gepubliceerd op 13 november 2002
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende toepassing van artikel 29 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs
16 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap houdende toepassing van artikel 29 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, inzonderheid op artikel 29;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 mei 2002;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 16 mei 2002;
Gelet op het overleg met de Inrichtende Machten gevoerd op 24 mei 2002;
Gelet op het onderhandelingsprotocol van 12 juli 2002 van het Sectorcomité IX en van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, afdeling II, in gezamenlijke vergadering;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de aanvraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van hoogstens één maand;
Gelet op het advies nr. 33.857/2 van de Raad van State, gegeven op 21 augustus 2002, met toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister belast met het Hoger Onderwijs;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Beeldende, visuele en ruimtekunsten
Artikel 1.§ 1. De bekwaamheidsbewijzen uitgereikt vóór het academiejaar 2002/2003 door de onderwijsinstellingen op het gebied van de beeldende, visuele en ruimtekunsten, bedoeld bij artikel 1 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 7 van hetzelfde decreet, onder de voorwaarden, bepaald bij dit artikel. § 2. De houders van een diploma van gegradueerde in de beeldende kunsten, gegradueerde architectuurtekening, gegradueerde fotografie, uitgereikt door een instelling gerangschikt in het hoger kunstonderwijs van het korte type bij toepassing van de artikelen 2 en 4 van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van gegradueerde beeldende, visuele en ruimtekunsten.
De houders van een diploma van gegradueerde industrieel design, uitgereikt door het « Institut supérieur Saint-Luc » te Luik op het einde van een cyclus van vier studiejaren erkend bij ministeriële aanschrijving van 13 maart 1964 en gerangschikt in het hoger kunstonderwijs van het korte type bij toepassing van de artikelen 2 en 4 van de voormelde wet van 7 juli 1970 worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de beeldende, visuele en ruimtekunsten. § 3. De houders van een diploma van kunstonderwijs, gerangschikt in het hoger kunstonderwijs van de tweede graad, bij toepassing van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de voorwaarden voor de rangschikking van het onderwijs van de beeldende kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat beeldende, visuele en ruimtekunsten.
De houders van een diploma van kunstonderwijs, gerangschikt in het hoger kunstonderwijs van de derde graad, bij toepassing van het voormeld koninklijk besluit van 31 augustus 1978, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat beeldende, visuele en ruimtekunsten. § 4. De houders van een diploma van hoger kunstonderwijs, uitgereikt vóór 1 oktober 1980 door een afdeling met volledig leerplan, die studies bekrachtigt georganiseerd in een cyclus van vier jaar, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat beeldende, visuele en ruimtekunsten.
De houders van een diploma van hoger kunstonderwijs, uitgereikt vóór 1 oktober 1980, door een afdeling met volledig leerplan, die studies bekrachtigt georganiseerd in een cyclus van twee of drie jaar, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat beeldende, visuele en ruimtekunsten. HOOFDSTUK II. - Vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie
Art. 2.§ 1. De bekwaamheidsbewijzen uitgereikt vóór het academiejaar 2002/2003 door de onderwijsinstellingen op het gebied van de vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie, bedoeld bij artikel 1 van het voormeld decreet van 17 mei 1999, worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 22 van voormeld decreet van 17 mei 1999, onder de voorwaarden bepaald bij dit artikel. § 2. De houders van een diploma van gegradueerde vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding, uitgereikt door een instelling gerangschikt in het hoger kunstonderwijs van het korte type, afdeling vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding, bij toepassing van de artikelen 2 en 4 van de voormelde wet van 7 juli 1970, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van gegradueerde vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding en de communicatie.
De houders van een diploma vertoningkunsten en technieken voor de verspreiding, uitgereikt overeenkomstig het koninklijk besluit van 15 april 1965 houdende regeling in de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën ter verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat vertoningkunsten en de technieken voor de verspreiding en de communicatie. HOOFDSTUK III. - Muziek
Art. 3.§ 1. De bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door de onderwijsinstellingen op het gebied van de muziek, bedoeld bij artikel 1 van het voormeld decreet van 17 mei 1999 worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 13 van hetzelfde decreet, onder de voorwaarden bepaald bij dit artikel. § 2. De bekwaamheidsbewijzen uitgereikt vóór het academiejaar 2002/2003 door het Instituut voor kerkmuziek en muziekpedagogie worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 13 van voormeld decreet van 17 mei 1999, onder de hierna bepaalde voorwaarden.
De houders van een diploma van regent muziekpedagogie, uitgereikt door het Instituut voor kerkmuziek en muziekpedagogie behaald op het einde van een cyclus van drie studiejaren hoger kunstonderwijs met volledig leerplan worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van geaggregeerde van het lager secundair muziekonderwijs.
De houders van een diploma van laureaat, uitgereikt door het Instituut voor kerkmuziek en muziekpedagogie behaald op het einde van een cyclus van vijf studiejaren hoger kunstonderwijs met volledig leerplan worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de muziek. § 3. De diploma's van eerste prijs en de hogere diploma's, uitgereikt vóór de vervaldatum van de overgangstelsels bepaald bij de artikelen 462 tot 464 van het voormeld decreet van 20 december 2001, door de koninklijke muziekconservatoria die niet gerangschikt zijn in het hoger kunstonderwijs maar gelijkgesteld met dit onderwijs krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 mei 1976 houdende gelijkstelling van de bekwaamheidsbewijzen van het kunstonderwijs worden voortaan gelijkgesteld met diploma's van hoger kunstonderwijs.
Zij worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 13 van voormeld decreet van 17 mei 1999, onder de hierna bepaalde voorwaarden.
De houders van een diploma van eerste prijs compositie, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de muziek.
De houders van een ander diploma van eerste prijs dan dit vermeld in lid 2 van deze paragraaf, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium kunnen vragen dat dit bekwaamheidsbewijs beschouwd wordt als een diploma behorend tot de graad van kandidaat in de muziek.
Deze beslissing tot gelijkstelling kan genomen worden door de Minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, hierna de Minister genoemd, na gunstig advies van de Commissie voor gelijkstelling opgericht overeenkomstig artikel 5.
De houders van een diploma van eerste prijs, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium, aangevuld met het diploma van pedagogische bekwaamheid, uitgereikt voor dezelfde specialiteit als het diploma van eerste prijs kunnen vragen dat die bekwaamheidsbewijzen beschouwd worden als een diploma behorend tot de graad van geaggregeerde voor het lager secundair muziekonderwijs.
Deze beslissing tot gelijkstelling kan genomen worden door de Minister, na gunstig advies van de Commissie voor gelijkstelling. § 4. De houders van een hoger diploma, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium voor een van de hierna vermelde instrumentale disciplines worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de muziek : - hoger diploma orgel; - hoger diploma piano; - hoger diploma klavecimbel; - hoger diploma snaarinstrumenten (viool, altviool, cello, contrabas); - hoger diploma harp en hoger diploma gitaar; - hoger diploma blaasinstrumenten (houten blaasinstrumenten : fluit, hobo, klarinet, saxofoon, fagot); - hoger diploma blaasinstrumenten (koper : trompet, hoorn, trombone, tuba); - hoger diploma slaginstrumenten; - hoger diploma klassieke accordeon.
De houders van een hoger diploma, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium voor een van de hierna vermelde vocale disciplines, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de muziek : - hoger diploma operazang; - hoger diploma concertzang; - hoger diploma lyrische kunst.
De houders van een hoger diploma orkestleider, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat in de muziek : § 5. De houders van een attest, uitgereikt door het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, na het behalen van een eerste prijs van de afdeling jazz, aangevuld met het slagen voor de gelijklopende leergangen, bepaald overeenkomstig het studieprogramma goedgekeurd door de Minister op 6 september 1988, kunnen vragen dat dit bekwaamheidsbewijs beschouwd wordt als een diploma behorend tot de graad van kandidaat in de muziek.
Deze beslissing tot gelijkstelling kan genomen worden door de Minister, na gunstig advies van de Commissie voor gelijkstelling. HOOFDSTUK IV. - Toneelkunst en woordkunsten
Art. 4.§ 1. De bekwaamheidsbewijzen uitgereikt door de onderwijsinstellingen op het gebied van de toneelkunst en de woordkunsten, bedoeld bij artikel 1 van het voormeld decreet van 17 mei 1999, worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 18 van hetzelfde decreet, onder de voorwaarden bepaald bij dit artikel.
De diploma's van eerste prijs en de hogere diploma's, uitgereikt vóór de vervaldatum van de overgangstelsels bepaald bij de artikelen 462 tot 464 van het voormeld decreet van 20 december 2001, door de koninklijke muziekconservatoria die niet gerangschikt zijn in het hoger kunstonderwijs maar gelijkgesteld met dit onderwijs krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 mei 1976 houdende gelijkstelling van de titels van het kunstonderwijs worden voortaan gelijkgesteld met diploma's van hoger kunstonderwijs. Zij worden gelijkgesteld met de graden vastgesteld bij artikel 18 van voormeld decreet van 17 mei 1999, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden. § 2. De houders van een diploma van eerste prijs, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium op het gebied van de toneelkunst en de woordkunsten, kunnen vragen dat dit bekwaamheidsbewijs beschouwd wordt als een diploma behorend tot de graad van kandidaat toneelkunst en woordkunsten.
Deze beslissing tot gelijkstelling kan genomen worden door de Minister, na gunstig advies van de Commissie voor gelijkstelling. § 3. De houders van een hoger diploma toneelkunst, aangevuld met een diploma eerste prijs voordrachtkunst, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat toneelkunst en woordkunsten.
De houders van een hoger diploma, voordrachtkunst, aangevuld met een diploma eerste prijs toneelkunst, uitgereikt door een koninklijk muziekconservatorium, worden beschouwd als houder van de graad en het diploma van licentiaat toneelkunst en woordkunsten. HOOFDSTUK V. - De Commissie voor gelijkstelling
Art. 5.Er wordt een Commissie voor gelijkstelling opgericht. Zij heeft als opdracht de aanvragen te onderzoeken die ingediend worden op het gebied van de muziek en van de toneelkunst en woordkunsten en de kwalificaties te evalueren die verworven werden in de loop van de opleiding die in de conservatoria werd genoten. Deze kwalificaties moeten geschat worden met inachtneming van de doelstellingen van voormeld decreet van 17 mei 1999.
Art. 6.§ 1. De Commissie voor gelijkstelling is als volgt samengesteld : 1° een voorzitter : de directeur-generaal van het niet-verplicht onderwijs van de Franse Gemeenschap of zijn gemachtigde van ten minste rang 15;2° de volgende leden : a) de inspecteurs tot wier bevoegdheid het toezicht op de instellingen voor hoger kunstonderwijs behoort;b) vier leden en hun plaatsvervangers gekozen door de Regering van de Franse Gemeenschap onder 16 leden van het leidend en onderwijzend personeel van de hogere kunstscholen voorgedragen door de Hoge Kunstraad bedoeld bij artikel 2, § 1, 10° van het voormeld decreet van 20 december 2001;c) vier deskundigen, aangesteld door de Regering van de Franse Gemeenschap;d) drie leden en hun plaatsvervangers die de vakverenigingen vertegenwoordigen die zetelen in het Sectorcomité IX of in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, afdeling II; deze worden door de Regering van de Franse Gemeenschap gekozen op de voordracht van hun respectievelijke vakvereniging onder de personeelsleden die in vast verband zijn benoemd of aangeworven. Elke vakorganisatie beschikt over ten minste een mandaat.
De voorzitter, de werkende leden en de plaatsvervangende leden worden door de Regering van de Franse Gemeenschap aangesteld voor een hernieuwbare termijn van vier jaar. § 2. De Commissie voor gelijkstelling wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aangesteld door de Regering onder de ambtenaren van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, houder van de graad van attaché.
De secretaris en de plaatsvervangend secretaris hebben raadgevende stem.
Art. 7.De Commissie voor gelijkstelling stelt haar huishoudelijk reglement op. Dit wordt door de Regering van de Franse Gemeenschap goedgekeurd.
Art. 8.Iedere persoon die een aanvraag om gelijkstelling van zijn (haar) bekwaamheidsbewijzen indient, moet deze aanvraag bij een ter post aangetekende brief indienen, gericht tot de voorzitter van de Commissie voor gelijkstelling.
In die aanvraag moeten er gegevens voorkomen die de Commissie toelaten met volle kennis van zaken een advies uit te brengen alsook stukken die toelaten deze gegevens te controleren.
Iedere persoon die een aanvraag om gelijkstelling van de bekwaamheidsbewijzen heeft ingediend, kan door de Commissie voor gelijkstelling gehoord worden indien deze persoon dit wenst.
De secretaris van de Commissie deelt aan de Minister alle aanvragen om gelijkstelling van de bekwaamheidsbewijzen mee die regelmatig bij de voorzitter van de Commissie werden ingediend.
Art. 9.De Commissie voor gelijkstelling beraadslaagt en beslist geldig indien ten minste de helft van de leden aanwezig is.
De adviezen worden gegeven bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Ieder werkend lid dat verhinderd wordt aan een vergadering deel te nemen, verwittigt de voorzitter ervan en vraagt aan zijn plaatsvervanger in zijn plaats te zetelen.
Art. 10.Binnen de vier maanden die volgen op de datum van ontvangst van de aanvraag : 1° ofwel brengt de Commissie een advies uit waarbij zij aan de Minister voorstelt de gelijkstelling te erkennen;2° ofwel verwittigt de Commissie bij een ter post aangetekende brief de kandidaat dat zij zich voorneemt een advies aan de Minister uit te brengen waarbij zij hem voorstelt de gelijkstelling niet te erkennen. De kandidaat heeft veertien werkdagen te rekenen vanaf de mededeling om bijkomende informatie aan de Commissie voor gelijkstelling te bezorgen. In dat geval is de Commissie voor gelijkstelling ertoe verplicht haar advies aan de Minister mee te delen binnen de zes maanden die volgen op de datum van ontvangst van de eerste aanvraag.
Art. 11.De bij artikel 10 bepaalde termijnen zijn opgeschort tijdens de maanden juli en augustus.
Art. 12.Het mandaat van de voorzitter en de leden van de Commissie voor gelijkstelling is kosteloos. Zij hebben recht op de reglementaire vergoedingen voor reis- en verblijfkosten. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002.
Art. 14.De Minister tot wier bevoegdheid het Hoger Onderwijs behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 september 2002.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS