gepubliceerd op 01 augustus 2007
Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot wijziging van verschillende statutaire bepalingen betreffende het personeel van het Ministerie en van bepaalde paragemeenschappelijke inrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap
5 JULI 2007. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot wijziging van verschillende statutaire bepalingen betreffende het personeel van het Ministerie en van bepaalde paragemeenschappelijke inrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1er;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 54, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990 en 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een « Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap), inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 1998;
Gelet op het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO'S, inzonderheid op artikel 24, § 1er;
Gelet op het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 7 september 1998 en 19 oktober 2006;
Gelet op het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 27 april 2000, 18 februari 2002, 18 november 2002, 20 februari 2003, 11 december 2003, 8 december 2004, 10 maart 2005 en 19 oktober 2006;
Gelet op het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 20 februari 2003, 11 december 2003 en 19 oktober 2006;
Gelet op het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 9 december 2004 en 10 maart 2005;
Gelet op het protocol nr. S4/2007 van 25 april 2007 van het Sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 april 2007;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, gegeven op 9 mei 2007;
Gelet op het advies nr. 43.167/3 van de Raad van State, gegeven op 12 juni 2007 met toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Wijziging van het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap
Artikel 1.Artikel 3, § 3, van het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van 7 september 1998 en 19 oktober 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Wordt de ziekte geacht meer dan één dag te duren, is het personeelslid ertoe verplicht, zich door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken.
De arts stelt een medisch attest op door een formulier dat hem door het personeelslid wordt overgemaakt, behoorlijk uit te vullen. De vorm en de inhoud van het formulier worden in de bijlage bij dit besluit vastgelegd.
Het formulier wordt onverwijld aan de arts van de inrichting overgemaakt die het ter kennis neemt en bewaart en de duur van de afwezigheid onmiddellijk aan de ambtenaar-controleur meedeelt.
De ambtenaar-controleur verwittigt onmiddellijk de afdelingschef van het personeelslid. »
Art. 2.De bijlage bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit. HOOFDSTUK II. - Wijziging van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren
Art. 3.Artikel 37 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 37.§ 1. Een ambtenaar die in werkelijke dienst is, kan geëvalueerd worden of schriftelijk om zo'n evaluatie verzoeken.
In afwijking van lid 1 is een evaluatie vereist : 1° bij een bevordering overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 2 of 3;2° bij een overgang naar een hoger niveau overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 4;3° indien op het laatste evaluatieverslag de vermelding « onder voorbehoud » of « negatief » als eindconclusie staat;4° bij nieuwe gegevens inzake de wijze van dienen. In de gevallen vermeld onder lid 2, 1°, vindt de evaluatie plaats in het jaar vóór het jaar waar een bevordering door het bereiken van de voorgeschreven dienstanciënniteit mogelijk is. In het geval vermeld onder lid 2, 2°, vindt ze plaats vóór het overgangsexamen. In het geval vermeld onder lid 2, 3°, vindt ze in het jaar na de laatste evaluatie plaats. § 2. De lopende evaluatie is geldig zolang geen nieuwe evaluatie plaatsvindt. »
Art. 4.Artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 27 april 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 38.§ 1. De evaluatie wordt met redenen omkleed en in een evaluatieverslag opgetekend. Zij betreft de beroepsgeschiktheid van de ambtenaren. § 2. De evaluatiecriteria zijn : 1° kwaliteit van het werk;2° hoeveelheid werk;3° beschikbaarheid/plichtbesef;4° veelzijdigheid;5° teamgeest/solidariteitsgevoel;6° creativiteit/ondernemingsgeest;7° organisatievermogen;8° bereidheid om zijn beroepsbevoegdheden te verruimen;9° desgevallend bereiken van de overeengekomen doeleinden;10° desgevallend leiderscapaciteit. De criteria worden in een evaluatieverslag opgenomen. De secretaris-generaal bepaalt de nadere vorm van het verslag. § 3. Volgende evaluaties kunnen worden toegekend : « positief », « onder voorbehoud » en « negatief ».
De evaluatie « onder voorbehoud » mag ten hoogste twee opeenvolgende keren worden toegekend. Daarna moet de evaluatie « positief » of « negatief » zijn. »
Art. 5.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 39.§ 1. Na overleg met de afdelingschef nodigt de onmiddellijke hiërarchische meerdere de ambtenaar tot een gesprek uit ten einde voor de evaluatie pertinente gegevens te verkrijgen en de evaluatie voor te bereiden. De evaluatiecriteria vermeld in artikel 38, § 2, dienen als basis.
Na het gesprek stelt de onmiddellijke meerdere een verslag op. Dit verslag wordt aan de ambtenaar overhandigd die er zijn opmerkingen in kan neerschrijven. De secretaris-generaal bepaalt de nadere vorm van het verslag.
De directieraad wijst de onmiddellijke hiërarchische meerderen aan wier naam vooraf door de secretaris-generaal werd medegedeeld. Het kan gaan om ambtenaren, contractuele personeelsleden en personeelsleden van het onderwijs die in het Ministerie een bijzondere opdracht vervullen. § 2. De afdelingschef verricht de evaluatie nadat hij bovenvermeld verslag heeft gelezen en een gesprek met de ambtenaar heeft gehad. »
Art. 6.Artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 27 april 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 40.§ 1. Een ambtenaar die de evaluatie « positief » niet heeft gekregen, heeft binnen 15 werkdagen een recht op beroep bij de commissie van beroep inzake evaluatie. Het schriftelijk beroep wordt aan de voorzitter van de commissie gestuurd. De ambtenaar heeft het recht om door de commissie van beroep te worden gehoord en door een persoon naar eigen keuze te worden bijgestaan.
Binnen 15 werkdagen na de ontvangst van het beroep ingediend bij de voorzitter van de commissie brengt de commissie een met redenen omkleed advies uit over het geval en stelt desgevallend een nieuwe evaluatie voor. Indien de commissie geen eenparigheid bereikt, dan worden de adviezen met de respectievelijke voorstellen medegedeeld.
Binnen 20 werkdagen na ontvangst van het advies of van de adviezen neemt de directieraad een definitieve beslissing. § 2. De commissie is op dezelfde wijze samengesteld als bepaald in artikel 32, leden 1 en 2. »
Art. 7.Artikel 41 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van 27 april 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 41.§ 1. In afwijking van artikel 39 verricht de bevoegde afdelingschef de evaluatie zonder gesprek noch verslag voor de ambtenaren die onmiddellijke hiërarchische meerdere zijn. § 2. In afwijking van artikel 39 verricht de secretaris-generaal de evaluatie zonder gesprek noch verslag voor de vastbenoemde of waarnemende ambtenaren van rang I.B. In afwijking van artikel 39 verricht de Minister bevoegd inzake Personeel de evaluatie zonder gesprek noch verslag voor de vastbenoemde of waarnemende ambtenaren van rang I.A. In de gevallen vermeld in de leden 1 en 2 worden de in artikel 40 bepaalde opdrachten van de directieraad door de Regering vervuld.
In afwijking van artikel 40, § 2, wordt de zeskoppige commissie van beroep in het geval vermeld in lid 2 als volgt samengesteld : voor de ene helft wijst elke voor het Ministerie representatieve vakbondorganisatie één vertegenwoordiger, waarbij desnoods de regeling bepaald in artikel 32, lid 2, toepasselijk is; voor de andere helft wijst de Regering magistraten aan die de kennis van het Duits kunnen bewijzen en onder wie één het voorzitterschap waarneemt. In geval van gewettigde verdenking oefenen de magistraten hun ambt niet uit. »
Art. 8.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling V ingevoegd, bestaande uit artikel 87.1. « Afdeling V. Permanentietoelage Artikel 87.1. Een permanentietoelage ten belope van 3 EUR per uur wordt toegekend aan de ambtenaren of contractuele personeelsleden die op bevel van de secretaris-generaal, buiten de voorgeschreven diensttijd, thuis ter beschikking staan voor mogelijke interventies op het vlak van veiligheid en logistiek.
De toelage wordt in de loop van de volgende maand, tegelijk met de betrokken maandelijkse wedde uitbetaald. »
Art. 9.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling VI ingevoegd, bestaande uit de artikelen 87.2 tot en met 87.4. « Afdeling VI. Managements- en staftoelage Artikel 87.2. § 1. Op voorstel van de bevoegde afdelingschef en op advies van de directieraad kan de secretaris-generaal een toelage toekennen aan een personeelslid dat naast de afdelingschef managements- of stafopdrachten in een bepaald werkgebied vervult.
Onder personeelslid verstaat men een contractueel personeelslid, een stagiaire of een ambtenaar van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap of een personeelslid van het gemeenschapsonderwijs of van het gesubsidieerd officieel resp. vrij onderwijs dat in het Ministerie een bijzondere opdracht vervult. § 2. Managements- of stafopdrachten omvatten o.a. volgende elementen : 1° de leiding van personeelsleden in een bepaald werkgebied, met inbegrip van een bepaalde directiebevoegdheid;2° de persoonlijke ontwikkeling van deze personeelsleden en de medewerking aan hun evaluatie; 3° de directie van een werkgebied, o.a. de arbeidsverdeling onder deze personeelsleden en de controle op de uitvoering van de arbeid alsmede het organiseren van werkprocessen.
Artikel 87.3. De toelage wordt tijdens 5 jaar toegekend; de toekenningsduur kan overeenkomstig de in artikel 87.2, § 1, lid 1, bepaalde procedure worden hernieuwd.
In afwijking van lid 1 schrapt de secretaris-generaal vroegtijdig de toelage, ofwel op eigen initiatief en na overleg met de bevoegde afdelingschef, ofwel op voorstel van de bevoegde afdelingschef alsmede, in beide gevallen, op advies van de directieraad, als het personeelslid geen managements- of stafopdracht meer vervult.
Artikel 87.4. De toelage beloopt 357,09 EUR per maand voor een voltijdse betrekking. De toelage wordt tegelijk met de maandelijkse wedde uitbetaald. Bij deeltijdse betrekking wordt het bedrag naar rato verminderd.
Als tijdens ten minste 30 opeenvolgende dagen geen effectieve dienst gepresteerd wordt, wordt de toelage voor de duur van de afwezigheid niet uitbetaald.
Het bedrag vermeld in lid 1 is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De spilindex bij de inwerkingtreding van het besluit is 138,01 ».
Art. 10.Artikel 105, lid 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 11 december 2003, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het jaarlijks vakantieverlof wordt door het afdelingshoofd toegekend. Desgevallend kan de afdelingshoofd een ander personeelslid van zijn afdeling met de toekenning van het verlof belasten. »
Art. 11.In artikel 125 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 11 december 2003 en vervangen bij het besluit van 19 oktober 2006, wordt een lid 4 ingevoegd, luidend als volgt : « Op verzoek van het personeelslid wordt de periode van arbeidsonderbreking van negen weken na de bevalling met een bijkomende week verlengd, indien het personeelslid arbeidsongeschikt is geweest tijdens de zes weken vóór de werkelijke bevallingsdatum of de acht weken in het geval van de geboorte van een meerling. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan
Art. 12.In artikel 4 van het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan, gewijzigd bij het besluit van 11 december 2003, wordt de passus « 43 tot 45 » vervangen door « 41, 44, 45 ».
Art. 13.In artikel 8 van hetzelfde besluit wordt de passus « In de artikelen 14, 23, 26, 28, 55, 62 en 90 » vervangen door « In de artikelen 14, 23, 26, 28, 55, 62, 87.1 en 90 ».
Art. 14.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 14.Artikel 39 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 39.§ 1. Na overleg met de afgevaardigde directeur nodigt de onmiddellijke hiërarchische meerdere de ambtenaar tot een gesprek uit ten einde voor de evaluatie pertinente gegevens te verkrijgen en de evaluatie voor te bereiden. De evaluatiecriteria vermeld in artikel 38, § 2, dienen als basis.
Na het gesprek stelt de onmiddellijke meerdere een verslag op. De ambtenaar kan zijn opmerkingen doen gelden. De afgevaardigde directeur bepaalt de nadere vorm van het verslag.
De directieraad wijst de onmiddellijke hiërarchische meerderen aan wier naam vooraf door de afgevaardigde directeur werd medegedeeld. Het kan gaan om ambtenaren, contractuele personeelsleden en personeelsleden van het onderwijs die in de inrichting een bijzondere opdracht vervullen. § 2. De afgevaardigde directeur verricht de evaluatie nadat hij het verslag gelezen en een gesprek met de ambtenaar heeft gehad. § 3. Bij het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's vindt, in afwijking van § 1, geen gesprek plaats in het kader van de evaluatie en wordt geen verslag opgesteld. »
Art. 15.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Artikel 15.In artikel 41 worden de woorden « het bevoegde afdelingshoofd » en « de secretaris-generaal » respectievelijk vervangen door « de afgevaardigde directeur » en « de Minister bevoegd inzake Personeel ». »
Art. 16.In hetzelfde besluit wordt een artikel 15.15 ingevoegd, luidend als volgt : « Artikel 15.15. De artikelen 87.2 tot en met 87.4 van het bovenvermeld besluit van 27 december 1996 zijn niet toepasselijk. » HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut
Art. 17.In artikel 12 van het besluit van de Regering van 17 juli 2003 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 9 december 2004 en 10 maart 2005, wordt een lid 3 ingevoegd, luidend als volgt : « De contractuele personeelsleden moeten de evaluatie « positief » kunnen voorleggen om de financiële valorisatie bepaald in de voorafgaande leden te kunnen verkrijgen. »
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, bestaande uit artikel 12.1 : « Hoofdstuk IIIbis : Evaluatie Artikel 12.1.. De artikelen 37 tot 41 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren zijn toepasselijk op de contractuelen, waarbij in afwijking van artikel 37, § 1, lid 2, 1°, in de loop van het jaar vóór de mogelijke financiële valorisaties bepaald in artikel 12 van voorliggend besluit een evaluatie plaatsvindt en artikel 37, § 1, lid 2, 2°, niet toepasselijk is. » HOOFDSTUK V. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 19.De artikelen 42 en 43 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren worden opgeheven.
Artikel 13 van het besluit van de Regering van 7 juni 2001 houdende organisatie van de organismen van openbaar nut der Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren ervan wordt opgeheven.
Art. 20.Artikel 11 heeft uitwerking op 1 september 2006 en artikel 9 op 1 januari 2007.
Art. 21.De Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 5 juli 2007.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Eupen, 5 juli 2007.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Lokale Besturen, K.-H. LAMBERTZ