gepubliceerd op 29 juli 2015
Besluit 2014/152 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de individuele prestaties en de werkgelegenheidssteun aan personen met een handicap houdende toepassing van de artikelen 19,1° en 48 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap. - 2de lezing
7 MEI 2015. - Besluit 2014/152 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de individuele prestaties en de werkgelegenheidssteun aan personen met een handicap houdende toepassing van de artikelen 19,1° en 48 van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap. - 2de lezing
Het College, Gelet op het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap, de artikelen 2, 4°, 11, 12, 13, lid 2, 14, 15, lid 2, 16, 18, lid 5, 21, 24, 49, 50, lid 2, 51, 118, lid 2, 119.
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20° ;
Gelet op het besluit 99/262/A van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Franstalige Brusselse Dienst voor Mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces;
Gelet op het besluit 2004/4 van de Franse Gemeenschapscommissie van 27 mei 2004 tot bevordering van de beroepsintegratie van de gehandicapten;
Gelet op het besluit 2009/76 van de Franse Gemeenschapscommissie van 30 april 2009 tot instelling van een aanwervingspremie met het oog op het bevorderen van de inschakeling van personen met een handicap in het arbeidsproces;
Gelet op het advies van de afdeling "Gehandicapte personen" van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor Bijstand aan Personen en Volksgezondheid, gegeven op 17 februari 2014;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 april 2015;
Gelet op het akkoord van het Lid van het College belast met de Begroting;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2014 bij toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van het lid van het College belast met het beleid voor hulp aan gehandicapte personen, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 128 van de Grondwet krachtens artikel 138 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de inclusie van personen met een handicap;2° dienst PHARE : de dienst Personne Handicapée Autonome Recherchée, bedoeld in artikel 2, 9° van het decreet : 3° AWIPH : het Agence Wallonne pour l'Intégration des Personnes Handicapées, opgericht bij artikel 271 van het Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid; 4° V.A.P.H. : Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, ingesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 betreffende het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, betreffende de inwerkingtreding van de regelgeving tot oprichting van agentschappen in het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met betrekking tot dat beleidsdomein; 5° Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor Personen met een Handicap : Dienststelle für Personen mit einer Behinderung, ingesteld bij het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een " Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung";6° Adviesraad : de Franstalige Brusselse Adviesraad voor Bijstand aan personen en Volksgezondheid, afdeling "Gehandicapte personen", bedoeld in artikel 2, 10° van het decreet;7° "College" : het College van de Franse Gemeenschapscommissie;8° "Lid van het College" : het lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie belast met het gehandicaptenbeleid;9° persoon met een handicap : de persoon gedefinieerd in artikel 2, 2° van het decreet die woonachtig is in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;10° zwaar zorgbehoevende persoon : de persoon gedefinieerd in artikel 2, 3° van het decreet;11° statuut 'zware zorgbehoevendheid' : het statuut gedefinieerd in artikel 2, 4° van het decreet;12° multidisciplinair team : het team bedoeld in artikel 12, lid 1 van het decreet;13° beroepsopleiding : elke beroepsopleiding die georganiseerd, erkend of gesubsidieerd wordt door een Belgische autoriteit;14° redelijke aanpassingen : de aanpassingen gedefinieerd in artikel 5, 8° van het decreet van 9 juli 2010 van de Franse Gemeenschapscommissie ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie en de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling;15° licht vervoerbaar materiaal : materiaal dat door personen met een handicap verplaatst en meegenomen kan worden zonder hulp van buitenaf;16° zwaar vervoerbaar materiaal : materiaal dat door personen met een handicap slechts verplaatst en meegenomen kan worden met hulp van buitenaf;17° niet-vervoerbaar materiaal : materiaal dat op duurzame en gebruikelijke wijze in het gebouw is opgenomen zodat het niet verplaatst kan worden zonder de plek te beschadigen.
Art. 3.§ 1. De modaliteiten en de criteria met betrekking tot de ondersteuning bedoeld in hoofdstuk III en in afdeling 8 van hoofdstuk IV worden vastgesteld in een door het Lid van het College opgesteld lijst, na voorafgaandelijk advies van de Adviesraad.
Om dit advies uit te brengen beschikt de Adviesraad over een termijn van dertig dagen vanaf de dag van de mededeling aan de Adviesraad van het ontwerp van lijst opgesteld door het Lid van het College. § 2. In afwijking van § 1 kan een ondersteuning worden toegekend, binnen de grenzen van de begrotingskredieten, voor een steun die niet is opgenomen in de in § 1 bedoelde lijst wanneer het in artikel 9 bedoelde multidisciplinair team van mening is dat de gevraagde ondersteuning : 1° beantwoordt aan de algemene voorwaarden van het decreet, van dit besluit en van de in § 1 bedoelde lijst;2° essentieel is voor de inclusie van de persoon met een handicap;3° niet het voorwerp is geweest of kan zijn van een ondersteuning die tot de bevoegdheid van andere overheidsdiensten behoort. Het voor deze steun toegekende bedrag kan echter in geen geval hoger zijn dan 15.000 euro. § 3. In afwijking van § 1 kan voor een steun die opgenomen is op de in § 1 bedoelde lijst, maar waarvoor bepaalde toekenningsvoorwaarden niet vervuld zijn, een ondersteuning toegekend worden voor zover het multidisciplinair team van oordeel is dat die steun essentieel is voor de inclusie van de persoon met een handicap en voor zover de maximumgrenzen worden nageleefd. § 4. In het in § 3 bedoelde geval legt het multidisciplinair team aan de in artikel 108 van het decreet bedoelde Heronderzoekscommissie een naar behoren gerechtvaardigd voorstelling van beslissing voor. De Heronderzoekscommissie beschikt over een termijn van twee maanden om een advies uit te brengen over dit voorstel van beslissing en om het over te maken aan het multidisciplinair team, dat een beslissing neemt.
Art. 4.De in de artikelen 14, § 2, 35, 70, § 2 en 28, lid 1, 4° bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast, telkens op 1 januari, rekening houdend met het indexcijfer der consumptieprijzen bedoeld in hoofdstuk II van het Koninklijk Besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna de gezondheidsindex te noemen, volgens de formule : Basisbedrag X Gezondheidsindex van de maand december n-1 Gezondheidsindex van december 2014 HOOFDSTUK II. - Erkennings- en steunaanvragen Afdeling 1. - Erkenningsaanvraag
Art. 5.§ 1. De in artikel 8 van het decreet bedoelde erkenningsaanvraag wordt ingediend door middel van het, gedateerd en ondertekend, formulier 'erkenningsaanvraag', dat is opgesteld door de dienst PHARE. De erkenningsaanvraag wordt hetzij per aangetekende brief naar de dienst PHARE gestuurd hetzij tegen bewijs van ontvangst op het adres van de genoemde dienst afgegeven hetzij elektronisch naar het op de website van de dienst PHARE vermelde e-mailadres gestuurd.
Naargelang van de indieningswijze van de aanvraag geldt de poststempel, de datum van het bewijs van ontvangst of de ontvangstdatum van het elektronische formulier als bewijs voor de datum van indiening van de aanvraag. § 2. Als de erkenningsaanvraag van de persoon met een handicap door zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt ondertekend, wordt de persoon met een handicap, in de mate van het mogelijke, uitgenodigd om zijn erkenningsaanvraag mee te ondertekenen, om hem bij deze stap te betrekken.
Art. 6.De persoon wiens handicap erkend werd door de V.A.P.H., de AWIPH, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor Personen met een Handicap kan zich, in het kader van zijn erkenningsaanvraag, op die erkenning beroepen in het erkenningsformulier.
Het bewijs van de erkenning van de handicap door de V.A.P.H., de AWIPH, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor Personen met een Handicap wordt bij de erkenningsaanvraag gevoegd. Afdeling 2. - Steunaanvraag
Art. 7.§ 1. De in artikel 10 van het decreet bedoelde steunaanvraag wordt, gedateerd en ondertekend, ten vroegste op het ogenblik van de erkenningsaanvraag en volgens de in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2 bedoelde modaliteiten ingediend.
De aanvraag wordt ingediend met behulp van het door de dienst PHARE opgemaakte steunaanvraagformulier. § 2. Wat betreft de in hoofdstuk IV bedoelde werkgelegenheidssteun, wordt de in § 1 bedoelde steunaanvraag gezamenlijk ondertekend door de werkgever.
Art. 8.De gevraagde ondersteuning wordt toegekend door hetzij de dienst PHARE hetzij door een van de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties of overheden, op voorwaarde dat de handicap waarop de ondersteuning betrekking heeft voor het eerst werd vastgesteld vóór de verjaardag waarop de persoon de leeftijd van 65 jaar bereikt. Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de erkennings- en
steunaanvragen
Art. 9.Het multidisciplinair team is samengesteld uit drie ambtenaren van de dienst PHARE, van wie één ambtenaar die de titel van doctor in de geneeskunde, heelkunde en verloskunde draagt, één ambtenaar die de titel van psycholoog draagt en één ambtenaar van niveau 3, bij voorkeur gespecialiseerd in het type gevraagde ondersteuning.
Het multidisciplinair team beslist collegiaal over de erkenningsaanvragen, de steunaanvragen, de in artikelen 18 en 19 bedoelde herbeoordelingsaanvragen en over de in artikel 20 bedoelde aanvragen tot administratief beroep.
Art. 10.De medische en psychologische informatie die deel uitmaakt van het dossier van elke persoon met een handicap is uitsluitend bestemd voor het gebruik door de artsen en psychologen van het multidisciplinair team en valt onder het beroepsgeheim.
De artsen en psychologen delen aan de leden van het multidisciplinair team die geen artsen of psychologen zijn alleen de gegevens mee die zij essentieel achten voor het nemen van beslissingen door het team.
Het multidisciplinair team deelt aan de Heronderzoekscommissie, wanneer deze geraadpleegd wordt in overeenstemming met artikel 20, uitsluitend de gegevens mee waarvan het oordeelt dat de genoemde Commissie ze absoluut nodig heeft om haar advies te kunnen uitbrengen.
Art. 11.Om na te gaan of de erkennings- en ondersteuningsvoorwaarden vervuld zijn, en met de toestemming van de persoon met een handicap, kan de dienst PHARE aan de bevoegde overheidsdiensten alle informatie vragen die nodig is voor het nemen van zijn beslissing.
Art. 12.§ 1. Het multidisciplinair team beschikt over een periode van twee maanden vanaf de ontvangst van de volledige aanvraag om zich over die aanvraag uit te spreken. § 2. Wanneer de aanvraag onvolledig is, dan verzoekt het multidisciplinair team aan de aanvrager om binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum waarop het team de aanvraag ontvangt, de ontbrekende informatie en documenten aan het team mee te delen.
Indien na deze periode de door de dienst PHARE gevraagde ontbrekende informatie en documenten hem niet zijn meegedeeld, dan wordt de aanvraag als nietig beschouwd. § 3. Wanneer in de in artikel 14, § 1 en 2 bedoelde gevallen de verwerking van de aanvraag aanvullende informatie van professionals of gespecialiseerde onderzoeken vereist, dan zijn de in § 2, lid 1 en 2 bedoelde termijnen en formaliteiten van toepassing. § 4. In de in § 2 en § 3 bedoelde gevallen beschikt het multidisciplinair team over een termijn van twee maanden, vanaf de datum waarop het team over het volledige dossier beschikt, om zich over de aanvraag uit te spreken.
Art. 13.Elke erkennings- of ondersteuningsbeslissing of elke erkennings- of ondersteuningsweigering kan het voorwerp uitmaken van een herbeoordeling of van een heronderzoek.
Art. 14.§ 1. In het kader van het onderzoek van de erkenningsaanvraag, van de steunaanvraag, van de herbeoordelingsaanvraag of van de heronderzoeksaanvraag kan het multidisciplinair team aan de persoon met een handicap en, indien nodig en met de toestemming van deze laatste, aan de professionals die hem psychisch-medisch-sociaal opvolgen, aanvullende informatie vragen over zijn handicap en over zijn specifieke behoeften. § 2. Indien dit nodig blijkt om de aanvraag te onderzoeken, kan het multidisciplinair team de persoon met een handicap uitnodigen om zich te onderwerpen aan een of meer gespecialiseerde onderzoeken bij een vrij door de persoon met een handicap gekozen arts en een psycholoog op voorwaarde dat deze dienstverlener of dienstverleners bedragen hanteren die niet hoger zijn dan de in lid 2 bedoelde bedragen.
In dat geval specificeert het multidisciplinair team de verschillende gevraagde onderzoeken. De dienst PHARE betaalt dit onderzoek of deze onderzoeken binnen twee maanden na de ontvangst van het onderzoeksrapport en van de bijbehorende facturen terug tegen de volgende tarieven : 1° anamnese : 62 euro;2° onderzoek van de intellectuele vaardigheden : 94 euro;3° onderzoek van de manuele vaardigheden : 32 euro;4° het meten van de pedagogische vaardigheden : 37 euro;5° persoonlijkheidsfactoren : 50 euro;6° factoren van aanpassingsvermogen : 32 euro;7° beroepsbekwaamheden : 32 euro;8° professionele interesses : 32 euro;9° onderzoek van de persoonlijkheid (projectieve tests) : 156 euro;10° neuropsychologisch onderzoek : 124 euro;11° medisch onderzoek : 69 euro;12° overhandiging van conclusies : 124 euro. § 3. Wanneer de in § 1 bedoelde beoordeling prestaties van een gebarentolk of van een transliterator vereist, dan betaalt de dienst PHARE deze prestaties terug binnen twee maanden na de ontvangt van de bijbehorende facturen.
Art. 15.De beslissingen van het multidisciplinair team worden binnen drie maanden vanaf de dag waarop het dossier van de aanvraag volledig is, ter kennis gebracht van de aanvrager.
Deze beslissingen worden in alle gevallen ter kennis gebracht van de persoon met een handicap of van zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Art. 16.Wanneer er een of meer aanvragen bij de erkenningsaanvraag gevoegd worden, dan kunnen deze aanvragen het voorwerp uitmaken van één enkele kennisgeving.
Art. 17.§ 1. De beslissingen moeten ten minste de volgende vermeldingen en informatie bevatten : 1° de datum waarop de aanvraag werd ingediend en de datum waarop het dossier als volledig beschouwd is;2° de datum van inwerkingtreding van de beslissing en, in voorkomend geval, haar vervaldatum;3° de refertes van het dossier en van de dienst die het beheert;4° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert of bij een aangewezen voorlichtingsdienst;5° de mogelijkheid om een aanvraag tot heronderzoek van de beslissing in te dienen en de modaliteiten inzake de indiening van deze aanvraag;6° de mogelijkheid om een beroep tegen de beslissing in te stellen en de modaliteiten inzake de indiening van dit beroep;7° de verplichting om de dienst PHARE in te lichten over elke adreswijziging. § 2. De erkenningsbeslissing treedt in werking op de indieningsdatum van de aanvraag.
Art. 18.De in artikel 13 van het decreet bedoelde herbeoordeling die van toepassing is op de in dit besluit bedoelde ondersteuning vindt plaats : 1° ofwel op verzoek van de persoon met een handicap of van de werkgever van een persoon met een handicap die werkgelegenheidssteun geniet, in geval van een significante wijziging in het dagelijks functioneren van de persoon met een handicap.De herbeoordelingsaanvraag wordt gemotiveerd : wanneer de motivatie een medisch karakter heeft, dan wordt een medisch rapport bij de herbeoordelingsaanvraag gevoegd; 2° ofwel op verzoek van de dienst PHARE, indien aan deze dienst elementen ter kennis zijn gebracht in verband met psychisch-medisch-sociale veranderingen in de situatie van de persoon met een handicap of indien er sprake is van een significante wijziging in diens vermogen om de toegekende taken uit te voeren.
Art. 19.§ 1. De aanvraag tot herbeoordeling van een erkenningsbeslissing of van een ondersteuningsbeslissing wordt ingediend door middel van het, gedateerd en ondertekend, formulier 'aanvraag tot erkennings- of ondersteuningsherbeoordeling', dat wordt opgemaakt door de dienst PHARE. § 2. De in § 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend in overeenstemming met de in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2 bedoelde modaliteiten. § 3. De herbeoordeling wordt georganiseerd volgens de in de artikelen 12 en 14 vastgestelde modaliteiten. § 4. De herbeoordelingsbeslissing wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de persoon met een handicap of diens wettelijke vertegenwoordiger en, in voorkomend geval, wanneer het gaat om de herbeoordeling van werkgelegenheidssteun zoals bedoeld in hoofdstuk IV, aan zijn werkgever, binnen een termijn van vier maanden, die ingaat op de dag waarop de dienst PHARE een volledig dossier heeft ontvangen.
Art. 20.§ 1. De in artikel 108 van het decreet bedoelde aanvraag tot administratief beroep wordt, gedateerd en ondertekend, naar de dienst PHARE gestuurd binnen een maand na de kennisgeving van de genomen erkennings-, ondersteunings- of herbeoordelingsbeslissing.
De in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend in overeenstemming met de in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2 bedoelde modaliteiten. § 2. De Heronderzoekscommissie is samengesteld uit vijf vaste leden en drie plaatsvervangende leden, van wie het mandaat 5 jaar duurt : 1° een gewoon lid, dat het voorzitterschap verzorgt, wordt aangewezen door het Lid van het College;2° vier vaste leden en drie plaatsvervangende leden worden aangewezen door de Adviesraad. § 3. Een lid van het multidisciplinair team wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de werkzaamheden van de Heronderzoekscommissie om de elementen toe te lichten die de erkennings-, ondersteunings- of herbeoordelingsbeslissing hebben gerechtvaardigd die aanleiding gegeven heeft tot het administratief beroep. Het neemt niet deel aan de beraadslaging van de Heronderzoekscommissie. § 4. De Heronderzoekscommissie brengt haar raadgevend advies bij eenvoudige meerderheid uit binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot administratief beroep. § 5. De Heronderzoekscommissie deelt haar raadgevend advies mee aan het multidisciplinair team dat hetzij beslist om bij zijn beslissing te blijven hetzij op collegiale wijze een nieuwe beslissing neemt binnen een maand na ontvangst van het raadgevend advies van de Heronderzoekscommissie. § 6. De in § 5 bedoelde beslissing wordt binnen vijftien dagen na deze beslissing per aangetekende brief kenbaar gemaakt aan de persoon met een handicap of aan diens wettelijke vertegenwoordiger. § 7. De in § 6 bedoelde beslissing moet de volgende vermeldingen en informatie bevatten : 1° de datum waarop de aanvraag tot administratief beroep werd ingediend;2° de datum waarop de beslissing in werking treedt;3° de mogelijkheid om opheldering te verkrijgen omtrent de beslissing bij de dienst die het dossier beheert of bij een aangewezen voorlichtingsdienst;4° de mogelijkheid om bij de rechtbanken een beroep tegen de beslissing in te stellen en de modaliteiten inzake de indiening van dit beroep. § 8. De Heronderzoekscommissie stelt haar werking vast door middel van een huishoudelijk reglement dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het Lid van het College. § 9. De Heronderzoekscommissie is eveneens bevoegd om te beslissen over steunaanvragen in verband met materiële hulpmiddelen in de gevallen en volgens de procedure bedoeld in artikel 3, § 3 en 4.
Art. 21.De aanvrager dient onmiddellijk de dienst PHARE in kennis te stellen van elke wijziging in een of meer van de omstandigheden die hem toegelaten hebben de erkenning of een van de toegekende ondersteuningen te verkrijgen.
De aanvrager dient eveneens de dienst PHARE in kennis te stellen van iedere wijziging in zijn bankrekening en dit binnen vijftien dagen na deze wijziging.
Art. 22.Onverminderd artikel 45, leden 3 en 5, worden de bewijsstukken, op straffe van verval, aan de dienst PHARE meegedeeld, binnen een termijn van zes maanden na de uitvoering van de prestaties of de uitgaven die gedekt worden door de ondersteuning.
Binnen de grenzen van de beschikbare budgetten worden de verschuldigde bedragen betaald binnen een termijn van drie maanden na de ontvangst van alle bewijsstukken door de dienst PHARE. De in lid 2 bedoelde bedragen worden betaald aan de persoon met een handicap of aan diens wettelijke vertegenwoordiger.
Elke valse verklaring kan leiden tot de terugvordering van de toegekende ondersteuning, onverminderd eventuele strafrechtelijke vervolgingen. Afdeling 4. - Bepalingen in verband met de toekenning van het statuut
'zware zorgbehoevendheid'
Art. 23.Het multidisciplinair team kent het statuut 'zware zorgbehoevendheid' toe aan de in artikel 2, 3° van het decreet gedefinieerde persoon die voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° toegelaten zijn tot de dienst PHARE;2° permanent afhankelijk zijn van de hulp van een derde persoon voor de uitvoering van de voornaamste handelingen van het dagelijks leven en niet in staat zijn om, zonder deze hulp, te voorzien in zijn elementaire behoeften en meer bepaald niet in staat zijn om zich te verzorgen, zich te voeden en zijn veiligheid te garanderen.3° niet op bevredigende wijze kunnen voldoen aan zijn behoeften aan opvang en/of huisvesting, en zich in een van de volgende situaties bevinden : 1.genoodzaakt zijn thuis te blijven in afwachting van een plaats in een dagactiviteitencentrum zoals bedoeld in artikel 46, 4° van het decreet, in een ondersteuningsdienst voor schoolse of buitenschoolse ondersteuning zoals bedoeld in artikel 19, 5° van het decreet of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend dagcentrum; 2. genoodzaakt zijn thuis te blijven in afwachting van een plaats in een aangepaste collectieve woonomgeving zoals bedoeld in artikel 62, 2° van het decreet of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend verblijfscentrum;3. gedurende een lange periode gehospitaliseerd zijn of gehuisvest zijn in een rusthuis of in een rust- en verzorgingstehuis doordat geen plaats verkregen werd in een dagactiviteitencentrum of een ondersteuningsdienst voor schoolse of buitenschoolse inclusie, of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend dagcentrum;4. gedurende een lange periode gehospitaliseerd zijn of gehuisvest zijn hetzij in een rusthuis hetzij in een rust- en verzorgingstehuis doordat geen plaats verkregen werd in een aangepaste collectieve woonomgeving of in een door Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend verblijfscentrum;5. opgevangen zijn hetzij in een dagactiviteitencentrum hetzij in een ondersteuningsdienst voor schoolse of buitenschoolse inclusie of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend dagcentrum, die/dat voor de persoon met een handicap een van de volgende nadelen meebrengt : a.komt niet overeen met het profiel van zijn handicap of leeftijd; b. vormt voor de persoon met een handicap, rekening houdend met de geografische afstand van dit centrum of deze dienst ten opzichte van zijn oorspronkelijke leefomgeving, een belemmering om relaties te onderhouden met zijn omgeving en zijn vrienden en familie;c. de persoon met een handicap dreigt tijdens de volgende drie maanden uitgesloten te worden;d. kan hem geen voltijdse opvang bieden;6. gehuisvest zijn hetzij in een aangepaste collectieve woonomgeving, hetzij in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend verblijfcentrum, die/dat voor de persoon met een handicap een van de volgende nadelen meebrengt : a.komt niet overeen met het profiel van zijn handicap of leeftijd; b. vormt voor de persoon met een handicap, rekening houdend met de geografische afstand van deze woonomgeving of dit centrum ten opzichte van zijn oorspronkelijke leefomgeving, een belemmering om relaties te onderhouden met zijn omgeving en zijn vrienden en familie;c. de persoon met een handicap dreigt tijdens de volgende drie maanden uitgesloten te worden;d. kan hem geen voltijds verblijf bieden;7. het einde van de schoolplichtige leeftijd bereikt hebben, 18 jaar of ouder zijn, en wachten op een plaats in een dagactiviteitencentrum of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend dagcentrum;8. het einde van de schoolplichtige leeftijd bereikt hebben, 18 jaar of ouder zijn, en wachten op een plaats in een aangepaste collectieve woonomgeving of in een door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend verblijfscentrum; Het statuut 'zware zorgbehoevendheid' wordt toegekend voor een onbepaalde tijd die eindigt wanneer de persoon niet meer voldoet aan de in lid 1, 3° bedoelde voorwaarden.
Art. 24.Het multidisciplinair team kan eveneens de persoon met een handicap uitnodigen om zijn aanvraag te vervolledigen, in overeenstemming met de in artikel 14 bedoelde procedure. HOOFDSTUK III. - Tegemoetkomingen betreffende de in artikel 22 van het decreet bedoelde ondersteuning van de inclusie Afdeling I. - Tegemoetkomingen in de verplaatsingskosten zoals bedoeld
in artikel 22,1° van het decreet
Art. 25.Een financiële tegemoetkoming in de door de persoon met een handicap gemaakte verplaatsingskosten, zoals bedoeld in artikel 22, 1° van het decreet, kan toegekend worden binnen de grenzen van de beschikbare budgetten en onder de in de artikelen 26 tot 30 vastgestelde voorwaarden.
Art. 26.§ 1. Komen uitsluitend in aanmerking de verplaatsingskosten van een persoon met een handicap op voorwaarde dat de persoon met een handicap, als gevolg van zijn handicap, niet in staat is zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer of er toegang toe te hebben.
Deze verplaatsingskosten geven aanleiding tot terugbetaling op voorwaarde dat de kosten waarvoor de tegemoetkoming gevraagd wordt, meeruitgaven zijn ten opzichte van de uitgaven die een valide persoon in dezelfde omstandigheden maakt en noodzakelijk zijn voor de inclusie van de persoon met een handicap. § 2. Alleen in België uitgevoerde verplaatsingen worden in aanmerking genomen. § 3. Het bedrag van de tegemoetkoming kan in geen geval hoger zijn dan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten. § 4. Alleen de verplaatsingskosten die niet door de werkgever of door een andere overheidsinstantie gedragen kunnen worden, worden in aanmerking genomen. § 5. De verplaatsingskosten worden alleen in aanmerking genomen wanneer geen gemeenschappelijk vervoer georganiseerd wordt of wanneer de persoon met een handicap aantoont dat hij dergelijk gemeenschappelijk vervoer niet kan gebruiken of dat dergelijk gebruik voor hem een groot ongemak vormt. § 6. Taxicheques kunnen niet terugbetaald worden.
Art. 27.Alleen de verplaatsingskosten ten belope van één heen- en terugreis van de persoon met een handicap, per dag en per traject zoals bedoeld in lid 2, vanaf zijn hoofdverblijfplaats, worden in aanmerking genomen.
Worden in aanmerking genomen de trajecten naar de volgende plaatsen en in de volgende situaties : 1° het traject om zich naar het aanvullend onderzoek te begeven bedoeld in artikel 14, § 2;2° het traject om zich naar de dienst PHARE te begeven, op verzoek van deze laatste, in het kader van het onderzoek van een erkennings-, ondersteunings-, herbeoordelings- of heronderzoeksaanvraag;3° het traject om zich naar de technische ondersteuningsdienst te begeven;4° het traject om zich naar de gebruikelijke werkplaats te begeven;5° het traject om zich naar de uitvoeringsplaats van de ontdekkingsstage bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk IV, naar de plaats van omscholing bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk IV of naar de plaats van de beroepsstage te begeven;6° het traject om zich naar de plaats van de beroepsopleiding of van de dienst voor voorbereiding op de beroepsopleiding zoals bedoeld in artikel 46, 5° van het decreet te begeven;7° het traject om zich naar een schoolinstelling te begeven, voor zover de persoon met een handicap niet is ingeschreven in een proces van totale permanente integratie of in het buitengewoon onderwijs. In afwijking van lid 1 kunnen twee ritten heen- en terugreizen per schooldag in aanmerking genomen worden om medische redenen. Als de minderjarige persoon met een handicap gewoonlijk op twee verschillende adressen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest verblijft, in het kader van een door een vonnis vastgestelde gelijkmatig verdeelde huisvesting, dan kunnen de verplaatsingskosten in aanmerking genomen worden vanaf deze twee gebruikelijke verblijfplaatsen. 8° het traject om zich naar de plaats van het vrijwilligerswerk te begeven dat is vastgesteld in een vrijwilligersovereenkomst, met inbegrip van de plaats van het vrijwilligerswerk dat georganiseerd wordt door de dienst voor participatie via collectieve activiteiten bedoeld in artikel 56 van het decreet;9° het traject van de persoon met een handicap wiens statuut 'zware zorgbehoevendheid' op grond van artikel 23 erkend werd, om zich naar een vrijetijdsbesteding binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te begeven, ten belope van maximaal dertig trajecten per kalenderjaar.
Art. 28.Voor de in artikel 27, lid 2, bedoelde trajecten komen de volgende kosten in aanmerking : 1° de kosten voor de verplaatsing met het openbaar vervoer van de begeleider van de persoon met een handicap, voor het samen met de persoon met een handicap uitgevoerde traject en voor de heen- en terugreis tussen de woonplaats van de begeleider en de plaats waar hij zich bij de persoon met een handicap voegt of deze persoon verlaat : 1.indien de persoon kan aantonen dat hij niet in staat is om zelfstandig het openbaar vervoer te gebruiken of er toegang toe te hebben; 2. op voorwaarde dat de persoon met een handicap aantoont dat hij niet in de voorwaarden verkeert om in aanmerking te komen voor de kaart "Gratis begeleider" van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. Voor de kosten in verband met specifieke verplaatsingen zoals bedoeld in artikel 27, lid 2, 1° tot 3° en 9° is de tegemoetkoming gelijk aan de prijs van de heen- en terugreis wanneer de begeleider aanvullende kosten maakt als gevolg van de begeleiding van de persoon met een handicap.
Wanneer de persoon met een handicap genoodzaakt is frequente verplaatsingen met het openbaar vervoer te maken in de in artikel 27, lid 2, 4° tot 8° bedoelde gevallen, dan is de tegemoetkoming voor zijn begeleider begrensd : 1. voor vervoer met de bus, tram, metro in en buiten Brussel : tot de prijs van een jaarabonnement van de MIVB.2. alsook tot de prijs van een abonnement van de NMBS in tweede klasse afhankelijk van het kilometertarief dat wordt toegepast op de frequente verplaatsing begrensd tot een enkele reis van 70 km, zonder dat de tegemoetkoming echter hoger kan zijn dan de prijs van het voordeligste vervoerbewijs of dan de voor een jaarabonnement vastgestelde prijs.2° de kosten in verband met de met het voertuig van de persoon met een handicap uitgevoerde verplaatsingen, op voorwaarde dat de persoon met een handicap aantoont dat hij niet in staat is de verplaatsing met het openbaar vervoer uit te voeren of dat dit voor hem een groot ongemak vormt. De tegemoetkoming wordt berekend op basis van de wettelijke afstand volgens de tarieven vermeld in de tabel die is opgenomen in de bijlage van het Koninklijk Besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten; 3° de kosten in verband met de met het voertuig van de begeleider uitgevoerde verplaatsingen, op voorwaarde dat de persoon met een handicap aantoont dat hij niet in staat is de verplaatsing met het openbaar vervoer uit te voeren of dat dit voor hem een groot ongemak vormt. De tegemoetkoming wordt berekend op basis van de wettelijke afstand volgens de tarieven vermeld in de tabel die is opgenomen in de bijlage van het Koninklijk Besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten; 4° de kosten met betrekking tot de verplaatsingen in het kader van een dienst voor het vervoer van personen met een beperkte mobiliteit, met name minibus van de MIVB en operatoren voor sociaal vervoer, in voorkomend geval met behulp van een aangepast voertuig en/of met een dienst om in en uit het voertuig te stappen, op voorwaarde dat de persoon met een handicap kan aantonen dat de verplaatsing met een privévoertuig of met het openbaar vervoer niet mogelijk is of grote ongemakken meebrengt op heel of een deel van het traject. De tegemoetkoming is gelijk aan de aan de persoon gevraagde prijs, begrensd tot 1,5 euro per kilometer; 5° de kosten voor een verplaatsing met een taxi, op voorwaarde dat de persoon met een handicap niet in de voorwaarden verkeert om in aanmerking te komen voor taxicheques of dat hij de cheques waarover hij beschikt reeds heeft opgebruikt. De tegemoetkoming is gelijk aan de prijs die bepaald werd door de geldende reglementering in de zone waar de rit begint.
Art. 29.In geval van regelmatige verplaatsingen buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in het kader van artikel 27, lid 2, 4° tot 9° is de tegemoetkoming begrensd tot het equivalent daarvan voor een enkele reis van 70 km.
Art. 30.§ 1. De aanvraag voor een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten wordt, gedateerd en ondertekend, ingediend met behulp van het door de dienst PHARE opgemaakte aanvraagformulier met betrekking tot verplaatsingskosten.
De in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend in overeenstemming met de in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2 bedoelde modaliteiten. § 2. Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag en over het bedrag dat wordt toegekend rekening houdend met de verplaatsingsmogelijkheden van de persoon met een handicap afhankelijk van zijn handicap, van zijn algemene situatie en van zijn mogelijkheid om, volgens het type beoogde traject, het minst dure vervoermiddel te gebruiken. De tegemoetkoming kan betrekking hebben op een traject waarvoor verschillende vervoerswijzen gecombineerd worden. § 3. De tegemoetkoming wordt betaald volgens de voorwaarden en volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 22, lid 2 na overlegging van de bewijsstukken van de uitgave.
De in artikel 27, lid 2, 3° bedoelde trajecten worden aangetoond door middel van een aanwezigheidsattest waarvan het model, opgemaakt door de dienst PHARE, door de technische ondersteuningsdienst wordt afgegeven.
De in artikel 27, lid 2, 4° tot 8° bedoelde trajecten worden aangetoond door middel van een maandelijks aanwezigheidsattest waarvan het model wordt opgemaakt door de dienst PHARE. Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de materiële hulpmiddelen bedoeld
in artikel 22, 2° van het decreet
Art. 31.Er wordt een tegemoetkoming, in de vorm van een gedeeltelijke of totale terugbetaling van de door de persoon met een handicap gemaakte kosten voor de materiële hulpmiddelen bedoeld in artikel 22, 2° van het decreet toegekend, binnen de grenzen van de beschikbare budgetten en onder de voorwaarden vastgesteld in dit hoofdstuk en in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst. De lijst bedoeld in artikel 3 § 1 definieert de hulpmiddelen die recht geven op terugbetaling, de te vervullen voorwaarden, de maximumgrenzen van de tegemoetkoming en de eventuele termijnen waarna een nieuwe tegemoetkoming toegekend kan worden.
De maximumgrenzen met betrekking tot de hulpmiddelen die zijn opgenomen in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst houden, in de mate van het mogelijke, rekening houdend met een vergelijkende studie van de prijs van deze hulpmiddelen op de markt alsook met de bedragen, de kenmerken en de hoedanigheden van de vorig jaar toegekende hulpmiddelen die door de dienst PHARE werden opgetekend in een register.
De dienst PHARE voert zelf de in lid 3 bedoelde vergelijkende studie uit of delegeert de in artikel 25, 1° bedoelde technische ondersteuningsdienst daartoe.
Art. 32.Wanneer dit mogelijk is en voor zover dit gelijkaardige voordelen biedt, wordt de voorkeur gegeven aan een tegemoetkoming voor vervoerbaar licht materiaal.
Art. 33.De dienst PHARE komt tegemoet voor tweedehandsmateriaal, voor zover dit gecertificeerd is door een technische ondersteuningsdienst bedoeld in artikel 25, 1° van het decreet.
De dienst PHARE komt tegemoet voor in het buitenland gekocht materiaal op voorwaarde dat de persoon met een handicap aantoont dat de prijs ervan, inclusief de leveringskosten, niet hoger is dan de prijs die in België gehanteerd wordt voor vergelijkbaar materiaal.
Art. 34.Wanneer ze bestemd zijn voor een minderjarige persoon met een handicap die gewoonlijk op twee verschillende adressen verblijft in het kader van een gelijkmatig verdeelde huisvesting vastgesteld in een door de bevoegde rechtbanken uitgesproken vonnis, kunnen de hulpmiddelen bij de communicatie, het materiaal ter voorkoming van doorligwonden, de bijkomende uitrusting en de uitrustingsgoederen zoals vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst toegekend worden in twee exemplaren mits aan de volgende voorwaarden voldaan wordt : 1° de twee adressen zijn gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;2° met de toekenning van licht vervoerbaar materiaal kan niet aan zijn behoeften beantwoord worden.
Art. 35.Het totale bedrag van de in artikel 34 bedoelde bijkomende tegemoetkoming, wanneer ze toegekend wordt voor ondersteuning, is beperkt tot 10.000 euro per periode van vijf jaar.
Art. 36.In geen geval kan de tegemoetkoming betrekking hebben op de terugbetaling van door de persoon met een handicap gemaakte kosten : 1° voor de apparatuur in het kader van een medische of paramedische behandeling;2° voor het behoud van de lichamelijke conditie;3° voor materiaal dat uitsluitend bestemd is om gebruikt te worden in dagactiviteitencentra of in een ondersteuningsdienst voor schoolse of buitenschoolse inclusie.Het multidisciplinair team kan echter een afwijking toekennen indien dit materiaal betrekking heeft op een andere beperking dan deze bedoeld door het centrum of de dienst; 4° voor de schooluitrusting, wanneer deze uitsluitend bestemd is om op school gebruikt te worden, behalve indien dit materiaal de inclusie van de leerling mogelijk maakt in het gewoon onderwijs of indien dit materiaal betrekking heeft op een andere beperking dan deze bedoeld door het soort bijzonder onderwijs.In deze twee gevallen geeft de dienst PHARE de voorkeur aan licht vervoerbaar materiaal dat eveneens gebruikt kan worden op de hoofdverblijfplaats van de persoon met een handicap, voor zover dit materiaal soortgelijke voordelen biedt; 5° voor constructies en aanpassingen van andere gebouwen dan de privéwoning waar de persoon met een handicap verblijft;6° voor aan de personen met een handicap uitgeleend, verhuurd of in leasing gegeven materiaal. In het kader van de huisvesting van de persoon met een handicap in een aangepaste collectieve woonomgeving of in een andere verblijfsinstelling wordt slechts een tegemoetkoming voor een in dit hoofdstuk bedoeld hulpmiddel toegekend indien de uitgave niet door een andere overheidsinstantie gedragen kan worden, en binnen de grenzen vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst.
Art. 37.§ 1 Alleen de kosten in verband met de materiële hulpmiddelen die niet reeds, volledig of gedeeltelijk, door een andere overheidsinstantie gedragen worden, worden in aanmerking genomen.
In afwijking van § 1, lid 1, kunnen de aanpassingen van roerende en onroerende goederen zoals opgenomen in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst het voorwerp uitmaken van een cofinanciering. § 2. De tegemoetkomingen in de materiële hulpmiddelen worden slechts toegekend in de mate dat deze tegemoetkomingen, krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving, geen aanleiding gegeven hebben tot een vergoeding.
Wanneer de door de dienst PHARE toegekende tegemoetkoming later het voorwerp zou uitmaken van een vergoeding op grond van de in § 2 bedoelde bepalingen, dan dient de persoon met een handicap hiervan de dienst PHARE in kennis te stellen en de dienst PHARE conventioneel te subrogeren.
De aan de dienst PHARE toegekende subrogatie is echter beperkt tot de sommen die uitstijgen boven 100% van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Afdeling 3. - Procedure
Art. 38.§ 1. De ondersteuningsaanvraag wordt naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de in artikel 7 vastgestelde procedure.
Afhankelijk van de gevraagde ondersteuning kunnen andere documenten of gegevens aan de persoon met een handicap gevraagd worden. Ze zijn vastgesteld in de lijst bedoeld in artikel 3, § 1. § 2. Het multidisciplinair team kan bovendien aan de persoon met een handicap vragen om, naargelang van het soort gevraagde ondersteuning, een of meer prijsopgaven of prijsoffertes van leveranciers over te leggen alsook een toelichting van de leveranciers over de doeltreffendheid en de bijzondere kenmerken van de ondersteuning in kwestie.
Er worden meerdere prijsopgaven gevraagd voor de aanpassing van roerende en onroerende goederen. § 3. Het multidisciplinair team kan de aanvrager uitnodigen om de hulp en het advies van het technisch ondersteuningsteam te vragen om het type materiële hulpmiddel te bepalen dat het best aan zijn behoeften kan beantwoorden.
Art. 39.Voordat een beslissing genomen wordt om een materieel hulpmiddel toe te kennen, kan het multidisciplinair team, wanneer het dit nodig acht en naargelang van het materieel hulpmiddel waarover een beslissing genomen moet worden, vragen dat dit hulpmiddel door de persoon met een handicap uitgetest wordt.
Art. 40.§ 1. Het multidisciplinair team neemt een beslissing rekening houdend met de mate waarin de aanvraag beantwoordt aan de behoeften van de persoon met een handicap.
Het beslist over het bedrag dat zal worden toegekend op basis van de maximumgrenzen vermeld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst en, in voorkomend geval, op basis van de van de leverancier ontvangen toelichtingen of op basis van een vergelijking tussen de verschillende prijsopgaven en prijsoffertes. § 2. De ondersteuning kan in geen geval hoger zijn dan de maximumgrenzen vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst.
Art. 41.Voor de terugbetaling van materiële hulpmiddelen met terugkerend karakter dienen de maximumgrenzen in aanmerking genomen te worden die van kracht zijn op de datum waarop de uitgave gedaan wordt.
Deze maximumgrenzen, alsook de bepaling van de hulpmiddelen met terugkerend karakter, zijn vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst. Afdeling 4. - Vernieuwing van het hulpmiddel
Art. 42.§ 1. Er kan een tegemoetkoming worden toegekend voor de vernieuwing van het materiële hulpmiddel, wanneer de vernieuwing vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst verstreken is, en op voorwaarde dat gerechtvaardigd wordt dat het te vernieuwen hulpmiddel niet meer aan de huidige behoeften van de persoon met een handicap kan beantwoorden.
Deze rechtvaardiging kan met name plaatsvinden met behulp van een geneeskundig getuigschrift, van een prijsopgave van de leverancier of van een schriftelijke toelichting over het gebruik dat van het te vernieuwen hulpmiddel gemaakt werd. § 2. Het multidisciplinair team kan afwijken van de vernieuwingstermijnen die zijn vastgesteld in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst : 1° wanneer de persoon met een handicap kan aantonen dat het hulpmiddel, gezien de evolutie van zijn beperking, niet meer aan zijn behoeften beantwoordt;2° wanneer het hulpmiddel niet meer werkt en niet hersteld kan worden of wanneer de prijs van de herstelling niet in verhouding staat tot die van nieuw gelijkwaardig materiaal.In dit geval kan de persoon met een handicap een nieuwe ondersteuningsaanvraag indienen, bevestigd door een attest van de leverancier, van de technische ondersteuningsdienst of van een erkend orgaan. Afdeling 5. - Bewijsstukken en specifieke termijnen
Art. 43.§ 1. De aanpassingswerkzaamheden van de roerende en onroerende goederen waarvoor een tegemoetkoming werd toegekend kunnen niet beginnen vóór de kennisgeving van de ondersteuningsbeslissing door de dienst PHARE. Facturen waarvan de datum vóór de kennisgevingsdatum van die beslissing valt, zullen niet in aanmerking genomen worden. § 2. De aanpassingswerkzaamheden van de roerende en onroerende goederen moeten ten laatste worden aangevangen binnen een termijn van een jaar te rekenen vanaf de kennisgevingsdatum van de beslissing en worden afgerond binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf die zelfde datum. HOOFDSTUK IV Tegemoetkomingen betreffende werkgelegenheidssteun Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 44.§ 1. De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op personen met een handicap die niet meer leerplichtig zijn.
In afwijking van § 1 kunnen personen met een handicap die nog leerplichtig zijn in het kader van alternerend leren een omscholingsovereenkomst afsluiten. § 2. De in de afdelingen 1 tot 8 van dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen kunnen geen betrekking hebben op uitgaven die gedaan werden vóór de datum van indiening van de aanvraag.
Art. 45.De verschuldigde bedragen worden betaald aan de werkgever.
In afwijking van artikel 22, lid 2, wordt de tegemoetkoming betaald aan de onderneming met aangepast werk op het ogenblik dat haar de in artikel 86 van het decreet bedoelde subsidie wordt betaald. Afdeling 2. - De ontdekkingsstage
Art. 46.De in artikel 48, 1° van het decreet bedoelde stage heeft als doel : 1° de persoon met een handicap de kans geven om reële beroeps- en dagelijkse situaties te ontdekken van het beroep dat of de functie die hij wenst uit te oefenen;2° na te gaan of dit beroep of deze functie inderdaad beantwoorden aan zijn wens en aan zijn competenties. De persoon met een handicap kan een of meer ontdekkingsstages volgen.
Elke stage wordt bij een andere werkgever-stagemeester gevolgd, behalve indien de eerste werkgever-stagemeester een ervaring kan aanbieden die van stage tot stage heel verschillend is.
De maximumduur van de stage wordt vastgesteld op twintig werkdagen.
De stage wordt niet vergoed.
Art. 47.De aanvraag voor een ontdekkingsstage wordt naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de in artikel 7 bedoelde modaliteiten.
Het multidisciplinair team beslist over de stage op basis van de mate waarin het stageproject coherent is met de capaciteiten en de behoeften van de persoon met een handicap.
Art. 48.De stage maakt het voorwerp uit van een schriftelijke overeenkomst tussen de stagiair of zijn wettelijke vertegenwoordiger, de dienst PHARE en de werkgever-stagemeester.
De stageovereenkomst moet in overeenstemming zijn met de door de dienst PHARE opgestelde standaardovereenkomst en moet ondertekend worden vóór de eerste dag van de uitvoering van de stage.
De overeenkomst moet de volgende elementen bevatten : 1° de identiteit en de woonplaats van elke partij en het adres van de dienst PHARE;2° de begin- en einddatums van de stage;3° de verplichtingen van elke partij;4° de beschrijving van de functie en van de uit te voeren taken;5° de modaliteiten betreffende de schorsing en de opzegging van de overeenkomst. Elke partij kan de overeenkomst beëindigen vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn, met een schriftelijke kennisgeving aan de andere partijen.
Art. 49.De werkgever-stagemeester verbindt zich ertoe : 1° de stagiair de uitoefening van een beroep of een functie te laten ontdekken;2° aan de stagiair de nodige uitrusting, werkkledij, veiligheidsmiddelen ter beschikking stellen, alsook het nodige materiaal;3° een personeelslid aanwijzen dat : 1.de stagiair opvolgt en beoordeelt in hoeverre hij in staat is zich aan te passen aan het werk; 2. de stagiair en de dienst PHARE zijn opmerkingen bezorgt;4° de dienst PHARE de toestemming te geven de stagiair te ontmoeten op de uitvoeringsplaats van de stage;5° de dienst PHARE onmiddellijk in kennis te stellen van iedere betwisting die ontstaat naar aanleiding van of in de loop van de uitvoering van de stageovereenkomst, alsook van ieder element dat de stage kan beëindigen;6° de dienst PHARE, binnen vierentwintig uur, in kennis te stellen van ieder ongeval waarvan de stagiair het slachtoffer is tijdens de stage gedurende de stage-uren en gedurende de trajecten die worden afgelegd om zich naar de stageplaats te begeven, alsook van elke schade die wordt veroorzaakt aan gereedschappen en machines en van elk ongeval of iedere materiële of letselschade die tijdens de schade veroorzaakt wordt aan derden.
Art. 50.De stagiair verbindt zich ertoe : 1° zich te richten naar het arbeidsreglement dat van kracht is op de plaats waar hij stage loopt;2° te handelen in overeenstemming met de instructies die hem gegeven worden door het in artikel 49, 3° bedoelde personeelslid;3° af te zien van alles dat zijn eigen veiligheid of deze van derden kan schaden;4° de uitrusting, het materiaal, de werktuigen en de niet gebruikte grondstoffen die hem werden toevertrouwd, tijdens de stage te bewaren en in goede staat terug te geven;5° de vertrouwelijke aard van de gegevens waarvan hij tijdens zijn stage kennis neemt, in acht te nemen; 6° de dienst PHARE en de werkgever-stagemeester onmiddellijk in kennis stellen van iedere afwezigheid om welke reden ook (ongeval, ziekte, ...); 7° de dienst PHARE onmiddellijk in kennis te stellen van iedere betwisting die ontstaat naar aanleiding van of in de loop van de uitvoering van de stageovereenkomst, alsook van ieder element dat de stage kan beëindigen. De stagiair blijft beschikbaar op de arbeidsmarkt en kan tijdens de aanwezigheidsuren in de onderneming afwezig blijven om zich aan te melden naar aanleiding van een oproeping van een mogelijke werkgever en om te reageren op een oproeping van de RVA en van de diensten voor arbeidsbemiddeling.
Art. 51.De Franse Gemeenschapscommissie verzekert de stagiair : 1° tegen ongevallen die zich kunnen voordoen tijdens de stage of op de weg van of naar de stage, op een manier die gelijkwaardig is aan die van het personeel dat onderworpen is aan de arbeidsongevallenwetgeving;2° voor wettelijke aansprakelijkheid, zowel voor schade aan werktuigen en machines als voor ongevallen of materiële of lichamelijke schade waardoor derden tijdens de stage worden getroffen. Afdeling 3. - De omscholingsovereenkomst
Art. 52.§ 1. De in artikel 48, 2° van het decreet bedoelde aanpassingsovereenkomst heeft tot doel de persoon met een handicap de kans te bieden zich te vormen en de competenties te verwerven die het dichtst aanleunen bij degene die voor het gezochte beroepsprofiel geëist worden. § 2. De aanvraag tot omscholingsovereenkomst wordt gezamenlijk door de persoon met een handicap en door de opleidingsonderneming naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
De aanvraag omvat een beschrijving van de functie en van de door de stagiair uit te voeren taken. Zij wordt ondertekend door de opleidingsonderneming en door de stagiair. § 3. Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag op basis van de mate waarin de functie en de uit te voeren taken coherent zijn met de capaciteiten en de behoeften van de stagiair. § 4. De duur van de omscholingsovereenkomst wordt bepaald op maximaal één jaar. Voor zover het omscholingsprogramma of de handicap van de stagiair dit rechtvaardigt, kan de overeenkomst verlengd worden met periodes van maximaal één jaar, zonder een totale duur van drie jaar te overschrijven.
In dat geval wordt de aanvraag ingediend in overeenstemming met § 2. § 5. In afwijking van § 4 kan de binnen een onderneming met aangepast werk afgesloten omscholingsovereenkomst verlengd worden met periodes van maximaal één jaar, zonder echter een totale duur van vijf jaar te overschrijden. § 6. De overeenkomsten voor een periode lager dan of gelijk aan zes maanden omvatten een proefperiode van zeven dagen.
De proefperiode voor overeenkomsten van meer dan zes maanden kan niet langer zijn dan één maand en niet korter zijn dan zeven dagen.
De proefperiode kan niet verlengd worden wegens schorsing van de uitvoering van de overeenkomst.
Tijdens de proefperiode kunnen de opleidingsonderneming en de stagiair de overeenkomst eenzijdig beëindigen, zonder inachtneming van een voorafgaande kennisgeving of betaling van een vergoeding.
Art. 53.De omscholingsovereenkomst is van toepassing op publiekrechtelijke ondernemingen, waaronder ondernemingen met aangepast werk, en op publiekrechtelijke ondernemingen.
Art. 54.De omscholingsovereenkomst wordt uiterlijk op de eerste dag van de overeenkomst schriftelijk vastgesteld tussen de dienst PHARE, de opleidingsonderneming en de stagiair.
Het model van de overeenkomst wordt opgemaakt door de dienst PHARE en vermeldt ten minste de identiteit en de woonplaats van de partijen, de begin- en einddatum van de overeenkomst, het voorwerp van de overeenkomst, de beschrijving van de uitgeoefende functie, het omscholingsprogramma en de naam van de dienst en van de contactpersoon binnen de dienst PHARE. De overeenkomst wordt opgemaakt in drie originele exemplaren, waarvan elke partij één exemplaar ontvangt.
Art. 55.De opleidingsonderneming verbindt zich ertoe : 1° het omscholingsprogramma uit te voeren en de stagiair te begeleiden bij de verwerving en de ontwikkeling van de beroepscompetenties die vereist zijn voor de uitgeoefende functie;2° een van haar personeelsleden aan te wijzen die zal instaan voor de opvolging van de omscholing van de stagiair;3° te waken over de gezondheid en de veiligheid van de werknemer en bijzondere aandacht te besteden aan de moeilijkheden die hij, omwille van zijn handicap, zou kunnen ondervinden;4° de stagiair te verzekeren tegen ongevallen die zich kunnen voordoen tijdens de stage of op de weg van of naar de stage, op een manier die gelijkwaardig is aan die van het personeel dat onderworpen is aan de arbeidsongevallenwetgeving;5° de vergoeding te betalen vastgesteld in de artikelen 61 en 63;6° de wettelijke, reglementaire of conventionele tegemoetkomingen in de onkosten te betalen die de stagiair maakt om zich naar zijn stageplaats te begeven;7° de dienst PHARE onmiddellijk in kennis te stellen van iedere betwisting die ontstaat naar aanleiding van of in de loop van de uitvoering van de overeenkomst, alsook van ieder element dat deze kan beëindigen.8° aan de dienst PHARE alle bewijsstukken te verstrekken die deze vraagt;9° de vertegenwoordiger van de dienst PHARE toe te laten de nodige bezoeken te verrichten bij de opleidingsonderneming of op de werkplaats.
Art. 56.De stagiair verbindt zich ertoe : 1° zich te houden aan het van kracht zijnde arbeidsreglement en de vertrouwelijkheid in acht te nemen van de informatie waartoe hij tijdens de uitvoering van de omscholingsovereenkomst toegang zou hebben;2° te handelen overeenkomstig de richtlijnen die hem werden gegeven met het oog op de uitvoering van de overeenkomst;3° de veiligheids- en hygiënevoorschriften na te leven;4° het hem door de opleidingsonderneming toevertrouwde materiaal in goede staat terug te geven;5° de dienst PHARE onmiddellijk in kennis te stellen van iedere betwisting die ontstaat naar aanleiding van of in de loop van de uitvoering van de overeenkomst, alsook van ieder element dat deze overeenkomst kan beëindigen.
Art. 57.De dienst PHARE : 1° volgt de uitvoering van de overeenkomst;2° ziet toe op de goede uitvoering van het omscholingsprogramma;3° kan, op verzoek van een van de partijen, een verzoenende rol spelen indien er moeilijkheden zijn tussen de opleidingsonderneming en de stagiair.
Art. 58.§ 1. De omscholingsovereenkomst wordt opgeschort als een van beide partijen tijdelijk niet in staat is ze uit te voeren, met name in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, of in geval van moederschapsverlof.
De stagiair moet de opleidingsonderneming onmiddellijk in kennis stellen van de ziekte of het ongeval zoals bedoeld in § 1 en zijn ongeschiktheid om de overeenkomst uit te voeren aantonen door de overlegging van een geneeskundig getuigschrift. § 2. Bij een schorsing van de uitvoering van de overeenkomst in het kader van § 1 wordt de duur van de overeenkomst verlengd met een periode die gelijk is aan die van de schorsing. § 3. Iedere schorsing en hervatting van de uitvoering van de in § 1 bedoelde overeenkomst moet door de meest gerede partij onmiddellijk ter kennis gebracht worden van de dienst PHARE.
Art. 59.§ 1. Onverminderd de algemene wijzen voor de uitdoving van de verplichtingen en op voorwaarde dat de dienst PHARE op voorhand op de hoogte wordt gebracht, wordt aan de overeenkomst een einde gesteld vóór het verstrijken van de voorziene termijn : 1° door de wil van de partijen;2° bij eenzijdige beslissing van de stagiair of van de opleidingsonderneming, met een voorafgaande kennisgeving van zeven dagen;3° in geval van schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, wegens de arbeidsongeschiktheid van de stagiair, wegens ziekte of ongeval, die langer dan drie maanden aanhoudt, met uitzondering van het moederschapsverlof;4° wegens gewichtige reden.Een zware fout is een fout die de voortzetting van de uitvoering van de omscholingsovereenkomst definitief en onmiddellijk onmogelijk maakt; 5° bij overname van de onderneming of de stopzetting van haar activiteit. § 2. De overeenkomst eindigt eveneens vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn op beslissing van de dienst PHARE, wanneer deze vaststelt : 1° dat de stagiair niet getuigt van de nodige bekwaamheden om de normale gang van de omscholing tot een goed einde te brengen;2° of dat een van de partijen haar contractuele verplichtingen niet naleeft. In dat geval maakt de dienst PHARE zijn beslissing per aangetekende brief aan de partijen bekend.
Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat de stagiair niet getuigt van de nodige bekwaamheden om de normale gang van de omscholing tot een goed einde te brengen of zijn contractuele verplichtingen niet naleeft, dan eindigt de overeenkomst met onmiddellijke ingang, zonder voorafgaande kennisgeving of vergoeding.
Wanneer de dienst PHARE vaststelt dat de opleidingsonderneming haar contractuele verplichtingen niet naleeft, dan kan hij beslissen om de omscholingsovereenkomst vóór de overeengekomen termijn te beëindigen.
In dat geval dient de opleidingsonderneming aan de stagiair een verbrekingsvergoeding te betalen gelijk aan zeven dagen tewerkstelling.
Art. 60.De aan de stagiair door de opleidingsonderneming betaalde vergoeding bestaat uit twee delen : 1° het deel "aanvullende tegemoetkoming";2° het deel "uurvergoeding".
Art. 61.§ 1. De aanvullende tegemoetkoming wordt maandelijks door de opleidingsonderneming aan de stagiair betaald.
Het brutobedrag van de aanvullende tegemoetkoming wordt vastgesteld op 75 % van het minimummaandinkomen, zoals gewaarborgd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad.
De omzetting ervan in een bruto-uurloon wordt verkregen door het bedrag met drie te vermenigvuldigen, het te delen door dertien en het vervolgens te delen door het aantal wekelijkse arbeidsuren dat overeenstemt met een voltijdse betrekking binnen de onderneming. § 2. Het in § 1 bedoelde bedrag wordt, in voorkomend geval, verminderd met : 1° de wettelijke of reglementaire ouderdomspensioenen en de hieraan verbonden voordelen;2° de uitkeringen, toelagen en lijfrentes die toegekend worden aan slachtoffers van arbeidsongevallen of beroepsziekten, krachtens de wetgeving inzake de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen of krachtens de wetgeving inzake de schadeloosstelling voor beroepsziekten en de preventie ervan;3° de uitkeringen toegekend aan de gehandicapte, die het slachtoffer is van een ongeval, krachtens artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens iedere andere overeenkomstige buitenlandse wetgeving;4° de krachtens de wetgeving betreffende de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering toegekende uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid of invaliditeit;5° de werkloosheidsuitkeringen die worden toegekend krachtens de reglementering op de tewerkstelling en de werkloosheid;6° de vervangingsinkomens die zijn toegekend krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de toelagen aan gehandicapten of de gewone of bijzondere toelagen die toegekend zijn krachtens de wet van 27 juni 1969 inzake de toekenning van toelagen aan gehandicapten. § 3. Indien de bijdragen bedoeld in § 2 uitbetaald worden in de vorm van kapitaal of van terugkoopwaarde worden de bepalingen van artikel 8bis van het Koninklijk Besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming toegepast.
Art. 62.De aanvullende tegemoetkoming wordt door de dienst PHARE terugbetaald aan de opleidingsonderneming na overlegging, door deze laatste, van een prestatiestaat voorgesteld in overeenstemming met het door de dienst PHARE opgemaakte model.
De in lid 1 bedoelde prestatiestaat is vergezeld van een kopie van de loonfiches en van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid meegedeelde driemaandelijkse aangifte.
De in lid 1 bedoelde terugbetaling wordt uitgevoerd onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 22, lid 2 en artikel 45.
Art. 63.§ 1. De uurvergoeding wordt door de opleidingsonderneming aan de stagiair betaald aan het einde van de maand waarop de prestaties betrekking hebben.
Het minimumbedrag van de uurvergoeding is vastgesteld op 1 euro en is slechts verschuldigd voor daadwerkelijk gepresteerde of daarmee gelijkgestelde uren. § 2. De uurvergoeding wordt verhoogd met 50% vanaf het tweede jaar van uitvoering van de omscholingsovereenkomst. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 geldt dat, wanneer de overeenkomst uitgevoerd wordt binnen een onderneming met aangepast werk, het bedrag van de uurvergoeding vastgesteld wordt in overeenstemming met de regelgeving betreffende de erkenning, de tegemoetkoming en de subsidiëring van erkende ondernemingen met aangepast werk. § 4. De dienst PHARE betaalt de uurvergoeding niet terug aan de opleidingsonderneming. Afdeling 4. - De mentoraatspremie
Art. 64.De mentoraatspremie, bedoeld in artikel 48, 3° van het decreet, is een aan de werkgever toegekende tegemoetkoming wanneer deze voor de persoon met een handicap een personeelslid als mentor aanwijst, hetzij aan het begin van de arbeidsovereenkomst, hetzij wanneer de persoon met een handicap het werk hervat na een periode van onderbreking als gevolg van een ongeval dat of een ziekte die geleid heeft tot het optreden of de verergering van een beperking.
Deze afdeling is niet van toepassing op ondernemingen met aangepast werk, wat betreft werknemers met een handicap waarvoor de onderneming reeds een tegemoetkoming krijgt in het kader van de regelgeving van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning, de tegemoetkoming en de subsidiëring van erkende ondernemingen met aangepast werk.
Art. 65.§ 1. Voor de toepassing van de bepalingen van deze afdeling moet onder "mentor" de persoon verstaan worden die de werknemer met een handicap ondersteunt en begeleidt. § 2. De mentor is een personeelslid van de werkgever.
Hij wordt door de werkgever aangewezen in overleg met de werknemer met een handicap en met het akkoord van de dienst PHARE. § 3. De mentor heeft als opdrachten : 1° de werknemer met een handicap te informeren, begeleiden en ondersteunen;2° zijn inclusie in het werkteam en binnen de onderneming te vergemakkelijken;3° de werknemer met een handicap te ondersteunen in zijn relatie met de werkgever;4° aan het einde van ieder trimester, een rapport van zijn activiteiten op te stellen, voorgesteld in overeenstemming met het door de dienst PHARE opgemaakte formulier;5° met het akkoord van de werknemer met een handicap, adviezen te formuleren over alles wat betrekking heeft op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, met name over de kwaliteit van het onthaal, de inrichting van de werkplek en de toegankelijkheid van de lokalen. § 4. De werkgever verbindt zich ertoe dat de mentor de in § 3 bedoelde opdrachten correct kan uitvoeren en voor de continuïteit van deze opdrachten kan zorgen. § 5. Indien de krachtens § 2 aangewezen persoon zijn opdracht als mentor zou stopzetten, dan moet de werkgever binnen een maand hiervan de dienst PHARE in kennis stellen en aan de dienst PHARE de naam van zijn vervanger meedelen op gevaar af de tegemoetkoming niet meer toegekend te krijgen.
Art. 66.De mentoraatspremie wordt toegekend voor een maximale duur van zes maanden.
Zij kan vernieuwd worden zonder dat haar totale duur echter langer kan zijn dan één jaar.
Art. 67.§ 1. De aanvraag voor een mentoraatspremie wordt bij de dienst PHARE ingediend binnen een maand na de dag van de indiensttreding van de werknemer of de dag van zijn werkhervatting na de in artikel 64, lid 1, bedoelde periode van onderbreking.
De aanvraag voor een mentoraatspremie wordt gezamenlijk door de persoon met een handicap en door de werkgever naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
De aanvraag vermeldt de datum waarop de mentor met zijn opdracht begint.
Ze wordt ondertekend door de werkgever, de mentor en de werknemer met een handicap. § 2. De opdracht van de mentor moet uiterlijk begonnen zijn binnen een maand volgend op de kennisgeving van de beslissing om de mentoraatspremie toe te kennen. § 3. Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag in functie van de mate waarin de opdrachten van de mentor coherent zijn met de behoeften van de werknemer met een handicap.
Art. 68.Het maandelijks bedrag van de mentoraatspremie is 250 euro.
Dit bedrag geldt voor een voltijdse betrekking. Wanneer de werknemer deeltijds tewerkgesteld is, dan wordt het bedrag van de premie aangepast in verhouding tot de tewerkstellingsduur.
De mentoraatspremie wordt aan de werkgever betaald na overlegging van het in artikel 65, § 3 bedoelde activiteitenverslag.
De betaling van de mentoraatspremie vindt plaatst onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 22, lid 2 en artikel 45. Afdeling 5. - De sensibiliseringspremie
Art. 69.§ 1. Het multidisciplinair team kan beslissen om een financiële tegemoetkoming toe te kennen aan de werkgever die een werknemer met een handicap tewerkstelt en die een aantal van zijn werknemers toestaat om een sensibiliserings- en/of opleidingsprogramma te volgen met betrekking tot de specifieke kenmerken van de handicap van de betrokken werknemer, om de inclusie van deze laatste te bevorderen.
Deze premie kan ook toegekend worden aan de zelfstandige werkgever met een handicap die zijn activiteit in hoofdberoep uitoefent en werknemers tewerkstelt met als doel hen voor zijn handicap te sensibiliseren. § 2. Dit programma is bedoeld voor personen die meer dan tien uur per week tijdens een periode van ten minste zes maanden in contact moeten komen met de werknemer met een handicap in diens professionele omgeving. § 3. Deze afdeling is niet van toepassing op ondernemingen met aangepast werk, voor werknemers met een handicap waarvoor de onderneming reeds een tegemoetkoming krijgt in het kader van de regelgeving betreffende de erkenning, de tegemoetkoming en de subsidiëring van erkende ondernemingen met aangepast werk. § 4. Het in § 1 bedoelde programma wordt georganiseerd en verstrekt door een opleidingsdienst inzake specifieke kenmerken van handicaps, bedoeld in artikel 31 van het decreet, of door een organisatie buiten het personeel van de werkgever, die erkend is door een Belgische overheid. § 5. De sensibiliseringspremie heeft uitsluitend betrekking op de in § 1 bedoelde prestatie en kan geen betrekking hebben op het materiaal, de uitrusting of de inrichting van de werkplek of van de werkomgeving. § 6. Meerdere werknemers met een handicap van de werkgever kunnen een zelfde sensibiliserings- en/of opleidingsprogramma volgen.
Art. 70.§ 1. De aanvraag voor een sensibiliseringspremie wordt door de werkgever of door de zelfstandige met een handicap naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
De aanvraag bevat de volgende vermeldingen : 1° de beschrijving van het sensibiliserings- en/of opleidingsprogramma;2° de rechtvaardiging van de coherentie van dit programma in functie van het profiel en de behoeften van de werknemer met een handicap;3° het aantal uren vastgestelde prestaties;4° het aantal werknemers dat gesensibiliseerd en/of opgeleid zal worden. § 2. Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag in functie van de coherentie tussen de in § 1 genoemde elementen en de behoeften van de werknemer met een handicap, en bepaalt het bedrag van de premie die toegekend zal worden.
De sensibiliseringspremie kan in geen geval hoger zijn dan het bedrag van 1000 euro. § 3. De werkgever dient een evaluatieverslag op te maken in overeenstemming met het door de dienst PHARE opgemaakte formulier. § 4. De premie wordt betaald volgens de voorwaarden en modaliteiten bedoeld in artikel 22, lid 2 na overlegging van de bewijsstukken van de uitgave en van het evaluatieverslag. Afdeling 6. - De inschakelingspremie
Onderafdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 71.§ 1. De werkgever die een werknemer met een handicap tewerkstelt, kan een inschakelingspremie aanvragen zoals bedoeld in artikel 48, 5° van het decreet.
De inschakelingspremie bestaat in een financiële tegemoetkoming die gelijk is aan een bepaald percentage van het brutomaandloon van de werknemer, begrensd in overeenstemming met § 2, en verhoogd met de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid. § 2. Het in § 1 bedoeld basisbrutoloon mag echter niet meer bedragen dan driemaal het gemiddeld minimummaandinkomen, zoals gewaarborgd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad. § 3. Wanneer de werkgever een uitzendbureau is, dan betaalt hij aan de inlenende onderneming ten minste de helft van het bedrag van de inschakelingspremie terug.
Art. 72.Komen niet in aanmerking voor de inschakelingspremie : 1° de werkgevers van de overheidssector die niet het quotum werknemers met een handicap bereiken zoals vastgesteld door een federale, gemeenschaps- of gewestelijke regelgeving;2° de ondernemingen met aangepast werk, wat betreft werknemers met een handicap waarvoor de onderneming reeds een tegemoetkoming krijgt in het kader van de regelgeving betreffende de erkenning, de tegemoetkoming en de subsidiëring van erkende ondernemingen met aangepast werk;3° de werkgevers die reeds kunnen profiteren van een tegemoetkoming krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst nr.26 van 15 oktober 1975, afgesloten binnen de Nationale Arbeidsraad, betreffende de bezoldigingsgraad voor gehandicapten die een gewone arbeidsfunctie uitoefenen, of krachtens iedere andere reglementaire bepaling ter compensatie van het tijdelijke of blijvende rendementsverlies van een werknemer.
Art. 73.De aanvraag voor een inschakelingspremie of voor een vernieuwing van de inschakelingspremie wordt gezamenlijk door de persoon met een handicap en door de werkgever naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
Ze wordt ondertekend door de werkgever en door de werknemer met een handicap.
Art. 74.De inschakelingspremie wordt aan de werkgever betaald na overlegging : 1° van een prestatiestaat waarvan het model is opgesteld door de dienst PHARE;2° van een kopie van de loonfiches;3° van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid meegedeelde driemaandelijkse aangifte. Wanneer de werkgever een uitzendbureau is, dan deelt hij binnen een maand na ontvangst van de premie het bewijs van de in artikel 71, § 4 bedoelde premie mee.
De betaling vindt plaatst onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 22, lid 2 en artikel 45.
Onderafdeling 2 De overeenkomsten met een looptijd van meer dan drie maanden
Art. 75.De inschakelingspremie ten gunste van een werknemer met een handicap die is aangesteld als statutair of in het kader van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van meer dan drie maanden wordt toegekend voor een maximale duur van één jaar.
Ze kan echter vernieuwd worden met achtereenvolgende periodes van één jaar voor zover het aanhouden van het rendementsverlies van de werknemer wordt vastgesteld.
Art. 76.§ 1. Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag en stelt het in artikel 71, § 1, lid 2, bedoelde percentage vast.
Deze beslissing is gebaseerd op de raming van het rendementsverlies van de werknemer met een handicap in de functie die hij uitoefent, rendementsverlies dat rechtstreeks voortvloeit uit zijn handicap.
De raming geschiedt met behulp van het evaluatieformulier waarvan het model wordt opgemaakt door de dienst PHARE. § 2. Het toegekende bedrag voor de inschakelingspremie kan in geen geval meer bedragen dan 50% van het brutomaandloon van de werknemer verhoogd met de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid.
Onderafdeling 3. - De overeenkomsten met een looptijd van minder dan of gelijk aan drie maanden
Art. 77.Het in artikel 71, § 1, lid 2, bedoelde percentage bedraagt 30 % wanneer de werknemer met een handicap aangesteld wordt in het kader van een arbeidsovereenkomst met een looptijd van minder dan of gelijk aan drie maanden.
Art. 78.De inschakelingspremie wordt toegekend voor de hele looptijd van de arbeidsovereenkomst.
De inschakelingspremie kan vernieuwd worden zonder dat ze echter, voor eenzelfde werknemer met een handicap bij eenzelfde werkgever, toegekend kan worden voor een duur van meer dan zes maanden per periode van twaalf maanden vanaf de inwerkingtreding van de eerste overeenkomst.
In afwijking van lid 1 geldt dat, wanneer de werkgever een uitzendbureau is en de overeenkomsten elkaar opvolgen voor eenzelfde functie bij eenzelfde inlenende onderneming tijdens een periode van niet meer dan drie maanden, het multidisciplinair team kan beslissen dat de inschakelingspremie toegekend wordt zonder voor elke nieuwe uitzendovereenkomst een vernieuwingsaanvraag ingediend moet worden.
Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag voor een inschakelingspremie en voor een vernieuwing van de inschakelingspremie. Afdeling 7. - De vestigingspremie
Art. 79.Onder vestigingspremie moet de inschakelingspremie voor zelfstandigen verstaan worden.
De persoon met een handicap die een activiteit uitoefent als zelfstandige in hoofdberoep kan een vestigingspremie aanvragen zoals bedoeld in artikel 48, 6° van het decreet.
De vestigingspremie is een financiële tegemoetkoming waarvan het bedrag wordt vastgesteld ten belope van een percentage van het minimummaandinkomen, zoals gewaarborgd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad. Dit percentage stemt overeen met een raming van het rechtstreeks uit de handicap voortvloeiend rendementsverlies in de uitoefening van de zelfstandige activiteit.
De vestigingspremie mag echter niet meer bedragen dan 50% van het gewaarborgd gemiddeld minimummaandloon.
Art. 80.Komen niet in aanmerking voor een vestigingspremie : 1° werknemer met een handicap die niet voldoet aan alle wettelijke en reglementaire voorwaarden met betrekking tot de uitoefening van de bedoelde beroepsactiviteit;2° de werkloze die vrijgesteld is van de voorbereidende activiteiten op de uitoefening van een zelfstandige activiteit;3° de zelfstandige met een handicap die na drie jaar van activiteiten niet meer kan bewijzen dat zijn onderneming beantwoordt aan de criteria van economische en financiële levensvatbaar.
Art. 81.De vestigingspremie wordt toegekend voor een periode van ten hoogste twaalf maanden.
Ze kan echter vernieuwd worden met achtereenvolgende periodes van één jaar voor zover het aanhouden van het rendementsverlies van de werknemer wordt vastgesteld.
De aanvraag voor een vestigingspremie of voor een vernieuwing van de vestigingspremie wordt door de werkgever naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
Het multidisciplinair team beslist over het in artikel 79, lid 3, bedoelde percentage, op basis van een raming van het rendementsverlies van de werknemer met een handicap dat rechtstreeks voortvloeit uit zijn handicap, raming die plaatsvindt met behulp van het evaluatieformulier waarvan het model wordt opgemaakt door de dienst PHARE.
Art. 82.§ 1. De werknemer met een handicap dient alle zes maanden een attest van onderwerping aan de sociale zekerheid voor zelfstandigen te verstrekken dat uitgaat van zijn sociale verzekeringskas.
Op straffe van verval moet dit document ingediend worden binnen een termijn van zes maanden vanaf het verstrijken van het kwartaal waarop het betrekking heeft. § 2. De vestigingspremie wordt betaald onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 22, lid 2. Afdeling 8
De aanpassing van de werkplek en van de werkomgeving
Art. 83.Deze afdeling is van toepassing op : 1° werknemers met een handicap en hun werkgever uit de privésector en de openbare sector, met inbegrip van de werknemers en werkgevers van de ondernemingen met aangepast werk;2° gehandicapte zelfstandigen in hoofdberoep;3° stagiairs en hun opleidingsonderneming in het kader van de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst;4° stagiairs en hun opleidingsinstelling in het kader van een beroepsopleiding.
Art. 84.Onder "werkplek" wordt verstaan de plaats waarbinnen de persoon met een handicap over de materiële middelen beschikt die hem toelaten zijn werk, zijn stage of zijn opleiding uit te voeren.
Alleen de hoofdwerkplek kan aanleiding geven tot de in deze afdeling vastgestelde tegemoetkomingen.
Het door de werkgever aan de werknemer met een handicap ter beschikking gestelde voertuig wordt slechts beschouwd als deel uitmakend van de werkplek indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° het voertuig vormt het belangrijkste werkinstrument van de professionele tewerkstelling;2° de werknemer met een handicap beschikt niet reeds over een ander aangepast voertuig, behalve indien aangetoond kan worden dat hij het door de werkgever ter beschikking gestelde voertuig nodig heeft voor de uitvoering van zijn werk.
Art. 85.De aanvraag voor een aanpassing van de werkplek en van de werkomgeving wordt gezamenlijk door de persoon met een handicap en de werkgever, de opleidingsonderneming, de onderneming met aangepast werk of de instelling voor beroepsopleiding naar de dienst PHARE gestuurd in overeenstemming met de modaliteiten bedoeld in artikel 5, § 1, leden 2 en 3 en § 2.
Art. 86.Het multidisciplinair team beslist over de aanvraag op basis van de behoeften van de persoon met een handicap en van het redelijke karakter van de gevraagde aanpassingen.
De redelijkheid van de aanpassingen wordt beoordeeld op basis van hun kostprijs, hun doeltreffendheid, de afwezigheid van minder dure alternatieven en de investering in de tijd.
De tegemoetkoming wordt betaald onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld in artikel 22, lid 2 en artikel 45.
Art. 87.Wanneer er, naast zwaar materiaal, licht vervoerbaar materiaal op de markt bestaat, dat dezelfde finaliteit en gelijkaardige voordelen biedt, dan wordt de voorkeur gegeven aan de toekenning van een tegemoetkoming voor licht vervoerbaar materiaal.
Indien er krachtens hoofdstuk III aan de persoon met een handicap reeds licht of zwaar vervoerbaar materiaal werd toegekend, dan kan in het kader van deze afdeling een nieuwe tegemoetkoming toegekend worden, op voorwaarde dat aangetoond wordt dat, indien de persoon met een handicap niet in twee exemplaren over dit hulpmiddel kan beschikken, hij een grote belemmering ondervindt waardoor hij zijn functie niet kan uitoefenen of zijn stage of beroepsopleiding niet kan volgen.
Art. 88.§ 1. De tegemoetkoming voor licht vervoerbaar materiaal of voor zwaar vervoerbaar materiaal wordt toegekend aan de persoon met een handicap volgende de modaliteiten en onder de voorwaarden vermeld in de artikelen 31 tot 33, 38 tot 40 en in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst. § 2. Wanneer dit materiaal niet vermeld wordt in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst, dan is artikel 3, § 2 van toepassing. § 3. Aan het einde van de tewerkstelling, de stage of de beroepsopleiding dient de persoon met een handicap het licht vervoerbaar materiaal en het zwaar vervoerbaar materiaal terug te geven, behalve als hij, binnen een termijn van zes maanden vanaf het einde van de tewerkstelling, de stage of de beroepsopleiding aantoont dat hij dit materiaal nodig heeft in het kader van een nieuwe tewerkstelling, een nieuwe stage of een nieuwe beroepsopleiding.
Het materiaal moet teruggegeven worden aan een technische ondersteuningsdienst of aan een instelling die door de Franse Gemeenschapscommissie erkend is in het kader van hulp aan personen met een handicap. § 4. Het licht of zwaar vervoerbaar materiaal kan verlengd worden onder de voorwaarden en binnen de termijnen vastgesteld in artikel 40 en in de in artikel 3, § 1 bedoelde lijst.
Art. 89.§ 1. Wanneer geen voorrang gegeven kan worden aan de toekenning van licht of zwaar vervoerbaar materiaal, dan kan aan de werkgever, aan de opleidingsonderneming, aan de instelling voor beroepsopleiding of aan de gehandicapte zelfstandige in hoofdberoep een financiële tegemoetkoming voor de aankoop van niet-vervoerbaar materiaal worden toegekend, volgens de modaliteiten en onder de voorwaarden vastgesteld in de artikelen 31, 37, 38, 40 en 42 en in het in artikel 3, § 1 bedoelde besluit. § 2. Een tegemoetkoming voor de aanpassing van onroerende goederen is uitgesloten voor de werkgevers van de overheidssector en kan slechts, voor de andere werkgevers, worden toegekend op voorwaarde dat de afwezigheid van aanpassing een hindernis vormt voor de uitoefening van de functie of het volgen van de stage of van de opleiding van de werknemer met een handicap. § 3. De tegemoetkoming heeft maximaal betrekking op de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De tegemoetkoming dekt slechts het deel van de kosten die een meerkost vormen in vergelijking met de kosten die gemaakt worden ten gunste van een valide persoon en wordt slechts toegekend indien de uitgave niet gedragen wordt door een andere overheidsinstantie.
De facturen met betrekking tot de aanpassing van de werkplek en van de werkomgeving mogen niet dateren van meer dan twaalf maanden vóór de ontvangstdatum van de aanvraag. Afdeling 9. - Onverenigbaarheden
Art. 90.Zijn onverenigbaar : 1° de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage en : a.de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst; b. de in afdeling 4 bedoelde mentoraatspremie;c. de in afdeling 5 bedoelde sensibiliseringspremie;d. de in afdeling 6 bedoelde inschakelingspremie;e. de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie;f. de in afdeling 8 bedoelde aanpassing van de werkplek en van de werkomgeving;2° de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst en : a.de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage; b. de in afdeling 4 bedoelde mentoraatspremie;c. de in afdeling 6 bedoelde inschakelingspremie;d. de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie;3° de in afdeling 4 bedoelde mentoraatspremie en : a.de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage; b. de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst;c. de in de artikelen 52 tot 55 van het decreet bedoelde tewerkstelling in een onderneming met aangepast werk;d. de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie;4° de in afdeling 5 bedoelde sensibiliseringspremie en : a.de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage; b. de in de artikelen 52 tot 55 van het decreet bedoelde tewerkstelling in een onderneming met aangepast werk;5° de in de artikelen 52 tot 55 van het decreet bedoelde tewerkstelling in een onderneming met aangepast werk en;a. de in afdeling 4 bedoelde mentoraatspremie;b. de in afdeling 5 bedoelde sensibiliseringspremie;c. de in afdeling 6 bedoelde inschakelingspremie;d. de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie;6° de in afdeling 6 bedoelde inschakelingspremie en : a.de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage; b. de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst;c. de in de artikelen 52 tot 55 van het decreet bedoelde tewerkstelling in een onderneming met aangepast werk;d. de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie;7° de in afdeling 7 bedoelde vestigingspremie en : a.de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage; b. de in afdeling 3 bedoelde omscholingsovereenkomst;c. de in afdeling 4 bedoelde mentoraatspremie;d. de in de artikelen 52 tot 55 van het decreet bedoelde tewerkstelling in een onderneming met aangepast werk;e. de in afdeling 6 bedoelde inschakelingspremie;8° de in afdeling 8 bedoelde aanpassing van de werkpost en van de werkomgeving en de in afdeling 2 bedoelde ontdekkingsstage. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 91.Worden opgeheven : 1° het besluit 99/262/A van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 25 februari 2000 betreffende de individuele bepalingen van de Franstalige Brusselse Dienst voor Mindervaliden voor de sociale integratie van gehandicapte personen en hun inschakeling in het arbeidsproces, met uitzondering van : 1.artikels 71 en 72; 2. artikel 73, gewijzigd bij de besluiten van het College van 28 november 2002 en 29 april 2004;3. artikel 74, gewijzigd bij het besluit van het College van 28 november 2002;4. artikel 75, gewijzigd bij de besluiten van het College van 28 november 2002 en 29 april 2004;5. artikel 78, gewijzigd bij de besluiten van het College van 28 november 2002, 29 april 2004 en 21 september 2006;6. artikel 79, gewijzigd bij het besluit van het College van 28 november 2002;7. artikel 80, gewijzigd bij de besluiten van het College van 28 november 2002 en 29 april 2014;2° het besluit 2004/80 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 27 mei 2004 tot bevordering van de beroepsintegratie van de gehandicapten;3° het besluit 2009/76 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 30 april 2009 tot instelling van een aanwervingspremie met het oog op het bevorderen van de inschakeling van personen met een handicap in het arbeidsproces;4° hoofdstuk IV van het besluit 99/262/D van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 8 juni 2000 betreffende de erkenning van de centra voor gespecialiseerde beroepsoriëntatie en van de diensten voor pedagogische begeleiding en de erkenning en subsidiëring van de centra voor revalidatie alsook de krachtens dit hoofdstuk aangenomen individuele erkenningsbesluiten. Afdeling 2. - Slotbepalingen
Art. 92.§ 1. Treden in werking op 1 juli 2015 : 1° het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 januari 2014 betreffende de insluiting van personen met een handicap met uitzondering van artikel 17 van hoofdstuk III, afdelingen 3 tot 7 van hoofdstuk IV, afdelingen 2 tot 5 van hoofdstuk V, hoofdstukken VI tot VIII en hoofdstuk XIII;2° dit besluit. § 2. De revalidatiecentra door het College erkend in het kader van het decreet van 4 maart 1999 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de sociale en professionals integratie van personen met een handicap worden op 1 januari 2015 niet meer erkend en gesubsidieerd.
Art. 93.Het Lid van het College is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 mei 2015.
Voor het College : Mevr. F. LAANAN, De Minister-President van het College belast met de Begroting Mevr. C. FREMAULT, Het Lid van het College belast met het Gehandicaptenbeleid .