Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 31 mei 1999
gepubliceerd op 21 december 1999

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1999029653
pub.
21/12/1999
prom.
31/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/31/1999029653/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

31 MEI 1999. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de voorschriften voor een degelijke opvang


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het Internationaal Verdrag van 20 november 1989 betreffende de rechten van de kinderen;

Gelet op de aanbeveling van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende het onthaal van de kinderen;

Gelet op de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden;

Gelet op het decreet van 30 maart 1983 houdende oprichting van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », inzonderheid op artikel 5, zoals gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999;

Gelet op het decreet van 14 juli 1997 houdende organisatie van de gezondheidspromotie in de Franse Gemeenschap;

Gelet op het decreet van 16 maart 1998 betreffende de hulpverlening aan mishandelde kinderen;

Gelet op het advies van het Bureau van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », gegeven op 26 februari 1999, en goedgekeurd door de Raad van Bestuur van de « Office de la Naissance et de l'Enfance » tijdens zijn vergadering van 17 mei 1999;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 februari 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 8 maart 1999;

Gelet op de beraadslaging van 29 maart 1999 van de Regering over het verzoek om advies dat de Raad van State binnen een maand moet uitbrengen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 3 mei 1999, in toepassing van artikel 84, lid 1, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de behoeften inzake onthaal verder reiken dan de enige noodzakelijkheid op het kind te letten tijdens de periodes waarin de personen die het kind toevertrouwen onbeschikbaar zijn en dat die behoeften inzonderheid zijn lichamelijke, psychologische en sociale ontwikkeling betreffen;

Overwegende dat de verscheidenheid van de huidige opvangdiensten de weerspiegeling is van de behoeften terzake;

Overwegende dat die verscheidenheid, die een weelde is, plaats moet vinden in een coherent kader, dat een onveranderlijkheid in de opvangpraktijken waarborgt, en dat die onveranderlijkheid des te meer noodzakelijk is gelet op het feit dat een groot aantal kinderen gedwongen, soms in de loop van eenzelfde dag, achtereenvolgend in opvangdiensten terechtkomen die verschillen van een dienst tot een andere omwille van hun institutionele context, hun werkingswijze, hun opvattingen inzake actie en omwille van het type aangeboden activiteiten;

Overwegende dat het past deze coherentie te verstevigen door het bepalen van fundamentele principes die de gemeenschappelijke basis vormen van de verschillende praktijken inzake kinderopvang;

Overwegende dat die fundamentele principes zich uiten in algmene doelstellingen;

Overwegende dat naast deze gemeenschappelijke basis, het nodig is specifieke doelstellingen te bepalen volgens de wijze en het overwogen soort opvang;

Op de voordracht van de Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid het Kinderwelzijn behoort, Besluit : TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Krachtens artikel 5 van het decreet van 30 maart 1983 houdende oprichting van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », gewijzigd bij het decreet van 8 februari 1999 gedraagt iedere persoon die buiten het verband met het familiaal levensmilieu van het kind staat en die de opvang van kinderen van minder dan 12 jaar regelmatig organiseert, zich naar deze voorschriften voor een degelijke opvang, onverminderd de bepalingen goedgekeurd door de Regering betreffende de erkenning en de toekenning van toelagen aan de instellingen en diensten in verband met het kind, en het kinderwelzijn, de jeugd en de hulpverlening aan de jeugd.

Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder opvangmilieu : iedereen die, buiten verband met het familiaal levensmilieu, de opvang van kinderen van minder dan 12 jaar regelmatig organiseert.

TITEL II. - Algemene doelstellingen

Art. 2.Het opvangmilieu : 1° vrijwaart de gelijkheid van kansen voor al de kinderen inzake toegang tot de aangeboden activiteiten;2° zorgt er voor dat de begrippen opvang en onthaal dezelfde betekenis hebben, door een dienst aan te bieden die zowel aan het verzoek van de personen die het kind toevertrouwen als aan de behoeften van het kind beantwoordt.

Art. 3.Het opvangmilieu vermijdt elke vorm van discriminatiegedrag gebaseerd op het geslacht, het ras of de socioculturele herkomst t.o.v. de kinderen, de personen die ze toevertrouwen en deze die hen begeleiden.

Art. 4.Het opvangmilieu licht zich in over de verwachtingen van de personen die hem het kind toevertrouwen en schept een manier om kinderen op te vangen die deze personen toelaat het kind in alle sereniteit toe te vertrouwen en zich aldus volledig te wijden, zowel psychologisch als fysisch, aan hun bezigheden, of deze al dan niet beroepsactiviteiten zijn.

Art. 5.Het opvangmilieu geeft de kinderen de gelegenheid zich persoonlijk en spontaan uit te leven en bevordert de ontwikkeling van het zelfvertrouwen en de autonomie.

Art. 6.Het opvangmilieu zorgt er voor dat de aangeboden activiteiten bijdragen tot de ontwikkeling van de socialisatie.

Art. 7.Het opvangmilieu behoedt en bevordert de ontdekkingslust van het kind door levensruimten te schepen die aan zijn behoeften beantwoorden, door materieel ter beschikking van het kind te stellen en door hem gediversifieerde activiteiten te laten beoefenen die geschikt zijn voor zijn cognitieve, sociale, gevoels- en psychomotorische ontwikkeling.

Art. 8.Het opvangmilieu zorgt er voor, bij het concipiëren van de activiteiten die aan het kind worden aangeboden, het begrip vrijetijdsbesteding tot uiting te laten komen, vooral wanneer de opvangperiode op de pedagogische activiteiten volgt.

Art. 9.Het opvangmilieu moedigt het tewerkgesteld personeel aan, ongeacht de basiskwalificatie van dit personeel, een voortgezette vorming te volgen inzake beroepsaard van de begeleidingsfunctie, kennissen op het vlak van de ontwikkeling van het kind en bewustwording van het belang van het dagelijks werk en de sociale en educatieve waarde ervan.

Art. 10.Het opvangmilieu vormt de kindergroepen op die manier dat geschikte voorwaarden worden geschapen voor het goede verloop van de activiteiten.

Art. 11.Het opvangmilieu, in het perspectief van de gezondheidspromotie, zorgt er voor dat de kinderen in een gezond levensmilieu verblijven.

TITEL III. - Specifieke doelstellingen

Art. 12.Het opvangmilieu kiest een of meer specifieke doelstellingen bepaald in het kader van deze titel. Deze doelstellingen, alsook hun nadere regels van uitvoering worden in het opvangprojekt nader bepaald, overeenkomstig artikel 19, § 3, 8).

Art. 13.Het opvangmilieu neemt de nodige schikkingen om de toegang niet te belemmeren door het bedrag van de financiële participatie die eventueel gevraagd wordt aan de personen die het kind toevertrouwen.

Art. 14.Het opvangmilieu zorgt er voor dat het tewerkgesteld personeel geschoold is en dat het de nodige bekwaamheden bezit om te beantwoorden aan de behoeften van de kinderen en aan de specificiteiten van het soort georganiseerde opvang.

Art. 15.Het opvangmilieu bevordert de harmonieuze integratie van kinderen die specifieke behoeften hebben, met inachtneming van hun verschil.

Art. 16.Het opvangmilieu ontwikkelt met de personen die het kind toevertrouwen een bevoorrechte relatie om de complementariteit tussen de verschillende levensplaatsen van het kind uit te breiden en aan te vullen.

Art. 17.Het opvangmilieu houdt rekening, in het concipiëren van de activiteiten, met de sociale, culturele, economische en natuurlijke kenmerken van de omgeving van het opgevangen kind, vooral wanneer deze ongunstig zijn.

Art. 18.Het opvangmilieu bevordert de betrekkingen met de plaatselijke collectiviteiten en verenigingen.

TITEL IV. - Uitvoering

Art. 19.§ 1. Het opvangmilieu stelt een opvangprojekt op en bezorgt er een afschrift van aan de personen die hem het kind toevertrouwen. § 2. Het opvangprojekt wordt opgemaakt in overleg met de mensen die instaan voor de begeleiding en er wordt overleg gepleegd over dit projekt waarop onder meer de personen die het kind toevertrouwen uitgenodigd worden. § 3. In het opvangprojekt vindt men ten minste de volgende informaties : 1° type(s) georganiseerde opvang(en);2° huishoudelijk reglement, wanneer er een bestaat;3° institutionele context waarin de organisatie van de opvang plaats vindt;4° manier waarop de financiële bijdrage van de personen die het kind toevertrouwen wordt bepaald;5° toegepast begeleidingscijfer;6° kwalificatie van het personeel;7° beschrijving van de methodologische keuzen alsook van de concrete acties ingezet om de algemene doelstellingen te verwezenlijken, die bepaald zijn bij de artikelen 2 tot 11;8° de specifieke doelstelling(en), omschreven in titel III, weerhouden door het opvangmilieu, alsook zijn (hun) modaliteiten om die uit te voeren. § 4. Het opvangprojekt wordt ten minste om de drie jaar bijgewerkt, volgens dezelfde nadere regels als deze die in § 2 zijn bepaald. § 5. Het opvangmilieu bezorgt aan de « Office de la Naissance et de l'Enfance » een afschrift van het opvangprojekt en hun bijwerkingen.

Art. 20.Indien het niet mogelijk is gevolg te geven aan een schriftelijk geformuleerde aanvraag tot opvang, geeft het opvangmilieu schriftelijk de redenen van zijn weigering te kennen aan de personen die hun kind wensen toe te vertrouwen en geeft hen kennis van de diensten die hun aanvraag kunnen inwilligen. Deze diensten zijn deze die op de bij artikel 26 bedoelde lijst zijn vermeld.

TITEL. V. - Evaluatie en toekenning van een bekwaamheidsattest

Art. 21.De « Office de la Naissance et de l'Enfance » evalueert het opvangmilieu door het te vergelijken met zijn opvangprojekt en met deze voorschriften voor een degelijke opvang.

Art. 22.De « Office de la Naissance et de l'Enfance » beschouwt dat het opvangmilieu deze voorschriften voor een degelijke opvang naleeft indien de concrete acties en de nadere regels inzake inwerkingstelling bepaald in het opvangprojekt effectief worden verwezenlijkt en aan de algemene doelstellingen kunnen beantwoorden bepaald bij de artikelen 2 tot 11 alsook de gekozen specifieke doelstelling(en), bepaald bij titel III.

Art. 23.Aan het opvangmilieu dat deze voorschriften voor een degelijke opvang naleeft wordt een kwaliteitsattest afgeleverd indien het milieu erom verzoekt en zich onderwerpt aan het toezicht van de « Office de la Naissance et de l'Enfance », uitgeoefend overeenkomstig de artikelen 21 en 22.

Art. 24.Wanneer de « Office de la Naissance et de l'Enfance » oordeelt het kwaliteitsattest te moeten weigeren of intrekken verwittigt zij het opvangmilieu per gemotiveerde aangetekende brief.

Daarin wordt overigens vermeld dat het opvangmilieu 75 dagen tijd heeft, te rekenen vanaf de ontvangst van de aangetekende brief, om de daarin vermelde tekortkomingen te verhelpen en dat bij gebrek aan verhelping de « Office de la Naissance et de l'Enfance » de vertegenwoordiger van het opvangmilieu zal horen, die zich mag laten bijstaan door iedere persoon of instelling van zijn keuze.

Het beheersorgaan te dien einde aangesteld door de « Office de la Naissance et de l'Enfance » kan aan het opvangmilieu elke bijkomende termijn toestaan die het orgaan nodig acht om het milieu de gelegenheid te geven zich te schikken naar de voorschriften voor een degelijke opvang.

TITEL VI. - Slotbepalingen

Art. 25.De « Office de la Naissance et de l'Enfance » neemt de nodige maatregelen om deze voorschriften voor een degelijke opvang te doen kennen.

Art. 26.De « Office de la Naissance et de l'Enfance » maakt jaarlijks de lijst bekend van de opvangmilieus die over een kwaliteitsattest beschikken.

Art. 27.De Minister-Voorzitster, tot wier bevoegdheid het kinderwelzijn behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2000, met uitzondering van de artikelen 25 en 27, die op 1 juni 1999 in werking treden.

Brussel, 31 mei 1999.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-Voorzitster, belast met het Kinderwelzijn, Mevr. L. ONKELINX

^