Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering
gepubliceerd op 15 juli 2022

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2022020957
pub.
15/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JUNI 2022. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot invoering van een tijdelijke en uitzonderlijke vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor bepaalde handelingen en werken die noodzakelijk zijn geworden door een massale toestroom van vluchtelingen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in het bijzonder zijn artikelen 6, § 1, I, 1°, en 20;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, in het bijzonder artikel 8;

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, in het bijzonder op artikel 98, § 2;

Overwegende het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect sluiten tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van Brussel Mobiliteit, van Leefmilieu Brussel, van de overlegcommissie, evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect, gewijzigd door een regeringsbesluit van 17 maart 2022;

Gelet op de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van vluchtelingen en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, in het bijzonder artikel 13, § 1;

Gelet op het uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan;

Overwegende dat, omdat het huidige besluit geen aanzienlijke impact heeft op de ontwikkeling van het Gewest in de betekenis van artikel 7 van het BWRO, het ontwerpbesluit niet voor advies werd overgelegd aan de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie;

Gelet op het advies 71.529/4 van de Raad van State, gegeven op 20 mei 2022, bij toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de hoogdringendheid van de adviesvraag als volgt werd gemotiveerd : "... ? er is een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne die onder de tijdelijke bescherming van richtlijn 2001/55/EG vallen; ? momenteel melden zich dagelijks 2000 personen aan in België om dat statuut te verkrijgen; ? er wordt geschat dat er in totaal 78.000 Oekraïners in België zullen worden opgevangen, waarvan 60% nood zullen hebben aan opvang georganiseerd door de overheid; ? voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt verwacht dat er opvang wordt voorzien voor 10.000 à 12.000 personen; ? het aantal bestaande opvangplaatsen ligt een pak lager dan dat cijfer; ? de huidige vergunningsvrijstelling voor personen die om internationale bescherming verzoeken, is beperkt tot panden die onder een vloeroppervlakte van 1.000m2 vallen; ? de rechtszekerheid en de activatie van richtlijn 2001/55/EG vereist dat er zo snel mogelijk iets moet worden gedaan aan de belemmering die de verplichting tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning met zich meebrengt in de zoektocht naar bestaande panden of andere opties van tijdelijk gebruik die in aanmerking kunnen komen als geschikte opvangstructuren voor vluchtelingen." Overwegende de onverwachte massale toestroom van vluchtelingen uit Oekraïne, na de Russische inval in dat land op 24 februari 2022;

Dat tot op heden verscheidene miljoenen mensen Oekraïne zijn ontvlucht om hun toevlucht te zoeken in de Europese Unie; dat verscheidene tienduizenden van deze mensen in België zijn aangekomen, met name in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar zich de administratieve registratiestructuren bevinden die zijn opgezet ter uitvoering van Richtlijn 2011/55 en van bovengenoemd uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022;

Dat tijdens de maand maart ongeveer 1500 personen zich dagelijks in België registreerden, dat in april en mei dit cijfer hoog bleef, hoewel lager in aantal met ongeveer 300 registraties per dag in België, dat op basis daarvan het Federaal Coördinatiecomité schat dat er tegen de herfst in totaal 78.000 personen opgevangen zullen moeten worden, waarvan 60% door de overheid georganiseerde opvang nodig zal hebben;

Dat, voor het Brussels Gewest, de verwachtingen van registratie op 12.000 staat en de nood aan door de overheid georganiseerde opvangplaatsen varieert tussen 7.200 en 8.600, terwijl het aantal beschikbare opvangplaatsen veel lager ligt;

Overwegende dat er dus dringend oplossingen moeten worden gevonden om alle personen waarvoor het de plicht van de bevoegde overheden is om ze op te vangen, correct te kunnen onderbrengen;

Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect sluiten tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van Brussel Mobiliteit, van Leefmilieu Brussel, van de overlegcommissie, evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect (hieronder "vrijstellingsbesluit") voorziet in een vrijstelling van een bouwvergunning voor " de tijdelijke aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen bestemmings- of gebruikswijziging van het hele gebouw of van een deel ervan, met of zonder werken, om gratis dag- en/of nachtopvang voor personen die om internationale bescherming verzoeken", onder de voorwaarden die het vaststelt;

Dat artikel 2/4 van dit besluit evenwel preciseert dat de daarin voorziene vrijstellingen niet van toepassing zijn op de handelingen en werken opgenomen in de bijlagen A en B van het BWRO, evenmin als, wat tijdelijke handelingen en werken betreft, op die opgenomen in de bijlagen I en II van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;

Overwegende dat opvangcentra voor personen die om internantionale bescherming verzoeken, voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten zijn en bijgevolg overeenkomstig punt 24 van bijlage B van het BWRO een effectenverslag vereisen indien zij een vloeroppervlakte van meer dan 1 000 m2 overschrijden;

Overwegende dat het aantal kandidaat-vluchtelingen zo groot is, dat er een dringende behoefte is aan een dienovereenkomstig aantal grote opvangstructuren, die met toepassing van punt 24 van bijlage B van het BRWO, een stedenbouwkundige vergunning met milieueffectenbeoordeling vereisen;

Dat de beslissingstermijn van de gemachtigde ambtenaar volgens artikel 178, § 2, 2° BWRO voor dergelijke vergunningsaanvragen 160 dagen bedraagt vanaf de verzending van het ontvangstbewijs;

Overwegende dat de richtlijn 2001/55 in artikel 13, § 1 bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden;

Overwegende dat het de eerste keer is sinds de goedkeuring ervan in 2001 dat deze richtlijn geactiveerd wordt;

Dat hieruit afgeleid kan worden dat we geconfronteerd worden met een uitzonderlijke situatie waarvoor uitzonderlijke antwoorden en maatregelen noodzakelijk zijn;

Overwegende dat, hoewel het kader van het vrijstellingsbesluit relevant is in normale tijden - het aantal vluchtelingenaanvragers maakt het mogelijk hen op te vangen in kleine structuren die in aanmerking komen voor de vrijstelling van vergunning, of over de nodige tijd te beschikken om de vereiste vergunning voor een grotere structuur te verkrijgen -, dit niet het geval is in de zeer uitzonderlijke situatie waarop de gehele Europese Unie thans moet reageren;

Dat een behandelingstermijn van 160 dagen voor een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag voor grote opvangstructuren, immers onverenigbaar is met de verplichting die artikel 13 van richtlijn 2001/55/EG oplegt aan de lidstaten;

Dat door het volgen van de in het BWRO voorziene procedures voor de stedenbouwkundige vergunningsaanvragen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet in staat zou zijn oplossingen te vinden om alle personen waarvoor het de plicht van de bevoegde overheden is om ze op te vangen, correct te kunnen onderbrengen;

Overwegende dat, om aan het dringende en uitzonderlijke karakter van de situatie tegemoet te komen, het bijgevolg noodzakelijk is om de in artikel 2/4 van het vrijstellingsbesluit voorziene beperking van de vergunningsvrijstelling op te heffen;

Overwegende dat, in zijn advies, de afdeling Wetgeving van de Raad van State schrijft dat "de vraag zich stelt of, rekening houdend met artikel 175/15 van het BWRO, de Regering via de machtiging in artikel 98, § 2 van het BWRO handelingen en werken die de wetgever niet alleen uitdrukkelijk aan een stedenbouwkundige vergunning maar ook aan voorafgaande een milieueffectenbeoordeling heeft willen onderwerpen, kan vrijstellen van vergunning, in het kader van situaties waarvoor de vergunningsvereiste terecht als niet relevant kan worden ingeschat".

Ze stelt daarbij dat "aangezien de Brusselse wetgever zelf via bijlage B van het BWRO heeft bepaald voor welke projecten een effectenrapport vereist is, het logisch lijkt om te besluiten dat dergelijke handelingen en werken buiten het toepassingsveld van artikel 98, § 2 van het BWRO vallen, om de reden dat het erop lijkt dat handelingen en werken waarvoor de wetgever inschat dat ze de opstelling van een effectenrapport vereisen in de zin van artikel 98, § 2 van het BWRO niet kunnen worden gekwalificeerd als situaties waarvoor de vergunningsvereiste niet relevant zou zijn"; ze besluit dat er daarover "een onzekerheid blijft" en suggereert, voor de opheffing daarvan en om de rechtszekerheid te waarborgen, om artikel 98, § 2 van het BWRO te wijzigen "om er de reikwijdte van de daarin voorkomende machtiging te verduidelijken voor wat betreft de mogelijkheid om de regeling toe te passen van de vergunningsvrijstelling voor handelingen en werken die bij ordonnantie worden onderworpen aan de verplichting om een effectenrapport op te stellen";

Overwegende dat de Regering op dat punt de analyse van de afdeling Wetgeving niet deelt;

Dat de door artikel 98, § 2 van het BWRO aan de Regering gegeven machtiging om de handelingen en werken die in principe door artikel 98, § 1 aan deze vereiste worden onderworpen van de stedenbouwkundige vergunning vrij te stellen door twee criteria wordt beperkt: de Regering moet ofwel de "geringe omvang" van deze handelingen en werken, ofwel "het ontbreken van relevantie" van de stedenbouwkundige vergunning voor de betreffende handelingen en werken kunnen rechtvaardigen;

Dat niet valt te ontkennen dat de handelingen en werken die het BWRO aan een milieueffectenbeoordeling onderwerpt niet van "geringe omvang" zijn;

Dat daarentegen, om de redenen en rekening houdende met de bijzondere omstandigheden die hiervoor werden aangehaald, het noch onredelijk noch disproportioneel is om te besluiten tot "ontbrekende relevantie" van een stedenbouwkundige vergunning voor de door dit besluit bedoelde handelingen en werken, zelfs als ze groter zijn dan de vloeroppervlaktedrempel die hen onder rubriek 24 van bijlage B van het BWRO doet vallen;

Dat het voorkomt te preciseren dat de door dit besluit bedoelde handelingen en werken niet definitief van een vergunning worden vrijgesteld, maar alleen tijdelijk;

Dat het tijdelijk karakter van de vrijstelling aansluit op de maximale duur van de tijdelijke bescherming, zoals voorzien door artikel 4 van richtlijn 2001/55/EG, meer bepaald twee jaar;

Dat, indien die handelingen en werken bedoeld zijn om na de tijdelijke vrijstellingsperiode van drie jaar, zoals voorzien door dit besluit, te worden gehandhaafd, daarvoor voorafgaand een stedenbouwkundige vergunning zal moeten worden verkregen, desgevallend met een effectenrapport;

Dat, met andere woorden, hetgeen dat als niet relevant werd beschouwd niet de eis is van een stedenbouwkundige vergunning voor de in dit besluit bedoelde handelingen en werken (desgevallend met de uitvoering van een effectenrapport), maar wel de eis dat, in de situatie van extreme urgentie en massale toestroom van ontheemden die de opvangcapaciteiten van het Gewest ruimschoots overschrijdt, deze vereiste van het BWRO een obstakel vormt voor de dringende - en tijdelijke - opvang van de betrokken personen;

Dat de nodige uitleg voor het aantonen van het zowel dringende als uitzonderlijke karakter van de situatie hierboven wordt verschaft;

Dat uit dat alles kan worden afgeleid dat artikel 98, § 2 van het BWRO een voldoende wettelijke basis biedt voor de goedkeuring van dit besluit;

Bovendien overwegende dat, hoewel het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022 enkel de toestroom van vluchtelingen afkomstig uit Oekraïne betreft, de massale komst van die personen uiteraard niet betekent dat er geen andere aanvragers van internationale bescherming meer zijn, voor wie er al te weinig opvangplaatsen waren;

Overwegende dat het zowel om gelijkheids- als om organisatieredenen niet mogelijk is om een systeem in te voeren waarin tijdens eenzelfde periode, voor de inrichting van opvangplaatsen voor aanvragers van internationale bescherming, verschillende procedures gelden al naargelang de herkomst van de op te vangen aanvragers;

Overwegende dat de opheffing van de in artikel 2/4 van het vrijstellingsbesluit voorziene beperking van de vergunningsvrijstelling dan ook moet gelden voor alle opvangplaatsen van aanvragers van internationale bescherming tijdens de officieel door de Raad van de Europese Unie erkende periode van massale toestroom van vluchtelingen;

Overwegende dat artikel 4 van richtlijn 2001/55 deze officiële erkenningsperiode van een massale toestroom tot een jaar beperkt dat maximum twee keer met zes maanden kan worden verlengd (dus een totale maximumduur van twee jaar);

Dat dit besluit zich bijgevolg baseert op deze maximale duur van twee jaar om de tijdelijke vrijstelling van stedenbouwkundige vergunning die ze invoert te omkaderen, en terzelfdertijd rekening houdt met het feit dat er geen sprake van kan zijn om enkele dagen later aanvragers van internationale bescherming buiten te zetten die slechts een paar dagen voor het eind van deze periode van twee jaar zouden zijn opgevangen; daardoor wordt de geldigheidsduur van de vrijstelling op drie jaar vastgelegd;

Bovendien overwegende dat, terwijl het de situatie in Oekraïne is die de nood heeft benadrukt voor een uitzonderingsregeling voor de vrijstelling van stedenbouwkundige vergunningen door de massale toestroom van vluchtelingen, het helaas niet onmogelijk is dat een dergelijke situatie in de toekomst opnieuw voorkomt, wat rechtvaardigt dat de door dit besluit ingevoerde uitzonderingsregeling niet beperkt wordt tot enkel deze uitzonderlijke situatie maar ook kan worden toegepast als deze situatie zich opnieuw zou voordoen;

Dat er over het algemeen dus wordt voorzien dat de uitzonderingsvrijstelling van stedenbouwkundige vergunning die door dit besluit wordt ingesteld, van kracht zal zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van een besluit van de Raad van de Europese Unie tot uitvoering van richtlijn 2001/55;

Overwegende dat de uitzondering van artikel 2/4 van dit wijzigingsbesluit niet in strijd is met de vereisten: - van richtlijn 2011/92 van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, aangezien de hier geviseerde tijdelijke opvangstructuren niet opgelijst zijn in de bijlagen I en II van de richtlijn; - het BWRO, en meer bepaald punt 24 van bijlage B, aangezien het gaat om een maatregel ter uitvoering van richtlijn 2001/55;

Overwegende dat ook deze uitzondering niet in strijd is met het standstill-beginsel, aangezien zij is gebaseerd op duidelijke redenen van algemeen belang en de uitzondering slechts geldt voor een beperkte periode (waardoor de draagwijdte ervan wordt beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is) en krachtens een besluit van de Raad van de Europese Unie (waardoor het uitzonderlijk gebruik ervan wordt gegarandeerd, onafhankelijk van de wil van de regionale autoriteiten);

Dat voorts de omvang van de dringende behoefte aan onderkomen doet vrezen dat in deze behoefte niet uitsluitend zal kunnen worden voorzien door middel van bestaande gebouwen die tijdelijk tot huisvesting kunnen worden omgebouwd;

Dat dit besluit om deze reden ook een nieuw vrijstellingsgeval voorziet, bedoeld om de snelle (en tijdelijke) inrichting van prefab modules mogelijk te maken die als onderkomen moeten dienen voor aanvragers van internationale bescherming;

Overwegende dat de opvang gratis of gelijkwaardig dient te zijn, opdat de aanvragers van internationale bescherming er niet toe gehouden zouden moeten worden huur of een andere vergoeding te moeten betalen;

Overwegende dat deze vrijstelling enkel zal gelden onder dezelfde voorwaarden zoals hierboven omschreven en aanvaardbaar is om de ook hierboven uiteengezette redenen;

Tot slot overwegende dat, wat de twee door dit besluit voorziene vrijstellingen betreft, het dringende en uitzonderlijke karakter van de situatie waar het een antwoord op wil bieden ook rechtvaardigt dat er een uitzondering wordt gemaakt op het in het vrijstellingsbesluit vervatte principe volgens hetwelk er enkel een vergunningsvrijstelling is voor projecten die in overeenstemming zijn met alle geldende wettelijke voorschriften;

Dat het namelijk mogelijk is dat de inrichting, op een onbebouwd terrein of het onbebouwde gedeelte van een bebouwd terrein, van prefab modules voor de tijdelijke opvang van aanvragers van internationale bescherming niet in overeenstemming is met bijvoorbeeld de materiaaleisen die door een bijzonder bestemmingsplan of een stedenbouwkundige regelgeving worden opgelegd of met de eisen van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake de diepte van de bouwwerken;

Dat dit soort reglementaire tegenstrijdigheid geen belemmering mag vormen voor de noodzakelijke inrichting van de tijdelijke opvangstructuren bedoeld door dit besluit;

Dat de vergunningsvrijstelling evenwel niet tot een situatie mag leiden die afwijkt van het gewestelijk bestemmingsplan of een richtplan van aanleg, aangezien het BWRO geen enkele mogelijkheid voorziet, voor eender welk project, om van dit soort plannen af te wijken.

Op voordracht van de minister belast met Stedenbouw en Monumenten en Landschappen;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit is enkel van toepassing: 1° als de Raad van de Europese Unie het bestaan heeft vastgesteld van een massale toestroom van vluchtelingen door de goedkeuring van het besluit bedoeld in artikel 5, § 1 van richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van vluchtelingen en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen;2° vanaf de datum van inwerkingtreding van het in 1° bedoelde besluit.

Art. 2.Onder voorbehoud van het tweede lid, is dit besluit enkel van toepassing op de handelingen en werken die noodzakelijk zijn voor de inrichting van gratis of gelijkwaardige dag- en/of nachtopvangplaatsen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.

Het huidige besluit is niet van toepassing op handelingen en werken aan een beschermd goed of een goed dat ingeschreven is op de bewaarlijst en aan een goed dat het voorwerp uitmaakt van een procedure tot bescherming of tot inschrijving op de bewaarlijst, voor zover deze handelingen en werken betrekking hebben op de beschermde delen van deze goederen of de delen die beschermd zullen worden.

Art. 3.Voor zover ze over een advies van de DBDMH beschikken dat gunstig of gunstig onder precieze, duidelijke en uitvoerbare voorwaarden is, ze in overeenstemming zijn met het gewestelijk bestemmingsplan en, desgevallend, met het geldende richtplan van aanleg dat van toepassing is op het betrokken goed, worden de volgende handelingen en werken vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning: 1° De tijdelijke bestemmings- of gebruikswijziging van een volledig gebouw of een deel daarvan, met of zonder werken, die aan een stedenbouwkundige vergunning is onderworpen;2° De realisatie van modulaire of lichte bouwwerken of de plaatsing van tijdelijke vaste inrichtingen, daaronder inbegrepen bijhorende inrichtingen zoals, onder andere, de wijziging van het bodemreliëf, de inrichting van de directe omgeving en de aansluiting op de netwerken van de verzoekers.

Art. 4.De vergunningsvrijstelling is geldig voor een duur van drie jaar vanaf de in artikel 1, 1° bedoelde beslissing van de Raad van de Europese Unie.

Daartoe wordt, onder voorbehoud van het volgende lid, artikel 2/1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect sluiten tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, de gemeente, van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van Brussel Mobiliteit, van Leefmilieu Brussel, van de overlegcommissie evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect, toegepast.

De termijn van 60 dagen zoals bepaald in artikel 2/1, waarvan sprake in het voorgaande lid, wordt herleid tot 10 dagen.

Art. 5.Het betrokken goed dient in zijn vroegere staat hersteld te worden, ten laatste aan het einde van de termijn van drie jaar, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 7.De minister bevoegd voor Stedenbouw en Monumenten en Landschappen wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 1 juni 2022 Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van Gewestelijk Belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, Promotie van de Meertaligheid en van het Imago van Brussel, S. GATZ

^