gepubliceerd op 31 maart 2004
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende het geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 houdende het organiek statuut van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap
17 DECEMBER 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende het geldelijk statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 houdende het organiek statuut van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, inzonderheid op artikel 87;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes, zoals gewijzigd;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 houdende het organiek statuut van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 19 maart 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 27 maart 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 17 december 2003;
Gelet op het protocol nr. 291 van het Comité van Sector XVII, gesloten op 4 juni 2003;
Gelet op de beraadslaging van de Regering over de aanvraag aan de Raad van State om binnen een termijn van hoogstens één maand advies te verlenen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 november 2003 ter uitvoering van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Cultuur, Begroting, Ambtenarenzaken, Jeugd en Sport;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 17 december 2003, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Artikel 1.De wedden van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap worden in weddeschalen bepaald. Die weddeschalen bestaan uit een minimumbedrag, vermeerderd met bedragen die "trappen" heten en die voortvloeien uit tussentijdse verhogingen.
Het maximumbedrag bestaat uit de som van het minimumbedrag en alle trappen.
Deze bedragen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
Alle weddeschalen behoren tot de klasse "24 jaar".
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet : verwijst de uitdrukking "dienst van de Staat" naar elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhangt van een Belgische wetgevende macht of Belgische uitvoerende macht, of nog, van de gerechtelijke macht; verwijst de uitdrukking "dienst van Afrika" naar elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi; verwijst de uitdrukking "andere openbare diensten dan de diensten van de Staat en de diensten van Afrika" naar : 1° elke rechtspersoonlijke dienst die van een Belgische uitvoerende macht afhangt;2° elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;3° elke dienst die afhangt van een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;4° elke andere instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden van lokaal of algemeen belang, en aan welker oprichting of bijzondere leiding de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden. Voor de verenigingen zonder winstoogmerk, wordt het overwegend aandeel van de openbare overheid gemeten naar de omvang van haar werkelijke vertegenwoordiging binnen zowel hun algemene vergadering als binnen hun raad van bestuur. HOOFDSTUK II. - Organieke regeling Afdeling 1. - Niet-leidend wetenschappelijk personeel
Vaststelling van de weddenschalen
Art. 3.De schaal van iedere graad wordt bepaald in functie van de rang en volgens de nadere regels hierna bepaald : Rang A 1° Attaché : 20.401,64 - 3 jaarlijkse verhogingen van 684,29, 11 tweejaarlijkse verhogingen van 1.280,28; 2° Assistent : 25.285,15 - 3 jaarlijkse verhogingen van 618,08, 10 tweejaarlijkse verhogingen van 1.081,61; 3° Eerste assistent : 28.344,92 - 3 jaarlijkse verhogingen van 618,08, 9 tweejaarlijkse verhogingen van 1.081,61;
Rang B Werkleider : 29.183, 64 - 11 tweejaarlijkse verhogingen van 1.280,28 Rang C Geaggregeerde werkleider : 29.669,46 - 14 tweejaarlijkse verhogingen van 1.324,45 Vaststelling van de wedde
Art. 4.Bij elke wijziging van dit geldelijk statuut, wordt elke krachtens dit statuut vastgestelde wedde opnieuw vastgesteld alsof de wijziging altijd had bestaan. Indien de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke de ambtenaar in zijn graad en in zijn kwalificatiegroep genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij de hoogste wedde genieten totdat hij een ten minste gelijke wedde bekomt.
Art. 5.Voor het bepalen van de leeftijd van de ambtenaar met het oog op de vaststelling van zijn wedde, wordt de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste dag van de volgende maand.
Art. 6.De ambtenaar die de leeftijd van 24 jaar niet heeft bereikt geniet de minimumwedde van zijn schaal.
Art. 7.Elke wijziging van weddeschaal die geschiedt op een andere datum dan de eerste dag van een maand, heeft pas op de eerste dag van de maand die op deze wijziging volgt, uitwerking.
Art. 8.De vastbenoemde ambtenaar die werd bevorderd, ontvangt nooit, in zijn nieuwe graad, een wedde die lager is dan de wedde die hij in zijn vroegere graad zou hebben genoten.
In aanmerking komende diensten en berekening van de geldelijke anciënniteit
Art. 9.Behoudens andersluidende bepalingen, komen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit enkel in aanmerking : 1° de wetenschappelijke anciënniteit zoals bedoeld bij artikel 4 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap;2° de effectieve diensten die de ambtenaar verricht heeft, met ingang van zijn 24ste jaar terwijl hij behoorde : - tot de onderwijsinstellingen van de Staat of de Gemeenschappen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties; - tot de gesubsidieerde vrije onderwijsinrichtingen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een ambt met volledige prestaties dat door een weddetoelage bezoldigd wordt; - tot de vrije gesubsidieerde diensten van school- en beroepsoriëntering en psycho-medisch-sociale centra, als burgerlijk of geestelijk titularis van een ambt met volledige prestaties dat door een weddetoelage bezoldigd wordt.
Voor de berekening van de geldelijke anciënniteit komen eveneens in aanmerking, en dit voor een maximumduur van zes jaar, de diensten verricht in de openbare sector als tewerkgestelde werkloze in een ambt met volledige prestaties.
De diensten die verricht werden binnen een buitenlandse instelling die overeenstemt met een van de instellingen bedoeld bij de vorige leden worden in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit op dezelfde voorwaarde als deze bepaald bij bedoelde leden wanneer dit gevolg geeft aan een verplichting van internationaal recht die de Franse Gemeenschap in acht moet nemen.
Art. 10.Voor de toepassing van artikel 9 : 1° wordt de ambtenaar geacht effectieve diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis daarvan, zijn aansprak op bevordering tot een hogere wedde behoudt;2° zijn volledig, de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt;3° worden als beroepsmilitair beschouwd : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederindienstneming;e) de aalmoezeniers en lekenadviseurs van het actieve kader en de reserveaalmoezeniers en reservelekenadviseurs die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen.
Art. 11.Voor elke periode waarin de ambtenaar zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde in een graad heeft behouden of verloren, worden de diensten welke hij in een andere graad mocht hebben verricht niet meegeteld bij de vaststelling van zijn wedde in zijn graad alsook in enige latere graad welke met deze laatste verband houdt ingevolge de statutaire samenhang van de opeenvolgende graden van de ambtenaar.
Art. 12.De in aanmerking komende diensten die een volle kalendermaand bestrijken, worden rechtstreeks meegeteld in de geldelijke anciënniteit.
De in aanmerking komende diensten die geen volle kalendermaand bestrijken, worden meegeteld in de geldelijke anciënniteit ten belope van één maand per samentelling van werkelijke diensten die 21 werkdagen bestrijken met ingang van de eerste dag van de maand die volgt deze waarop deze voorwaarde vervuld is.
Nochtans, wordt de duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijke heeft verricht echter door de minister onder wie hij ressorteert vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten en opgesteld overeenkomstig de in de bijlagen II en III vermelde modellen van het geldelijk statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap.
De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in 10den gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het bekomen product geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt geen rekening gehouden.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat de ambtenaar een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Art. 13.De duur van de in aanmerking komende diensten welke de ambtenaar telt, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.
Berekening van de wedde
Art. 14.De ambtenaar geniet op elk ogenblik de wedde die overeenkomt met zijn anciënniteit, waarbij deze uit alle in aanmerking komende diensten opgenomen bij artikel 9 bestaat.
Art. 15.Om de wedde te bepalen, overeenkomstig artikel 14, wordt enkel in aanmerking genomen de nuttige anciënniteit, met name deze verworven op het ogenblik dat de ambtenaar het hoogste aantal anciënniteitjaren telt.
Art. 16.De artikelen 19 tot 21 van het geldelijk statuut van de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap zijn van toepassing op het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Franse Gemeenschap. Afdeling 2. - Leidend personeel
Vaststelling van de weddeschalen
Art. 17.De schaal voor ieder leidend ambt wordt vastgelegd met betrekking tot de hoedanigheid : Directeur : 39.308,08 - 6 driejaarlijkse verhogingen van 3.311,04 Wetenschappelijk Directeur : 33.495,97 - 8 driejaarlijkse verhogingen van 2.428,07.
Vaststelling van de wedde
Art. 18.De artikelen 4 tot 8 van dit besluit zijn van toepassing.
Vaststelling van de in aanmerking komende diensten en berekening van de geldelijke anciënniteit
Art. 19.Behoudens andersluidende bepalingen, worden enkel in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit in een leidend ambt de effectieve diensten verricht met volledige prestaties.
Voor de toepassing van dit artikel, wordt verwezen naar de bepalingen van artikel 11, 1° en 2°.
Art. 20.De artikelen 11 en 12 van dit besluit zijn van toepassing.
Berekening van de wedde
Art. 22.Ieder lid van het wetenschappelijke personeel of iedere titularis van een ambt bezoldigd door de Staat, door een andere openbare dienst of door een openbare instelling met rechtpersoonlijkheid, dat (die) benoemd is in een van de leidende ambten, bekomt in de schaal van zijn nieuw ambt, op elk ogenblik, de wedde die rechtstreeks hoger ligt dan zijn wedde in zijn vorige ambt.
Niettemin, indien het verschil tussen de vorige en de nieuwe wedde kleiner is dan het bedrag van de driejaarlijkse verhoging bepaald in de weddeschaal van het nieuw ambt, verkrijgt hij op elk ogenblik de trap die rechtstreeks hoger ligt in deze schaal.
Uitbetaling van de wedde
Art. 23.De bepalingen van artikel 16 zijn van toepassing. HOOFDSTUK III. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 24.Voor de toepassing van dit besluit, wordt de geldelijke anciënniteit van de ambtenaren, op de datum van de inwerkingtreding ervan, vastgesteld op de geldelijke anciënniteit die zij op die datum genoten, rekening houdend met de bepalingen die op hen van toepassing waren.
Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt de geldelijke anciënniteit die voor lagere diensten verkregen was door de titularis van een schaal die onder groep B ressorteerde, echter geacht verkregen te zijn voor gelijkwaardige diensten.
Art. 25.Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden de gevallen die, in het licht van het nieuwe geldelijk statuut, een specifieke behandeling vereisen door de Regering met open geest geregeld wat betreft de letterlijke toepassing van de regels.
In geen enkel geval mag echter van de artikelen 3, 13 en 17 afgeweken worden.
Art. 26.De voor 1 oktober 1982 aangewezen of benoemde ambtenaren, en die in dienst getreden zijn voor deze datum, blijven de volgende weddeschalen genieten : Attaché : 22.370,26 - 3 jaarlijkse verhogingen van 613,08 - 8 tweejaarlijkse verhogingen van 949,21 Assistent : 25.254,60 - 3 jaarlijkse verhogingen van 618,08 - 8 tweejaarlijkse verhogingen van 1.081,61.
Art. 27.Het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, zoals gewijzigd, wordt opgeheven.
Art. 28.Dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 december 2003 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Franse Gemeenschap.
Art. 29.De Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 17 december 2003.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Ambtenarenzaken, C. DUPONT