen om opvang worden behandeld door de dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst in volgorde van hun ontvangst. In afwijking hiervan, wanneer de aanvraag om opvang een kind betreft met een hoog risico voor zijn fysieke of psychische gezondheid of voor zijn integriteit, of voor een kind verbonden door verwantschap met een kind dat al opgevangen wordt door de dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst, wordt deze aanvraag om opvang bij voorkeur behandeld.
Indien het percentage van opvang bepaald door de Dienst niet bereikt wordt, zal de dienst de redenen in het jaarlijks activiteitenverslag bedoeld in artikel 24 moeten meedelen.
Elke aanvaarde of geweigerde aanvraag om opvang wordt onmiddellijk door de gemachtigde, erkende dienst of door het milieu georganiseerd door de Dienst in het inschrijvingsregister overgeschreven en dit, in volgorde van de indiening ervan.
De effectieve datum van het begin van de opvang wordt in het register vermeld. § 2. Bij weigering van opvang wordt de beslissing gemotiveerd en meegedeeld aan de ouders of aan de opdrachtgevende overheid binnen de vijf werkdagen van de indiening van de aanvraag.
De aanvraag om opvang kan slechts geweigerd worden : 1° als er geen beschikbare erkende plaatsen zijn;2° als er een weigering is van de ouders of van de opdrachtgevende overheid om deel te nemen aan het opvangproject of aan het huishoudelijk reglement;3° als een andere aanvraag gemotiveerd wordt bij dringende noodzakelijkheid;4° of als het percentage bedoeld in § 1 nageleefd moet worden. § 3. Elke dienst en elk milieu georganiseerd door de Dienst werken samen met de "C.I.O.C." zodat de opdrachtgevende overheden en de Dienst geïnformeerd kunnen worden over de beschikbare erkende plaatsen.
Art. 7.Indien de Dienst een klacht heeft gekregen of indien hij vaststelt dat de weigering om inschrijving niet of onvoldoende gemotiveerd wordt, kan hij alle geschikte maatregelen nemen overeenkomstig artikel 18. HOOFDSTUK II. - Machtiging Afdeling I. - Voorwaarden
Art. 8.Om de opdracht bedoeld in artikel 3 te kunnen uitvoeren moet de dienst voorafgaandelijk een machtiging van de Dienst krijgen. Deze machtiging is nominatief en onoverdraagbaar.
Art. 9.Om een machtiging te krijgen en te bewaren is de dienst ertoe gehouden, onder voorbehoud van de toepassing van de kwaliteitsopvangcode, de volgende voorwaarden na te leven : 1° de dienst moet een opvangproject opstellen;2° de inrichtende macht die één of meer diensten wenst te organiseren, moet het opvangproject aan elk lid van de dienst bezorgen;3° de dienst moet de Dienst inlichten over elke wijziging van zijn statuten;4° de dienst onderwerpt zich aan de pedagogische inspectie bedoeld in artikel 25. De personeelsleden van de Dienst hebben toegang tot de lokalen waar de kinderen opgevangen worden. Ze kunnen alle documenten bedoeld in deze afdeling raadplegen; 5° de dienst stelt een huishoudelijk reglement op waarbij inzonderheid de wederzijdse rechten en plichten van de ouders en van de dienst bepaald worden. Dit huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring aan de Dienst voorgelegd die de overeenstemming met de regelgeving naziet.
Voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1°, wordt het huishoudelijk reglement voor akkoord door de ouders ondertekend bij de inschrijving van het kind.
Voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2° bezorgt de dienst de dag van de opvang een exemplaar van het huishoudelijk reglement aan de ouders; 6° de dienst zorgt ervoor dat er voor de kinderen in veiligheid, zindelijkheid, hygiëne en ruimte is voorzien bij de omkadering, zijn infrastructuren en uitrustingen en dat zij hun welzijn en hun ontwikkeling in de hand werken, inzonderheid in functie van de leeftijd van de kinderen. De dienst beschikt voor elk personeelslid over een uittreksel uit het strafregister model 2 dat vrij is van veroordeling of interneringsmaatregel voor de zedenfeiten, geweld of voor het gebruik van verdovende middelen en dat minder dan zes maanden vóór de aanwerving dateert. Dit uittreksel moet om de vijf jaar hernieuwd worden, alsook op eenvoudige aanvraag van de Dienst; 7° de dienst verwittigt schriftelijk de Dienst vooraleer gelijk welke verandering te doen die een relevant gevolg kan hebben voor de opvangvoorwaarden.8° de dienst brengt de Dienst onmiddellijk op de hoogte van elke ernstige gebeurtenis wat betreft het beheer van de dienst of van het personeel. De dienst verwittigt de Dienst over elke ernstige gebeurtenis, zoals inzonderheid het overlijden, de ernstige tuchtinbreuk, de verlengde onderbreking van de dienstactiviteiten, de ernstige fout van een personeelslid, de onregelmatigheid in het beheer van de dienst, de schade.
De dienst verwittigt de ouders over elk incident in verband met de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° en de opdrachtgevende overheid over elk incident in verband met de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2°; 9° de dienst verwittigt de Dienst over elke tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn activiteiten.De Dienst geeft zijn toestemming over de nadere regels en de termijn van de stopzetting van de activiteiten van een dienst, alsook over de verandering van inrichtende macht of van vestigingsplaats, na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 21; 10° de dienst sluit verzekeringen af om het volgende te dekken : a) de burgerlijke aansprakelijkheid voor de goederen of de personen waarvoor zij verantwoordelijk is krachtens de artikelen 1382 tot 1385 van het Burgerlijk Wetboek;b) de lichamelijke schade berokkend aan de opgevangen kinderen;11° de dienst houdt een register bij van de inschrijving bedoeld in artikel 6, § 1, met ten minste de volgende informatie : a) de gedateerde aanvragen om opvang;b) de persoonlijke gegevens van elk opgevangen kind;c) de datum van het begin en het einde van de opvang;d) het type van opvang;e) het aantal en de redenen van weigering van opvang;f) de opvang waarvoor een gezinswerk vóór en/of het verblijf werd uitgevoerd.12° bij de opvang opent de dienst een dossier met : a) het geïndividualiseerd project inzake begeleiding en omkadering, alsook de stukken betreffende de evolutie van het kind.Deze documenten kunnen vernietigd worden ten vroegste vijf jaar na de meerderjarigheid van het kind; b) de verslagen gericht aan de opdrachtgevende overheid voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2°;13° volgens de nadere regels en de aanbevelingen bepaald door de Dienst, a) de dienst onderwerpt de kinderen aan een gezondheidscontrole;b) de dienst onderwerpt de kinderen tussen 0 en 7 jaar aan een preventief medisch toezicht.Daartoe sluit hij op basis van het model aanbevolen door de Dienst een overeenkomst af met een geneesheer. c) behoudens wanneer een medische consultatie in eigen huis wordt georganiseerd, onderhoudt de dienst een functionele relatie met een door de Dienst opgerichte of erkende consultatie.Indien de medische consultatie binnen de dienst georganiseerd wordt, wordt een lokaal ter beschikking gesteld van de medische consultatie.
In het kader van het preventief medisch toezicht, wordt het medisch boekje van het kind als een document gebruikt dat als band tussen de dienst en de ouders dient. Daartoe zorgen de ouders ervoor dat het boekje altijd ter beschikking van het kind blijft.
De ouders bezorgen, indien mogelijk, de geneesheer van de dienst een medisch getuigschrift waarin de gezondheidstoestand van het kind wordt toegelicht en, in voorkomend geval, de mogelijke gevolgen op de collectieve aspecten van de gezondheid. Het medisch getuigschrift vermeldt eveneens de reeds uitgevoerde vaccinaties.
Behoudens medische beslissing, welke op het verzoek van de dienst bevestigd wordt door de medisch adviseur van de subregio bedoeld in artikel 18 van het decreet, wordt ieder kind gevaccineerd volgens de door de Dienst bepaalde nadere regels in het kader van het schema opgemaakt door de Franse Gemeenschap. De vaccinaties worden gedaan in het kader het medisch toezicht gevoerd binnen de dienst of door een door de ouders gekozen geneesheer. In dat geval bezorgen de ouders aan de dienst het bewijs van de vaccinaties. In gebreke hieraan doet de dienst de vaccinaties. 14° voor elk personeelslid bezorgt de dienst : a) een formulier voor de evaluatie van de gezondheid bij de aanwerving van de werknermer;b) een formulier voor de jaarlijkse evaluatie van de gezondheid voor elke werknemer;15° de inrichtende macht van de dienst stelt een directeur aan.Deze aanstelling wordt binnen de maand ter kennis gebracht van de Dienst.
De directeur moet ten minste vierentwintig jaar oud zijn.
De directeur wordt inzonderheid belast met het dagelijks beheer, de goede werking van de dienst en moet zorgen voor de uitwerking en de werkelijke toepassing van het opvangproject; 16° de personeelsleden van de dienst leven de kwaliteitsopvangcode en de ethische gedragsregels na;17° de dienst beschikt ten minste over de omkadering bedoeld in artikel 10;18° de personeelsleden bedoeld in artikel 10 moeten aan de voorwaarden voor de kwalificaties bedoeld in artikel 11 beantwoorden;19° voor de dienst georganiseerd in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk mogen de personeelsleden geen deel uitmaken van de inrichtende macht.Het aantal van de leden van de inrichtende macht die bloed- en aanverwanten zijn tot in de derde graad van de personeelsleden, mag niet één derde van de het geheel van de leden van de inrichtende macht overschrijden; 20° de dienst zorgt voor de voorgezette vorming van zijn personeel, inzonderheid door de inschrijving : a) voor de opleidingsmodules bevat in een programma voor voortgezette vorming, aangepast aan de eigenaardigheden van de dienst en bepaald ten minste om de drie jaar door de Minister, op voorstel van de Dienst;dit programma wordt uitgevoerd door de Dienst in partnerschap met de onderwijsinrichtingen met volledig leerplan en/of voor sociale promotie en de vormingsoperatoren erkend door de Minister; b) voor de vormingen voorgesteld door de diensten erkend in het kader van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd;21° de dienst sluit met elk personeelslid een arbeidsovereenkomst af;22° de dienst stelt elk jaar een activiteitenverslag op overeenkomstig artikel 24;23° de dienst houdt een register van de aanwezige kinderen bij die hij elke dag invult en dat ter beschikking van de Dienst gesteld wordt. Worden gelijkgesteld aan de aanwezigheid van de kinderen in de dienst : a) de periodes van ziekenhuisopname van de kinderen;b) de periodes van het verblijf in het gezin van het kind met een maximale duur van honderd twintig dagen per jaar waaronder dertig achtereenvolgende dagen;c) het werk van reïntegratie bedoeld in artikel 3, § 4. Afdeling II. - Omkaderingsnormen
Art. 10.§ 1. De omkaderingsnormen worden bepaald als volgt : 1° Voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op één eenheid van zestien kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 0,5 voltijds equivalent administratief personeel;c) 1 voltijds equivalent psycho-medisch-social personeel;d) 2 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 9,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 14 voltijdse betrekkingen. 2° voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op vierentwintig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 0,75 voltijds equivalent administratief personeel;c) 1,5 voltijds equivalent psycho-medisch-sociaal personeel;d) 3 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 15,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 21,75 voltijdse betrekkingen 3° voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op tweeëndertig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 1 voltijds equivalent administratief personeel;c) 2 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;d) 4 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 19 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 27 voltijdse betrekkingen 4° voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op veertig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 1,25 voltijds equivalent administratief personeel;c) 2,5 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;d) 5 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 25 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 34,75 voltijdse betrekkingen. 5° voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op achtenveertig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 1,50 voltijds equivalent administratief personeel;c) 3 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;d) 6 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 28,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 40 voltijdse betrekkingen. 6° Voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op zesenvijftig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 1,75 voltijds equivalent administratief personeel;c) 3,5 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;d) 7 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 34,5 voltijdse equivalenten opvangpersoneel; In totaal is dat 47,75 voltijdse betrekkingen. 7° Voor de dienst waarvan de toegelaten capaciteit door de Dienst bepaald werd overeenkomstig artikel 5, op vierenzestig kinderen : a) 1 voltijds equivalent directeur;b) 2 voltijdse equivalenten administratief personeel;c) 4 voltijdse equivalenten psycho-medisch-sociaal personeel;d) 8 voltijdse equivalenten intendancepersoneel;e) 38 voltijdse equivalenten opvangpersoneel;f) 1 voltijds equivalent gegradueerde of licentiaat belast met de coördinatie In totaal is dat 54 voltijdse betrekkingen. § 2. Voor de diensten die een toegelaten capaciteit hebben die lager is dan zestien kinderen en die een afwijking bedoeld in artikel 5, tweede lid, genieten, wordt het omkaderingspercentage bedoeld in § 1, 1° berekend naar rata van de toegelaten capaciteit. Afdeling III. - Kwalificatie van het personeel
Art. 11.Om één van de betrekkingen bedoeld in artikel 10 te kunnen uitoefenen, moeten de personeelsleden aan de volgende kwalificatievoorwaarden beantwoorden : 1° directeur;a) een diploma van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, uitgereikt door een Hogeschool of een inrichting voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bachelor bibliothecaris-documentalist, bachelor in de communicatie, bachelor multimediaal schrift, Master in de toegepaste communicatie en Master in de pers en informatie, alsook drie jaren in de opvoedingsambten;b) een universitaire Master, alsook drie jaren in de opvoedingsambten.2° Administratief personeel : a) klerk : - een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;b) opsteller : - een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.3° Psycho-medisch-sociaal personeel : a) een diploma van Bachelor maatschappelijk assistent, van Bachelor assistent in de psychologie of een Master engineering en sociale acties;b) een universitaire Master in de volgende studierichtingen : juridische wetenschappen, criminologie, psychologische en opvoedingswetenschappen, politieke en sociale wetenschappen, medische wetenschappen, biomedische en farmaceutische wetenschappen en bewegingswetenschappen, zoals bedoeld in artikel 31 van het decreet van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten;c) een diploma van Bachelor in verpleegzorg.4° Opvangpersoneel : a) Opvoeder klasse 1 : Ten minste een diploma of een studiegetuigschrift van het niveau van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist, ten minste van het korte type, met volledig leerplan of voor sociale promotie een diploma of een getuigschrift eindstudies van het pedagogisch, paramedisch of sociaal hoger onderwijs, uitgereikt door een Hogeschool of een inrichting voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van Bachelor bibliothecaris-documentalist, Bachelor in de communicatie, Bachelor multimediaal schrift, Master in de toegepaste communicatie en Master in de pers en informatie, alsook drie jaar van de opvoedingsambten;b) Opvoeder klasse 2A : - een diploma of studiegetuigschrift van het hoger secundair onderwijs met een sociale, opvoedings- of paramedische richting, met volledig leerplan of voor sociale promotie of; - een diploma van verpleegaspirant; - een kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorger voor zover het personeelslid dat houder is van dat getuigschrift, voor kinderen tussen 0 en 6 jaar zorgt. c) Opvoeder klasse 2B : - een studiegetuigschrift van het hoger secundair onderwijs of gelijkgesteld met een opvoedingskwalificatie;d) Opvoeder klasse 3 : - het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs met een opvoedingskwalificatie;e) Kinderverzorger : een kwalificatiegetuigschrift van kinderverzorger. HOOFDSTUK III. - Erkenning
Art. 12.Om erkend te worden en te blijven moet de dienst die voorafgaandelijk toegelaten wordt door de Dienst volgens de nadere regels van het besluit, naast de inachtneming van de voorwaarden bedoeld in artikel 9, aan de volgende aanvullende voorwaarden beantwoorden : 1° een boekhouding voeren, overeenkomstig het minimaal genormaliseerd rekeningenstelsel en volgens de nadere regels bepaald door de Regering. Wanneer verschillende erkende diensten tot eenzelfde inrichtende macht behoren, wordt een analytische boekhouding per erkende dienst gevoerd.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing wanneer de inrichtende macht een openbaar bestuur is en op grond waarvan haar een ander rekeningenstelsel wordt opgelegd. In dat geval wordt de boekhouding gevoerd op een specifieke begrotingsfunctie en bevat zij een resultatenrekening voor elke dienst. De eventuele winsten die gecumuleerd worden op de subsidies moeten behouden blijven in de rekeningen van de dienst; 2° behalve wanneer de inrichtende macht een openbaar bestuur is, moet de inrichtende macht van de dienst een controlesysteem voor de boekhouding van de dienst instellen, zowel wat de inkomsten als de uitgaven betreft, uitgevoerd door een bestuurder die belast is om de zes maanden verslag uit te brengen.Afschrift van deze verslagen is ter beschikking van de Dienst gesteld.
De jaarrekeningen moeten bovendien nagezien worden door een accountant of, indien de wet het oplegt, juist verklaard worden door een bedrijfsrevisor. Hun controleverslagen maken melding van hun registratienummer bij het Instituut van accountanten of bij het Instituut van bedrijfsrevisors en hebben prioritair betrekking op : a) de toepassing van het rekeningenstelsel waarvan sprake in punt 1;b) de financiële activiteit van de dienst;c) de verschillende rubrieken van de balans en hun gegrondheid;d) de uitgaven voor personeelskosten en hun overeenstemming met de staten, opgemaakt inzake sociale zekerheid en beroepsvoorheffing;e) het resultaat van het nagezien boekjaar.3° ten laatste vóór 30 juni een exemplaar van de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar aan de Dienst bezorgen. Voor de dienst waarvan de inrichtende macht opgericht is in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, worden de verslagen van de accountant of van de bedrijfsrevisor, alsook een afschrift van de beslissing genomen na de beraadslaging van de algemene vergadering die aan de bestuurders kwijting heeft gegeven voor hun beheer van het voorbije jaar, gevoegd. 4° de Dienst meedelen wat hij van plan is te doen om het financiële evenwicht te herstellen wanneer na een begrotingsjaar dat eindigt, in voorkomend geval, met een tekort dat vijf procent van het geheel van de opbrengsten van het jaar overschrijdt, of indien het gecumuleerde tekort tien procent overschrijdt van de opbrengsten van het jaar;5° bij gebrek aan een Ondernemingsraad of een Comité voor preventie en bescherming van werknemers, een exemplaar van de jaarrekeningen ter beschikking stellen van de personeelsleden die het exemplaar op gewone aanvraag zullen kunnen raadplegen, ze elk jaar informeren over deze rekeningen en over het gebruik van de subsidie.Deze informatie gebeurt elk jaar bij één van de vergaderingen georganiseerd tussen de directie en de personeelsleden; 6° binnen de maand de boekhoudkundige inspectie van de Dienst informeren over elke wijziging van de gegevens verschaft bij het onderzoek van de aanvraag om erkenning en aan elke aanvraag om informatie beantwoorden die geformuleerd wordt door de dienst boekhoudkundige inspectie;7° de boekhoudkundige bewijsstukken tijdens zeven jaar bewaren;in geval van een rechtsvordering wordt de bovenvermelde termijn verlengd tot de definitieve conclusie van de gerechtelijke procedure; 8° open zijn voor de opvang van kinderen met een handicap en, daartoe, zijn capaciteit verantwoorden om aan deze kinderen een kwaliteitsvolle opvang te bieden in de zin van de kwaliteitsopvangcode.Indien de dienst van mening is dat hij zulke kinderen niet kan opvangen, kan hij een afwijking aan de Dienst vragen. De aanvraag om afwijking wordt gemotiveerd en opgenomen in de aanvraag om erkenning. HOOFDSTUK IV. - Procedures voor de machtiging en de erkenning Afdeling I. - Specifieke bepalingen voor de machtigingsaanvraag.
Art. 13.De machtigingsaanvraag gericht aan de Dienst bevat de volgende informatie of stukken : 1° een exemplaar van de statuten of van het ontwerp van statuten van de inrichtende macht waarbij bepaald wordt dat zijn doel of één van zijn doelstellingen in de uitvoering van de opdracht bedoeld in artikel 3 bestaat;2° een voorstel van een opvangproject bedoeld in artikel 20 van de kwaliteitsopvangcode;3° de capaciteit van de opvang die toegelaten moet worden;4° het ontwerp van verzekeringsovereenkomst bedoeld in artikel 9, 10° waarbij de burgerlijke en beroepsaansprakelijkheid van de dienst en de personen waartoe hij behoort te waarborgen;5° de beschrijving van de lolaken en de omgeving zodat gezorgd wordt dat er in veiligheid, zindelijkheid, hygiëne en ruimte is voorzien voor de kinderen en dat zij hun welzijn en hun ontwikkeling in de hand werken, alsook een attest van gelijkvormigheid van de gewestelijke branddienst en een vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen. Afdeling II. - Specifieke bepalingen voor de erkenningsaanvraag
Art. 14.De erkenningsaanvraag gericht aan de Dienst bevat de volgende informatie en stukken : 1° de vergunning, behalve als de erkenningsaanvraag gelijktijdig met de machtigingsaanvraag gestuurd wordt;2° de identificatie van de accountant of van de bedrijfsrevisor belast met het nazien van de jaarrekeningen;3° de toegelaten subsidieerbare opvangcapaciteit. Afdeling III. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de machtigings- en
erkenningsprocedures Onderafdeling I. - Machtigings- of erkenningsaanvraag
Art. 15.De machtigings- of erkenningsaanvraag wordt per aangetekende brief aan de Dienst gestuurd.
Art. 16.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6, § 2, van het decreet, bevestigt de Dienst de ontvangst van het volledige dossier van de machtigingsaanvraag binnen de veertien dagen na de aanvraag. In voorkomend geval deelt hij deze mee dat het dossier niet volledig is en identificeert hij het (de) ontbrekend(e) document(en).
Binnen de veertien dagen na de ontvangst van de ontbrekende documenten bevestigt de Dienst ervan ontvangst bij de dienst.
Tevens stuurt de Dienst het volledige dossier voor advies aan het Begeleidingscomité bedoeld in artikel 21.
Indien het Begeleidingscomité binnen de dertig dagen volgend op de ontvangst van het volledige dossier geen advies aan de Dienst heeft uitgebracht, wordt het advies als gunstig geacht.
De Dienst beslist over de aanvraag om machtiging binnen de zestig dagen na de ontvangst van het volledige dossier en deelt zijn beslissing mee aan de dienst.
De procedure bedoeld in dit artikel is ook van toepassing voor de aanvraag om erkenning en voor deze ingediend samen met de aanvraag om machtiging.
De aanvraag om erkenning die tegelijkertijd ingediend wordt met de aanvraag om machtiging, wordt gelijktijdig onderzocht.
Onderafdeling II. - Weigering, schorsing en intrekking van de machtiging of van de erkenning.
Art. 17.De Dienst kan de machtiging of de erkenning weigeren indien hij vaststelt dat één van de voorwaarden bedoeld in het besluit niet nageleefd wordt.
Hij licht de dienst bij aangetekende brief hierover in. De brief licht de redenen van de weigering van de machtiging of van de erkenning toe en geeft de bepalingen van dit artikel en van artikel 19 weer.
De dienst beschikt over een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de weigering van machtiging of erkenning om een oplossing te vinden voor de elementen bedoeld in dit artikel.
Indien, bij het verstrijken van deze termijn, de dienst zich niet naar het geheel van de voorwaarden voor de toekenning van de machtiging of de erkenning heeft geschikt, bevestigt de Dienst de beslissing tot weigering na advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 21.
De beslissing wordt per aangetekende brief aan de dienst meegedeeld.
Art. 18.Wanneer de Dienst vaststelt, nadat de machtiging of de erkenning toegekend werd, dat één van de voorwaarden voor de toekenning van de machtiging of de erkenning niet meer nageleefd wordt, kan hij de erkende of gemachtigde dienst een ingebrekestelling sturen om zijn verplichtingen na te komen.
De erkende of gemachtigde dienst beschikt over een termijn van dertig dagen om zich te schikken naar de aanmaning van de Dienst bedoeld in het eerste lid. Indien, bij het verstrijken van deze termijn, de gemachtigde of erkende dienst zich niet heeft geschikt naar de bepalingen van ingebrekestelling, kan de Dienst de machtiging of de erkenning toegekend aan de dienst schorsen of weigeren.
De beslissing tot schorsing of intrekking van de machtiging of van de erkenning wordt per aangetekende brief gemotiveerd en meegedeeld aan de dienst.
Art. 19.Een met redenen omkleed beroep tegen de beslissing tot weigering, schorsing of intrekking van de machtiging of de erkenning kan bij de Raad van bestuur van de Dienst ingetekend worden.
Dit beroep moet per aangetekende brief binnen de veertien dagen na de ontvangst van de beslissing bedoeld in het eerste lid ingediend worden.
Met uitzondering van de toestand waarin de gezondheid en het welzijn van de opgevangen kinderen ernstig in het gedrang worden gebracht, schorst de indiening van het beroep de gevolgen van de beslissing bedoeld in het eerste lid.
De Raad van bestuur van de Dienst bevestigt per aangetekende brief aan de dienst de weigering, de schorsing of de intrekking van de machtiging of de erkenning of kent de machtiging of de erkenning toe.
Voorafgaand aan zijn beslissing moet de Raad van bestuur van de Dienst een vertegenwoordiger van de inrichtende macht of de directeur van de dienst horen om zijn rechten te laten gelden. De opgeroepen persoon kan begeleid worden door een persoon naar keuze.
Na de opgeroepen persoon(en) te hebben gehoord, kan de Raad van bestuur van de Dienst nog een allerlaatst uitstel toestaan om de dienst toe te laten zich te schikken naar zijn aanmaningen.
In dit geval kan hij de dienst gelasten de ouders van de opgevangen kinderen in te lichten over het bestaan de ingezette procedure volgens de nadere regels die hij in dit speciale geval bepaalt, ofwel zelf deze informatie meedelen.
Art. 20.De schorsing of de intrekking van de machtiging leidt tot de schorsing of de intrekking van de erkenning en van de subsidie toegekend aan de dienst. HOOFDSTUK V. - Het Begeleidingscomité Afdeling I. - Samenstelling
Art. 21.Er wordt een begeleidingscomité samengesteld waarvan de werkende en plaatsvervangende leden door de Minister worden aangesteld.
Het bestaat uit : - een vertegenwoordiger van het Bestuur van de Dienst; - een vertegenwoordiger van het bestuur; - een vertegenwoordiger van de Minister van Kinderwelzijn; - een vertegenwoordiger van de Minister van Hulpverlening aan de Jeugd; - een vertegenwoordiger van de Raad van bestuur van de Dienst; - een vertegenwoordiger van de "Union des Conseillers Directeurs de l'Aide à la jeunesse" (Vereniging van de Adviseurs-Directeurs van de Hulpverlening aan de Jeugd); - een vertegenwoordiger van elke federatie van de diensten; - een vertegenwoordiger van de jeugdrechters.
De voorzitter wordt door de Minister onder de werkende leden aangesteld.
Het secretariaat wordt door de Dienst waargenomen. Afdeling II. - Opdrachten
Art. 22.Het comité heeft een rol van advies inzonderheid : - over elke vraag behorend tot de gespecialiseerde opvang van het kleine kind; - over alle aanvragen van de Dienst inzake de machtiging en de erkenning van de diensten; - over de programmering van de diensten. Afdeling III. - Huishoudelijk reglement
Art. 23.Het begeleidingscomité neemt een ontwerp van huishoudelijk reglement aan en legt het ter goedkeuring voor aan de Dienst en de Minister. HOOFDSTUK VI. - Jaarlijks activiteitenverslag
Art. 24.Elke gemachtigde, erkende dienst en elk opvangmilieu georganiseerd door de Dienst bezorgt de Dienst, uiterlijk op 30 juni, een jaarlijks activiteitenverslag van het afgelopen kalenderjaar.
De gemachtigde, erkende dienst alsook het opvangmilieu georganiseerd door de Dienst informeren de personeelsleden dat ze dit verslag op eenvoudige aanvraag kunnen raadplegen.
Dit verslag dat uitgewerkt wordt volgens de genormaliseerde uurrooster bepaald door de Dienst, bepaalt inzonderheid voor elke gemachtigde, erkende dienst en voor elk opvangmilieu georganiseerd door de Dienst : 1° de bijwerkingen van het opvangproject;2° de opleidingen bedoeld in artikel 9, 20°;3° het aantal opgevangen kinderen door een onderscheiding te maken tussen de opvangsoorten bedoeld in artikel 3, § 3, 1° en 2°;4° de datum van begin en einde van de opvang.In voorkomend geval het aantal opvanggevallen waarvoor de afwijking bedoeld in artikel 3 wordt toegestaan door een onderscheiding te maken tussen de opvangsoorten bedoeld § 3, 1° en 2°; 5° de redenen van de opvang;6° het aantal opvanggevallen waarvoor een gezinswerk uitgevoerd wordt vóór en/of na het verblijf;7° een evaluatie van het uitgevoerde werk. HOOFDSTUK VII. - Pedagogische en boekhoudkundige inspectie Afdeling I. - Pedagogische inspectie
Art. 25.De Dienst zorgt op een gecoördineerde manier voor de pedagogische inspectie van de dienst met de personeelsleden van het bestuur.
Een verslag wordt voor elke inspectie opgesteld dat meegedeeld wordt aan de dienst. Het verslag vermeldt, in voorkomend geval, de termijnen die toegekend worden aan de dienst om een oplossing te vinden voor de geformuleerde opmerkingen. Afdeling II. - Boekhoudkundige inspectie
Art. 26.De erkende diensten onderwerpen zich aan de boekhoudkundige inspectie van de Dienst en houden de boekhoudkundige bewijsstukken ter beschikking van de Dienst. HOOFDSTUK VIII. - Financiering Afdeling I. - Bronnen
Onderafdeling I. - De Dienst
Art. 27.§ 1. Binnen de perken van de beschikbare kredieten geniet elke erkende dienst een jaarlijkse subsidie voor personeelskosten en een jaarlijkse subsidie voor werkingskosten toegekend door de Dienst.
Het bedrag van deze subsidies wordt vastgesteld in functie van de erkende capaciteit die bepaald wordt overeenkomstig artikel 5 en meegedeeld wordt aan de betrokken dienst. § 2. Op beslissing van zijn beheersorganen kan de Dienst de subsidies betreffende het preventief medisch toezicht van de kinderen bedoeld in artikel 9, 13°, b) ten laste nemen mits het gunstig advies van de personeelsleden van de Dienst.
Onderafdeling II. - Overheid of openbare instelling
Art. 28.§ 1. Wanneer een andere overheid of een andere openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid een kind toevertrouwt aan de gemachtigde, erkende dienst of aan het opvangmilieu georganiseerd door de Dienst, komt zij naar rata van het dagelijkse indexeerbare bedrag van 86,50 EUR tegemoet, met de onderhoudskosten van het kind. § 2. De bedragen die gestort worden door een overheid of een openbare instelling, worden afgetrokken van het bedrag van de subsidies toegekend door de Dienst wanneer de opvang in de erkende capaciteit gebeurt. § 3. Wanneer een andere overheid of een andere openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid een kind toevertrouwt aan een gemachtigde of erkende dienst, draagt zij de buitengewone medische, paramedische, psychotherapeutische kosten alsook de kosten voor orthese, de aankoop van het materiaal geleverd door de bandagisten of de orthopedisten en voor prothese. § 4. Bij elke opvang van een kind in het kader van een werk van reïntegratie in het leefmilieu bedoeld in artikel 3, § 4, wordt een indexeerbare dagelijkse toelage van 3,54 EURO toegekend voor elk verblijf door de dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst aan de personen die voor het kind zorgen, voor zover het kind recht heeft op kinderbijslagen geïnd door de overheid of de openbare instelling die het kind geplaatst heeft. Deze toelage wordt verschuldigd aan de dienst of aan het milieu georganiseerd door de Dienst door de andere overheid of de andere openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid die de kinderbijslagen geniet.
Onderafdeling III. - Financiële tegemoetkoming betreffende de bijzondere en buitengewone medische kosten voor de opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 2°.
Art. 29.§ 1. De hospitalisatiekosten die lager zijn dan 500,00 EUR voor eenzelfde ingreep en de kosten betreffende de consultatiekosten van algemene geneesheren of specialisten worden door het bestuur terugbetaald.
De hospitalisatiekosten bedoeld in het eerste lid worden terugbetaald naar rata van de prijs van het verblijf in een gemeenschappelijke kamer, behoudens bijzondere omstandigheden die het verblijf in een individuele kamer verantwoorden. De begeleidingskosten worden slechts ten laste genomen als hun noodzaak door een medisch getuigschrift bepaald wordt. § 2. Worden terugbetaald door het bestuur : 1° de gezondheidszorg of de levering van buitengewone farmaceutische producten inzonderheid door hun kosten, hun frequentie en hun duur;2° de vervoerkosten in een ziekenwagen en de hospitalisatiekosten die 500,00 EUR overschrijden;3° de paramedische en psychotherapeutische behandelingen of de behandelingen die niet bepaald zijn door de nomenclatuur van geneeskundige verzorging, na advies van de geneesheer-inspecteur, beperkt tot de volgende bedragen : a) 22,31 EUR per behandeling van psychotherapie;b) 14,87 EUR per behandeling van psychomotoriek;c) 12,39 EURO per behandeling bij een pedicure of een voetkundige 4° de kosten voor de orthese, de aankoop van het materiaal geleverd door de bandagisten of de orthopedisten en voor de prothese, met uitzondering van lenzen;5° de kosten voor de aankoop van brilmonturen beperkt tot 99,16 EUR. § 3. De uitgaven bedoeld in de §§ 1 en 2 vereisen de voorlegging van een factuur of elk ander bewijsdocument.
Deze documenten komen in aanmerking naar rata van de bedragen en volgens de voorwaarden bepaald door de wets- en verordeningsbepalingen inzake de ziekte- en invaliditeitsverzekering, mits aftrek van de terugbetaling ten laste van de verzekeringsinstelling. § 4. Om in aanmerking te kunnen komen, moeten de uitgaven bedoeld in § 2 voorafgaandelijk toegelaten zijn door het bestuur belhalve in het geval van een dringende ziekenhuisopname.
Het bestuur deelt de erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst zijn beslissing mee over de al dan niet toelaatbaarheid van deze uitgaven.
De toelaatbaarheid van deze uitgaven vereist de aanwezigheid van het kind in de erkende dienst of in het milieu georganiseerd door de Dienst.
De aanvraag om deze uitgaven in aanmerking te laten komen, bevat het medisch getuigschrift en de nodige informatie wat betreft het voorziene bedrag van de kosten, het aantal en de kosten van de zorgbehandelingen, de periode, de duur en het begin van de verstrekkingen, alsook de professionele identiteit van de therapeut.
In voorkomend geval vermeldt het getuigschrift de noodzakelijkheid van het vervoer in een ziekenwagen. § 5. De uitgaven bedoeld in de §§ 1 en 2, komen niet in aanmerking : 1° indien een natuurlijke persoon of een rechtspersoon bij de wet, een overeenkomst of bij een gerechtelijke beslissing ertoe gehouden is deze kosten te betalen of terug te betalen;2° indien de kosten uit een feit voortvloeien dat gedekt wordt door een verzekeringsovereenkomst;ingeval van vrijstelling mogen de bedragen die niet door deze verzekering gedekt worden, ten laste worden genomen; 3° indien de gemaakte kosten uit een vrijwillige fout voortvloeien van een personeelslid van de dienst. § 6. Ingeval een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ertoe gehouden kan worden, zelfs gedeeltelijk, de kosten bedoeld in de §§ 1 en 2 terug te betalen of wanneer de subsidies die deze kosten dekken, bij andere publiekrechtelijke personen verkregen kunnen worden, vermeldt de aanvraag om deze uitgaven in aanmerking te laten komen de ondernomen stappen om deze terugbetaling te bekomen. Het resultaat van deze stappen wordt aan het bestuur meegedeeld.
Onderafdeling IV. - De ouders
Art. 30.Voor elke opvang bedoeld in artikel 3, § 3, 1° vraagt de gemachtigde, erkende dienst of het milieu georganiseerd door de Dienst de ouders een financiële deelname per verblijfdag, behalve wanneer een andere overheid of een andere openbare instelling dan de opdrachtgevende overheid of de Dienst het geheel van de onderhoudskosten ten laste nemen.
De financiële deelname per verblijfdag wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van Boek IV van het besluit van 27 februari 2003 van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende algemene reglementering inzake opvangvoorzieningen. Afdeling II. - Nadere regels voor de toekenning van de subsidies
toegekend door de Dienst
Art. 31.§ 1. De subsidies bedoeld in artikel 27 worden toegekend aan de erkende dienst voor zover de bezettingsgraad hoger is dan of gelijk is aan 90 % van de erkende capaciteit. Bij gebreke hieraan kan het bedrag van de jaarlijkse subsidies verminderd worden naar rata van het verschil tussen het percentage van de bezettingsgraad en 90 % van de erkende capaciteit. § 2. De erkende dienst met een bezettingsgraad lager dan 90 % bezorgt de bewijsstukken aan de Dienst en aan het begeleidingscomité die ze onderzoeken. Na het advies van het begeleidingscomité bedoeld in artikel 21 te hebben ingewonnen, kan de Dienst de subsidies van de dienst tot een passend bedrag verminderen.
Art. 32.§ 1. De subsidies bedoeld in artikel 27 worden elke maand door de Dienst gestort in de vorm van voorschotten, naar rata van een twaalfde.
Op het einde van het begrotingsjaar kent de Dienst elke dienst het saldo van de subsidies toe op basis van een aanvraag om subsidies die ingediend wordt voor het einde van het kalenderjaar en die behoorlijk ingevuld wordt. Bij de niet-ontvangst van de aanvraag wordt de Dienst ertoe gemachtigd alles of een gedeelte van de gestorte maandelijkse voorschotten in te vorderen. § 2. Onder voorbehoud van de beschikbare kredieten kan de Dienst elke erkende dienst, tijdens het eerste kwartaal van het begrotingsjaar, een thesaurievoorschot toekennen dat op de subsidies voor het lopende begrotingsjaar in mindering zal komen.
Dit thesaurievoorschot stemt overeen met het bedrag van de eerste drie maandelijkse bedragen van de subsidies en wordt teruggevorderd bij de eerste storting van de maandelijkse voorschotten voor het betrokken begrotingsjaar.
Art. 33.§ 1. Het niet-opgebruikte en niet-verantwoorde gedeelte van de subsidies bedoeld in artikel 27 vormt een te veel ontvangen bedrag dat kan worden teruggevorderd na het betrokken begrotingsjaar.
Bij stopzetting van de activiteit van de erkende dienst gebeurt de terugvordering van het te veel ontvangen bedrag vóór het einde van de periode van de subsidies.
Wanneer de Dienst, op basis van een verslag opgesteld door zijn boekhoudkundige inspectie, beslist heeft alles of een gedeelte van een subsidie terug te vorderen, kan de betrokken erkende dienst, binnen de maand volgend op de kennisgeving van de beslissing, zijn argumenten schriftelijk laten gelden over de nadere regels voor de terugvordering. Na deze termijn en na onderzoek van de middelen aangevoerd door de erkende dienst, laat de Dienst zijn beslissing kennen en gaat hij, in voorkomend geval, over tot de onmiddellijke terugvordering. Indien bijzondere omstandigheden het verantwoorden, kan de Dienst betalings- en uitsteltermijnen verlenen.
Het gedeelte van de gevorderde subsidies dat door de Dienst teruggevorderd moet worden, kan in vermindering worden gebracht van de toegekende subsidies. § 2. De eigen kapitalen stemmen slechts overeen met het startkapitaal van de erkende dienst, de schenkingen en legaten die hij ontvangt en de opbrengsten van de winstgevende activiteiten die hij organiseert.
Zijn ook eigen fondsen, de bankinteresten geïnd op de investering van de bovenvermelde eigen kapitalen, alsook in het geval van publiekrechtelijke rechtspersonen, de overheidsfondsen waarover ze beschikken.
In geen enkel geval kan het niet-verantwoorde of het niet-opgebruikte gedeelte van de toegekende subsidies, met inbegrip van de bankinteresten voortvloeiend uit de investering van subsidies, inbegrepen worden in de eigen kapitalen van de erkende dienst; dit principe geldt ook wanneer de inrichtende macht van de erkende dienst een publiekrechtelijke rechtspersoon is. § 3. Wanneer een erkende dienst één of meer documenten binnen de gestelde termijn niet kan voorleggen, kan de betaling van de subsidies uitgesteld worden zolang de Dienst niet in het bezit is van het of de ontbrekende documenten.
Art. 34.§ 1. De toegekende subsidies worden verminderd naar rata van de subsidies gestort door andere publiekrechtelijke rechtspersonen of van de sociale fondsen voor tewerkstelling. Nochtans wordt slechts rekening gehouden met deze subsidies voor zover ze gestort werden om de al in aanmerking genomen uitgaven te dekken voor de verantwoording van de toegekende subsidies. De subsidies van de Nationale Loterij worden niet teruggevorderd. § 2. Elke subsidie of elke terugbetaling van de gemaakte kosten, verkregen op een andere basis dan het besluit, wordt door de erkende dienst aan de Dienst meegedeeld. De uitgaven die gedekt worden door deze subsidies of terugbetalingen van de kosten moeten volledig en afzonderlijk opgenomen worden in het boekhoudplan bedoeld in artikel 12, 1°, van het besluit. § 3. Ingeval van cofinanciering van de erkende dienst door een andere overheid in het kader van een akkoord gesloten met de Dienst kan deze bepalen dat de financiële tegemoetkoming van de andere overheid van de jaarlijkse subsidies afgetrokken wordt. Afdeling III. - Subsidies voor personeelskosten
Art. 35.§ 1. De erkende dienst ontvangt van de Dienst de subsidie bedoeld in artikel 27 om zijn personeelskosten te dekken.
De subsidie wordt berekend op basis van de omkaderingsnormen bedoeld in artikel 10 en van een geldelijke anciënniteit van vijftien jaar volgens de weddenschalen van de collectieve overeenkomst van de paritaire commissie 319.02 die van toepassing is op de diensten.
De subsidie is gelijk aan de bruto bezoldiging, vermeerderd met 61,06 % om de wettelijke werkgeverslasten en de andere aanvullende wettelijke voordelen te dekken. § 2. De subsidie voor personeelskosten wordt verminderd met alle subsidies en lastenverlagingen toegekend aan de erkende dienst door de overheidshulp voor werkgelegenheid naar rata van het aantal ambten dat overeenstemt met de omkaderingsnorm bedoeld in artikel 10.
Art. 36.Voor de verantwoording van de personeelskosten worden enkel in aanmerking genomen de uitgaven betreffende het aantal ambten dat overeenstemt met de omkaderingsnorm bedoeld in artikel 10 en de kwalificaties bedoeld in artikel 11.
Deze in aanmerking komende uitgaven zijn de volgende : 1° de betaling van de wedden berekend volgens de weddenschalen van de collectieve overeenkomst van de paritaire commissie 319.02 die van toepassing is op de diensten; 2° de betaling van de werkgeverslasten bedoeld in § 1, derde lid, van artikel 35, in verband met deze wedden;3° het gedeelte van de wedde en de wettelijke werkgeverslasten die ten laste worden genomen door de dienst ter aanvulling van de tegemoetkoming van de overheid in het kader van de overheidssteun voor werkgelegenheid;4° de betaling van de lasten van de al dan niet gepresteerde opzegging, naar rata van de minimale duur van de opzegging bedoeld in de sociale wetgeving. Wanneer de bovenvermelde minimale duur verlengd wordt door een vonnis van de arbeidsrechtbank, naar aanleiding van een beroep van het personeelslid, beslist de Regering het geheel of een deel van de aanvullende lasten beslist door de arbeidsrechtbank in aanmerking wordt genomen om de subsidie te verantwoorden. Wanneer de opzegging gegeven wordt wegens definitieve stopzetting van de activiteiten van de dienst, moet de opzegging gepresteerd worden tot het einde van de activiteiten van de dienst.
Ingeval van intrekking van de erkenning wordt de jaarlijkse subsidie aangepast om de betaling van het gedeelte van de minimaal wettelijke opzeggingen te dekken die gedragen worden door de dienst na het einde van de erkenning op voorwaarde dat de correcte aanwending van de definitieve subsidie verzekerd wordt en na aftrek van de te veel ontvangen bedragen van de subsidies, in voorkomend geval. Ingeval een niet-correcte aanwending van de subsidie vastgesteld wordt, zal ook afgetrokken worden van de eigen fondsen waarover de inrichtende macht beschikt. Afdeling IV. - Subsidie voor werkingskosten
Art. 37.§ 1. De erkende dienst ontvangt van de Dienst de subsidie bedoeld in artikel 27 voor werkingskosten voor een bedrag van 4.065,48 EUR, indexeerbaar per erkende opvang.
Bij verhoging of vermindering van de erkende capaciteit tijdens het jaar, wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid aangepast aan de datum van de wijziging. § 2. Worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de werkingskosten de volgende uitgaven : 1° de kosten voor het betrekken van de gebouwen, inzonderheid de huurkosten, de huurlasten en de verhuiskosten, de bewakingskosten;2° wanneer de dienst eigenaar is van de door hem bezette gebouwen, de dotatie voor de afschrijving op de vaste activa die betrekking heeft op de voormelde gebouwen.Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 3,333 %. Een afschrijvingscijfer van 10 of 6,666 % kan in aanmerking genomen worden voor de verbouwing of voor grote onderhoudswerken aan de gebouwen; 3° de kosten voor onderhoudsproducten;4° de onderhoudskosten voor de lokalen en voor hun inhoud;5° de kosten voor watervoorziening, energie en brandstoffen;6° de bestuurskosten;7° de verzekeringskosten die geen betrekking hebben op het personeel, te weten de verzekeringen tegen brand, diefstal, verplichte burgerlijke aansprakelijkheid van de erkende dienst, voertuigen, bureaubenodigdheden en informatica; 8° de rechtskosten, met inbegrip van de honoraria van de advocaten en deskundigen voor zover ze er geen onenigheid ontstaat bij de boekhoudkundige inspectie van de Dienst, alleen maar in het kader van de verdediging van de personeelsleden t.o.v. de begunstigden van de door de dienst verleende hulp; 9° de honoraria van de supervisors en de opleiders, op basis van effectief opgemaakte facturen en ten belope van een maximaal jaarlijks bedrag, vastgesteld op 3.111,39 EUR per erkende dienst; 10° de honoraria voor verificatie of echtverklaring van de jaarrekening, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, 3°.Deze kosten worden in aanmerking genomen op basis van effectief opgemaakte facturen, ten belope van een maximaal jaarlijks indexeerbaar bedrag per erkende dienst : a) vastgesteld op 933,39 EUR voor een erkende dienst die tot 10 betrekkingen telt die overeenstemmen met volledige dagtaken, die toegekend worden volgens de normen inzake bestand, die in rekening worden genomen voor de berekening van de subsidie;b) vastgesteld op 933,39 EUR en vermeerderd met 71,84 EUR per bijkomende betrekking die overeenstemt met een volledige dagtaak, die toegekend wordt boven de 10 en tot 49, in totaal, volgens de voormelde normen inzake bestand;11° de honoraria voortvloeiend uit administratieve en rekenplichtige opdrachten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst of voor de naleving van de voorwaarden voor de erkenning.Deze kosten komen in aanmerking op basis van effectief opgemaakte facturen en binnen de perken van een maximaal jaarlijks indexeerbaar bedrag per erkende dienst : a) van 4.065,45 EUR tot 10 betrekkingen die overeenstemmen met volledige dagtaken en toegekend volgens de omkaderingsnormen die in aanmerking komen voor de berekening van de subsidie voor personeelskosten; b) van 4.397,38 EUR tot 16 betrekkingen die overeenstemmen met volledige dagtaken en toegekend volgens de voormelde omkaderingsnormen; c) van 6.513,15 EUR boven 16 betrekkingen die overeenstemmen met volledige dagtaken en toegekend volgens de voormelde omkaderingsnormen; 12° de aan de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen betaalde bedragen voor gelegenheidsopdrachten die niet behoren tot de gewone opdrachten van het personeel van de erkende dienst;13° de kosten voor sociaal secretariaat, te weten de berekening van de lonen, de formaliteiten in verband met de betaling van de lonen en die moeten vervuld worden in het kader van de sociale en fiscale wetgeving, de logistieke en gerechtelijke steun;op basis van facturen die effectief zijn opgemaakt, worden deze kosten gedekt door de subsidie ten belope van 188,77 EUR, indexeerbaar, te vermeerderen met de BTW, per werknemer en per jaar; 14° de bijdragen betaald aan de representatieve organisaties van de diensten, ten belope van een maximaal bedrag van 53,94 EUR, indexeerbaar per jaar en per voltijdse betrekking die in aanmerking komt voor de berekening van de subsidie voor personeelskosten;15° de kosten voor de voortgezette vorming van het personeel in België.De vormingskosten in het buitenland hangen af van de toestemming van de boekhoudkundige inspectie van de Dienst; deze kan, zonder terugwerkende kracht, het maximaal bedrag bepalen van de kosten die gesubsidieerd kunnen worden. Deze beslissing moet gemotiveerd worden. De vormingskosten mogen niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met 20 % van de jaarlijkse subsidie voor werkingskosten.
De vormingskosten stemmen overeen ofwel met een specialisatievorming die verband houdt met de betrokken functie en haar niveau, met uitsluiting van de algemene studies, ofwel met deelnemingen aan colloquia, conferenties, congressen, seminaries en studiedagen; 16° de reiskosten en de opdrachten van het personeel, in België, op basis van het tarief per kilometer van toepassing op de personeelsleden van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.De reiskosten naar het buitenland hangen af van de toestemming van de boekhoudkundige inspectie van de Dienst : deze toestemming kan gelden voor een jaar, kan principieel zijn en een geheel van uitgaven betreffen; 17° de kosten voor aankondigingen, reclame, documentatie;18° de kosten gebonden aan het gebruik van de wagens, met inbegrip van de omnium-verzekering voor opdrachten en, zo nodig, de bijkosten voortvloeiend uit de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de wagen, indien er sprake is van beroepshalve gebruik;19° de kosten voor ontruiming van de afval;20° de kosten voor didactisch materieel;21° de bankonkosten en de leningslasten die nodig zijn voor de goede werking van de dienst;22° de buitengewone kosten, in het kader van de opdrachten bedoeld in de punten 10°, 11° en 13° voor zover de boekhoudkundige inspectie van de Dienst haar toestemming heeft verleend;23° de dotatie voor de afschrijvingen op de vaste activa voor het meubilair, het materieel en andere uitrustingen.Het afschrijvingscijfer is vastgesteld op 20 % voor het vaste en rollend materieel alsook voor het meubilair en de bureaubenodigdheden. Het is vastgesteld op 33,33 % voor informatica-materiaal en software. 24° de taksen en directe en indirecte belastingen gebonden aan de erkende activiteit van de dienst; 25° de interne factureringen in verband met de punten 11° en 13° voor het geheel van de erkende diensten georganiseerd door een inrichtende macht, alsook de factureringen in verband met punt 6°, alleen wanneer de inrichtende macht een overheidsmacht is, worden aanvaard in naleving van de hierna vermelde nadere regels : a) voor de honoraria in verband met de administratieve en rekenplichtige opdrachten bedoeld in 11°, ten belope van ten hoogste een jaarlijks bedrag van : - 4.065,45 EUR tot 10 betrekkingen die overeenstemmen met voltijdse dagtaken toegekend volgens de omkaderingsnormen die in aanmerking komen voor de berekening van de subsidie voor personeelskosten; - 4.397,38 EUR tot 16 betrekkingen die overeenstemmen met voltijdse dagtaken toegekend volgens de voormelde omkaderingsnormen; - 6.512,41 EUR boven de 16 betrekkingen die overeenstemmen met voltijdse dagtaken toegekend volgens de voormelde omkaderingsnormen; b) voor de opdrachten bedoeld in voormeld 13° : de in hetzelfde punt 13° bedoelde bepalingen zijn van toepassing zonder rekening te houden met de verhoging voor BTW; c) voor de administratieve kosten bedoeld in 6°, alleen voor de erkende diensten waarvan de inrichtende macht een overheidsmacht is, ten belope van maximum 26.965,24 EUR, indexeerbaar per jaar; 26° de lopende uitgaven voor verblijven, onderhoud en opvoeding van het kind;27° de medische kosten, met uitzondering van de kosten bedoeld in artikel 29.
Art. 38.De subsidie voor werkingskosten kan ook de uitgaven van het personeel dekken voor zover ze aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 35 en 36 beantwoorden. Afdeling V. - Indexering
Art. 39.§ 1. De subsidie voor personeelskosten bedoeld in artikel 35, § 1, wordt geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd.
Het bedrag van deze subsidie wordt gekoppeld aan het spilindex 138,01; de indexeringscoëfficiënt 1,0000 stemt overeen met de bedragen geïndexeerd op 1 januari 1990. § 2. De subsidie voor werkingskosten bedoeld in artikel 37, § 1, en de indexeerbare bedragen bedoeld in artikel 37, § 2, worden elk jaar geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, zoals gewijzigd.
Het bedrag van deze subsidie wordt gekoppeld aan het spilindex 138,01 : de indexeringscoëfficiënt 1,0000 stemt overeen met de bedragen geïndexeerd op 1 januari 1990. § 3. De bedragen bedoeld in artikel 29, § 2, 3° en 5°, worden vermeerderd met 2 % bij elke nieuwe indexering ontstaan na 1 januari 2007. De datums van de indexeringen worden bepaald met toepassing van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, zoals gewijzigd. § 4. De bedragen bedoeld in artikel 28, § 1 en § 4 worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, zoals gewijzigd.
Deze bedragen worden gekoppeld aan het spilindex 138,01 : de indexeringscoëfficiënt 1,0000 stemt overeen met de bedragen geïndexeerd op 1 januari 1990. HOOFDSTUK IX. - Overgangs-, opheffings- en slotbepaligen.
Art. 40.§ 1. Wegens de perken van de beschikbare kredieten toegekend aan de erkende diensten worden de personeelskosten bedoeld in artikel 35 berekend ten belope van 90 % van de omkaderingsnormen bedoeld in artikel 10 voor zover de dienst ten minste 90 % van deze normen bereikt. § 2. Het verschil tussen de subsidies waarover de diensten beschikten met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, en de subsidies berekend met toepassing van § 1 en van de artikelen 35 tot 38, wordt tot 30 % beperkt, niettegenstaande de verplichting voor de diensten om extra personeel aan te werven dat toegekend wordt in het kader van de wedertewerkstellingsprogramma's om 90 % van de omkaderingsnormen bedoeld in artikel 10 te bereiken. § 3. De subsidies bedoeld in artikel 27 mogen niet lager zijn dan de subsidies die toegekend worden aan de diensten met toepassing van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd. § 4. Voor zover de dienst ten minste 90 % van het aantal voltijdse betrekkingen bedoeld in artikel 10 in functie van zijn erkende capaciteit naleeft; kan de dienst op een verschillende manier de voltijdse equivalenten van de categorieën verdelen die behoren tot het administratief, psycho-medisch-sociaal, intendance- en opvangpersoneel voor zover de beschikbare kredieten de omkaderingsnormen op 100 % niet kunnen financieren. § 5. Voor zover de dienst ten minste 90 % van het aantal voltijdse betrekkingen bedoeld in artikel 10 in functie van zijn erkende capaciteit naleeft, kunnen de kwalificaties van het opvangpersoneel van de dienst verschillen van deze bedoeld in artikel 11 voor zover de beschikbare kredieten de omkaderingsnormen op 100 % niet kunnen financieren en mits de naleving van de kwalificaties bedoeld in de collectieve overeenkomst van de paritaire commissie 319.02. § 6. Voor het jaar 2009 houdt de Dienst rekening met het al gestorte voorschot overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, voor de storting van de subsidies berekend volgens de nadere regels van dit besluit. § 7. De financiële deelname van de ouders bedoeld in artikel 30 zal afgetrokken worden van de subsidies bedoeld in artikel 27 wanneer de beschikbare kredieten de omkaderingsnormen bedoeld in artikel 10 tegen 100 % zullen kunnen financieren. § 8. De subsidie voor personeelskosten kan op 100 % van de omkaderingsnormen bedoeld in artikel 10 teruggebracht worden, op basis van een beslissing van de Regering. § 9. Bij een beslissing van de Regering om de erkende opvangcapaciteit van de diensten te verhogen of bij een wijziging van de opvangcapaciteit van de diensten door de Dienst zal voorrang gegeven worden aan de diensten die in aanmerking komen voor de afwijking bedoeld in artikel 5, derde lid, voor zover de verhoging van de capaciteit van deze diensten overeenstemt met de geïdentificeerde behoeften en voor zover ze aan de gemachtigde capaciteit van de dienst op het ogenblik van de beslissing wordt toegevoegd.
Art. 41.De diensten in activiteit, overeenkomstig het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, zijn ertoe gehouden een aanvraag om machtiging en erkenning in te dienen overeenkomstig de bepalingen van het besluit binnen de zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.
Ze worden geacht gemachtigd en erkend te zijn voor hun huidige capaciteit tot de beslissing betreffende hun aanvraag om machtiging en erkenning genomen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Art. 42.De personeelsleden die op 1 juli 2008 een betrekking bedoeld in artikel 10 uitoefenden, worden beschouwd als leden die aan de voorwaarden voor de kwalificatie beantwoorden die inherent zijn aan hun betrekking bedoeld in artikel 11.
Art. 43.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 januari 2002 houdende algemene regeling en tot vaststelling van de modaliteiten van subsidiëring van de gespecialiseerde opvangdiensten voor het jonge kind, erkend door de "Office de la Naissance et de l'Enfance", zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art. 44.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 45.De Minister van Kinderwelzijn wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 april 2009.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK