Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 25 mei 2007
gepubliceerd op 07 augustus 2007

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor opvoedkundige of filantropische prestaties

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2007029148
pub.
07/08/2007
prom.
25/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/25/2007029148/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 MEI 2007. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende wijziging van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor opvoedkundige of filantropische prestaties


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, zoals gewijzigd, inzonderheid op artikel 47, § 1;

Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor opvoedkundige of filantropische prestaties, gewijzigd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 juni 2004;

Gelet op het advies van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, verleend op 13 maart 2007;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, verleend op 27 november 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 8 december 2006;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 april 2007 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid;

Na de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 25 mei 2007, Besluit :

Artikel 1.Artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de bijzondere voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten voor opvoedkundige of filantropische prestaties, gewijzigd op 17 juni 2004, wordt door de volgende bepaling vervangen : « De dienst voor opvoedkundige en filantropische prestaties, hierna de dienst genoemd, richt zich tot personen die om een als misdrijf omschreven feit vervolgd worden, dat gepleegd werd voordat zij achttien waren.

Hij heeft tot opdracht te zorgen voor de tenlasteneming van : 1° opvoedkundige prestaties en prestaties van algemeen belang;2° groepbemiddelingen of -overleg voor het herstel van de verrichte schade, bedoeld bij de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. De organisatie van de prestaties houdt onder meer in het zoeken en het aanwenden van de middelen om die prestaties uit te voeren, de contacten die daartoe nodig zijn te leggen en de jongere te begeleiden in het kader en gedurende het verloop van zijn prestatie.

Naast de opdrachten bedoeld bij het tweede lid, kan de dienst ook voor ouders stages inrichten zoals bedoeld bij de artikelen 29bis en 45bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. »

Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd op 17 juni 2004, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de opvoedkundige opdrachten en de opdrachten van algemeen belang, de bemiddeling, het herstelgerichte groepsoverleg en de stage voor ouders, naar gelang het geval en de toestand van de ten laste genomen personen, mandateert de Jeugdrechter, de Jeugdrechtbank of de Procureur des Konings de dienst.

De mandaatverlenende overheid richt aan de dienst een mandaat voor iedere aanvraag tot inrichting van een opvoedkundige prestatie en van algemeen belang, van een bemiddeling, van een herstelgericht groepsoverleg en, naargelang het geval, van een stage voor ouders.

Voor de opvoedkundige prestaties en de prestaties van algemeen belang, kan de dienst het mandaat enkel aanvaarden als deze met redenen omkleed is, als het aantal uren vermeld wordt en desgevallend de duur ervan. Het mandaat kan niet dan op meer één jongere slaan.

In het kader van de opvoedkundige prestaties en de prestaties van algemeen belang, richt de dienst een eerste verslag aan de mandaatverlenende overheid maximum binnen de twee maanden na de datum van het mandaat. Een tweede verslag wordt overgezonden op het einde van de derde maand die volgt op de datum van het mandaat, en daarna om de vier maand tot het einde van de prestatie. Een syntheseverslag wordt opgesteld op het einde van de prestatie of, desgevallend, wanneer de mandaatverlenende overheid een einde aan het mandaat stelt.

Voor de toepassing van dit besluit, dient verstaan te worden onder aantal door het pedagogische project bedoelde toestanden, het aantal jaarlijks behandelde toestanden. Dit aantal wordt bepaald door het aantal mandaten toevertrouwd aan de dienst. Het begin van de tenlasteneming komt overeen met de datum van het mandaat. »

Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De provisionele jaarlijkse toelage voor personeelskosten bedoeld bij de artikelen 31 tot 33 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt aan de dienst toegekend op basis van de volgende normen : Voor een opvoedingsproject met het oog op : a) 45 situaties (met een minimum van 36) : 3 voltijdse ambten, waaronder : - 1 directeur; - 1 opsteller; - 1 licentiaat of 1 opvoeder klasse 1 of maatschappelijk assistent of assistent in de psychologie. Ten minste een halftijdse betrekking moet toegewezen worden aan een licentiaat in de rechten of criminologie. b) 60 situaties (met een minimum van 48) : 4 voltijdse ambten, waaronder : - 1 directeur; - 1 opsteller; - 1 licentiaat, waaronder minstens een halftijdse betrekking toegewezen aan een licentiaat in de rechten of criminologie. - 1 opvoeder klasse 1 of maatschappelijk assistent of assistent in de psychologie; c) 85 situaties (met een minimum van 64) : 5 voltijdse ambten, waaronder : - 1 directeur; - 1 opsteller; - 1 licentiaat, waaronder minstens een halftijdse betrekking toegewezen aan een licentiaat in de rechten of criminologie. - 2 opvoeders klasse 1 of maatschappelijk assistenten of assistenten in de psychologie; d) 120 situaties (met een minimum van 90) : 6 voltijdse ambten, waaronder : - 1 directeur; - 1 opsteller; - 1 licentiaat, waaronder minstens een halftijdse betrekking toegewezen aan een licentiaat in de rechten of criminologie. - 3 opvoeders 1e klasse of maatschappelijk assistenten of assistenten in de psychologie of ten hoogste 1 opvoeder klasse 2 A die ten minste vijf jaar anciënniteit telt in een opvoedingsbetrekking in een dienst erkend in het kader van de hulpverlening aan de jeugd.

Voor de tenlasteneming van 67 toestanden in het kader van de opdracht bedoeld bij artikel 2, tweede lid, 2°, worden de normen bepaald bij het vorige lid vermeerderd met 1,5 voltijds ambt (opvoeder klasse 1).

Bovendien, wanneer de dienst 35 toestanden ten laste neemt in het kader van de opdracht bedoeld bij artikel 2, vierde lid, worden de normen bepaald bij artikel 4, eerste lid, vermeerderd met 1,5 voltijds ambt waaronder 0,5 voor de licentiaat in de rechten of criminologie of psychologie en 1 opvoeder klasse 1.

Art. 4.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « De provisionele jaarlijkse toelage voor werkingskosten bedoeld bij de artikelen 35 en 36 van het bij artikel 4 bedoelde besluit wordt aan de dienst toegekend op basis van de volgende verwijzingsnormen : 1° voor een opvoedingsproject met het oog op : a) 45 situaties : 15.661,37 euro, indexeerbaar b) 60 situaties : 16.800,49 euro, indexeerbaar c) 85 situaties : 21.356,20 euro, indexeerbaar d) 120 situaties : 29.697,64 euro, indexeerbaar; 2° voor de toestanden die onder de opdracht bedoeld bij artikel 2, tweede lid, 2° ressorteren : 5.892 euro, indexeerbaar, voor 67 toestanden; 3° voor de toestanden die onder de opdracht bedoeld bij artikel 2, vierde lid ressorteren : 5.892 euro, indexeerbaar, voor 35 toestanden. »

Art. 5.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt door de volgende bepaling vervangen : « Wat betreft de vermogensverhoging die voortvloeit uit het volbrengen van de opdrachten bedoeld bij artikel 2, tweede lid en vierde lid, hebben de bepalingen van artikel 25, § 2 en § 3 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, enkel uitwerking na een periode van twee jaar voor de diensten die erkend waren op de datum van dit besluit. "

Art. 6.De Minister tot wiens bevoegdheid de Hulpverlening aan de Jeugd behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 25 mei 2007.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK

^