Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Duitstalige Gemeenschap van 21 december 2000
gepubliceerd op 09 februari 2001

Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2001033004
pub.
09/02/2001
prom.
21/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/21/2001033004/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2000. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende het politiek verlof voor de personeelsleden in het onderwijs en houdende aanpassing van de bezoldigingsregeling


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 12bis, § 3, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1973;

Gelet op de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op de artikelen 5 en 7, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986;

Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de personeelsleden van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1967, 6 juli 1970, 27 juli 1971, 11 juli 1973, 19 december 1974, 18 februari 1977, 2 juli 1981, bij het koninklijk besluit nr. 296 van 31 maart 1984, het koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 en het decreet van 17 februari 1992;

Gelet op het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum, gewijzigd bij het decreet van 18 oktober 1999 en bij het programmadecreet van 23 oktober 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende de bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgestelde personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, inzonderheid op artikel 5, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 december 1978;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 december 2000;

Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 17 december 2000;

Gelet op het protocol nr. S 14/00 + OSU 7/00 van 20.12.2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gemeenschappelijk werden gevoerd in het Sectorcomité XIX en het subcomité waarin is voorzien in artikel 17, § 2, 3° van het koninklijk besluit van 28 september 1984;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid gerechtvaardigd wordt door het feit dat het politiek verlof dat in het onderwijs nog niet bestaat, reeds bij de vernieuwing van de provincie- en gemeenteraden op 1 januari 2001 moet worden ingesteld;

Op de voordracht van de Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, Besluit : HOOFDSTUK I. - Politiek verlof Toepassingsgebied

Artikel 1.Voorliggend hoofdstuk is toepasselijk op de personeelsleden bedoeld in : 1° artikel 12bis, § 3, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;2° de wet van 1 april 1960 betreffende de psycho-medisch-sociale centra;3° de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut van de personeelsleden van het Rijksonderwijs;4° het decreet van 14 december 1998 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en van het gesubsidieerd vrij PMS-centrum. Verlof van ambtswege voor de uitoefening van bepaalde politieke mandaten

Art. 2.§ 1. De in artikel 1 vermelde personeelsleden die in vast verband benoemd of aangesteld zijn, tot de stage toegelaten zijn of tot het einde van het schooljaar tijdelijk aangewezen of aangesteld zijn, worden van ambtswege voltijds op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen : 1° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad;2° voorzitter van een agglomeratie of federatie van gemeenten;3° lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de Federale Regering;4° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie;5° lid van de Regering of van de Raad van het Waalse Gewest, van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, van de Vlaamse Gemeenschap of van de Franse Gemeenschap;6° voorzitter van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;7° lid van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap. § 2. Het politiek verlof begint op de dag van de eedaflegging voor één der bovenvermelde mandaten en, wat de voorzitter van de Raad betreft, op de dag van zijn verkiezing.

Het politiek verlof eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.

Politiek verlof van ambtswege en op aanvraag met het oog op de uitoefening van het ambt van burgemeester, schepen of voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn

Art. 3.§ 1. De in artikel 1 vermelde personeelsleden die in vast verband benoemd of aangesteld zijn of tot de stage toegelaten zijn, worden van ambtswege gedeeltelijk op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen : 1° burgemeester of schepen;2° voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn. De dienstprestaties worden zodanig verminderd, dat de te verstrekken diensten alleen maar 3/4 van een voltijdse betrekking mogen bedragen. § 2. Op aanvraag mogen de in § 1 bedoelde personeelsleden het politiek verlof uitbreiden door hun dienstprestaties tot nihil te herleiden of tot de helft van de uren te beperken die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking. Het personeelslid vermeldt dit in zijn aanvraag. § 3. In de in de §§ 1 en 2 bedoelde gevallen geldt als deler het minimumaantal uren of lesuren dat noodzakelijk is voor een voltijdse betrekking in het overeenkomstige ambt. Indien de breuk geen rond getal is, wordt het naar de hogere eenheid afgerond. § 4. Het in § 1 bedoeld verlof begint op de dag van de eedaflegging voor één der bovenvermelde mandaten. Het eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.

Het in § 2 bedoeld verlof begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand van de eedaflegging voor één der bovenvermelde mandaten of op de eerste dag van het schooljaar. Het eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt of op de laatste dag van het schooljaar, zomervakantie inbegrepen.

Verlof op aanvraag met het oog op de uitoefening van een mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap of van de gemeente- of provincieraad

Art. 4.§ 1. Op aanvraag mogen de in artikel 1 vermelde personeelsleden die in vast verband benoemd of aangesteld zijn of tot de stage toegelaten zijn op politiek verlof gesteld worden als ze een mandaat van lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap of van de gemeente- of provincieraad uitoefenen. § 2. Door dit verlof kunnen de dienstprestaties beperkt of tot nihil herleid worden. In geval van beperking van de prestaties blijft het personeelslid 3/4 of 1/2 van de uren presteren die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking. Het personeelslid vermeldt dit in zijn aanvraag.

Het minimumaantal uren of lesuren dat noodzakelijk is voor een voltijdse betrekking in het overeenkomstige ambt geldt als deler.

Indien de breuk geen rond getal is, wordt het naar de hogere eenheid afgerond. § 3. Het politiek verlof begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand van de eedaflegging voor één der bovenvermelde mandaten of op de eerste dag van het schooljaar. Het eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt of op de laatste dag van het schooljaar, zomervakantie inbegrepen.

Voorlopige toewijzing

Art. 5.§ 1. Als het met toepassing van artikel 3, §§ 1 en 2 en van artikel 4 gedeeltelijk op verlof gesteld personeelslid titularis is van een bevorderingsambt, dan kan het voor de uren waarvoor het op verlof is gesteld voorlopig worden bijgestaan door een personeelslid dat houder is van een wervings- of selectieambt dat toegang tot dit bevorderingsambt verleent.

Een beslissend argument voor een voorlopige toewijzing is dat er voor de continuïteit van de dienst wordt gezorgd. § 2. In het gemeenschapsonderwijs wordt de toewijzing door de Minister bevoegd inzake Onderwijs uitgevoerd.

In het gesubsidieerd vrij of officieel onderwijs wordt de toewijzing door de inrichtende macht uitgevoerd mits voorafgaande goedkeuring door de Regering.

Administratieve stand

Art. 6.Gedurende de periodes van politiek verlof op aanvraag of van ambtswege bevindt zich het personeelslid in dienstactiviteit. Het personeelslid heeft geen recht op wedde of weddetoelage. Niettemin behoudt het zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde of op weddetoelage.

Diensthervatting

Art. 7.Het personeelslid wiens politiek verlof eindigt, hervat zijn dienst als vastbenoemd personeelslid of stagiair, op voorwaarde dat de betrekking nog bestaat die hem was toegewezen of waarin het was aangesteld.

Art. 8.Verbod om de wedde te cumuleren met bepaalde voordelen en uitstel van de wederopneming § 1. Na zijn wederopneming in het onderwijs of in het psycho-medisch-sociaal centrum mag het personeelslid zijn wedde of weddetoelage, zijn wachtwedde of wachtweddetoelage niet cumuleren met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat bedoeld in de artikelen 2, § 1 en 3, § 1, en die een wederaanpassingsvergoeding uitmaken. § 2. Op aanvraag van het betrokken personeelslid mag de Minister bevoegd inzake Onderwijs het uitstel van de wederopneming in het ambt gedurende maximaal één jaar toestaan.

Gedurende deze periode bevindt zich het personeelslid in non-activiteit en heeft geen recht op wedde of weddetoelage. Het behoudt evenwel zijn aanspraken op bevordering tot een hogere wedde of weddetoelage. HOOFDSTUK II. - Het niet in aanmerking nemen van bepaalde inkomsten om een bijbetrekking te bepalen Aanpassing van de bezoldigingsregeling

Art. 9.In artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling voor het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt het derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 december 1978, door de volgende bepaling vervangen : « Voor de toepassing van de vorige leden wordt geen rekening gehouden met : 1° het inkomen voortvloeiend uit het verrichten van een deskundigenonderzoek in strafzaken in opdracht van de rechterlijke overheid, noch met de tijdsduur die daaraan is besteed;2° het inkomen voortvloeiend uit de uitoefening van een mandaat van burgemeester, van schepen, van voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn, van lid van de gemeente- of provincieraad of van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.» HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen Overgangsbepaling

Art. 10.Voor de personeelsleden die in de loop van het schooljaar 2000-2001 het ambt van burgemeester, schepen of voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn aanvatten, begint het verlof van ambtswege op 1 september 2001, in afwijking van artikel 3, § 4, lid 1.

Tijdens deze overgangsperiode kunnen de in het eerste lid vermelde personeelsleden naar analogie van artikel 3, § 2, eveneens een politiek verlof aanvragen met terugbrenging van de prestaties tot 3/4 van een voltijdse betrekking. Het verlof begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand van de eedaflegging voor één der bovenvermelde mandaten en eindigt op 31 augustus 2001.

Inwerkingtreding

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Uitvoering

Art. 12.De Minister bevoegd inzake Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 21 december 2000.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme B. GENTGES

^