Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 december 2024
gepubliceerd op 24 december 2024

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2024011571
pub.
24/12/2024
prom.
12/12/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 DECEMBER 2024. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de gecoördineerde grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 6, § 1, I, 1° ;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (hierna het `BWRO' genoemd), inzonderheid op artikelen 27 en 25 en bijlage D;

Gelet op het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling (hierna het `GPDO' genoemd), goedgekeurd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 juli 2018, en meer bepaald op Strategie 1 van pijler 1 en Strategie 1 van pijler 2;

Gelet op het gewestelijk bestemmingsplan (hierna het `GBP' genoemd), goedgekeurd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2001Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/05/2001 pub. 16/06/2001 numac 2001031193 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid sluiten;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1959 houdende bescherming van het geheel gevormd door het Zoniënwoud en het Kapucijnenbos;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/04/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016031309 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001 : « Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe » sluiten tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001: "Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe";

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juni 2019Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 18/07/2019 numac 2019030659 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter goedkeuring van het beheerplan van het Brusselse Zoniënwoud type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 18/06/2019 numac 2019013194 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van 2 juli 2015 houdende benoeming van de leden van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 05/08/2019 numac 2019013757 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 1 december 2016 betreffende het beheer van afvalstoffen voor wat betreft sommige bepalingen inzake afgedankte elektrische en elektronische apparatuur sluiten ter goedkeuring van het beheerplan van het Brusselse Zoniënwoud;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 september 2002Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 19/09/2002 pub. 10/06/2008 numac 2008031227 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende afbakening van een beschermingszone rondom grondwaterwinningen in het Ter Kamerenbos en onder de Lotharingendreef in het Zoniënwoud sluiten houdende afbakening van een beschermingszone rondom grondwaterwinningen in het Ter Kamerenbos en onder de Lotharingendreef in het Zoniënwoud, dat drie beschermingszones voor waterwinning afbakent;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 2020Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 20/05/2020 pub. 30/06/2020 numac 2020015046 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot inleiding van de procedure om het gewestelijk bestemmingsplan deels te wijzigen met het oog op de uitvoering van het project voor de renovatie van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde sluiten tot inleiding van de procedure om het gewestelijk bestemmingsplan deels te wijzigen met het oog op de uitvoering van het project voor de renovatie van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde;

Gelet op het gunstig advies van het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling van 2 september 2021;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 december 2021Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 25/09/1999 numac 1999031255 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende afbakening van de « beschermingszones » in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de zin van artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 03/06/1999 numac 1999000209 bron ministerie van binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van het model van de aanvraag die de niet-Belgische burgers van de Europese Unie die in België gevestigd zijn, moeten indienen bij de gemeente van hun hoofdverblijfplaats als zij wensen ingeschreven te worden op de kiezerslijst die opgesteld wordt voor de gemeenteraadsverkiezingen, evenals de modellen van de beslissing waarbij het college van burgemeester en schepenen deze aanvraag ofwel erkent, ofwel verwerpt sluiten0 tot goedkeuring van het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en het bijbehorende milieueffectenrapport;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 juli 2019Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 04/07/2019 pub. 12/07/2019 numac 2019041346 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanduiding van de besturen en instanties die verzocht worden hun advies uit te brengen in het kader van de door titels II en III van het BWRO bepaalde procedures met betrekking tot de plannen en de stedenbouwkundige verordeningen sluiten tot aanduiding van de besturen en instanties die verzocht worden hun advies uit te brengen in het kader van de door titels II en III van het BWRO bepaalde procedures met betrekking tot de plannen en de stedenbouwkundige verordeningen;

Gelet op het advies van de gemeenteraden van de betrokken gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: - Gemeenteraad van de gemeente Ukkel van 19 mei 2022; - Gemeenteraad van de Stad Brussel op 25 mei 2022;

Gelet op het advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van 25 april 2022;

Gelet op het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van 2 mei 2022;

Gelet op het advies van de raad voor het leefmilieu van 17 mei 2022 ;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 19 mai 2022;

Gezien de verzoeken om advies die op 23 maart 2022 aan de gemeenteraden van de gemeenten Watermaal-Bosvoorde en Elsene, aan de Economische en Sociale Raad (Brupartners), aan de Adviesraad voor huisvesting, aan de Milieuraad, aan Leefmilieu Brussel, aan het bestuur bevoegd voor Territoriale Planning (Perspective.brussels) zijn gericht, zonder dat deze instanties binnen de gestelde termijn advies hebben uitgebracht;

Gelet op de klachten en opmerkingen die zijn geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek over het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het gewestelijk bestemmingsplan, dat van 28 maart tot en met 27 mei 2022 heeft plaatsgevonden in de gemeenten waarop deze wijziging betrekking heeft, zijnde de gemeenten Elsene, Ukkel, de Stad Brussel en Watermaal-Bosvoorde, overeenkomstig artikels 25 en 27 van het BWRO;

Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 23 juni 2022, integraal opgenomen als bijlage *** van dit besluit;

Gelet op het advies 72.654/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 25 januari 2023 ;

Gelet op het arrest nr. 261.217 van 25 oktober 2024 waarmee de Raad van State het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 februari 2023Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 25/09/1999 numac 1999031255 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende afbakening van de « beschermingszones » in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de zin van artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 03/06/1999 numac 1999000209 bron ministerie van binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van het model van de aanvraag die de niet-Belgische burgers van de Europese Unie die in België gevestigd zijn, moeten indienen bij de gemeente van hun hoofdverblijfplaats als zij wensen ingeschreven te worden op de kiezerslijst die opgesteld wordt voor de gemeenteraadsverkiezingen, evenals de modellen van de beslissing waarbij het college van burgemeester en schepenen deze aanvraag ofwel erkent, ofwel verwerpt sluiten1 tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de renbaan van Ukkel-Bosvoorde vernietigt ;

Overwegende dat de gronden voor nietigverklaring zich niet verzetten tegen de hernieuwing van de nietig verklaarde akte; 1. Gewestelijk belang van de site van de hippodroom Overwegende dat de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde vanaf 1875 werd aangelegd in het verlengde van het Ter Kamerenbos waarmee hij in 1891 werd verbonden door de Renbaanlaan;dat deze aanleg voortvloeide uit de toenmalige politieke wil om de hoofdstad, naar het voorbeeld van Parijs en Londen, van een renbaan te voorzien;

Overwegende dat er op de site later verschillende inrichtingen en bouwwerken bijgekomen zijn: de paddocks waarschijnlijk in de jaren 30, de tuinen achter de Grote Tribune en het Gokdorp naar een ontwerp van Paul Breydel na de Tweede Wereldoorlog, en de golfbaan in 1987;

Overwegende dat de organisatie van paardenrennen in de jaren 80 is gestopt, waardoor de gebouwen buiten de piste leeg kwamen te staan; dat de 4 meest emblematische gebouwen tot 2016 zijn gerenoveerd (ruwbouw wind- en regendicht) en dat een 2e fase van de restauratiewerkzaamheden in 2022 is afgerond; dat een derde fase van de werkzaamheden in 2023 zal worden uitgevoerd;

Overwegende dat de site van de hippodroom momenteel geografisch in 2 grote gehelen kan worden opgedeeld: - de paardenrenbaan met daarbinnen de installaties van de golfbaan; - de gebouwen en installaties tussen de renbaan en de Terhulpsesteenweg (Grote en Kleine Tribune, Weeglokaal, Gokdorp) met een aantal nevenparkings die ongeveer 70 parkeerplaatsen bieden Overwegende dat er nog andere met de site gerelateerde zones zijn: - de zogenaamde hoofdparking waarop de herziening van het plan betrekking heeft; - het beboste gebied tussen de 2 renbanen ten westen van de site; - de andere beboste gebieden van het Zoniënwoud, hoewel ze geen deel uitmaken van de oorspronkelijke hippodroom;

Overwegende dat de site eigendom is van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat een recht van erfpacht heeft verleend aan de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI) die op haar beurt een concessierecht heeft verleend aan de nv Drohme exploitation;

Overwegende dat het project is ontstaan vanuit de wens van de Brusselse Regering om deze site via een publiek-privaat partnerschap te herwaarderen en te doen uitgroeien tot een onthaal- en activiteitencentrum aan de rand van het Zoniënwoud;

Overwegende dat de Regering dit voornemen tot herbestemming heeft bevestigd in het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) van 12 juli 2018; Dat het project daarin als volgt is omschreven: "Recreatie- en documentatiecentrum in de hippodroom van Bosvoorde De hippodroom van Bosvoorde is uitzonderlijk goed gelegen en bereikbaar in het Zoniënwoud. De gebouwen hebben een bijzondere patrimoniale kwaliteit en zijn gedeeltelijk gerenoveerd. Het geheel wordt een gewestelijk recreatie- en documentatiecentrum in het thema van de natuur, onderwijs en ontspanning. Het Drohme-project, dat de concessie kreeg van de MSI na een oproep tot mededinging, zal derhalve worden voortgezet." Gelet op het feit dat het besluit houdende vaststelling van het GPDO in zijn preambule stelt: "Dat, zoals is gepreciseerd in artikel 21 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, het plan in al zijn bepalingen indicatief is; dat, hoewel de richtinggevende waarde van het plan geen absolute verplichting tot resultaten creëert voor de overheid die het vaststelt, zij voor deze overheid niettemin een verbintenis vormt wat de beoogde doelstellingen en de gekozen wegen om die te bereiken betreft (Doc. Br. H. R., A-108/1 - 90/91, p. 4)";

Overwegende bovendien dat het Gewest dit voornemen tot herbestemming ook heeft verankerd in de structuurvisie voor het Zoniënwoud die in overleg met de twee andere gewesten werd uitgewerkt;

Dat dit document veel weg heeft van een richtschema waarin onder meer de toegangspoorten tot het Zoniënwoud worden aangeduid en waarvan de hippodroom, samen met het Rood Klooster, een van de twee belangrijkste vormt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; dat meer bepaald op pagina 81 het volgende te lezen staat: "De selectie als toegangspoort vereist echter een afstemming van het inrichtingsniveau in functie van de toekomstige rol in het woud.

Ruimte voor voldoende en kwalitatief parkeren, horeca enz. dient aanwezig te zijn" (p. 81);

Dat de structuurvisie voor het Zoniënwoud op de site van de hippodroom een bestaande dynamiek voor culturele, sportieve en recreatieve evenementen en horeca identificeert; dat het voorziet in een ontwikkeling van de site van de hippodroom rond het thema "natuur- en stadseducatie, inspelend op de scherpe rand tussen Brussel en het Zoniënwoud" en mogelijke invulling zoals "jeugdherberg, speel- en kampeerweide, educatief en avontuurlijk natuurpark, groene parking, ontvangstplein, ecoresto met eigen ecologische tuin en kwekerij, tribune als lesaula met zicht over het natuurpark enz." (p. 81); dat het de aanwezigheid van een parkeerterrein bevorderlijk acht voor de toegankelijkheid van het woud voor wandelaars;

Overwegende dat het beheerplan voor het Brusselse Zoniënwoud, goedgekeurd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juni 2019Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 18/07/2019 numac 2019030659 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ter goedkeuring van het beheerplan van het Brusselse Zoniënwoud type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 18/06/2019 numac 2019013194 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van 2 juli 2015 houdende benoeming van de leden van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 06/06/2019 pub. 05/08/2019 numac 2019013757 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 1 december 2016 betreffende het beheer van afvalstoffen voor wat betreft sommige bepalingen inzake afgedankte elektrische en elektronische apparatuur sluiten de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde eveneens als één van de twee toegangspoorten identificeert, gekenmerkt door de aanwezigheid van een parking (Boek II, p. 168);

Overwegende dat de site zich volgens het GBP in gebied bevindt voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de openlucht (GSVOL), in gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten (GV), in bosgebied (BG), in gebied van culturele, historische, esthetische waarde of voor stadsverfraaiing (GCHEWS), in gebied van erfdienstbaarheden langsheen de randen van bossen en wouden; dat een zeer klein deel zich in een gebied met wegennet en structurerende ruimten bevindt; 1. Historiek van het project voor de herontwikkeling van de site van de hippodroom - aanvragen voor stedenbouwkundige en milieuvergunningen Overwegende dat de nv Drohme Exploitation op 21 oktober 2015 tegelijkertijd een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning (voor het beschermde erfgoed) en een milieuvergunning van klasse 1A heeft ingediend met het oog op de aanleg van een actief vrijetijdspark op de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde teneinde er culturele, educatieve, sport- en ontspanningsactiviteiten te ontwikkelen, evenals activiteiten in verband met de natuur en evenementen, gezien het gemengde karakter van het project;dat een milieueffectenstudie aangaande het project werd uitgevoerd;

Overwegende dat de milieuvergunning (nr. 584868) op 27 oktober 2017 door Leefmilieu Brussel werd afgeleverd; dat er verscheidene beroepen tegen deze beslissing werden ingesteld bij het Milieucollege dat in zijn beslissing van 26 februari 2018 de toekenning van de vergunning bevestigde, indien een aantal voorwaarden werden gewijzigd; dat er tegen deze beslissing verscheidene beroepen bij de Regering werden ingediend waarvan het laatste op 15 mei 2018 werd ontvangen; dat zij na het versturen van een herinneringsbrief geen uitspraak heeft gedaan binnen de vastgestelde termijnen zodat de milieuvergunning werd bevestigd conform artikel 82 van de ordonnantie betreffende de milieuvergunningen; dat deze vergunning werd vernietigd door de Raad van State op 31 mei 2024 (arrest nr. 259.912) ; Dat, na deze vernietiging, het Milieucollege, dat opnieuw werd verzocht om de aanvraag te behandelen, heeft besloten de milieuvergunning te weigeren op 26 juli 2024 ; Dat de aanvrager op 29 augustus 2024 beroep heeft aangetekend tegen deze weigering bij de Regering ; Dat dit beroep nog steeds hangende is ; Overwegende dat de ingedeelde inrichtingen met betrekking tot de bestaande activiteiten op de site worden gedekt door een milieuvergunning van klasse 2, verleend op 16 maart 2023 door Leefmilieu Brussel (IPE/2/2022/1841980) en bevestigd door het Milieucollege op 18 juli 2023 ; Dat een beroep bij de Regering is ingesteld tegen deze vergunning dat momenteel nog steeds hangende is ;

Dat Leefmilieu Brussel op 2 augustus 2019 de milieuvergunning (nr. 584868) op eigen initiatief had gewijzigd door de voorwaarden van artikel 4, Punt C.4 § 3 "Monitoring van occasionele en tijdelijke evenementen" te vervangen; dat deze vergunning zoals ze werd gewijzigd 372 parkeerplaatsen toeliet, waarvan 302 voor de hoofdparking waarop dit wijzigingsplan van het GBP betrekking heeft;

Overwegende daarnaast dat voordien, op 6 december 2018 (16/PFU/584128), een eerste stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd door de gemachtigde ambtenaar; Dat bepaalde handelingen en werkzaamheden die deze vergunning toestaat, gepland waren in bosgebied, en meer bepaald de herinrichting en uitbreiding van de bestaande parkings van 310 plaatsen, waarvan 240 voor de hoofdparking waarop dit ontwerp betrekking heeft, met het oog op een uitbreiding ervan tot 429 plaatsen; Dat de hoofdparking dus zowel in gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten als in bosgebied gelegen is;

Overwegende dat de Raad van State deze stedenbouwkundige vergunning in zijn arrest nr. 243.466 van 23 januari 2019 opschortte; dat volgens de Raad van State de aanleg van een autoparking die voor langere periodes bedoeld is of zelfs hoofdzakelijk bestemd is voor de bezoekers van het "vrijetijdspark" op het eerste gezicht niet verenigbaar is met de bestemming als bosgebied volgens het gewestelijk bestemmingsplan;

Overwegende dat deze vergunning vervolgens door de Raad van State in zijn arrest nr. 245.641 van 4 oktober 2019 werd vernietigd omdat de inrichting en het gebruik van de door deze vergunning toegestane hoofdparking in strijd is met artikels 15 en 0.7 van het GBP, aangezien deze parking niet verenigbaar is met een bosgebied en ook niet kan worden gekwalificeerd als een gebruikelijke aanvulling van en een toebehoren bij een bosgebied;

Overwegende dat op 18 oktober 2019 een tweede stedenbouwkundige vergunning (16/PFU/584128) werd afgeleverd door de gemachtigde ambtenaar op basis van de gewijzigde plannen die voorzien in 372 plaatsen, waarvan 302 voor de hoofdparking waarop dit ontwerp betrekking heeft (in plaats van de 240 bestaande parkeerplaatsen); Dat in de toelichting bij deze vergunning wordt vastgesteld dat de feitelijke toestand van de parking niet ter discussie kan worden gesteld en dus van rechtswege verworven is voor wat betreft zijn perimeter en gebruik vóór de inwerkingtreding van de organieke wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw van 1962;

Dat in de motivering voor deze vergunning wordt vermeld dat, aangezien aangetoond is dat het terrein sinds 1922 tot nu doorgaans als parking ingericht was en gebruikt werd, de voortzetting van deze activiteit niet aan een stedenbouwkundige vergunning onderworpen is, onder voorbehoud van de grindverharding die na 1962 werd uitgevoerd; dat deze grindverharding door de vergunning geregulariseerd wordt;

Dat de vergunning is afgegeven op basis van gewijzigde plannen die de aanvrager op 18 oktober 2019 heeft ingediend naar aanleiding van de voorwaarden die de gemachtigde ambtenaar op grond van artikel 191 van het BWRO heeft geformuleerd, waaronder de voorwaarde dat "de geplande toestand van de hoofdparking wat de perimeter betreft, wordt aangepast aan de rechtstoestand (feitelijke toestand vóór de inwerkingtreding van de organieke wet op de ruimtelijke ordening van 1962), zoals aangegeven op de kaart in de bijlage bij dit besluit en ontworpen door architect Paul Breydel rond 1940";

Dat de vergunningsplannen 372 plaatsen toestaan, waarvan 302 voor de hoofdparking waarvan sprake in dit ontwerp (terwijl de originele vergunningsaanvraag voorzag in 499 plaatsen, waarvan 429 voor de hoofdparking); Dat deze vergunning nietig werd verklaard door arrest nr. 253.484, uitgesproken door de Raad van State op 8 april 2022, met hetzelfde motief als het vernietigings arrest van 4 oktober 2019Relevante gevonden documenten type arrest prom. 04/10/2019 pub. 25/10/2019 numac 2019030919 bron federale overheidsdienst financien Besluit tot wijziging van het besluit van 15 juni 2018 van de Voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën tot vaststelling van de taken waarmee de Administratie Rechtszekerheid is belast en tot vaststelling van de bevoegdheden en de zetel van haar operationele diensten type arrest prom. 04/10/2019 pub. 25/10/2019 numac 2019215097 bron federale overheidsdienst financien Besluit tot wijziging van het besluit van 18 december 2014 van de Voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën tot vaststelling van de taken waarmee de Administratie Opmetingen en Waarderingen is belast en tot vaststelling van de bevoegdheden en de zetel van haar operationele diensten sluiten ;Dat de parking sindsdien beperkt is tot de plaatsen langs de Renbaanlaan, zoals het Milieucollege heeft aangegeven in een beslissing van 29 september 2022.

Dat, na deze vernietiging, de stedenbouwkundige vergunning 16/PFU/584128 opnieuw werd verleend op 14 april 2024 ;

Overwegende dat, sinds de weigering van de milieuvergunning door het Milieucollege op 26 juli 2024, de grote parkeerplaats niet langer beschikt over een milieuvergunning;

Dat sindsdien, het parkeren beperkt is tot de plaatsen gelegen op de openbare wegenis langs de Renbaanlaan (die als zodanig in het GBP opgenomen is ), zoals erkend door het Milieucollege in een beslissing van 29 september 2022;

Dat het een feit is, zoals hieronder aangetoond, dat de 150 plaatsen langs deze laan niet voldoende zijn om tegelijkertijd wandelaars, gebruikers van de site (golfers, gebruikers van de gehuurde locaties, occasionele bezoekers van de verschillende activiteiten, permanent of tijdelijk, aangeboden door de concessiehouder of Leefmilieu Brussel, enz.) te ontvangen;

Dat het ook duidelijk is dat buurtbewoners vrezen voor een verschuiving van parkeeroverlast naar de openbare weg, gezien de in het MER geïdentificeerde behoeften; en dat dit besluit rekening houdt met deze bezorgdheid. 2. Rechtvaardiging van de gedeeltelijke wijziging van het GBP Overwegende dat uit de bovenstaande ontwikkelingen blijkt dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals ook in het GPDO en in de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud wordt bevestigd, de hippodroom van Bosvoorde ten volle zijn rol van toegangspoort tot het Zoniënwoud wil laten vervullen;dat deze ambitie, gelet op de bestaande mobiliteitsoplossingen, de aanwezigheid van een voldoende grote parking impliceert;

Dat uit de opeenvolgende inventarissen van de parkings gelegen in het Brussels deel van het Zoniënwoud, opgesteld in 2000, 2007 en 2017, in het kader van de structuurvisie en het beheerplan van het Zoniënwoud, dat het aantal parkings respectievelijk van 28 naar 18 en vervolgens naar 14 is gedaald (ongeacht of het gaat om parkings met enkele parkeerplaatsen of parkings met tientallen plaatsen);

Dat de geleidelijke sluiting van deze parkings zich heeft voortgezet in 2017 met de sluiting van drie parkings (Hendrickxdreef, Bundersdreef en Sint-Hubertusdreef); dat deze geleidelijke sluiting van parkings tot doel heeft de parkeergelegenheid te concentreren aan de twee "toegangspoorten" gelegen in het Brussels deel van het Zoniënwoud: de hippodroom van Bosvoorde en het Rood Klooster, gelegen aan de rand van het massief;

Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ongeacht het project dat mettertijd op de site zal worden ontwikkeld, zodat deze haar rol van pool voor het onthaal van het publiek maar ook van recreatieve en didactische pool aan de rand van het Zoniënwoud kan opnemen, meent dat de bestaande parking niet alleen behouden moet blijven, maar ook moet worden uitgebreid om toegankelijk te zijn voor zowel de gebruikers van het Zoniënwoud als die van de site van de hippodroom, en dit voor alle activiteiten (natuur, sport, ontspanning, cultuur, horeca enz.), opdat de site van de hippodroom haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud zou kunnen vervullen; dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest meermaals de wens heeft geuit om een polyvalent gebruik van de parking mogelijk te maken: zowel toegang verlenen tot het Zoniënwoud als tot de site van de hippodroom, en voor deze laatste zelfs in de hoedanigheid van hoofdparking en voor langere periodes;

Dat anders de toegang tot de site dermate beperkt zou worden dat de gewenste ontwikkeling ervan op het vlak van toegang tot het woud en het aanbod aan recreatieve en didactische activiteiten zou worden belemmerd en zou resulteren in een reeks ongewenste gevolgen (verschuiving naar het parkeren op de openbare weg en voor langere periode, onbevredigende oplossing voor de ambitie om de toegang tot de meer centrale zones van het Zoniënwoud te beperken, geen oplossing voor het risico op wildparkeren in het woud, indien de parking niet adequaat is gedimensioneerd, en dit onverminderd andere maatregelen om dit fenomeen te bestrijden, geen waterbeheer op de parking met het risico op directe of indirecte afvloeiing naar het bos en het winningsgebied aangezien de voertuigen zich zullen parkeren op minder beschermde locaties dan de parking die heringericht zal worden, problematiek rond de opwaardering van het recent gerenoveerde patrimonium van de voormalige hippodroom en de bijhorende activiteiten indien de mogelijkheden om er te komen en er te parkeren niet op een adequate wijze worden vergemakkelijkt enz.); dat de aanzienlijke investeringen en de sociale en economische voordelen onherroepelijk verloren zouden kunnen gaan;

Overwegende dat uit de twee arresten van de Raad van State, respectievelijk nr. 245.641 van 4 oktober 2019 en nr. 253.484 van 8 april 2022, waarbij de op december 2018 en oktober 2019 afgegeven stedenbouwkundige vergunningen worden vernietigd, blijkt dat een gedeeltelijke wijziging van het GBP nodig is om de herinrichting en uitbreiding van de bestaande parking mogelijk te maken; dat het wenselijk is het plan te wijzigen om te voorzien in een gebruik dat in overeenstemming is met de voornoemde gewestelijke doelstellingen teneinde deze infrastructuur te bestendigen en te voorzien van een aangepaste inrichting, die aanpasbaar is aan veranderende omstandigheden;

Overwegende dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP aldus de wijziging beoogt van de bestemming van een deel van het bosgebied waarin de bestaande hoofdparking van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde zich bevindt, in een gebied voor voorzieningen, gekoppeld aan een gedifferentieerd stedenbouwkundig voorschrift dat na lid 8.4 van bijzonder voorschrift 8 van het GBP wordt toegevoegd als nieuw lid 8.5, en dat als volgt luidt: "8.5. Het deel van het gebied voor voorzieningen dat zich ten westen van de Renbaanlaan in Ukkel bevindt en aan de Hippodroom van Ukkel-Bosvoorde grenst, is bestemd voor het gebruik als openluchtparking voor de gebruikers van dit gebied en voor de gebruikers van het aanpalende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het bosgebied, in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden";

Dat, ten gevolge van arrest nr. 261.217 van 25 oktober 2024, waarbij de Raad van State het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van de gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd betreffende de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde, de bijzondere bepaling 8.5 is aangevuld zoals aangegeven in het onderstaande punt "herstelling".

Gezien dat het GPDO, het structuurplan voor het Zoniënwoud en het bijbehorende beheersplan voorzien in de mogelijkheid om de bestaande parking beperkt uit te breiden, zonder een status quo op te leggen met betrekking tot het parkeren bij de toegangspoorten van het Zoniënwoud ;

Dat het beheersplan van het Zoniënwoud de inrichtingsprincipes voor de site van de renbaan als volgt definieert: « 4.1 Intergewestelijke Structuurvisie en onthaal van publiek 4.1.1 Onthaal van het publiek via de ingerichte onthaalpoorten Om de ecologische waarde van de centrale kern van het Zoniënwoud te versterken, wordt het beleid voor onthaal van het publiek in het bosgebied herzien. Het steunt op de ontwikkeling van een indeling in zones van de beboste ruimte (COLSON et al., 2012c) die bestaat uit onthaalpoorten (en secundaire ingangen), contactzones en verspreidingszones, alsook een gedifferentieerd wegennet. 4.1.1.1 Toegangspoorten De belangrijkste onthaalpoorten (6 voor het hele bosgebied - cf. kaart 1.20) aan de rand van het bosgebied ontvangen het grootste deel van de gebruikers. In het Brusselse gedeelte van het bosgebied zijn twee hoofdonthaalpoorten aangeduid: de sites van het Rood Klooster en de renbaan van Bosvoorde. Deze toegangen, werden gekozen omwille van hun makkelijke bereikbaarheid, zowel met het openbaar vervoer als via de weg.

Elke poort heeft een eigen thema ("Bos en erfgoed" voor het Rood Klooster, "Natuur- en stadseducatie voor de renbaan van Bosvoorde). De thema's van deze poorten zijn complementair, zodat weinig compatibele recreatieactiviteiten voldoende van elkaar kunnen worden gescheiden.

Om tegemoet te komen aan de uiteenlopende vragen van het publiek moeten de recreatiepoorten goed ontwikkeld worden (horeca, recreatie-infrastructuren en attracties die op hun plaats zijn in het bos ...). Deze compatibiliteit zal het voorwerp moeten uitmaken van een passende beoordeling in het kader van de vergunningsaanvraag.." (Boek II, pagina 84). « 1.6.1 Renbaan van Bosvoorde » De oude renbaan van Ukkel-Bosvoorde is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van Brussel, en leeft voort in de herinneringen van de inwoners. Dit uitgestrekte terrein ligt op het raakvlak van het Zoniënwoud en de zuidelijke wijken van de hoofdstad. Gedurende meer dan een eeuw speelde het een belangrijke sociale en recreatieve rol voor liefhebbers van paardenrennen, wandelingen in het woud en andere culturele en sportieve vormen van ontspanning. Sinds hier niet langer aan paardensport wordt gedaan (1995) en het opmerkelijke erfgoed in verval raakte, is het prestige van de renbaan er geleidelijk op achteruitgegaan (DROH!ME INVEST, 2015).

Voor de sanering van het terrein heeft het Gewest, via de Maatschappij voor Verwerving van Vastgoed (MVV) - erfpachter van de site en inmiddels omgedoopt tot Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI) -, in 2013 beslist de restauratie "gesloten ruwbouw" van de drie meest prestigieuze gebouwen van de site op zich te nemen. De MVV (MSI) vertrouwde overigens de concessie van de site voor 15 jaar (met ingang in 2014) toe aan VO Group, met de opdracht hier een park voor actieve vrijetijdsbesteding te ontwikkelen, dat zich richt tot een breed publiek dat meerdere generaties omspant. De firma Drohme Invest, dochteronderneming van VO Group, ontwikkelt vandaag dit project, "Drohme Melting Park" genoemd (DROH!ME INVEST, 2015).

De bosdienst van Leefmilieu Brussel beheert slechts een deel van de beboste oppervlakten (cf. kaart 2.3). Een overeenkomst die het Gewest, de MSI, de concessiehouder en LB verbindt, zou de grenzen voor interventies van LB en van de concessiehouder op het vlak van het beheer van de boszone (in de zin van het PRAS) officieel moeten vastleggen." (Boek II, pagina 121) ; "3.2.2.1 Onthaalpoort "Renbaan van Ukkel-Bosvoorde" De site van de Renbaan van Ukkel-Bosvoorde is eigendom van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Gewest kende in 2013 een erfpacht voor deze site toe aan de Maatschappij voor de Verwerving van Vastgoed (MVV).

In 2014 vertrouwde de MVV overigens de concessie van de site voor 15 jaar toe aan VO Group, met de opdracht hier een park voor actieve vrijetijdsbesteding te ontwikkelen, dat zich richt tot een breed publiek dat meerdere generaties omspant. De firma Drohme Invest, dochteronderneming van VO Group, ontwikkelt dit project, "Drohme Melting Park" genoemd (DROH!ME INVEST, 2015) (cf. Boek I - hoofdstuk 1).

De site wordt vooral gekenmerkt door de volgende punten: O aanwezigheid van parkings; het maximum aantal parkeerplaatsen op de parkings van de toegangspoort tot het Zoniënwoud op de site van de Renbaan van Bosvoorde komt overeen met het aantal plaatsen die meestal voor tijdelijke evenementen via een milieuvergunning worden toegestaan.ze beschikt over een beschermde tribune (waardevol erfgoed) die werd gerenoveerd in 2016;

Boek II - Beheerdoelstellingen en -maatregelen O gelegen in de nabijheid van het natuurreservaat van Verdronken Kinderen en de Hoefijzervijver;

O gemakkelijk bereikbaar vanuit Brussel dankzij het GEN-station van Bosvoorde, tram 91 en buslijnen 41 en 366;

O bestaande dynamiek voor reconversie naar een gemengde zone voor culturele, sportieve, recreatieve evenementen en horeca;

O opgenomen in het ontwerp van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) dat in 2017 werd voorgelegd voor een openbaar onderzoek als een van de vijf "gewestelijke recreatiepolen".

De Structuurvisie ziet voor deze poort de ontwikkeling van activiteiten rond het thema "Natuur- en stadseducatie", gebaseerd op de bruuske overgang tussen Brussel en het Zoniënwoud en gericht tot gezinnen, jongeren en scholieren." (Boek II, pagina's 187-188).

Dat het beheersplan van het Zoniënwoud voorschrijft dat "de onthaalcapaciteit van elk van de vier Brusselse recreatiepoorten bestuderen, evenals de manier waarop deze kunnen worden verbeterd naar de geest van de Structuurvisie, rekening houdend met de volgende aspecten in het bijzonder bediening door het openbaar vervoer; onthaalinfrastructuren (parkeerzones, toegang voor personen met beperkte mobiliteit, horeca, bosmeubilair, wegsignalisatie, kwaliteit van de boswegen, andere); informatie van de bezoekers; diversiteit van de voorgestelde activiteiten die verband houden met het milieu en aanvullend bij de andere poorten; aansluiting op het recreatienetwerk" (Boek II, pagina 189).

Dat, naast het vastgestelde programma voor de hoofdtoegangspoorten van het bos, waaronder de toegangspoort van de Renbaan, het beheersplan van het Zoniënwoud aanbeveelt om een globale reflectie te voeren over de parkeerruimtes, gebaseerd op de volgende doelstellingen : "- het aantal parkings en parkeerplaatsen mag niet worden verhoogd; - Het verminderen van het aantal ingerichte parkings langs de wegen die toegang geven tot het hart van het woud, maar er rekening mee houdend dat de globale capaciteit behouden blijft ; - de parkings aan de onthaalpoorten moeten er verzorgd bij liggen ; - de inrichting van de secundaire parkings die gelegen zijn dichtbij de zones met een hoge ecologische waarde, moet beperkt blijven ; - de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit moet verbeterd worden ; - de parkings moeten, wanneer dit zinvol is, worden uitgerust met "stormslagbomen" ; - De diefstallen uit auto's moeten vermeden worden ; - Wildparkeren moet bestreden worden" (Boek II, pagina 195).

Dat het de volgende maatregelen aanbeveelt : - "status quo voor de parkeermogelijkheden (aantal plaatsen) in het bos met het sluiten van een aantal secundaire parkings in het achterhoofd - aanleg van parkings volgens de behoeften van personen met beperkte mobiliteit (parkeerplaatsen, kwaliteit van de oppervlakte, afmetingen van de doorgangen, ...) - de parkings uitrustingen met "stormslagbomen"; - het meubilair homogeen maken; - verzorgde presentatie van de onthaalborden; - regelmatige lediging van de vuilnisbakken en schoonmaak van de directe omgeving; - strijd tegen sluikstorten; - bewaking op de parkings; - anti-parkeerpaaltjes plaatsen wanneer wildparkeren wordt vastgesteld; - de staat van de parkeerpaaltjes opvolgen en ze vervangen indien nodig." (Boek II, pagina's 195-196).

Overwegende dat er een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de doelstellingen die zijn vastgesteld voor secundaire parkeerruimtes - zijnde de parkings langs wegen die toegang geven tot de kern van het bos en die bedoeld zijn om te worden verminderd om de toegang tot de ecologisch meest gevoelige delen van het bos te beperken - en anderzijds de specifieke doelstellingen voor parkeren bij de toegangspoorten van het bos, waaronder de site van de renbaan van Ukkel-Bosvoorde;

Dat met betrekking tot laatstgenoemde reeds is uiteengezet dat de site wordt gekenmerkt door een goede bereikbaarheid via de weg, en dat het plan aanbeveelt de opvangcapaciteit ervan te onderzoeken en manieren te vinden om deze te verbeteren in lijn met de structuurvisie, die de aanleg van een kwalitatieve parking met een voldoende capaciteit aanbeveelt;

Dat met betrekking tot de andere secundaire parkings het plan met name aanbeveelt om de huidige situatie te handhaven wat betreft de mogelijkheden (aantal parkeerplaatsen) in het bos, terwijl bepaalde secundaire parkings worden gesloten; dat deze secundaire parkings door het plan worden opgesomd en weergegeven op kaart 7.12 (Boek I, pagina's 250-251); dat de vermelde "renbaan"-parking met 22 plaatsen zich bevindt aan de Lorrainedreef; dat dit dus niet de site van de renbaan betreft, noch de zone die door de huidige wijziging wordt bestreken, en dat deze niet onder het eerder genoemde doel van status quo vallen;

Dat het plan verder herinnert dat "De parkings ter hoogte van de onthaalpoorten krijgen een belangrijkere rol toebedeeld dan de parkings verspreid langs de wegen in het bosgebied die geleidelijk zullen worden afgebouwd". (Boek II, pagina 195.

Overwegende dat de hierboven aangehaalde uittreksels wijzen op een duidelijke intentie om op de site van de renbaan de feitelijke situatie te bevestigen, namelijk een kwalitatieve parking die zowel nodig is als toegangspoort tot het Zoniënwoud als om bezoekers van de aangrenzende site te ontvangen, met oog op de recreatieve, didactische en andere activiteiten die de site mogelijk maakt;

Dat deze parking dus een dubbele rechtvaardiging heeft, bevestigd door zijn eeuwenoude feitelijke bestaan;

Dat het daarom, planologisch en juridisch gezien, en gelet op de arresten van de Raad van State van 2018 en 2019, aangewezen is om deze feitelijke situatie "in orde" te brengen door de parking aan te wijzen als een zone voor uitrusting van collectief belang of openbare dienstverlening;

Dat het structuurplan van het Zoniënwoud weliswaar het gebruik van openbaar vervoer naar de toegangspoorten van het woud aanmoedigt, maar niettemin het behoud van de bestaande parking noch een beperkte uitbreiding ervan uitsluit;

Dat het beheersplan van het Zoniënwoud daarnaast een breed programma van activiteiten definieert dat op de site van de renbaan kan worden gerealiseerd als toegangsportaal van het Zoniënwoud, met een combinatie van educatieve, recreatieve, ontspannende en ludieke activiteiten gericht op de valorisatie van de natuur, waarbij wordt opgemerkt dat een concessie werd verleend aan een private actor om er een actief recreatiepark te ontwikkelen dat gericht is op een breed publiek.

Overwegende dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP eveneens de wijziging beoogt van het deel van het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de openlucht, dat zich in een bosgebied tussen de twee ringen van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde bevindt, om het te bestemmen als bosgebied; 2.1. Verantwoording van de wijziging van het bosgebied in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, gekoppeld aan een gedifferentieerd voorschrift Overwegende dat de wijziging van een deel van het bosgebied waarin de bestaande hoofdparking van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde zich bevindt, in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, die gekoppeld is aan een gedifferentieerd stedenbouwkundig voorschrift, gerechtvaardigd is om de herinrichting van de bestaande parking mogelijk te maken;

Dat het inderdaad van openbaar nut is dat de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde een parking met voldoende capaciteit krijgt en dat deze kan worden aangelegd, zodat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat er eigenaar van is, de site voor een zo ruim mogelijk publiek kan openstellen en ervoor kan zorgen dat ze haar als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen; dat het namelijk de bedoeling is om de recreatieve activiteiten rond een van deze toegangspoorten te concentreren, zodat de kernen van grote biologische waarde in het hart van het bos intact blijven;

Overwegende dat de hoofdparking van de site toegankelijk zal zijn voor het publiek, met name voor het publiek dat toegang wenst tot het Zoniënwoud en voor andere activiteiten in het nabijgelegen gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten; Dat de parking aldus de toegang tot het Zoniënwoud en de activiteiten van zijn nieuwe onthaalruimte zal vereenvoudigen;

Overwegende dat de zone waarin de bestaande hoofdparking van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde zich bevindt, werd aangelegd en doorgaans wordt gebruikt als openluchtparking; dat dit gebruik (minstens) teruggaat naar 1922;

Overwegende dat dit gebied bij de inwerkingtreding van het GBP in 2001 als bosgebied werd ingekleurd, hoewel het grotendeels onbebost was en al decennialang werd gebruikt als openluchtparking; Dat de bijzondere voorschriften van het bosgebied enkel handelingen en werkzaamheden toestaan die noodzakelijk zijn voor de bestemming van dit gebied of een rechtstreekse aanvulling vormen voor zijn ecologische, economische en sociale functie; Dat deze voorschriften, onder voorbehoud van de toepassing van de algemene voorschriften 0.9 en 0.11 van het GBP, een daadwerkelijke herinrichting van de parking, aangepast aan de hierboven aangehaalde ecologische noden en uitdagingen, verhindert;

Overwegende dat de wijziging van het bedoelde gebied in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, gekoppeld aan een gedifferentieerd stedenbouwkundig voorschrift dat de bestemming van de zone nadrukkelijk toestaat "als openluchtparking voor gebruikers van het aangrenzende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het bosgebied" het mogelijk maakt om de inrichting ervan te herzien om de verschillende uitdagingen die zich voordoen als gevolg van de bestaande situatie, aan te pakken en om, ter gelegenheid van de herinrichting, een parking met landschappelijke herinrichting optimaal in te passen in de omgeving en aldus een daadwerkelijk actief beheer van de parking en van het water op de parking of ervan afkomstig te garanderen, teneinde de waterwinningsgebieden te vrijwaren en hierbij, aan de rand van de parking, een hoogwaardige bosrand te creëren;

Dat dit gedifferentieerd stedenbouwkundig voorschrift eveneens de mogelijkheid uitsluit om andere voorzieningen te bouwen die doorgaans worden toegestaan op grond van specifieke voorschriften die van toepassing zijn in gebieden voor voorzieningen van collectief belang of voor openbare diensten; Dat deze algemene uitsluiting het in de praktijk onmogelijk maakt om te bouwen in dit gebied dat beperkt is tot het exclusieve gebruik als openluchtparking en waardoor het aangrenzende bosgebied aldus in de kijker kan worden gezet;

Dat deze wijziging het mogelijk maakt om de parking op te nemen in de uitbreiding van het reeds bestaande gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, gelegen ten oosten van de Renbaanlaan, waarin de voornaamste installaties van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde zijn opgenomen; 3.2. Verantwoording van de wijziging van het gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht tussen de twee ringen in bosgebied Overwegende dat de wijziging van een deel van het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht, dat zich tussen de twee ringen bevindt ten westen van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde, in een bosgebied de ambitie als bos kan versterken en het non-aedificandigebied in het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht kan uitbreiden;

Dat dit beboste gebied tussen de twee ringen van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en de onmiddellijke omgeving ervan daardoor beter beschermd zullen zijn door de voorschriften die van toepassing zijn op het bosgebied en op de gebieden langs de rand van bossen en wouden, door het gebied onder meer te vrijwaren van alle voornemens om het gebied in te richten zoals toegelaten was volgens de voorschriften van het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten die tot dan van toepassing waren;

Dat deze toevoeging aan het bosgebied in zekere mate de bestemmingswijziging van de parkeerzone die zich momenteel in het bosgebied bevindt, zal compenseren;

Dat op deze manier ook de rechtstoestand en de feitelijke toestand van deze gebieden op elkaar worden afgestemd; 3. Milieueffectenrapport en passende effecten-beoordeling: onderzoek van de alternatieven en motivering van de keuze van het ontwerp Overwegende dat over het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP een milieueffectenrapport (MER) overeenkomstig bijlage D van het BWRO en een passende beoordeling overeenkomstig artikel 57, § 1, tweede lid, van de Ordonnantie van 1 maart 2012 inzake natuurbehoud is opgesteld; Dat uit het MER blijkt dat een parking op deze locatie tegemoet komt aan een dwingende noodzaak; dat deze parking eerst en vooral een rol speelt als toegangspoort tot het bos (door de wandelaars door dit stuk bos te loodsen en zo alvast de drukte in de dieper gelegen bosgebieden te verminderen, maak ook het risico in te perken op wildparkeren, waartegen de overheid onafgebroken en met verschillende middelen moet optreden om het woud intact te houden) en vervolgens ook toelaat het bestaande gebied voor voorzieningen en het aangrenzende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten voldoende bereikbaar te maken, met dien verstande dat de omliggende wegen een dergelijke hoeveelheid geparkeerde wagens niet aankunnen;

Dat het MER evenwel aantoont dat het behoud van de parking in de huidige staat niet wenselijk is; Dat de parking in zijn huidige vorm geen echt beleid inzake parkeerbeheer mogelijk maakt dat aangepast is aan evenementen en waarbij de parking kan worden gebruikt overeenkomstig zijn bestemming; Dat zijn capaciteit van ongeveer 240 plaatsen (naast de bijkomende mogelijkheid tot 70 plaatsen op het aangrenzende gebied ) als onvoldoende worden beoordeeld om tegemoet te komen aan de functie van toegangspoort tot het Zoniënwoud en de nieuwe onthaalruimte met de bijhorende negatieve effecten (toename van het parkeren op de openbare weg en voor een langere periode, onbevredigende oplossing voor de ambitie om de toegang tot de meer centrale gebieden van het Zoniënwoud te beperken, geen oplossing voor het risico op wildparkeren in het bos, geen waterbeheer op de parking met het risico op directe of indirecte afvloeiing naar het woud en het winningsgebied, problematiek rond de opwaardering van het patrimonium van de voormalige hippodroom en de bijhorende activiteiten enz.);

Dat uit het MER en de passende beoordeling blijkt dat het aanvankelijke project tot uitbreiding van de parkeeroppervlakte om het aantal plaatsen op de hoofdparking op te trekken van 428 naar 535 in het beboste massief zou toelaten tegemoet te komen aan de vraag naar parkeerplaatsen tijdens periodes van gemiddelde drukte in het Zoniënwoud en tijdens grote drukte bij normale bedrijvigheid in de voormalige hippodroom. De site zou zo de rol van toegangspoort tot het Zoniënwoud en haar functie van toegangsruimte zoals de structuurvisie van het Zoniënwoud vooropstelt, kunnen vervullen;

Dat deze oppervlakte-uitbreiding op zich geen afbreuk doet aan de historische, esthetische en wetenschappelijke waarde van de site, gelet op de beperkte waarde van het gebied en rekening houdend met het bestaan van de voormalige parking en de doelstelling om wandelaars op afstand te houden van het hart van het bos;

Dat de impact van het kappen van bomen waartoe deze uitbreiding zou leiden in het bebost gebied ten westen van de bestaande parking, die van geringe omvang is op schaal van het bos, evenwel de oppervlakte van het bosmassief verkleint (met ongeveer 3.800 m2 ten opzichte van de 4.400 ha van het massief), terwijl het bebost gebied in kwestie, ook al is het van beperkte waarde, ten goede kan worden ingericht als een hoogwaardige rand die een betere overgang naar de parking mogelijk maakt;

Overwegende dat het onderzochte alternatief (alternatief 1) om de grondinname van de bestaande hoofdparking aan de rand aan te passen, meer bepaald ter hoogte van de ingang van de parking en aan het andere uiteinde, de herinrichting van de parking zou mogelijk maken met een theoretische capaciteit van 288 tot 360 parkeerplaatsen;

Dat het voordeel van dit alternatief is dat het minder gevolgen heeft voor het landschap, omdat er geen extra bomen dienen te worden geveld;

Dat dit alternatief kan worden gerealiseerd met aanplantingen die beter opgaan in het geheel van de beschermde site en de heropbouw van een echte bosrand met de verwachte voordelen op het vlak van fauna en flora bewerkstelligt;

Dat deze variant meer parkeerplaatsen zou opleveren dan de bestaande situatie (240 plaatsen); dat deze variant weliswaar minder parkeerruimte biedt dan het aanvankelijk beoogde aantal (428 tot 535 plaatsen, die een theoretisch maximum uitmaken), maar met de 70 extra plaatsen op buurtparkings op afdoende manier kan voldoen aan de parkeerbehoefte die voortvloeit uit de bestemming van de site als toegangspoort en onthaalruimte van het Zoniënwoud; Dat deze variant uiteindelijk een sterkere modal shift naar andere alternatieve transportmiddelen zal bevorderen dan het oorspronkelijke project, wat dan weer strookt met de doelstellingen van het gewestelijk mobiliteitsplan; Dat het risico op een toename van geparkeerde auto's op de openbare weg moet worden afgewogen in het licht van de mobiliteitsdoelstellingen die het gebruik van de auto op korte en/of lange termijn systematisch willen inperken, wat ook via een beperking van het parkeeraanbod verloopt; Dat deze risico's bovendien zullen worden onderworpen aan beheersmaatregelen (zie hieronder) ;

Overwegende dat de Regering voornemens is de aanbevelingen van de effectenbeoordeling om de hierboven uiteengezette redenen op te volgen door te kiezen voor het onderzochte alternatief 1 en door de doelstellingen die met deze aanbevelingen worden nagestreefd op een regelmatige wijze vast te leggen.;

Dat deze wijziging de herontwikkeling, met enkele aanpassingen, mogelijk maakt van de bestaande feitelijke situatie, die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn is verworven en waarvan de handhaving en herontwikkeling gerechtvaardigd zijn gelet op de nieuwe behoeften van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en van de goede inrichting van deze toegangspoort tot het Zoniënwoud; dat met bepaalde aanpassingen aan de grondinname, zonder noemenswaardige bijkomende gevolgen voor de bosrand, het plan in overeenstemming wordt gebracht met de hierboven ontwikkelde doelstellingen van algemeen belang; 4. Beperkingen die van toepassing zijn op de gewijzigde bestemmingszones Overwegende dat de nieuwe gebieden voor voorzieningen van collectief belang of voor openbare diensten en het bosgebied onderworpen zijn aan verscheidene beperkingen op het vlak van bescherming waarmee rekening werd gehouden in de gedeeltelijke wijziging van het GBP; 4.1. Beschermingsbesluit van het gebied Overwegende dat de nieuwe gebieden voor voorzieningen van collectief belang of voor openbare diensten en het bosgebied zich binnen de perimeter bevinden van het koninklijk besluit van 2 december 1959 houdende bescherming van het geheel gevormd door het Zoniënwoud en het Kapucijnenbos;

Dat deze gebieden onderworpen zijn aan de algemene verbodsbepalingen van artikel 232 van het BWRO aangaande de gevolgen van de bescherming; dat de verbodsbepalingen die vasthangen aan de bescherming op grond van artikel 232 van het BWRO ook van toepassing zijn op een besluit tot wijziging van het GBP, zoals de Raad van State in zijn arrest nr. 188.117 van 20 november 2008 vermeldt;

Dat dient te worden opgemerkt dat het bestaan van een beschermingsbesluit voor een site op zichzelf niet van dien aard is dat het binnen het beschermde gebied verbiedt handelingen te verrichten en werken uit te voeren waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is; dat artikel 232 van het BWRO handelingen en werken verbiedt die tot gevolg hebben dat de site de waarde verliest die de bescherming ervan rechtvaardigde of die geen rekening houden met zijn bijzondere behoudsvoorwaarden;

Dat op basis van de analyse van artikel 6 van de wet van 7 augustus 1931 en de omzetting ervan in het Brussels recht, voormelde beperkingen in het beschermingsbesluit geen bijzondere behoudsvoorwaarden vormen in de zin van de artikelen 211, § 2, 214 en 232, 3° van het BWRO, maar een opsomming van de handelingen en werken die enkel toegestaan zijn met de vergunning waarnaar diezelfde bepaling verwijst, d.w.z. een stedenbouwkundige vergunning volgens de huidige wetgeving; Dat hieruit volgt dat het beschermingsbesluit niet leidt tot een principieel verbod op het optrekken van nieuwe bouwwerken of de wijziging van bestaande bouwwerken en installaties, zoals de aanleg van de bestaande parking;

Overwegende dat het gedifferentieerde stedenbouwkundige voorschrift en de wijzigingen in gebiedsindeling die voortvloeien uit het ontwerp tot wijziging van het GBP in dit geval niet onverenigbaar zijn met artikel 232 van het BWRO, aangezien zij in het geval van het beschermde landschap van het Zoniënwoud geen afbreuk doen aan een van de belangen die de bescherming van dit landschap rechtvaardigen;

Dat het koninklijk besluit van 2 december 1959 het geheel gevormd door het Zoniënwoud en het Kapucijnenbos beschermt als landschap om zijn wetenschappelijke, esthetische en historische waarde, maar niet nader bepaalt welke belangen qua erfgoed de bescherming van het gebied rechtvaardigen;

Dat het voorstel tot bescherming dat uitgaat van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van 25 maart 1955 vermeldt dat de bescherming bedoeld is om "het Zoniënwoud als nationaal opmerkelijk natuurgebied te beschermen tegen alle ingrepen die zijn uitzicht, fraaie indeling of omvang zouden kunnen aantasten";

Dat het gebied waarin de bestaande hoofdparking van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde zich bevindt, reeds - volledig of gedeeltelijk - als dusdanig wordt gebruikt sinds 1922 en in 1959 werd beschermd; Dat dit gebied ongetwijfeld uiteenlopende veranderingen heeft ondergaan in de loop van de jaren, zoals onder meer het verdwijnen van bepaalde bomen en de bijhorende uitbreiding van de parkeermogelijkheden; Dat het ontwerpplan ook bepaalde grenzen van de bestaande parking aanpast om onder meer een klein gedeelte aan zijkant van de hippodroom niet in aanmerking te nemen en om aan de overzijde, ter hoogte van de ingang, de parking uit te breiden in een gebied van geringe waarde (invasieve soort - Japanse duizendknoop);

Dat deze ontwikkelingen die in de gedeeltelijke wijziging van het plan worden bekrachtigd, door hun beperkte omvang op schaal van het Zoniënwoud en hun inplanting langs historische infrastructuren die zich binnen de beschermde perimeter (hippodroom) bevinden, als dusdanig geen afbreuk doen aan het wetenschappelijk, esthetisch en historisch belang van het beschermde landschap van het Zoniënwoud; Dat de voorgestelde wijziging bovendien geen gevolgen heeft voor het behoud van de aanwezige, opmerkelijke bomen en dus de aanbevelingen van het MER volgt;

Dat een heringerichte parking binnen de perimeter van de bestaande parking, met aanpassingen aan de rand ervan, ook voordelen heeft voor het in stand houden van de belangen die gevrijwaard zijn door de bescherming; Dat de wandelaars over een hoogwaardige parking kunnen beschikken aan de toegangspoort van het beschermde gebied zal er tevens toe bijdragen dat de wandelaars vlotter door dit stuk bos kunnen worden geloodst, dat de drukte in de dieper gelegen bosgebieden wordt verlicht en dat het risico op wildparkeren, waartegen de overheid onafgebroken en met verschillende middelen moet optreden om het bosmassief intact te houden, wordt ingeperkt; dat dit een volwaardige landschappelijke inplanting van de parking zal mogelijk maken door de aanplanting van bomen die voor een betere inpassing van de parking in het beschermde landschap zorgen, en dat het MER en de passende beoordeling aanbevelen om bij de herinrichting daadwerkelijk een aangepaste bosrand uit te werken, die momenteel ontbreekt; dat deze eveneens zal toelaten de verplichtingen met betrekking tot beschermingsgebied III voor waterwinning na te leven;

Dat het toekomstige gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten gekoppeld aan een gedifferentieerd stedenbouwkundig voorschrift dat nadrukkelijk de bestemming toestaat van het gebied "voor gebruik als openluchtparking", het behoud van de parking garandeert en tegelijk de kwaliteitsvolle herinrichting ervan mogelijk maakt ten gunste van de rest van het beschermde landschap, rekening houdend met de aanbevelingen in het milieueffectenrapport waarmee bij de uitvoering van het plan rekening zal moeten worden gehouden;

Dat de zone tussen de twee ringen van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde beter zal beschermd worden door middel van voorschriften die gelden voor het toekomstige bosgebied;

Dat de belangen die de bescherming van het landschap rechtvaardigen aldus worden gevrijwaard en in bepaalde opzichten zelfs worden versterkt; 4.1. Aangepast gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden Overwegende dat het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten verder aan de rest van het bosgebied blijft grenzen; dat het gebied bijgevolg onderworpen is aan het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden, dat wordt vastgelegd in het bijzonder voorschrift 16 van het GBP dat voorziet in een non- aedificandigebied - grondverharding inbegrepen - tot 60 m vanaf de rand van het bos of het woud, wat onder bepaalde voorwaarden eventueel tot 30 m kan worden beperkt; dat dit voorschrift, onder voorbehoud van de toepassing van de behoudsclausule, de plaatsing van een aangepaste verharding en de nodige aanpassingen voor de aanleg van een openluchtparking die toegankelijk is voor het publiek, verhindert;

Dat het gedifferentieerde stedenbouwkundige voorschrift van het gebied dat geen andere inrichting toestaat dan een openluchtparking "in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden" de vergunning mogelijk maakt van alle handelingen en werken die nodig zijn voor de aanleg van de enige "openluchtparking voor de gebruikers van het nabijgelegen gebied voor voorzieningen, het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het bosgebied " die toegestaan is in het gebied, en dit tot 60 m vanaf de rand van het aangrenzende bosgebied dat in stand wordt gehouden;

Dat alle overige handelingen en werken verboden blijven in deze perimeter met toepassing van het voornoemde gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden; 3.2. Nabijheid van het Natura 2000-gebied Overwegende dat het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten zich aan de rand bevindt van station IA1 van de speciale beschermingszone I die werd aangewezen door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/04/2016 pub. 13/05/2016 numac 2016031309 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001 : « Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe » sluiten tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied - BE1000001: "Het Zoniënwoud met bosranden en aangrenzende beboste domeinen en de vallei van de Woluwe - complex Zoniënwoud - Vallei van de Woluwe";

Dat dit station een beschermingszone bevat voor habitattype 9160 (Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukenbossen behorend tot het Carpinion betuli);

Dat uit de passende beoordeling waarnaar wordt verwezen, blijkt dat het plan de doelstellingen voor het behoud van het (dichtbijgelegen) Natura 2000-gebied niet afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of ontwerpen in gevaar dreigt te brengen;

Dat de passende beoordeling schadebeperkende maatregelen aanbeveelt waarmee rekening zal moeten worden gehouden tijdens de uitvoeringsfase van de gedeeltelijke wijziging van het plan; Dat de perimeter van het gebied voor voorzieningen, dat hoofdzakelijk het bestaande parkeerterrein inneemt, trouwens werd aangepast langs de rand, zonder dat dit ten koste gaat van de hoogwaardige gebieden;

Overwegende dat het nieuwe bosgebied zich in de perimeter van het station IA1 van de voornoemde speciale zone voor natuurbehoud bevindt; dat dit deel van het Natura 2000-gebied geen enkele beschermde habitat omvat; Dat uit de passende beoordeling waarnaar wordt verwezen, blijkt dat het plan de doelstellingen voor het behoud van het (dichtbijgelegen) Natura 2000-gebied niet afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of ontwerpen in gevaar dreigt te brengen;

Overwegende dat uit het voorgaande blijkt dat de gedeeltelijke wijziging van het plan wellicht geen doorslaggevende gevolgen zal hebben voor het betrokken gebied. 4.2. Beschermd waterwingebied van niveau III Overwegende dat de zone opgenomen is in een beschermd waterwingebied van niveau III;

Dat er geen principieel verbod is op de aanleg van een openluchtparking; dat het MER opmerkt dat de parking in zijn huidige vorm onvoldoende bescherming biedt: tijdens hevige regenbuien stroomt het meeste regenwater af naar de (sterk aangedrukte) parking en wordt het hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks afgevoerd via de Terhulpsesteenweg waar de afvoer het regenwater in het woud en in het beschermd waterwingebied loost; dat het MER, teneinde de grondwaterwinning te beschermen, aanbeveelt om alle lozingen van het regenwater van de parking naar de beschermingszone van de grondwaterwinning te voorkomen; de opvang van regenwater te voorzien via een verharding of een waterdichte laag; het regenwater van de parking te bufferen en te zuiveren voor het insijpelt of afvloeit naar het rioleringsnetwerk langs de Terhulpsesteenweg; dat deze maatregelen moeten worden bestudeerd in het kader van de vergunningsaanvragen, na voorafgaand advies van ViVAQUA; 4. Samenvatting van de adviezen en van de bezwaren en opmerkingen die zijn geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek en van de manier waarop de Regering er rekening mee heeft gehouden Overwegende dat het ontwerp tot gedeeltelijke wijziging van het GBP en zijn MER onderworpen werd aan een openbaar onderzoek op het grondgebied van de gemeentes waarop deze wijziging betrekking heeft, zijnde de gemeentes Elsene, Ukkel, de Stad Brussel en Watermaal-Bosvoorde; Dat de perimeter van deze wijziging zich op het grondgebied van de gemeente Ukkel en in de onmiddellijke nabijheid van het grondgebied van de gemeente Elsene, de Stad Brussel en Watermaal-Bosvoorde bevindt; 6.1 Noodzaak van een gedeeltelijke wijziging van het GBP Overwegende dat sommige eisers voorstander zijn van de gedeeltelijke wijziging van het GBP;

Dat andere eisers bezwaar maken tegen de inhoud van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP, die ertoe strekt wat een bosgebied zou moeten zijn, om te vormen tot een parking, deels gelegen in een non-aedificandigebied, aan de rand van en zelfs in een Natura 2000-gebied, in een gebied met een zeer hoge biologische waarde, in een beschermd landschap met erfgoedwaarden, in een waterwingebied, naast een gewestweg waarvan de maximale capaciteit reeds is overschreden;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat het deel van het bosgebied dat in het kader van de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP wordt gewijzigd in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, in feite al tientallen jaren wordt gebruikt als parking met een onmiskenbaar nut; dat deze wijziging tot doel heeft de herinrichting van de bestaande parking binnen de huidige grondinname mogelijk te maken, zonder dat het bosareaal wordt verkleind, zodat de site van de hippodroom haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen, overeenkomstig de doelstellingen van het GBP, de structuurvisie en het beheersplan van Zoniënwoud; dat de terugtrekking van de grens van het bosgebied een terugtrekking van het non-aedificandigebied impliceert; dat voor het nieuwe gebied voor voorzieningen een nieuw gedifferentieerd voorschrift geldt dat voorziet in een afwijking voor de herinrichting van de parking in het non-aedificandigebied; dat voor de onderhavige wijziging een milieueffectrapport is opgesteld en een passende beoordeling van de milieueffecten ervan op het aangrenzende Natura 2000-gebied is verricht; dat in dit verband de gevolgen van de wijziging op het gebied van biodiversiteit, fauna en flora, gebouwde omgeving, materiële activa en cultureel erfgoed, met inbegrip van architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, water en bodem, mobiliteit en parkeren, enz. werden bestudeerd; dat in dit verband is rekening gehouden met de aanwezigheid van het Natura 2000-gebied en de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, met het besluit tot bescherming van het Zoniënwoud, meer bepaald met de beschermingszone van het waterwingebied; dat aan het eind van zijn analyse het MER verscheidene aanbevelingen heeft gedaan die in de onderhavige wijziging van het plan zijn opgenomen; Zo is de grondinname van de nieuwe zone voor voorzieningen bepaald op basis van de door het MER in aanmerking genomen variant 1; dat voorts in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering daarvan rekening zal moeten worden gehouden met andere aanbevelingen die niet onder het toepassingsgebied van het GBP vallen; dat voor het overige wordt verwezen naar de hieronder en hierboven ontwikkelde overwegingen;

Overwegende dat sommige eisers zich verzetten tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan op grond van het feit dat dit een nieuwe fase vormt in het op maat ontrafelen van het GBP om het aan te passen aan een specifiek project zonder globale visie; dat zij eisen dat het GBP wordt geëerbiedigd en dat de huidige voorschriften ervan gehandhaafd blijven;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP tot doel heeft de grafische en letterlijke voorschriften van het GBP binnen een afgebakende perimeter te wijzigen, teneinde een ontwikkeling van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde mogelijk te maken in overeenstemming met de gewestelijke doelstellingen die zijn opgenomen in het GPDO, in de structuurvisie van het Zoniënwoud en in het beheerplan ervan, om deze infrastructuur te bestendigen en een inrichting mogelijk te maken die is aangepast aan de veranderende omstandigheden;

Dat de werkingssfeer van deze wijziging beperkt blijft tot de perimeter in kwestie en niet tot gevolg heeft dat het GBP, waarvan de overige voorschriften van toepassing blijven in het gehele Brusselse Gewest, met inbegrip van de site van de hippodroom, wordt "ontrafeld";

Overwegende dat sommige eisers de dringende noodzaak van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP, net nu een ontwerp van globale herziening van het plan wordt bestudeerd, in twijfel trekken; dat zij van mening zijn dat privébelangen een dergelijke dringende noodzaak niet kunnen rechtvaardigen; dat zij verzoeken dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP wordt opgenomen in de globale hervorming waarmee onder deze legislatuur een begin is gemaakt;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de herontwikkeling van de site van de hippodroom en de ontwikkeling ervan als toegangspoort tot het Zoniënwoud al meer dan 4 jaar is gepland, met name door het GBP;

Dat er geen reden is om deze eenmalige wijziging, die trouwens al lang overwogen wordt (2019), te integreren in de op 23 december 2021 gestarte procedure tot wijziging van het GBP, die een globale herziening van dit plan beoogt, wat meerdere jaren in beslag zal nemen;

Dat het ontbreken van enig vooruitzicht op de herinrichting van een aan de behoeften van het gebied aangepaste parking op korte termijn de bovengenoemde gewestelijke doelstellingen in gevaar zou kunnen brengen, met het risico dat de bouwwerken door leegstand nog meer schade oplopen met als gevolg dat zowel de aanzienlijke overheidsinvesteringen als de sociale en economische voordelen onherroepelijk verloren zouden gaan;

Overwegende dat sommige eisers bezwaar maken tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan omdat deze de geloofwaardigheid van andere regelgevende plannen van ruimtelijke ordening aantast;

Dat volgens sommige eisers het ontwerp in strijd is met de verplichting tot vergroening van het binnenterrein van huizenblokken en de doelstelling voor de ontwikkeling van groene ruimten en van het groene netwerk van het GPDO;

Dat sommige eisers de overeenstemming van het ontwerp met het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove in twijfel trekken; dat anderen van mening zijn dat het ontwerp in strijd is met de beginselen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van mening is dat de uitbreiding van de parking niet strookt met een aantal doelstellingen van het GPDO ("Het gebruik van het openbaar vervoer bevorderen") en het GMP Good Move ("De verschuiving van de auto naar andere vervoerswijzen aanmoedigen"), gelet op de goede bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP in overeenstemming is met de doelstellingen van het GPDO, met name wat betreft de herontwikkeling van de site van de hippodroom; en dit zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen voor de ontwikkeling van groene ruimtes en van het groene netwerk van het GPDO, aangezien de wijziging het behoud en de herinrichting van de parking op de site van de hippodroom mogelijk maakt, bijdraagt tot de ontwikkeling van deze site als toegangspoort tot het Zoniënwoud en een reeks negatieve gevolgen voor het Zoniënwoud helpt voorkomen (onbevredigende oplossing voor de ambitie om de toegang tot de meer centrale gebieden van het Zoniënwoud te beperken, geen oplossing voor het risico op wildparkeren in het bos, geen beheer van het regenwater op de parking met het risico op directe of indirecte afvloeiing naar het bos);

Dat de verplichting tot instandhouding en verbetering van de vegetale, dan wel minerale, esthetische en landschappelijke kwaliteiten van de binnenterreinen van huizenblokken, als bedoeld in voorschrift 0.6 van het GBP, niet geldt voor de betrokken perimeter, die geen enkel binnenterrein van een huizenblok omvat;

Dat het MER eraan herinnert dat, volgens gewestelijk mobiliteitsplan GoodMove, tegen 2030 een vermindering van het aantal verplaatsingen met de auto met ongeveer 25 % wordt verwacht en bijgevolg een vermindering van de geraamde parkeerbehoefte, met dien verstande dat deze vermindering evenwel geleidelijk zal verlopen en gepaard zal gaan met inrichtingen ten gunste van het openbaar vervoer en van voetgangers en fietsers; dat het MER aangeeft dat de overeenstemming van de gedeeltelijke wijziging van het GBP met het gewestelijk mobiliteitsplan GoodMove dus afhangt van de toegestane capaciteit van de parking en de toegepaste beheersmethode, rekening houdend met de evolutie van de bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer en de voorzieningen voor voetgangers en fietsers in het Brusselse gewest; dat het vaststelt dat het theoretisch mogelijk is tot 535 parkeerplaatsen in de perimeter in te richten, en dat de gekozen variant 1 de inrichting van maximaal 360 plaatsen mogelijk maakt, waardoor een grotere modal wat bijdraagt aan een grotere modale shift naar alternatieve vervoerswijzen ten opzichte van de auto en daarmee ook de doelstellingen van het Gewestelijk Mobiliteitsplan GoodMove ondersteunt, terwijl tegelijkertijd beheersmaatregelen worden voorzien voor het geval dat het terrein door een groter aantal voertuigen wordt bezocht Overwegende dat sommige eisers van mening zijn dat het ontwerp het recht van de burgers op een gezond milieu schendt;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat voor de gedeeltelijke wijziging een milieueffectenbeoordeling is uitgevoerd; dat in het MER met name de gevolgen van de wijziging voor fauna, flora, microklimaat, luchtkwaliteit, enz. zijn onderzocht, zonder dat daarbij significante gevolgen voor het milieu zijn vastgesteld; dat de gevolgen moeten worden gerelativeerd in het licht van de nagestreefde doelstellingen van gewestelijk belang; dat in het MER aanbevelingen zijn gedaan om deze gevolgen te verminderen; dat de aanbevelingen van het MER die binnen het detailniveau van het GBP vallen, erin zijn opgenomen; dat voor het overige met de overige aanbevelingen rekening zal moeten worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen; 6.2. De wijziging van het GBP beantwoordt aan een dwingende noodzaak Overwegende dat sommige eisers van mening zijn dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP een zeer schadelijk precedent vormt dat de geloofwaardigheid van het Regeringswerk onderuit zal halen;

Dat sommige eisers zich verzetten tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan omdat deze tot doel heeft een onwettige toestand te bestendigen en de gerechtelijke beslissingen van de Raad van State en de inspanningen van burgers en milieuverenigingen omzeilt;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de wettigheid van de bestaande parking erkend is door een op 18 oktober 2018 afgegeven bouwvergunning, op basis van een feitelijke toestand die minstens sinds 1940 bestaat, dat wil zeggen vóór de inwerkingtreding van de organieke wet van 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; dat die vergunning ondertussen is geannuleerd door het arrest van de Raad van State nr. 253.484 van 8 april 2022; dat de Raad van State in dat arrest de wettigheid van de regelmatig voor 1962 verworven parking niet ter discussie stelt; dat hieraan moet worden toegevoegd dat die parking is aangelegd en uitgebaat lang voordat hiervoor een milieuvergunning was vereist krachtens de ordonnantie van 30 juli 1992 houdende de milieuvergunningen;

Dat los van deze vraag de gedeeltelijke wijziging van het GBP noodzakelijk is om te voorzien in een bestemming van de perimeter in overeenstemming met de gewestelijke doelstellingen van het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud; het huidige gebruik van de parking als bosgebied maakt het niet mogelijk de infrastructuur van de parking te bestendigen, en maakt ook geen herinrichting mogelijk die is aangepast en aanpasbaar is aan veranderende omstandigheden, hoewel dit noodzakelijk is opdat de site van de hippodroom haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud ten volle zou kunnen spelen;

Dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP het voorwerp heeft uitgemaakt van een milieueffectenrapport en van een passende beoordeling ervan om iedere aanzienlijke impact op het milieu te voorkomen; dat de aanbevelingen van deze beoordelingen die binnen het detailniveau van het GBP vallen, in de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn opgenomen; dat de overige aanbevelingen zullen moeten worden opgevolgd in het stadium van de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op de dwingende noodzaak die de Regering aanvoert om de gedeeltelijke wijziging van het plan te rechtvaardigen; dat zij van mening zijn dat het enkel gaat om de wens van de Regering om de bestaande parking te handhaven of zelfs uit te breiden, los van de activiteiten die op de hippodroom worden ontwikkeld; dat zij erop wijzen dat de dwingende noodzaak van de inwoners van Brussel bestaat in het hebben van natuurgebieden zoals het Zoniënwoud, en dat inkrimping van het Zoniënwoud ten behoeve van automobilisten niet beantwoordt aan een dwingende noodzaak;

Dat sommige eisers van mening zijn dat de reden ter rechtvaardiging van de wijziging van het GBP om de thans illegale bezetting van deze parking in een Natura 2000-gebied te legaliseren, niet kan worden geacht van algemeen belang te zijn;

Overwegende dat de Regering erop wijst dat in het GPDO, de structuurvisie van het Zoniënwoud en het beheersplan ervan de site van de hippodroom is aangewezen als gewestelijk recreatie- en documentatiecentrum rond het thema natuur, educatie en ontspanning en als toegangspoort tot het Zoniënwoud, waarvoor met name een voldoende aantal kwaliteitsvolle en met groen uitgeruste parkeerplaatsen nodig zijn;

Dat bij gebrek aan een parking de toegang tot de site dermate beperkt zou zijn dat de gewenste ontwikkeling ervan zou worden belemmerd, wat zou resulteren in een reeks ongewenste gevolgen (verschuiving naar vaker en langduriger parkeren op de openbare weg, onbevredigende oplossing voor de ambitie om de toegang tot de meer centrale zones van het Zoniënwoud te beperken, geen oplossing voor het risico op wildparkeren in het woud, geen waterbeheer op de parking met het risico op directe of indirecte afvloeiing naar het bos en het winningsgebied, problemen om het erfgoed van de voormalige hippodroom en de bijhorende activiteiten op te waarderen enz.); Dat het ontbreken van parking ertoe zou kunnen leiden dat de gebouwen van de site zouden komen leeg te staan en dat de hierboven verduidelijkte rol van de site als toegangspoort tot het Zoniënwoud hierdoor in het gedrang zou komen.

Dat het in het MER gekozen alternatief (variant 1) het mogelijk maakt de bestaande parking binnen de huidige grondinname her in te richten, zonder aantasting van het Natura 2000-gebied en zonder enige kap of vermindering van het bos;

Dat het de overheid niet verboden is rekening te houden met een feitelijke situatie - een parking die al zeer lange tijd in gebruik is en waarvan het behoud gewenst is - om te oordelen dat het reguleren ervan de noodzakelijke juridische zekerheid zal bieden ;

Dat het bovendien gerechtvaardigd is om rekening te houden met de parkeerbehoeften, zowel in het kader van het Drohme-project (onafhankelijk daarvan, aangezien de concessiehouder slechts een tijdelijk recht heeft) als met het feit dat de site van de Renbaan andere projecten kan aantrekken, die weliswaar nog onbepaald zijn, maar waarvoor een behoefte aan parkeerruimte zeer waarschijnlijk is om de rol van de toeganspoort tot het Zoniënwoud te waarborgen in al zijn facetten (educatieve, recreatieve, ontspannende en ludieke activiteiten); en dat het in overweging nemen van deze drie elementen getuigt van goed bestuur en dus niet tegenstrijdig is. 6.2.1 Noodzaak tot herontwikkeling van de site van de hippodroom Overwegende dat sommige eisers voorstander zijn van de herontwikkeling van de site van de hippodroom;

Dat de stad Brussel de herkwalificatie van de site van de hippodroom als toegangspoort tot het Zoniënwoud steunt; dat ze erop aandringt dat een conversie van de site naar een functie voor voorzieningen op termijn zou kunnen worden uitgevoerd;

Dat sommige eisers opmerken dat de site van de hippodroom een prachtige kans biedt voor het gewest op het vlak van bewustmaking en natuurbescherming;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP tot doel heeft de herontwikkeling van de site van de hippodroom te verzekeren opdat het zijn rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud zou kunnen vervullen, zoals verderop zal worden toegelicht;

Overwegende dat sommige eisers vragen om opheldering te scheppen over de geplande activiteiten op de site van de hippodroom, over de verdeling tussen de publieke en private betrokken partijen en over de aard en de voorwaarden van het opgezette partnerschap;

Dat sommige eisers van mening zijn dat massale recreatieve en feestelijke activiteiten niet verenigbaar zijn met de rust van het bos en zijn bewoners, noch met die van de meeste gebruikers ervan;

Dat zij kritiek hebben op de ontwikkeling van een actief vrijetijdspark met diverse feestelijke activiteiten aan de ingang van het woud, maar zonder enig verband met het woud en ter rechtvaardiging van de inrichting van een grote parking, omdat deze activiteiten niet verenigbaar zijn met de rol van toegangspoort tot het Zoniënwoud; de organisatie van privé-evenementen op een met overheidsgeld gerenoveerde site, een bron van overlast ten nadele van de rust van de omwonenden; de economische en sociale visie van het Drohme-project en de kortetermijnvisies daarop; de aanwezigheid van reclame die in strijd is met de aard van de locatie en de waarde ervan naar beneden haalt; dat zij ertegen zijn dat het Zoniënwoud een plaats voor sportactiviteiten wordt, omdat er al andere plaatsen voor de ontwikkeling van deze activiteiten zijn (stadions, BLOSO-centrum, enz.);

Dat sommige eisers wijzen op de ongunstige adviezen van de KCML in het kader van de aanvragen tot stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot de herontwikkeling van de site van de hippodroom; dat de KCML herinnert aan het standpunt dat zij met betrekking tot de hoofdparking heeft ingenomen in haar gunstig eensluidend advies, met belangrijke voorbehouden, uitgebracht in haar zitting van 4 oktober 2017;

Dat sommige eisers geen vertrouwen hebben in de beheerder van de site van de hippodroom;

Dat sommige eisers vragen dat het project voor de herontwikkeling van de hippodroom opnieuw wordt bekeken in dienst van het Brusselse Gewest; dat zij vragen om terug te keren naar de grondslagen van het ontwerp op de site van de hippodroom, namelijk een toegangspoort tot het Zoniënwoud, gekoppeld aan een ruimte voor gezins- en sportactiviteiten; dat zij vragen om de overlast veroorzaakt door de organisatie van grote evenementen op de site zoveel mogelijk te beperken;

Dat sommige eisers vragen dat de renovatie van de site van de hippodroom zou worden voortgezet op een manier die respectvol omgaat met de natuur, erop toeziet dat de site voor iedereen toegankelijk blijft, zonder schade toe te brengen aan het bosgebied, de parkeergelegenheid voor auto's beperkt, rekening houdend met de werkelijke behoeften van de Brusselse bevolking en niet met privébelangen, en met behoud van een uitzonderlijk en kostbaar bosmilieu;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de gedeeltelijke wijziging niet de volledige site van de hippodroom betreft, maar alleen de hoofdparking en eveneens het gebied tussen de twee ringen van de hippodroom; dat de wijziging tot doel heeft het behoud en de herinrichting van een polyvalente parking mogelijk te maken, namelijk voor de toegang tot het Zoniënwoud en tot de site van de hippodroom, inclusief voor deze laatste in hoofdorde, overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud;

Dat de huidige beoogde wijziging tot doel heeft te voldoen aan de huidige en toekomstige behoeften van de gebruikers van het gebied voor voorzieningen, van het recreatiegebied en het bosgebied; dat, hoewel deze behoeften berekend werden met inachtneming van de huidige en toekomstige activiteiten die in dit stadium op de site zijn gepland, de geraamde behoeften het mogelijk maken een projectie te maken van de behoeften los van het DROHME-project, in zijn momenteel geplande configuratie, waardoor de site kan voldoen aan de verschillende doelstellingen die eraan zijn toegekend, met het oog op het vervullen van zijn rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud;

Het is belangrijk te herinneren dat het beheerplan voor het Zoniënwoud een uitgebreid activiteitenprogramma definieert, zodat de site volledig de rol van toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen die eraan is toegewezen. De site van de renbaan kan dit programma ondersteunen als toegangspoort tot het Zoniënwoud. Dit programma omvat een combinatie van educatieve, recreatieve, ontspannende en speelse activiteiten, gericht op het bevorderen van de natuur, wat de aanwezigheid van voldoende kwalitatieve parkeergelegenheid rechtvaardigt.

Dat de ontwikkeling en het beheer van de site van de hippodroom niettemin buiten het toepassingsgebied van deze wijziging van het GBP vallen; 6.2.2 Noodzaak tot het creëren van een toegangspoort tot het Zoniënwoud, uitgerust met een parking Overwegende dat sommige eisers voorstander zijn van een gedeeltelijke wijziging van het plan om de parking in overeenstemming te brengen, zodat de site van de Hippodroom van Ukkel-Bosvoorde "zijn rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud ten volle kan spelen [en dat] deze ambitie, gelet op de bestaande mobiliteitsoplossingen, de aanwezigheid van een voldoende grote parking impliceert", om de site op te waarderen, want zo niet dreigen alle voordelen van de grote renovatie-investeringen die zijn gebeurd, verloren te gaan;

Dat de stad Brussel de herkwalificatie van de hippodroom als toegangspoort tot het Zoniënwoud ondersteunt, met inbegrip van milieueducatie- en bewustmakingsactiviteiten en onthaalmogelijkheden voor het publiek dat van het bos gebruik wil maken;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat de parking op deze locatie het mogelijk maakt wandelaars te kanaliseren, het wildparkeren te verminderen en het sport- en recreatiegebied bereikbaar te maken;

Dat sommige eisers juist kritiek hebben op het begrip van een toegangspoort tot het Zoniënwoud en de doelstelling om de bezoekers te centraliseren, terwijl mensen die naar het bos gaan net lawaai, het dicht op elkaar wonen en de overbevolking ontvluchten; dat sommige eisers vragen dat iedereen van de groene ruimten gebruik zou kunnen maken; dat zij erop wijzen dat de geplande parking voor een groot deel van de bevolking ontoegankelijk zal blijven;

Dat sommige eisers vinden dat de toegangspoort tot het Zoniënwoud niet moet bijdragen tot de omliggende economische ontwikkeling, maar alleen tot het behoud van het bos;

Dat sommige eisers van mening zijn dat het argument om een toegangspoort tot het Zoniënwoud te creëren de uitbreiding van de bestaande parking niet rechtvaardigt; dat de geplande parking niet relevant is voor de nagestreefde doelstelling om de toegang tot de site van de hippodroom te verzekeren; dat andere toegangswegen tot de site mogelijk zijn, met name via tramlijn 8, fietspaden, enz.; dat nergens uit kan worden afgeleid dat het succes van deze toegangspoort tot het Zoniënwoud zou afhangen van een parking;

Overwegende dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie aanstipt dat het project tegemoetkomt aan de behoefte om een parking aan te leggen om de functie van "toegangspoort tot het Zoniënwoud", zoals bepaald in de Structuurvisie van het Zoniënwoud, te verzekeren.

Overwegende dat de Regering erop wijst dat het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud de site van de hippodroom aanwijzen als de toegangspoort tot het Zoniënwoud; dat deze toegangspoort tot doel heeft het recreatieve aanbod aan de rand van het Zoniënwoud in de aangrenzende gebieden voor voorzieningen en voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht, te optimaliseren en tegelijkertijd de ecologische kern en structuur ervan te vrijwaren; dat deze toegangspoort tevens de toegankelijkheid van het bos waarborgt;

Dat, opdat de site van de hippodroom haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen, de bereikbaarheid ervan via verschillende vervoerswijzen gegarandeerd moet blijven; dat het MER de parkeerbehoefte op de site en de gevolgen van de verschillende alternatieven voor de herinrichting van de parking heeft onderzocht, met name wat betreft de mobiliteit, rekening houdend met de bereikbaarheid van het terrein met het openbaar vervoer en actieve vervoerswijzen; dat het MER de totale parkeerbehoefte op 470 plaatsen raamt en uiteindelijk kiest voor variant 1 met een maximum van 360 plaatsen, teneinde een grotere modal shift naar alternatieve mobiliteitswijzen aan te moedigen overeenkomstig de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan Good Move; 6.2.3. Noodzaak om een evenwicht te vinden tussen de op de site aanwezige functies Overwegende dat sommige eisers van mening zijn dat de redenen voor de gedeeltelijke wijziging van het plan volledig strijdig zijn met het goede gebruik en het respect voor het bos;

Dat sommige eisers van mening zijn dat de amputatie van een oppervlakte van 10.700 m2 van het bos een significant impact zal hebben op de aantrekkelijkheid ervan, en de leesbaarheid van het door de hippodroom nagestreefde doel van bescherming en opwaardering van het bos en van de rol van de hippodroom als toegangspoort tot het bos, zal schaden;

Dat sommige eisers vinden dat het bos voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk moet blijven, maar dat de verbetering van de toegang ervan voor auto's niet ten koste mag gaan van het bos zelf;

Dat sommige eisers van mening zijn dat het vernietigen van het bos om een parking aan te leggen om het probleem van de massale toestroom van auto's bij evenementen op de hippodroom op te vangen, een verkeerde oplossing is; dat de parking niet beantwoordt aan de doelstellingen voor de herontwikkeling van de hippodroom;

Dat sommige eisers kritiek hebben op de omvang van de parking, op grond van het feit dat deze meer dient om het actief vrijetijdspark bereikbaar te maken en verder gaat dan de veel beperktere behoeften van een toegangspoort tot het Zoniënwoud; dat de parking de ontwikkeling van activiteiten die geen verband houden met het Zoniënwoud en de toegangspoort tot het bos zal stimuleren en bevorderen;

Dat zij betogen dat de uitbreiding van de parking geen verband houdt met de functie van toegangspoort tot het Zoniënwoud, maar met de organisatie van massa- en feestelijke activiteiten, zonder enig verband met de in het beheerplan van het Zoniënwoud en het GPDO beschreven functies, op de site van de hippodroom, zonder enig collectief belang;

Dat eisers erop wijzen dat in het MER staat dat het "ontwerp toestaat dat de bestaande parking wordt behouden ten behoeve van de omliggende socio-economische activiteiten en gedeeltelijk (<10 %) door de gebruikers van het Zoniënwoud"; dat zij van mening zijn dat een toegangspoort tot het Zoniënwoud niet mag bijdragen aan de omliggende economische ontwikkeling, maar alleen aan het behoud van het bos;

Dat zij van mening zijn dat de activiteiten die op de hippodroom kunnen worden ontwikkeld, rekening moeten houden met de mogelijkheden die verband houden met de functie van de site, en moeten worden teruggeschroefd ten opzichte van het bestaande parkeeraanbod; dat het aan de ontwikkelaar van het terrein is om zijn project aan te passen aan het GBP, zonder dat de omvang van de parking wordt herzien;

Dat sommige eisers en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie opmerken dat de Regering voornemens is de parking te handhaven, te herinrichten en uit te breiden, ongeacht het ontwerp dat op de site van de hippodroom wordt ontwikkeld;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de site van de hippodroom tussen drie verschillende bestemmingsgebieden ligt: een gebied voor voorzieningen, een gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en een bosgebied; dat, opdat elk gebied zijn functie als toegangspoort tot het Zoniënwoud zou kunnen vervullen, een kwalitatief hoogstaande parking met voldoende capaciteit noodzakelijk is; dat een evenwicht moet worden gevonden tussen de verschillende functies die op de site aanwezig zijn;

Dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP overeenkomt met variant 1 van het MER, dat bestaat uit de herinrichting van de bestaande parking binnen de huidige grondinname, zonder dat het bos of het Natura 2000-gebied wordt aangetast of het bos wordt gekapt of verkleind; dat het MER en de passende beoordeling ook aanbevelingen bevatten waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van het ontwerp voor de herinrichting van de parking, om te voorkomen dat het bos en het Natura 2000-gebied significante gevolgen ondervinden; dat, om bovengenoemde redenen, met de aanleg van een toegangspoort tot het Zoniënwoud aan de verschillende vastgestelde behoeften kan worden voldaan;

Dat de Regering verduidelijkt dat zij een polyvalente parking wenst te behouden, d.w.z. zowel voor de toegang tot het Zoniënwoud als voor de behoeften van het gebied voor voorzieningen en het gebied voor sport en vrijetijdsactiviteiten van de site van de hippodroom; dat zij eraan herinnert dat de ontwikkeling van de site van de hippodroom in overeenstemming is met de doelstellingen van het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud om er een recreatief en educatief centrum aan de rand van het bos van te maken;

Dat zij eraan herinnert dat in het MER de parkeerbehoefte van de site wordt geraamd; dat de behoefte voor bezoekers van het Zoniënwoud gemiddeld 50 bijkomende plaatsen ter hoogte van de voormalige hippodroom bedraagt bij een normale bezoeksfrequentie; dat de parkeerbehoefte groter is op dagen dat het Zoniënwoud druk bezocht wordt; dat de behoefte voor de activiteiten op de site van de ppodroom 419 plaatsen bedraagt bij normaal bedrijf in perioden met hoge bezoekersaantallen, met dien verstande dat deze uitzonderlijke behoefte bij "aangepast bedrijf" 1000 plaatsen benadert of overschrijdt; dat de globale parkeerbehoefte 470 plaatsen bedraagt; dat echter voor variant 1 is gekozen met maximaal 360 plaatsen, waardoor de parking binnen de huidige grondinname kan worden gehandhaafd en kan worden heringericht om het aantal plaatsen op de site te optimaliseren; 6.3. Mogelijkheid om in plaats van het bosgebied, een gebied voor voorzieningen te creëren om de herinrichting van de parking mogelijk te maken.

Overwegende dat sommige eisers de verenigbaarheid van de parking met het gebied voor voorzieningen en de kwalificatie van de parking als voorziening van collectief belang, in twijfel trekken;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het ontbreken van een rechtvaardiging van een zo grote parking in verhouding tot de in een gebied voor voorzieningen toegestane activiteiten;

Dat ze van mening zijn dat een parking met enkele honderden plaatsen, voornamelijk gerechtvaardigd door recreatieve en feestelijke activiteiten, geen voorziening van collectief belang is; dat een parking van een dergelijke omvang niet gericht is op het algemeen belang, noch op het algemeen nut en derhalve niet voldoet aan de eisen van een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten;

Dat sommige eisers aanvoeren dat de aanpassing van het GBP enkel ten dienste staat van het privaat belang van het Drohme-project; dat het volgens hen niet valt uit te sluiten dat het Gewest aanzienlijke schadevergoedingen zal moeten betalen indien het Drohme-project niet zou kunnen worden gerealiseerd; dat de Regering zich reeds verbonden zou hebben om de site vergund te krijgen; dat het GBP louter omwille van private verbintenissen (of minstens de schijn daarvan) zou worden vastgesteld.

Overwegende dat artikel 23 BWRO bepaalt dat het gewestelijk bestemmingsplan van toepassing is op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zodat de gronden die eigendom zijn van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eveneens binnen het toepassingsgebied van het gewestelijk bestemmingsplan vallen.

Dat een planologische regularisatie middels (de wijziging van) een ruimtelijk plan, zoals het gewestelijk bestemmingsplan, niet onwettig is, in zoverre aan het plan een deugdelijke ruimtelijk afweging ten grondslag ligt en deze tot doel heeft het algemeen belang te realiseren, t.t.z. het versterken van de functie van de zone als toegangspoort tot het Zoniënwoud; dat ook de omstandigheid dat een planologisch initiatief mogelijks de belangen van een welbepaald bedrijf, waarvan de activiteiten bovendien kaderen binnen de beoogde doelstellingen, ten goede zou komen, nog niet ipso facto impliceert dat een dergelijk plan onwettig zou zijn; dat de bestemming die in een ruimtelijk plan aan een gebied wordt gegeven onvermijdelijk voordelen en nadelen met zich meebrengt; dat het uitgangspunt moet zijn dat de plannende overheid steeds een afweging maakt van alle relevante aspecten van het plandossier, daarbij oog heeft voor alle in het geding zijnde belangen, en middels het plan een duurzame ruimtelijke ontwikkeling en een goede ruimtelijke ordening nastreeft.

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het in het algemeen belang is dat de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde wordt voorzien van een parking met voldoende capaciteit en dat deze parking zodanig wordt ontwikkeld dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat eigenaar is van de site, ervoor kan zorgen dat de site gebruikt kan worden door een zo groot mogelijk aantal personen en dat ze haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen; dat de parking toegankelijk zal zijn voor het publiek, met name voor het publiek dat toegang wil tot het Zoniënwoud en tot de andere activiteiten in de aangrenzende gebieden voor voorzieningen van collectief belang en openbare diensten of voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht; dat ze aldus de toegang tot het Zoniënwoud en tot de activiteiten van de nieuwe toegangspoort ervan zal vergemakkelijken; dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP het mogelijk maakt de parking op te nemen in de uitbreiding van het bestaande aangrenzende gebied voor voorzieningen van collectief belang of openbare diensten, gelegen ten oosten van de Renbaanlaan, waarin de belangrijkste voorzieningen van de site van de hippodroom zich bevinden;

Dat, gelet op het voorgaande, de wijziging van het bosgebied in een gebied voor voorzieningen van collectief belang opportuun is, gelet op de functies die aan de parking zijn toegekend en die uitdrukkelijk in de reglementaire voorschriften zijn beschreven.

Overwegende dat sommige eisers zich verzetten tegen de aanleg van dit gebied, tegen de ontwikkeling van verkavelingen van golfwoningen ten koste van het bos, tegen de toevoeging van jeugdherbergen of andere bouwwerken;

Dat sommige eisers verzoeken om de mogelijkheid van woningbouw te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de exploitatie van de site;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de wijziging van het bosgebied in een gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten tot gevolg heeft dat de grens van het bosgebied wordt verschoven, en bijgevolg ook van de grondinname van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden vastgesteld door het bijzonder voorschrift 16 van het GBP, die voorziet in een non aedificandigebied - grondverharding inbegrepen - over een diepte tot 60 m vanaf de rand van het bos of het woud, en die onder bepaalde voorwaarden eventueel tot 30 m kan worden beperkt.

Dat het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten onderworpen blijft aan het gebied voor erfdienstbaarheden langs de rand van bossen en wouden, die het uitvoeren van alle handelingen en werken, zoals het oprichten van nieuwe gebouwen, verbiedt;

Dat ze toevoegt dat, om de herinrichting van de bestaande parking volgens de door geselecteerde variant 1 mogelijk te maken, het nieuwe gedifferentieerde bijzondere stedenbouwkundige voorschrift 8.5 enkel de vergunning mogelijk maakt van alle handelingen en werken die nodig zijn voor de aanleg van de enige "openluchtparking voor de gebruikers van dit gebied en voor de gebruikers van het aangrenzende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en bosgebied," en dit "in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden";

Met betrekking tot het effect van de inkrimping van de grondinname van het non-aedificandigebied, geïmpliceerd in variant 1, wordt in opgemerkt dat "de perimeter waarop de schrapping van het non-aedificandigebied betrekking heeft, (...) iets kleiner zal zijn dan in het geval van het ontwerp. Bijgevolg wordt niet verwacht dat de wijziging van de perimeter van het non-aedificandigebied een significant effect zal hebben op de bomen van de rand en op de bestaande stedelijke en landschappelijke kenmerken".

Dat wat dat betreft op de volgende elementen is gegrond: "Het non-aedificandigebied dat zich momenteel situeert in een deel van het gokdorp van de voormalige hippodroom, zal gedeeltelijk worden opgeheven (perceel 40P). Hetzelfde geldt voor een gedeelte van het non-aedificandigebied dat gelegen is in het woongebied aan de andere kant van de Terhulpsesteenweg (percelen 484B en 481C).

Ter herinnering: volgens Bundel V van het GBP heeft het non-aedificandigebied niet alleen tot doel bomen en gebouwen te beschermen, maar wil het er ook voor zorgen dat bij de ontwikkeling aan de rand van het woud de bestaande stedelijke en landschappelijke kenmerken worden gerespecteerd. Gelet op de volgende elementen: - De percelen 484B en 481C zijn gelegen aan de andere kant van de Terhulpsesteenweg. Perceel 40P wordt van de bosrand gescheiden door de bestaande parking. Er bevinden zich dus momenteel gebouwen/inrichtingen/menselijke activiteiten tussen de bosrand en deze percelen; - De betrokken percelen zijn reeds gedeeltelijk verstedelijkt, waardoor het effect van eventuele nieuwe bebouwing wordt beperkt; - De percelen in kwestie maken tevens deel uit van een gebied van culturele, historische, esthetische waarde of voor stadsverfraaiing (GCHEWS) bij het GBP. De wijziging van de bestaande feitelijke toestand van de bouwprofielen of van het aanzicht van de gevels die vanaf de voor het publiek toegankelijke ruimten zichtbaar zijn, is onderworpen aan bijzondere voorwaarden met het oog op de bewaring van de culturele, historische of esthetische eigenschappen van het gebied; - Het gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten (deel van perceel 40P) is volledig opgenomen in het beschermde landschap van het Zoniënwoud, waardoor elk mogelijk project in dit gebied wordt gekaderd in het behoud van de historische, esthetische en wetenschappelijke waarde van het woud; - Het GBP vermeldt in voorschrift 16: "Het bouwverbod is evenwel niet van toepassing op de percelen waarop bouwwerken staan op de dag dat het gewestelijk bestemmingsplan goedgekeurd op 3 mei 2001 in werking treedt. Elke verbouwing of wederopbouw van de bestaande bouwwerken die leidt tot een vergroting van het bebouwd volume met meer dan 20 % is evenwel onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking. Die vergroting laat geen afwijking toe van de beperking tot 30 meter." In het geval van het non-aedificandigebied gold dit (en zal) dit alleen (gelden) in strikte zin voor het gedeelte van deze percelen dat op minder dan 30 meter van het bosgebied gelegen is en niet op 60 meter, vanwege de aanwezigheid van bouwwerken op het perceel op de dag van inwerkingtreding van het plan; - Ter hoogte van deze percelen bevinden zich bouwwerken dicht bij de kadastrale grenzen, waardoor het effect van eventuele nieuwbouw wordt beperkt, aangezien het gebied reeds gedeeltelijk is verstedelijkt. De verkleining van de perimeter van het non-aedificandigebied heeft derhalve een beperkt effect, aangezien de bestaande gebouwen in het woongebied van de rand worden gescheiden door de weg, terwijl die in het bestaande gebied voor voorzieningen: - opgenomen in de initiële perimeter van 30 m weliswaar met 20% kunnen uitbreiden. Dat blijft echter marginaal gelet op de omvang van de betrokken bouwwerken, met dien verstande dat de beperkingen van het GCHEW en de bescherming van toepassing blijven; binnen de perimeter tussen 30 en 60 m, niet langer onderworpen zijn aan enige beperking van het non-aedificandigebied, maar onderworpen blijven aan de beperkingen van het GCHEW en het beschermingsbesluit.

Bijgevolg wordt niet verwacht dat de wijziging van de perimeter van het non-aedificandigebied een significant effect zal hebben op de bomen van de rand en op de bestaande stedelijke en landschappelijke kenmerken." Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, zou inhouden dat de huidige grondinname van het erfdienstbaarheidsgebied wordt gehandhaafd en dat de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken ongetwijfeld beter zouden worden beschermd; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat het onjuist is te beweren dat de milieueffecten van alternatieven 0.1 en 0.2 duidelijk minder zouden zijn dan die van het gekozen alternatief;

Dat de genoemde alternatieven weliswaar aan bepaalde doelstellingen van het beheersplan van het Zoniënwoud of het structuurplan daarvan voldoen, maar dit ten koste gaat van andere doelstellingen, waaronder die van het toegangsportaal;

Dat de onderhavige wijziging een redelijk evenwicht bereikt tussen deze programmatische doelstellingen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de site, zonder een van deze doelstellingen ter discussie te stellen of de ene boven de andere te laten prevaleren;

Dat bovendien de bosgebieden zoals voormalig vermeld in het GBP sloeg op geen enkele werkelijke situatie, zodat de verwijdering ervan niets verandert aan de feitelijke biologische situatie, terwijl de nieuwe boszone die door dit besluit wordt gecreëerd juridisch zekerheid biedt voor een biologisch waardevolle feitelijke situatie;

Dat weliswaar de ordonnantie inzake natuurbehoud tot doel heeft bij te dragen aan het behoud, de verbetering en het herstel van het natuurlijke milieu; maar dat niet is aangetoond dat dit in het onderhavige geval niet wordt bereikt, gezien de feitelijke situatie, de juridische context en de onderzochte alternatieven, evenals het uiteindelijk gekozen alternatief in het licht van alle doelstellingen voor de site, rekening houdend met de locatie, de specifieke kenmerken, het potentieel, enzovoort.

Overwegende dat sommige eisers herinneren aan het belang van het bosgebied om het recht van de burgers op een gezond milieu te waarborgen; dat zij erop wijzen dat de inwoners van Brussel behoefte hebben aan groene ruimten; dat de periode van de gezondheidscrisis het gebrek aan groene ruimten in het Brussels Gewest duidelijk heeft gemaakt; dat zij de overheid verzoeken het goede voorbeeld te geven en deze gelegenheid aan te grijpen om de groene ruimten uit te breiden in plaats van ze weg te nemen;

Dat sommige eisers van mening zijn dat de verschuiving van een bosgebied naar een gebied voor openbare voorzieningen om er een parking aan te leggen, een verkeerd signaal geeft; een signaal dat de bescherming van natuurgebieden, zelfs van zulke emblematische gebieden als het Zoniënwoud, veranderlijk is; dat anderen van mening zijn dat het project op milieumoord lijkt;

Dat sommige eisers van mening zijn dat de gedeeltelijke wijziging van het plan een nadelig precedent dreigt te scheppen wat betreft de bescherming van de zogenaamde "zwakke" functies, waaronder natuurgebieden; dat zij evenwel opmerken dat het GBP geen exact beeld geeft van de werkelijkheid, aangezien de feitelijk bestaande parking als bosgebied is aangemerkt;

Dat sommige eisers van mening zijn dat het gedeeltelijk verwijderde bosgebied duidelijk een antwoord is op de wens om het beboste deel in dit gebied te herstellen; dat het bosgebied de sluiting van de bestaande feitelijke parking rechtvaardigde; dat de door dit statuut van het GBP verankerde bescherming van bosgebieden en groene ruimten geenszins kan worden omzeild door een wijziging van deze regelgeving;

Dat sommige eisers bezwaar maken tegen de afbouw van het bosgebied; dat zij verzoeken om het behoud en de uitbreiding ervan;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het deel van het bosgebied waarop de wijziging betrekking heeft, ingericht is en in de praktijk gewoonlijk gebruikt wordt als openluchtparking; dat de sporen van een dergelijk gebruik teruggaan tot (ten minste) 1922; dat dit gebied niettemin bij de inwerkingtreding van het GBP in 2001 opnieuw tot bosgebied is verklaard, hoewel het reeds grotendeels boomloos was en tientallen jaren als openluchtparking werd gebruikt;

Dat het behoud van de bestaande parking vandaag noodzakelijk is om te voldoen aan de doelstellingen voor de ontwikkeling van de site zoals bepaald in het GPDO en de sindsdien aangenomen plannen en strategieën voor het Zoniënwoud;

Dat in het MER de effecten van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn onderzocht; dat in dat verband de alternatieven van de sluiting van de parking om de verwezenlijking van het bosgebied mogelijk te maken (alternatief 0.2) en van het behoud van de bestaande feitelijke toestand (alternatief 0.1) zijn onderzocht; dat deze alternatieven echter niet zijn uitgekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat uiteindelijk is gekozen voor het alternatief van de handhaving van de parking en herinrichting daarvan; dat dit gekozen alternatief, wat de gevolgen voor het milieu betreft, niet leidt tot een aanzienlijke vermindering van het recht op een gezond milieu, geen kap van bomen inhoudt waardoor de oppervlakte van het woud wordt verkleind of de wetenschappelijke waarde van het Zoniënwoud zou worden aangetast, geen nettoverlies aan biodiversiteit inhoudt en de BAF+-coëfficiënt op 0,4 handhaaft; dat dit gekozen alternatief het bovendien mogelijk maakt de parking door zijn herinrichting beter op te nemen in het landschap, de bescherming van waardevolle bomen te verbeteren, dit gebied zodanig te beplanten dat de biologische diversiteit en de ontwikkeling van een bosrand langs de westelijke grens ervan worden bevorderd; dat de in dit verband geformuleerde aanbevelingen van het MER, die binnen het detailniveau van het GBP vallen, in de onderhavige wijziging zijn verwerkt;

Overwegende dat sommige eisers erop wijzen dat de bosbestemming reeds de ontwikkeling van een bij de bosbestemming behorende parking mogelijk maakt;

Dat dit het bestaan van verschillende kleine parkings aan de rand van het Zoniënwoud reeds mogelijk maakt;

Dat zij hieraan toevoegen dat de locatie Rood Klooster zeer weinig parkeerplaatsen heeft, terwijl dit een zeer drukke toegangspoort tot het bos is;

Overwegende dat de Regering stelt dat bijzonder voorschrift 15 van het GBP het verrichten van handelingen en werken noodzakelijk voor de bestemming van bosgebieden of rechtstreeks aanvullend bij hun ecologische, economische en sociale functie, toelaat; dat de Raad van State in dit geval bij uitspraak nr. 245.641 van 4 oktober 2019 heeft geoordeeld dat de inrichting en het gebruik van de vergunde parking in strijd zijn met artikels 15 en 0.7 van het GBP, aangezien deze parking niet verenigbaar is met het bosgebied en evenmin kan worden aangemerkt als een voorziening die de gebruikelijke bijbehorende aanvulling van het bosgebied vormt; dat arrest nr. 253.484 van 8 april 2022 met betrekking tot een gewijzigde versie van voorgaande vergunning tot hetzelfde oordeel kwam, dat de feitelijke toestand van de parking in overeenstemming dient te worden gebracht met zijn rechtstoestand door middel van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP, zodat de parking kan worden gehandhaafd en heringericht overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud;

Dat de omvang van de parking in het MER werd onderzocht op basis van de parkeerbehoefte op de site;

Dat de omvang van de parking niet alleen nuttig is voor de wandelaars in het Zoniënwoud, omdat de parking ook gebruikt moet kunnen worden door bezoekers van de aangrenzende gebieden, zodat de site haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen; dat het MER, na onderzoek van de gevolgen van de verschillende overwogen alternatieven, heeft gekozen voor variant 1, die inhoudt dat de parking op de huidige plaats wordt gehandhaafd en wordt heringericht om er 288 tot 360 plaatsen te creëren; 6.4. De afwijking van het non aedificandigebied langs de rand van bossen en wouden is noodzakelijk om de herinrichting van een openluchtparking mogelijk te maken.

Overwegende dat sommige eisers erop wijzen dat de gedeeltelijke wijziging van het plan in strijd is met voorschrift 16 van het GBP betreffende het gebied voor erfdienstbaarheden langs de rand van bossen en wouden;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het ontbreken van de analyse van de gevolgen van het nieuwe voorschrift 8.5 en het precedent dat dit schept;

Dat sommige eisers bezwaar maken tegen de invoering van grote afwijkingen met als enig doel de financiële belangen van de projectontwikkelaar van het Drohme-project bij grootschalige evenementen te dienen;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat de eenmalige afwijking op het naleven van het gebied van erfdienstbaarheden de realisatie van de parking toelaat tot aan het bosgebied, en dat alle andere werken verboden zijn;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP een inkrimping impliceert van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden, vastgelegd bij bijzonder voorschrift 16 van het GBP, dat van toepassing blijft op het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten; dat het verbod op alle handelingen en werken, zoals het oprichten van nieuwe bouwwerken - grondverharding inbegrepen - van toepassing blijft over een diepte van 60 m vanaf de rand van het bos, die kan worden beperkt tot 30 m indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan;

Dat het nieuw gedifferentieerd bijzonder voorschrift 8.5 ook uitdrukkelijk aangeeft dat het een `afwijking' vormt « van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden ». Vermits uit de tekst zelf van het nieuw ingevoegde lid blijkt dat de wijziging als afwijking ingrijpt op de algemene regel van artikel 16, is er dan ook geen sprake van een strijdigheid tussen het nieuw gedifferentieerd bijzonder voorschrift 8.5 en de bepalingen van artikel 16.

Dat, om de herinrichting van de bestaande parking volgens de door het MER geselecteerde variant 1 mogelijk te maken, de gedeeltelijke wijziging van het GBP een uitzondering op het bijzondere voorschrift 16 van het GBP invoert, via de toevoeging van een nieuw gedifferentieerd bijzonder voorschrift 8.5 dat enkel de vergunning mogelijk maakt van alle handelingen en werken die nodig zijn voor de aanleg van de enige "openluchtparking voor de gebruikers van het nabijgelegen gebied voor voorzieningen, het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het bosgebied" en dit "in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de rand van bossen en wouden" in het nieuwe gebied voor voorzieningen;

Dat het MER de gevolgen van dit nieuwe gedifferentieerde bijzondere voorschrift heeft onderzocht, in die zin dat het de herinrichting van de bestaande parking in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden mogelijk maakt; dat de aanbevelingen van het MER die binnen het detailniveau van het GBP vallen, in deze wijziging zijn verwerkt; dat in de fase van de vergunningaanvraag met de overige aanbevelingen rekening zal moeten worden gehouden;

Dat zij eraan herinnert dat het behoud en de herinrichting van de parking in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het GPDO en de plannen en strategieën voor het Zoniënwoud; 6.5. Aanleg van een nieuw bosgebied tussen de twee ringen Overwegende dat sommige eisers vragen om de groene ruimte te respecteren en voorstander zijn van de wijziging van het gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht in een bosgebied;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat de verkleining van het gebied voor sport- en vrijetijdsactiveiten in de open lucht zal toelaten de druk op het hart van het bos en de kernen met een hoge biologische waarde te beperken; dat de twee bestemmingswijzigingen elkaar compenseren qua oppervlakte, terwijl zij overeenstemmen met de feitelijke toestand;

Dat sommige eisers en de raad voor het leefmilieu kritiek hebben op het argument om de gedeeltelijke schrapping van het bosgebied te compenseren door de aanleg van een nieuw bosgebied tussen de twee ringen van de hippodroom, met het argument dat dit geen echte compensatie is, dat het geen echt positief milieueffect heeft; dat zij kritiek hebben op de koehandel met groene ruimtes in ruil voor toekomstige planologische compensatie;

Dat sommige eisers vragen dat het geschrapte bosgebied wordt gecompenseerd door de herbegroeiing van een parking of doorlaatbaar terrein van 10.000 m2;

Dat zij van mening zijn dat het nieuwe bosgebied de facto reeds een bosgebied is dat als zodanig wordt gebruikt en beheerd; dat de gevraagde compensatie geen verbetering of uitbreiding van de oppervlakte van het Brussels natuurlijk erfgoed inhoudt;

Dat zij erop wijzen dat het nieuwe bosgebied deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied en als zodanig reeds beschermd is; dat het reeds bebost is en dat het onmogelijk zou zijn geweest dit reeds als natuur bestemde gebied te wijzigen;

Dat sommige eisers stellen dat het een feit is dat de vernietiging van bosgebied of biodiversiteit niet kan worden gecompenseerd door elders een ander gebied aan te leggen; dat bestaande planten veel meer CO2 opnemen dan jonge planten; dat het heel lang duurt vooraleer jonge planten hetzelfde rendement opleveren als gekapte planten;

Overwegende dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie vaststelt dat de wijziging van het bosgebied ter hoogte van de parking van de site van de hippodroom wordt gecompenseerd door de herbestemming van een deel van het gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht tussen de twee ringen van de site van de hippodroom tot bosgebied; dat zij deze compensatie passend acht;

Overwegende dat de Regering van mening is dat het creëren van het nieuwe gebied voor voorzieningen gerechtvaardigd is om de reeds genoemde redenen, zonder dat deze noodzakelijkerwijs moet worden gecompenseerd; dat zij erop wijst dat de gedeeltelijke schrapping van het bosgebied geen kap van bomen impliceert en het mogelijk maakt de bescherming van de bestaande waardevolle bomen te waarborgen;

Dat, om de rechtstoestand en de feitelijke toestand van de bestemmingsgebieden van de site van de hippodroom met elkaar in overeenstemming te brengen, het wenselijk is het deel van het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht, dat zich tussen de twee ringen bevindt ten westen van de site van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde, te wijzigen in een bosgebied, en dit om de ambitie als bos van dit gebied te versterken en de non-aedificandigebieden uit te breiden;

Dat de bestemming van dit gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht het mogelijk heeft gemaakt bepaalde inrichtingen, waaronder bouwwerken, uit te voeren die met de beschermingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de bescherming van de site verenigbaar zouden kunnen worden geacht; dat de wijziging in een bosgebied derhalve een betere bescherming biedt aan dit bosgebied en zijn onmiddellijke omgeving, met name door het te beschermen tegen elke poging om het te ontwikkelen; dat de passende milieueffectenbeoordeling van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP bevestigt dat de wijziging van de bestemming van het gebied een betere beschermingsstatus biedt voor de aanwezige fauna en flora;

Overwegende dat sommige eisers verzoeken de huidige niet-beboste corridor naar het zuiden te sluiten, om de continuïteit van het bos te waarborgen;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat de eisers deze niet-beboste corridor niet precies aangeven; dat er geen niet-beboste corridor is binnen de perimeter van de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP; dat het MER voor het overige de gevolgen van het ontwerp heeft onderzocht, met name op het gebied van biologische diversiteit, fauna en flora; dat het MER aan het eind van zijn analyse geen aanbeveling formuleert met betrekking tot de sluiting van een weg of corridor die het woud zou doorkruisen;

Overwegende dat sommige eisers verzoeken dat voorschrift 16 van het GBP betreffende erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden zodanig wordt gewijzigd dat deze zone 120 meter vanaf de bosrand bedraagt voor het tussen de ringen van de hippodroom gelegen gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht.

Overwegende dat de Regering stelt dat de wijziging van het gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht tussen de twee ringen van de hippodroom in een bosgebied reeds tot gevolg heeft dat de 60 m breedte van het gebied van erfdienstbaarheden langs de rand van bossen en wouden waarin het bijzondere voorschrift van het GBP voorziet, wordt opgeschoven; In de passende milieueffectenbeoordeling van deze gedeeltelijke wijziging van het GPDO wordt opgemerkt dat deze verschuiving van het non aedificandigebied de bouwmogelijkheden in de omgeving vermindert, maar wordt niet aanbevolen de perimeter van dit gebied te vergroten tot 120 m op het naburige, als golfterrein aangewezen gebied voor sport- en vrijetijdsactiviteiten in de open lucht; in de passende beoordeling wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zijn en wordt een aantal verzachtende maatregelen genoemd waarmee in het stadium van de vergunningsaanvragen rekening moet worden gehouden; 6.6. Wijziging van andere bepalingen van het GBP Overwegende dat de gemeente Ukkel erop wijst dat de oppervlakte van het gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht ongeveer 175.000 m2 bedraagt, waarvan het grootste deel niet onder het gebied van erfdienstbaarheden met een diepte van 60 meter valt, aangezien de breedte tussen de twee pistedelen in rechte lijn van de orde van 250 meter is; dat voorschrift 13 van het GBP met betrekking tot het gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht de mogelijkheid biedt om er voorzieningen te bestemmen ten belope van 20% van de oppervlakte van het gebied; dat die mogelijkheid in dit geval 35.000 m2 grondinname vertegenwoordigt; dat dat niet in aanmerking werd genomen in de structuurvisie voor het Zoniënwoud van 2008, noch in de milieueffectenstudie van 2017, noch in het masterplan van 2021, noch in de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP en het bijbehoren MER;

Dat de gemeente Ukkel van mening is dat deze mogelijkheid niet kan blijven bestaan, aangezien de ontwikkeling en exploitatie van gebouwen en installaties voor het gebruik van voorzieningen van meerdere tienduizenden m2 een te grote impact zouden kunnen hebben op het Natura 2000-gebied, mobiliteits- en parkeerbehoeften zouden hebben waaraan het gebied voortvloeiend uit deze wijziging niet zou kunnen voldoen, zeker omdat in het programma van het ontwerp weinig tot geen rekening gehouden werd met gemotoriseerde verplaatsingen andere dan de personenwagen;

Dat de gemeente Ukkel vraagt dat de voorschriften van het GBP met betrekking tot het terrein van de Renbaan van Ukkel-Bosvoorde dienovereenkomstig worden aangepast; dat zij vraagt dat voorschrift 13 wordt gewijzigd door in lid 6 ervan te preciseren dat de bestemmingsmogelijkheid van voorzieningen wordt beperkt tot voorzieningen voor recreatieve en educatieve vrijetijdsactiviteiten, waarbij de mogelijkheid van nieuwe grondinnames in de zone drastisch wordt beperkt tot veel minder dan 20%; dat de gemeente de volgende tekst voorstelt: "Het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht van de Renbaan van Ukkel-Bosvoorde is ook enkel bestemd voor de voorzieningen voor recreatieve en educatieve vrijetijdsactiviteiten; dat zij daaraan toevoegt dat een alternatief erin zou bestaan die zone niet-bebouwbaar te maken, door de toepassing van het algemene voorschrift 0.9 van het GBP toe te staan (vrijwaringsclausule);

Dat de gemeente Ukkel ook verzoekt om voorschrift 13 aan te vullen met een 7de lid dat luidt als volgt: "De diepte van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden wordt opgevoerd tot 120 meter op het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht van het terrein van de renbaan van Ukkel-Bosvoorde", teneinde eventuele bouwmogelijkheden in het gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten zo dicht mogelijk bij het gebied voor voorzieningen te situeren, en dat ter compensatie van de onderdrukking van de effecten van de het gebied van erfdienstbaarheden op de parkeerzone;

Dat ze eveneens vraagt om in voorschrift 16 te verduidelijken dat dit gebied van erfdienstbaarheden op 120 meter vanaf de bosrand wordt gebracht voor de oppervlakte van het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht van het GBP in het centrum van de ring van de paardenrenbaan van de hippodroom;

Dat zij daaraan toevoegt dat, indien de Regering na afloop van het openbaar onderzoek en de adviezen van de geraadpleegde instanties van oordeel zou zijn dat er nog steeds mag worden gebouwd in de ring van de renbaan, een coherenter en eenvoudiger alternatief erin zou bestaan het gebied voor voorzieningen in de ring, buiten het gebied van erfdienstbaarheden met een diepte van 120 meter, uit te breiden en elke bebouwing in de rest van het gebied voor sport of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht van de renbaan te verbieden;

Dat die optie in voorkomend geval moet worden gemotiveerd in het licht van het MER;

Overwegende dat de Regering akte neemt van de wens van de gemeente Ukkel om het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht van de hippodroom niet-bebouwbaar te maken of het bouwpotentieel ervan drastisch te verminderen;

Dat ze aangeeft dat de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP in die richting gaat, in de zin dat het gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht gedeeltelijk wordt omgevormd tot bosgebied tussen de twee ringen van de piste van de hippodroom, waardoor de aanleg van het gebied sterk wordt beperkt of zelfs onmogelijk wordt gemaakt; dat dit ook een afname van de grondinname van het gebied van erfdienstbaarheden impliceert op de rest van het gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht;

Dat ze opmerkt dat de gevraagde wijziging verder reikt dan de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP; dat het hele gebied voor sport[00e2][0080][0090] of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht, anders dan het nieuwe gebied voor voorzieningen, niet alleen beschermd is maar ook deel uitmaakt van Natura 2000-gebied; dat er in dat verband geen reden is om het ontwikkelingspotentieel van de site van de hippodroom te beperken om ervoor te zorgen dat ze haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud als onthaal- en activiteitencentrum kan vervullen, met dien verstande dat het ontwikkelingspotentieel strikt wordt omkaderd door het beschermingsbesluit en de doelstellingen van bescherming en behoud van het Natura 2000-gebied; dat die ontwikkeling voorts wordt omkaderd door de indicatieve voorschriften van het GPDO, van de structuurvisie en het beheersplan van het Zoniënwoud, en van het masterplan;

Dat de huidige wijziging van het GBP beperkt blijft tot de aanpassingen die nodig zijn om de ontwikkelingsdoelstellingen van de site te kunnen verwezenlijken, en dat het in dit verband niet nodig is voorschriften 13 en 16 van het GBP te wijzigen;

Overwegende dat de gemeente Ukkel opmerkt dat het nieuwe voorschrift 8.5 zich beperkt tot het in aanmerking nemen van het parkeeraspect dat inherent is aan het projectprogramma voor het terrein, terwijl de bestemming van voorzieningen ook mogelijk blijft in de ring van de piste van de hippodroom;

Dat zij verzoekt voorschrift 8 aan te vullen met een aanvulling 8.6, die als volgt luidt: "Behalve de parking die zich voornamelijk ten westen van het kruispunt van de Renbaanlaan en de Terhulpensesteenweg bevindt, is het gebied voor voorzieningen van de Hippodroom van Ukkel-Bosvoorde bestemd als grootschalige gewestelijke ruimte voor recreatieve en educatieve vrijetijdsactiviteiten die een toegangspoort tot het woud vormt in de zin van het richtplan voor het beheer van het Zoniënwoud. De bestemming als andere woningen dan diegene die samenhangen met de uitbating van het terrein (conciërge, bewaker, ...) is er verboden";

Dat de gemeente eveneens verzoekt de woordenlijst van het GBP te wijzigen om de definitie van voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten aan te vullen door toevoeging van "recreatieve of educatieve vrijetijdsactiviteiten", die als volgt worden omschreven: "Voorzieningen voor recreatieve en educatieve vrijetijdsactiviteiten: terrein of inrichting van collectief belang gericht op de recreatie en vrijetijdsactiviteiten, zoals een speelplein, recreatieweide, golf en minigolf, boomtoppenparcours, zintuiglijk en speels parcours, rustruimte, picknick, ontmoetingen, geleide (thematische) bezoeken in het woud, markten of ruilbeurzen van zaden en planten, tentoonstellingen, dagen van het Zoniënwoud, burgerwetenschappelijke natuurobservatie ("citizenscience"), educatieve en sportieve spelletjes en evenementen, ...";

Dat ze verzoekt de definitie van voorziening van collectief belang of van openbare diensten in de woordenlijst als volgt te wijzigen: "bouwwerk of installatie bestemd voor de uitvoering van een opdracht van algemeen of openbaar belang, meer bepaald de diensten van de plaatselijke besturen, de gebouwen waarin de parlementaire vergaderingen en hun diensten gehuisvest zijn, de scholen, de culturele, sportieve, sociale en gezondheidsvoorzieningen, de voorzieningen voor recreatieve en/of educatieve vrijetijdsactiviteiten, voor erkende erediensten en lekenmoraal.

Worden eveneens beschouwd als voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, de diplomatieke zendingen, de consulaire beroepsposten van de door België erkende staten, alsmede de vertegenwoordigingen van de gefedereerde of gedecentraliseerde entiteiten van die staten.

Zijn uitgesloten, de lokalen voor het beheer of het bestuur van de andere overheidsdiensten.";

Overwegende dat de Regering er opnieuw op wijst dat het bouwpotentieel van het gebied voor voorzieningen van het terrein van de hippodroom reeds beperkt is ten gevolge van zijn beschermde status; dat de indicatieve voorschriften in het GPDO, de structuurvisie en beheersplan van het Zoniënwoud, en het masterplan van het terrein de ontwikkeling van het gebied omkaderen en een precies idee geven van de bedoelingen van de gewestelijke instanties ter zake, zonder dat het nodig is voor het gebied nieuwe gedifferentieerde reglementaire voorschriften vast te leggen;

Dat ze eraan herinnert dat de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP alleen betrekking heeft op de perimeter bedoeld in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 mei 2020Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 20/05/2020 pub. 30/06/2020 numac 2020015046 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot inleiding van de procedure om het gewestelijk bestemmingsplan deels te wijzigen met het oog op de uitvoering van het project voor de renovatie van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde sluiten tot inleiding van de procedure om het Gewestelijk Bestemmingsplan deels te wijzigen, om zich te beperken tot de aanpassingen die noodzakelijk zijn om de realisatie van het project voor de herontwikkeling van de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen van de site mogelijk te maken; dat het niet de bedoeling is de definitie van het algemene begrip "voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten" in de verklarende woordenlijst van het GBP te wijzigen of aan te vullen; dat deze definitie een niet-limitatieve lijst bevat van voorzieningen die kunnen worden aangemerkt als voorzieningen van collectief belang of van openbare dienst, waaronder school-, culturele en sportvoorzieningen;

Overwegende dat de gemeente Ukkel en sommige eisers verzoeken dat een "P"-aanwijzing wordt toegevoegd aan de locatie van de parking op de bestemmingskaart van het GBP;

Dat sommige eisers zich verzetten tegen de aanleg van een overstap-/randparking met 535 plaatsen aan de noordelijke ingang van het Zoniënwoud;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de aanwijzing "P" op de kaart van het GBP overeenkomt met overstapparkings; dat de bestaande parking geen overstapparking is en, om aan de vastgestelde behoeften te voldoen, niet bedoeld is om er een te worden na de herinrichting ervan zoals toegestaan door het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten en het nieuwe gedifferentieerde bijzondere voorschrift 8.5;

Dat het plan Good Move bepaalt dat de overstapparkings zich zo ver mogelijk van het grootstedelijk gebied moeten bevinden, zo dicht mogelijk bij de ring en in de onmiddellijke nabijheid van een multimodale hub; dat de geplande parking niet beschikt over deze kenmerken; dat in deze fase van de denkoefening over de plaats van de transitparkings de parking van de hippodroom dus geen geschikte plaats lijkt om er een overstapparking aan te leggen; 6.7. Het milieueffectenrapport 6.7.1. Algemeen Overwegende dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie opmerkt dat voor de gedeeltelijke wijziging van het GBP een milieueffectenrapport (MER) en een passende effectenbeoordeling (PEB) is opgesteld;

Dat sommige eisers het doel en de reikwijdte van het MER in twijfel trekken, en in het bijzonder het feit dat het betrekking heeft op een plan en niet op een ontwerp (punt 2.6., blz. 15);

Dat sommige eisers het MER verwijten dat het niet ingaat op het voorwerp van het verzoek, namelijk de inrichting van een nieuwe parking met 530 plaatsen ter vervanging van het bos;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat het MER tot doel heeft om de milieueffecten van het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP, zoals het werd goedgekeurd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 december 2021Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 25/09/1999 numac 1999031255 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende afbakening van de « beschermingszones » in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de zin van artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 03/06/1999 numac 1999000209 bron ministerie van binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van het model van de aanvraag die de niet-Belgische burgers van de Europese Unie die in België gevestigd zijn, moeten indienen bij de gemeente van hun hoofdverblijfplaats als zij wensen ingeschreven te worden op de kiezerslijst die opgesteld wordt voor de gemeenteraadsverkiezingen, evenals de modellen van de beslissing waarbij het college van burgemeester en schepenen deze aanvraag ofwel erkent, ofwel verwerpt sluiten0 tot goedkeuring van het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het gewestelijke bestemmingsplan dat op 3 mei 2001 werd goedgekeurd met betrekking tot de hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en het bijbehorende milieueffectenrapport, te onderzoeken;

Zoals het MER verduidelijkt, heeft dit onderzoek betrekking op een bestemmingsplan met regelgevende waarde en niet op een project in het kader van een vergunningsaanvraag; dat bijgevolg de analyse van de milieueffecten bestudeerd wordt op planologisch niveau en niet op het detailniveau van de toekomstige projecten die in de betrokken bestemmingsgebieden zullen worden uitgevoerd; aan het eind van zijn analyse doet het MER niettemin aanbevelingen waarmee rekening zal moeten worden gehouden bij de ontwikkeling, de vergunning en de uitvoering van deze projecten;

Overwegende dat sommige eisers vraagtekens plaatsen bij de valideringsprocedure van het MER, de instantie die de inhoud ervan controleert en de geldigheid ervan certificeert, en de bevoegdheden van die instantie;

Dat sommige eisers kritiek hebben op de onafhankelijkheid van de auteur van het MER;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het feit dat de notulen van het toezichtcomité niet bij de voor het openbaar onderzoek overgelegde documenten zijn gevoegd;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de uitwerking van het MER is opgevolgd door een begeleidingscomité, dat de inhoud ervan heeft gevalideerd; dat alle voor het dossier nuttige documenten bij de papieren/internetdossiers van het openbaar onderzoek zijn gevoegd; dat de notulen van de vergaderingen van het toezichtcomité van technische en organisatorische aard, ter voorbereiding van het MER, geen elementen vormen die nuttig zijn voor het begrip van het dossier en de uitdagingen ervan;

Dat het BWRO de opmaak van het MER aan de Regering toevertrouwt, zonder de aanwijzing van een auteur van de studie te eisen; dat de Regering in dit geval voor de opmaak van het MER een beroep heeft gedaan op de diensten van een erkend studiebureau, hetgeen garandeert dat haar opdracht op objectieve en wetenschappelijke wijze is uitgevoerd; 6.7.2. Onderzoek van de bestaande feitelijke en rechtstoestand.

Overwegende dat sommige eisers het MER verwijten dat het de onrechtmatigheid van de feitelijke toestand niet aanvecht;

Dat zij van mening zijn dat het MER op een onjuiste premisse is gebaseerd, in die zin dat er sinds 1922 een feitelijke parking bestaat en dat op basis daarvan een bouwvergunning is verleend; zij stellen dat op de beschikbare kaarten een dergelijke feitelijke parking niet te zien is; dat uit de luchtfoto's van de Bruciel-website duidelijk blijkt dat de huidige staat van het beboste gebied zeer recent is, namelijk ergens tussen 1996 en 2004, dat het terrein daarvoor bijna volledig bedekt was met vegetatie en dat er veel meer bomen op het terrein aanwezig waren; dat zij vaststellen dat de twee historische studies die zijn verricht in het kader van de opeenvolgende onderzoeken van het betrokken gebied en betreffende de parking zelf, de moeilijkheden die zij hebben ondervonden om bronnen of elementen over de geschiedenis van dit gebied te vinden, bevestigen; dat het bestaan van een feitelijke parking het bestaan ervan de jure niet rechtvaardigt;

Dat sommige eisers van mening zijn dat wildparkeren dit bos- en graslandgebied heeft aangetast; dat het illegale behoud ervan de langetermijneffecten van deze aantasting versterkt en het milieuherstel van dit gebied vertraagt;

Dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie opmerkt dat de wijziging de rechtstoestand in overeenstemming brengt met de feitelijke toestand, aangezien de parking al jarenlang (1922) bestaat; dat de KCML opmerkt dat de parking feitelijk al minstens sinds 1922 bestaat;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat de parking op verschillende momenten is uitgebreid, met name na 2 december 1959, met als gevolg de kap van bomen en een wijziging van de bodem en van de grondinname van de parking; zoals blijkt uit de beschikbare orthofotoplans;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat twee in 2015 uitgevoerde historische studies getuigen van het bestaan van de feitelijke parking sinds ten minste 1922 ("Historique des origines et de la végétation de l'hippodrome de Boitsfort" ALIWEN SA met medewerking van professor Yvonn Leblicq, februari 2015; "Etude historique", JNC International SA, oktober 2015); Deze studies zijn gebaseerd op een uittreksel van een topografische kaart die in 1919 door het Militair Cartografisch Instituut te Brussel is vervaardigd, op basis van opmetingen en waterpassing uit 1865 en voor het laatst in 1913 op het terrein herzien (Bron: Cartesius) en een foto van de parking voor door paarden getrokken wagens bij de hippodroom in 1901 (weergegeven op bladzijde 19 van het MER); dat, hoewel in het MER wordt opgemerkt dat de perimeter van de parking in de voorgaande decennia lijkt te zijn gewijzigd, de op de BRUGIS-site beschikbare orthofotoplannen een onbebost gebied tonen dat als parking is aangelegd en met name in 1971 door voertuigen is bezet;

Dat het MER vaststelt dat de herinrichting van de parking is toegestaan op grond van de door de gemachtigde ambtenaar op 18 oktober 2019 onder nummer 16/PFU/584128 afgegeven stedenbouwkundige vergunning, overeenkomstig de rechtstoestand (feitelijke toestand vóór de inwerkingtreding van de organieke wet op de ruimtelijke ordening van 1962), zoals weergegeven op de bij de vergunning gevoegde kaart en opgesteld door de architect Paul Breydel rond 1940; dat het tevens vaststelt dat tegen deze vergunning van 18 oktober 2019 beroep is ingesteld bij de Raad van State, zonder zich uit te spreken over de (on)rechtmatigheid van de parking; dat deze vergunning ondertussen vernietigd werd door arrest nr. 253.484 van 8 april 2022; dat de Raad van State in dat arrest de wettigheid van de regelmatig voor 1962 verworven parking niet ter discussie stelt; dat hieraan moet worden toegevoegd dat die parking is aangelegd en uitgebaat lang voordat hiervoor een milieuvergunning was vereist krachtens de ordonnantie van 30 juli 1992 houdende de milieuvergunningen;

Dat het MER een diagnose maakt van de bestaande rechtstoestand en van de feitelijke toestand, en in dit verband met name nota neemt van de voor de parking afgeleverde vergunningen en de bij de Raad van State ingestelde beroepen daartegen; dat het MER een analyse maakt van de bestaande behoeften en van de meest geschikte manier om in die behoeften te voorzien, rekening houdend met de verschillende betrokken belangen, waaronder die in verband met de aanwezigheid van het Zoniënwoud, los van de kwestie van de wettigheid van de bestaande parking, waarover het zich niet moet uitspreken; dat in het MER nu net ook de effecten van het behoud van het bosgebied met sluiting van de parking in het kader van alternatief 0.2 nauwkeurig zijn beoordeeld en dat deze effecten zijn afgewogen tegen de effecten van de andere alternatieven en de bevrediging van de onderzochte behoeften; dat in het MER dus zowel de effecten beoordeeld worden ten aanzien van de bestaande feitelijke toestand (het feitelijk gebruik als parking) als ten aanzien van de rechtstoestand. De vermelding in het MER van `een aanzienlijke vermindering van het parkeeraanbod (ongeveer 200 plaatsen)' bij het verdwijnen van de parking, wordt daarbij aanzien als een `milieueffect' dat ontstaat ten aanzien van die bestaande feitelijke toestand. Er kan daarbij geen abstractie worden gemaakt van het gegeven dat het MER ook vermeldt dat, wanneer men de effecten beoordeelt in het licht van de bestaande `rechtstoestand', « [d]e handhaving van de bestaande rechtstoestand, d.w.z. een bosgebied op de plaats van de bestaande parking, [...] het mogelijk [zou] maken de beboste zone in dit gebied uit te breiden". Het MER beoordeelt de effecten dus niet alleen ten aanzien van de bestaande feitelijke toestand, maar ook ten aanzien van de bestaande juridische toestand, waartoe de bestaande bestemming als bosgebied volgens het (te wijzigen) gewestelijk bestemmingsplan moet gerekend worden. 6.7.3. Onderzoek van de alternatieven a. Algemeen Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het feit dat geen rekening is gehouden met mobiliteitsalternatieven, zoals het schrappen van de parking of het verminderen van de capaciteit ervan; Dat sommige eisers het MER verwijten dat het de negatieve gevolgen van het project vaststelt, maar alleen de vermindering en niet de schrapping ervan beoordeelt; dat het de gevolgen voor de rechtstoestand alleen analyseert aan de hand van opportuniteitsargumenten (al dan niet een parking inrichten); dat niet nadenkt over het recht van de burgers (in hun geheel) op een bosgebied versus het recht op een parking (ten bate van een minderheid);

Overwegende dat de Regering aangeeft dat het doel van het MER erin bestaat de milieueffecten van het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP te beoordelen, redelijkerwijs mogelijke alternatieven te onderzoeken en maatregelen vast te stellen om de significante effecten van de uitvoering van de wijziging te vermijden, te verminderen of te compenseren;

Dat in het MER verschillende alternatieven zijn bestudeerd, waaronder de sluiting van de bestaande parking en het handhaven van de bestaande parking; dat het alternatief van de vermindering van de bestaande capaciteit van de parking niet als een redelijk alternatief in aanmerking is genomen op grond van de totale parkeerbehoefte van de site, die wordt geraamd op 470 plaatsen, dat wil zeggen 230 plaatsen meer dan de bestaande 240 plaatsen;

Dat in het MER een vergelijkend onderzoek is verricht naar de milieueffecten van de verschillende overwogen alternatieven, met name op het gebied van mobiliteit; dat het een afweging heeft gemaakt van de voor- en nadelen van elk van de overwogen alternatieven ;

Dat, na het onderzoek van verschillende alternatieven, het MER uiteindelijk variant 1 heeft gekozen, dat de negatieve gevolgen van de andere onderzochte alternatieven wegneemt; dat variant 1 bijvoorbeeld beoogt de parking her in te richten binnen de bestaande grondinname, zonder de bomen te kappen die in het kader van andere alternatieven (uitbreidingsproject) werden overwogen; dat het MER bovendien aanbevelingen doet voor de uitvoering van variant 1, die erop gericht zijn de negatieve gevolgen ervan te verminderen en de positieve gevolgen ervan voor het milieu te vergroten; b. Alternatief 0.2 Overwegende dat sommige eisers voorstander zijn van de schrapping van de parking en de natuurlijke ontwikkeling van dit gebied; dat zij de herinrichting van het bos in het bosgebied van collectief belang achten;

Dat sommige eisers erop wijzen dat het alternatief om geen parking aan te leggen het herstel van het bos en zijn milieukwaliteiten mogelijk maakt;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het gebrek aan bewijs dat de site van de hippodroom niet op duurzame en harmonieuze wijze kan worden ontwikkeld zonder de voorgestelde parking;

Dat sommige eisers kritiek hebben op alternatief 0.2; dat zij vinden dat men de vegetatie niet spontaan moet laten groeien, maar dat veeleer moet worden ingegrepen om het gebied te herstellen en te zorgen voor een optimale ontwikkeling van bossen met een hoge biologische waarde;

Dat sommige eisers vragen de door jarenlang wildparkeren beschadigde bodem te herstellen en op deze oppervlakte opnieuw te beplanten, in plaats van de bestaande toestand, die een bron van vervuiling is, te regulariseren; dit gebied te herbebossen en de natuurlijke oppervlakte uit te breiden; de groene ruimten te respecteren;

Dat de gemeente Ukkel erop wijst dat alternatief 0.2 niet zou voldoen aan de in de structuurvisie gewenste functie van toegangspoort tot het Zoniënwoud en zou leiden tot een verschuiving van het onbeheerd parkeren, waaronder wildparkeren;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat in het MER het alternatief is onderzocht waarbij de parking wordt geschrapt om de aanleg van het in het GBP voorziene bosgebied mogelijk te maken (alternatief 0.2.); dat zij opmerkt dat dit alternatief waarschijnlijk de biodiversiteit zal vergroten doordat spontane herkolonisatie van planten mogelijk wordt, dat het perceel qua bodem in categorie 0+4 blijft, dat de regeneratie van de bosbestemming positieve gevolgen zal hebben voor met name de lucht en het klimaat; dat zij niettemin vaststelt dat ""De alternatieven 0.1 en 0.2 voldoen niet aan de doelstellingen van het beheersplan van het Zoniënwoud en het structuurplan van het Zoniënwoud met betrekking tot de bezoekersontvangst (namelijk het voorzien van een aangelegde parking bij de toegangspoort tot het Zoniënwoud, zijnde de voormalige renbaan van Ukkel-Bosvoorde) om bezoekersstromen te kanaliseren en de impact op fauna en flora te verminderen (behoud van de kern van het bos, beperking van wildparkeren, enz.).

Deze alternatieven worden daarom niet als redelijk haalbaar beschouwd." (vrije vertaling) Dat het MER aan het eind van zijn analyse variant 1 heeft geselecteerd, die gericht is op de herinrichting van de bestaande parking op de huidige locatie, met aanbevelingen om de bestaande biodiversiteit te behouden en de oppervlakte van het Zoniënwoud niet te verkleinen; a. Geselecteerde variant 1 Overwegende dat sommige eisers van mening zijn dat de harmonisatie van de bestaande parking opportuun is om het behoud mogelijk te maken van deze historische toestand die wandelaars en sporters onthaalt die gebruik willen maken van de site en van het Zoniënwoud, en die ook een golfbaan (aanwezig op de site sinds 1987), een restaurant ingericht in het gebouw bekend als het "Weeggebouw", evenals verschillende activiteiten die plaatsvinden in de oude gebouwen die onlangs door het gewest zijn gerenoveerd, bereikbaar maakt; Dat sommige eisers van mening zijn dat de bestaande parking kan worden gehandhaafd en heringericht binnen de grenzen van variant 1 en met inachtneming van de in de passende effectenbeoordeling voorgestelde verzachtende maatregelen en met een voorbeeldige aanpak op het gebied van landschap, biodiversiteit en doorlaatbaarheid, zodat een polyvalent gebruik mogelijk wordt, zowel voor de toegang tot het Zoniënwoud als voor de toegang tot de site van de voormalige hippodroom van Ukkel-Bosvoorde en de voorzieningen daarvan;

Dat sommige eisers voorstander zijn van variant 1, omdat het de grondinname van de parking buiten het Natura 2000-gebied handhaaft en voorziet in de herinrichting van de huidige parking over een oppervlakte van 7.200 m2, waardoor 288 tot 360 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd en, in combinatie met de andere bestaande parkeerzones op de site, de 470 noodzakelijk geachte plaatsen kunnen worden benaderd; dat het westelijke deel van het gebied, dat momenteel bebost is, dus geen deel uitmaakt van de grondinname van de parking; en dat het MER aantoont dat dit een modale verschuiving naar openbaar vervoer en actieve vervoerswijzen zal inhouden;

Dat sommige eisers voorstander zijn van variant 1, mits deze ontwikkeling voorbeeldig wordt uitgevoerd op het gebied van landschap, doorlaatbaarheid en biodiversiteit en niet indruist tegen de doelstellingen van Good Move;

Dat sommige eisers vragen ervoor te zorgen dat de parking voldoende groot is om in de parkeerbehoefte te voorzien en tegelijkertijd het behoud van het historische, esthetische en wetenschappelijke belang van het Zoniënwoud als beschermd gebied te waarborgen, hetgeen inhoudt dat de oppervlakte van de parking niet mag worden vergroot ten opzichte van de bestaande toestand;

Dat de stad Brussel voorstander is van de ontwikkeling van variant 1, dat de ontwikkeling van een parkeerterrein met 280 tot 350 plaatsen beoogt;

Dat de gemeente Ukkel van mening is dat variant 1 de minste impact heeft wat betreft kap en beplanting, en een opwaardering van het beschermd erfgoed van de hippodroom en zijn omgeving mogelijk maakt, terwijl de bosrand wordt verbeterd;

Dat de KCML voorstander is van variant 1 op grond van het feit dat de parking in feite al sinds ten minste 1922 bestaat, dat tijdige compensatie wordt voorgesteld, dat uit de verrichte ernstige beoordelingen blijkt dat de gekozen variant 1 geen significante negatieve gevolgen heeft voor het beschermde gebied;

Dat de milieudienst van de gemeente Ukkel alleen variant 1 aanvaardbaar acht;

Dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie opmerkt dat de gekozen variant 1 geen uitbreiding meer vormt die ten koste gaat van het bos en het aantal parkeerplaatsen beperkt tot 360 in plaats van 535 in de ruimte waarin de vernietigde vergunning voorziet; dat het ontwerp op termijn een grotere modale verschuiving naar alternatieve vervoerswijzen zal bevorderen, wat aansluit bij het Good Move-plan;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP gebaseerd is op de door het MER gekozen variant 1; dat deze variant tot doel heeft de bestaande parking te handhaven en deze op de huidige locatie te herinrichten, zodat er maximaal 288 tot 360 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd zonder dat er sprake is van aantasting van het Zoniënwoud of het Natura 2000-gebied; dat het bijdraagt aan het bereiken van het doel om een toegangspoort tot het Zoniënwoud te creëren, zij het met potentiële gevolgen voor de bosrand en de mobiliteit ; dat het MER aanbevelingen doet betreffende de inrichting, de vergunning en de exploitatie van de parking, waarmee rekening zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen; dat de doelstellingen van deze aanbevelingen bovendien zijn opgenomen in de nieuwe bepaling 8.5. ; c. Varianten met wijziging van de grondinname van de parking Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het gekozen alternatief van 350 parkeerplaatsen, omdat het tot doel heeft de waargenomen effecten te verminderen, maar niet om ze weg te nemen; Dat andere eisers vragen dat de parking in zijn bestaande grootte wordt gehandhaafd, door hem her in te richten zonder bomen te kappen, met landschapsvoorzieningen, bestrating met een betere zichtbaarheid van de parkeerplaatsen, natuurlijke lichte voorzieningen zoals plantenbakken en een trapsgewijze grens tussen het minerale en het bos; dat een dergelijke herinrichting het mogelijk zou maken de capaciteit ervan te verhogen tot ongeveer 280 parkeerplaatsen, hetgeen meer dan voldoende zou zijn om te voorzien in de behoeften als toegangspoort tot het Zoniënwoud en als educatief en recreatief centrum;

Dat sommige eisers een nieuw alternatief voorstellen, bestaande uit een herinrichting van de parking met minder capaciteit om de toegang tot de meer centrale delen van het Zoniënwoud te beperken en aldus de gevolgen voor de fauna en de flora te beperken, geen bomenkap te plannen om het bos beter in stand te houden, aanplantingen uit te voeren die gunstig kunnen zijn voor de fauna en de flora om de rand van het Zoniënwoud te verbeteren, maatregelen te nemen om waardevolle bomen te beschermen en de grondinname ten zuidwesten van de site te beperken om elke uitbreiding ten koste van het Natura 2000-gebied te vermijden; dat sommige eisers verzoeken de bestaande parking te verkleinen en een omheinde hondenlosloopzone aan te leggen; dat sommige eisers verzoeken de grondinname van de bestaande parking te verkleinen en gebruikers van het bos aan te moedigen het openbaar vervoer te nemen;

Dat sommige eisers vragen om de parking te beperken tot de feitelijk bestaande oppervlakte, zonder te voorzien in het kappen van bomen, teneinde de exploitatie van de site van de hippodroom mogelijk te maken en tegelijkertijd het wildparkeren te bestrijden en het bos en het Natura 2000-gebied te beschermen;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat met de gekozen variant 1 de doelstellingen van het beheersplan van het Zoniënwoud en de structuurvisie van het Zoniënwoud op het vlak van de onthaalvoorzieningen voor het publiek kunnen worden bereikt, terwijl de milieueffecten van het behoud van een parking op de site zoveel mogelijk worden beperkt;

Dat de Regering eraan herinnert dat alternatief 0.2. dat de schrapping van de parking beoogt, niet in aanmerking is genomen omdat het niet beantwoordt aan de doelstellingen van het beheersplan en de structuurvisie van het Zoniënwoud op het vlak van onthaalvoorzieningen voor het publiek teneinde de bezoekers in goede banen te leiden en de gevolgen voor de fauna en flora van het bos te beperken; dat het alternatief van een vermindering van de bestaande capaciteit van de parking niet in aanmerking is genomen als een redelijk alternatief gezien de totale parkeerbehoefte van het gebied, die wordt geraamd op 470 plaatsen, dat wil zeggen 230 plaatsen meer dan de huidige 240 plaatsen; dat de gekozen variant 1, hoofdzakelijk binnen de grondinname van de bestaande parking en onder voorbehoud van de herinrichting daarvan, een capaciteitsuitbreiding van de parking tot maximaal 288 tot 360 plaatsen mogelijk maakt door de herinrichting ervan overeenkomstig de aanbevelingen van het MER en zonder het Zoniënwoud of het Natura 2000-gebied aan te tasten; dat het MER opmerkt dat een dergelijke capaciteit een grotere modal shift mogelijk maakt dan het project, zoals nagestreefd door het GPDO en het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move; dat de nieuwe bepaling 8.5 hieronder echter vereist dat de nodige beheersmaatregelen worden voorzien in het kader van de vergunningen ;

Dat de specifieke maatregelen voor de inrichting van het gebied buiten de schaal van het plan vallen; dat bij vergunningsaanvragen ter uitvoering van het gebied rekening zal worden gehouden met de aanbevelingen die buiten de schaal van het plan vallen; Dat het MER ervoor pleit de weinige waardevolle bomen in het gebied te behouden en daartoe maatregelen te nemen;

Dat de aanleg van een omheinde hondenlosloopzone niet wordt bepleit in het MER, projectgebonden is en niet planmatig, en dat de wenselijkheid ervan relatief is gezien de gewestelijke behoeften waaraan moet worden beantwoord en de nabijgelegen mogelijkheid om honden zonder leiband uit te laten;

Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op de andere alternatieven met het argument dat de omvang van de voorgestelde parking een stimulans vormt om de auto te gebruiken en in strijd is met de modal shift-doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove en het GPDO;

Overwegende dat de Regering erop wijst dat de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP gebaseerd is op de in het MER gekozen variant 1; dat zij aangeeft dat aan deze variant (288 tot 360 parkeerplaatsen) de voorkeur is gegeven boven het project (428 tot 535 plaatsen) omdat deze in principe een grotere modal shift naar alternatieve vervoerswijzen voor de auto bevordert en derhalve op ambitieuzere wijze voldoet aan de doelstellingen van het GoodMove-plan op dit punt; 6.7.4. Effecten op het vlak van mobiliteit Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het onderzoek door het MER van de gevolgen van het project voor de mobiliteit;

Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het MER omdat daarin wordt aangegeven dat het project geen gevolgen zal hebben voor het autoverkeer op de Terhulpsesteenweg en de reeds moeilijke toegang tot de bestaande feitelijke parking niet zal verslechteren;

Dat zij aanvoeren dat de bestaande parking in de praktijk (240 plaatsen) reeds mobiliteitsproblemen en verzadiging van de Terhulpsesteenweg veroorzaakt, met name wanneer er optredens worden georganiseerd op de site van de hippodroom (verzadiging door manoeuvres om naar links te draaien bij de in- en uitgang van de parking);

Dat zij van mening zijn dat de exploitatie van de site van de hippodroom (meer dan 23 evenementen per jaar met meer dan 1.500 mensen, waarvan 4 evenementen met meer dan 4.500 mensen, kleinere evenementen niet meegerekend) het verkeer op de Terhulpsesteenweg en door het bos zal doen toenemen en files zal veroorzaken;

Dat de verzadiging van de Terhulpsesteenweg gevolgen zal hebben voor voertuigen van de hulp- en veiligheidsdiensten, die geen andere keuze hebben dan gebruik te maken van de enige overblijvende oost-westverbinding tussen Louiza en Kleine Hut;

Overwegende dat de Regering herinnert aan de aan het gebied van het Zoniënwoud verbonden functies; dat de activiteiten die worden ontwikkeld in de gebieden die grenzen aan de voorgestelde wijziging, autoverkeer genereren; dat het passend is te zorgen voor een redelijke parkeermogelijkheid om het gebied in staat te stellen de eraan toegewezen functies te vervullen; Dat het MER de gevolgen van de gedeeltelijke wijziging van het GBP heeft onderzocht, met name op het gebied van mobiliteit, waaronder het verkeer in de wijk; dat in het MER wordt geconstateerd dat er veel autoverkeer is op de Terhulpsesteenweg en de Franklin Rooseveltlaan (overdag gemiddeld meer dan 700 voertuigen per uur in beide richtingen), die door het GPDO worden aangemerkt als "belangrijke stedelijke wegen"; dat het uiteenzet dat de toename van de parkeercapaciteit op de parking de doorstroming van het verkeer in het gebied niet wezenlijk zal veranderen ten opzichte van de bestaande feitelijke toestand (huidig gebruik van de parking); dat het aanbeveelt om bij de ingang van de parking een voldoende grote bufferzone in te stellen om het verkeer op de Terhulpsesteenweg niet te hinderen, teneinde wachtrijen ter hoogte van het project te beperken in geval van een grote toestroom van voertuigen in betrekkelijk korte tijd; dat het verduidelijkt dat deze wachtrijen in voorkomend geval van beperkte duur zullen zijn;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om een bosgebied te kunnen aanleggen, de stroom voertuigen naar de bestaande parking zou kunnen verminderen en een modal shift van de gebruikers van het Zoniënwoud en de site van de hippodroom met zich mee zou kunnen brengen; dat deze modal shift echter beperkt zal zijn, en het gebrek aan parkeergelegenheid buiten de openbare weg gevolgen zal hebben voor het aanbod van parkeerplaatsen langs de openbare weg, of zelfs in de vorm van wildparkeren, en de problemen van congestie op de Terhulpsesteenweg niet zal oplossen; dat alternatief 0.2 bijgevolg niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat hieruit volgt dat de aanleg van een nieuw gebied voor voorzieningen voor de herinrichting van de parking het verkeer van prioritaire voertuigen niet zal belemmeren;

Dat het MER met betrekking tot variant 1 opmerkt dat de capaciteit van de heringerichte parking op de huidige locatie (288 tot 360 plaatsen) kleiner zal zijn dan de geplande capaciteit (428 tot 535 plaatsen); dat deze variant derhalve een grotere modal shift zal bevorderen en dus een vermindering van het verkeer naar de parking bij de site van de hippodroom met zich mee zal brengen;

Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het MER omdat het geen rekening houdt met de gevolgen van de sluiting van het Ter Kamerenbos voor het autoverkeer en de verschuiving van dit verkeer naar de Terhulpsesteenweg; omdat het de kenmerken van de aangrenzende wegen en het bestaande verkeer niet correct analyseert, met name wat het aantal bestaande rijstroken betreft (de Terhulpsesteenweg heeft thans slechts één rijstrook); omdat het gebaseerd is op verouderde gegevens en tellingen uit 2013 en 2018;

Dat de Stad Brussel aangeeft dat zij onlangs een mobiliteitsstudie heeft opgestart voor de realisatie van een verkeersluwe zone in en rond het Ter Kamerenbos, waarin het gebied van de hippodroom is geïntegreerd; dat deze studie tot doel heeft verkeersmaatregelen uit te werken om de woonwijken te optimaliseren en te beschermen met behoud van de toegang tot de bestaande functies in het gebied;

Overwegende dat de Regering stelt dat het MER is uitgevoerd tijdens de periode van de COVID-19-pandemie; dat de geobserveerde toestand verschilt van de toestand in "normale tijden", aangezien er geen enkele activiteit op de site georganiseerd werd en het bos daarnaast overbevraagd werd door een bijzondere behoefte en beschikbaarheid; dat het MER dus gebaseerd is op de resultaten van tellingen die in 2013 en 2018 in het gebied zijn uitgevoerd en door Brussel Mobiliteit zijn doorgegeven, waarbij wordt opgemerkt dat de resultaten van deze tellingen vergelijkbaar zijn en het ontbreken van enige significante evolutie tussen 2013 en 2018 aantonen;

Dat de in het MER gebruikte gegevens over 2018 recent zijn; dat moet worden opgemerkt dat het verkeer in steden over het algemeen zeer weinig toeneemt (0,5-1 %/jaar) als gevolg van congestie, en dat het verkeer in 2020-2021 niet is toegenomen als gevolg van de pandemie;

Dat het niet noodzakelijk is nieuwe tellingen uit te voeren in het kader van het MER van deze gedeeltelijke wijziging van het GBP; dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat de wijziging geen belangrijke effecten heeft op het verkeer;

In het MER zijn de kenmerken van de aan het gebied grenzende wegen correct onderzocht, waarbij is opgemerkt dat het gedeelte van de Terhulpsesteenweg dat door het Ter Kamerenbos loopt, één rijstrook per richting heeft en geen openbare parkeerstroken, terwijl het gedeelte van de Terhulpsesteenweg dat langs de Franklin Rooseveltlaan loopt, twee rijstroken per richting heeft, een trambaan in eigen bedding op een deel van het traject, een parkeerstrook en een fietspad aan weerszijden van de weg;

Dat de Regering aangeeft dat de wijziging van de verkeersstroom in het Ter Kamerenbos zich nog in de testfase bevindt; dat zij sinds de start ervan reeds verschillende aanpassingen heeft ondergaan en nog wijzigingen kan ondergaan; dat de door de stad Brussel bestelde mobiliteitsstudie verband houdt met de testfase van de wijziging van de verkeersstroom in het Ter Kamerenbos; dat deze studie in februari 2022 is begonnen; Overwegende dat deze studie wordt opgevolgd door een begeleidingscomité bestaande uit vertegenwoordigers van diverse diensten (politiezones, MIVB, De Lijn, TEC), de betrokken gemeenten (Stad Brussel, Elsene, Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Sint-Genesius-Rode, Linkebeek), Waals-Brabant en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat deze studie uit vier onderdelen bestaat en in februari 2022 is gestart;

Dat onderdeel 1, betreffende de diagnose, is afgerond;

Dat onderdeel 2 nog niet door het begeleidingscomité is gevalideerd;

Dat de onderdelen 3 en 4 van de studie nog moeten worden uitgevoerd;

Dat de verkeerswijzigingen voornamelijk betrekking hebben op de noordelijke lus van het Ter Kamerenbos; dat deze ver weg ligt van de Terhulpsesteenweg en de site van de hippodroom; dat wat de zuidelijke lus betreft, het verkeer op het gedeelte van de Bosvoordselaan en de Braziliëlaan, dat eenrichtingsverkeer was, tijdens de week veranderd is in tweerichtingsverkeer, behalve in het weekend, op feestdagen en tijdens schoolvakanties, en dat er een rijstrook is toegevoegd voor bussen; dat dit stuk in het weekend trouwens afgesloten is; dat de wijziging van de verkeersstroom op de Bosvoordselaan gevolgen heeft voor de verkeersstromen tijdens het weekend, wanneer het verkeer dat van het westen van de Terhulpsesteenweg komt, niet kan afslaan naar het Ter Kamerenbos en op de Terhulpsesteenweg moet blijven tot de kruising met de Franklin Rooseveltlaan;

Dat het MER is gebaseerd is op tellingen die zijn uitgevoerd in 2018, toen het verkeer op bovengenoemd traject eenrichtingsverkeer was en nog niet was stilgelegd tijdens het weekend; dat echter moet worden opgemerkt dat de tellingen zijn uitgevoerd op de Terhulpsesteenweg bij de ingang van het Ter Kamerenbos, dat wil zeggen vóór de kruising met de Bosvoordselaan; dat bij deze tellingen dus rekening is gehouden met het verkeer dat vroeger afsloeg naar het Ter Kamerenbos en dat nu tijdens het weekend op de Terhulpsesteenweg blijft; dat het MER dus een maximalistische benadering heeft gevolgd, waarop de wijziging van het verkeer in het Ter Kamerenbos geen significante invloed heeft;

Overwegende dat sommige eisers en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie kritiek hebben op het MER omdat daarin zou aangegeven worden dat "de parking geen verkeersgenererende activiteit is", in tegenstelling tot de site van de hippodroom en het Zoniënwoud; op grond van het feit dat parkings stimulansen zijn om de auto te gebruiken, zoals is vastgesteld in de mobiliteitsdiagnose die in oktober 2017 is opgesteld in het kader van het gewestelijk mobiliteitsplan GoodMove; dat het MER zelf erkent dat de beperktere grootte van de parking een modal shift naar alternatieve vervoerswijzen met zich zal brengen;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vreest dat de uitbreiding van de parking het publiek ertoe zal aanzetten meer de auto te gebruiken, zoals in het MER meermaals wordt bevestigd: met betrekking tot alternatief 0.1 ("Door de beperktere parkeercapaciteit kiezen sommige gebruikers voor een alternatief vervoermiddel voor de auto"), met betrekking tot alternatief 0.2 ("Bij gebrek aan parkeergelegenheid wordt het gebruik van alternatieven voor de auto weliswaar aangemoedigd") en met betrekking tot variant 1 ("[...] Anderzijds stimuleert variant 1, door het aantal parkeerplaatsen sterker te beperken, theoretisch een grotere modal shift naar alternatieve vervoerswijzen");

Dat de stad Brussel opmerkt dat het gewestelijk mobiliteitsplan aangeeft dat parkeren een essentiële factor is voor het succes en de verwezenlijking van de ambities van de mobiliteitsstrategie en dat de beschikbaarheid van een parkeerplaats op je bestemming met name een bepalende factor is voor de modale keuze;

Dat de gewestelijke ontwikkelingscommissie opmerkt dat de gekozen variant 1 geen uitbreiding meer vormt die ten koste gaat van het bos en het aantal parkeerplaatsen beperkt tot 360 in plaats van 535 in de ruimte waarin de eerste vernietigde vergunning voorziet; dat het ontwerp op termijn een grotere modale verschuiving naar alternatieve vervoerswijzen zal bevorderen, wat aansluit bij het Good Move-plan;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat in het MER wordt uitgelegd dat de parking op zich geen activiteit vormt die waarschijnlijk verkeer zal genereren, in tegenstelling tot de activiteiten op de site van de hippodroom en in het Zoniënwoud; dat de begrippen "genereren van verkeersstromen" en "modaal aandeel" niet mogen worden verward; dat de parking geen verkeer genereert aangezien de gebruikers ervan zich niet verplaatsen om de parking te zien, maar om een wandeling te maken in het Zoniënwoud of om gebruik te maken van de activiteiten op de site van de hippodroom; dat anderzijds de parkeercapaciteit een hefboom is om het modale aandeel van de auto te verminderen of te vergroten, zoals in het MER wordt uiteengezet in de geciteerde uittreksels uit het gewestelijke mobiliteitsplan Good Move; dat echter niet mag worden vergeten dat een vermindering van de parkeercapaciteit buiten de straat ook gevolgen heeft voor de verschuiving van het parkeren naar parkeren op straat en wildparkeren, die moeten worden beperkt;

In het kader van het onderzoek naar de gevolgen van het project voor de mobiliteit is in het MER opgemerkt dat variant 1 een grotere modal shift naar alternatieve vervoerswijzen bevordert dan het project door minder parkeercapaciteit voor te stellen, terwijl de doelstellingen van het beheersplan en de structuurvisie van het Zoniënwoud op het gebied van de onthaalmogelijkheden voor het publiek worden bereikt; dat de geplande capaciteit van de parking het ook mogelijk maakt de verschuiving van het parkeren naar de weg en het wildparkeren op basis van de geraamde totale parkeerbehoefte, te beperken;

Dat alternatief 0.1 (handhaving van de feitelijke toestand) een grotere modal shift impliceert, maar minder doeltreffend is voor de verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen en daarom niet gekozen werd omdat het niet voorziet in een ingerichte parking met voldoende capaciteit aan deze ingangspoort van het Zoniënwoud, namelijk de site van de voormalige hippodroom van Ukkel-Bosvoorde, met het risico dat de nagestreefde doelstellingen in het gedrang komen, en dus grotere ongewenste effecten kan hebben (grotere verschuiving naar parkeren op de weg, beperkte toegang tot de site in vergelijking met de geraamde behoeften, geen oplossing om wildparkeren te ontmoedigen, uiterst beperkte mogelijkheden tot herinrichting met het oog op een betere integratie, enz.);

Dat hoewel alternatief 0.2 (sluiting van de parking) ook het gebruik van alternatieve vervoersmiddelen bevordert, ze niet beantwoordt aan de doelstellingen van de plannen en de regelgeving ter zake, die erop gericht zijn een duurzaam evenwicht tot stand te brengen tussen de mobiliteitsbehoeften en de verschuiving van het parkeren naar parkeren buiten de straat, en niet om het gebruik van de auto te bannen; dat het ook niet beantwoordt aan de doelstellingen van het beheersplan en de structuurvisie voor het Zoniënwoud wat betreft de onthaalmogelijkheden voor het publiek, en daarom niet werd geselecteerd;

Overwegende dat sommige eisers menen dat het individuele comfort van de auto moet worden ontmoedigd, het gebruik van collectief en gepland openbaar vervoer moet worden aangemoedigd en deze modal shift moet worden bevorderd; dat de beperking van de grootte van de parking de beste stimulans is om de organisatoren te dwingen de omvang van de evenementen op een zo gevoelige site te beperken;

Dat sommige eisers van mening zijn dat het Drohme-project slechts kan worden gerechtvaardigd indien het de zachte mobiliteit verbetert en bijdraagt tot de vermindering van de milieuhinder;

Dat sommige eisers vraagtekens plaatsen bij de wijze waarop het gebruik van vervoerswijzen zoals lopen, fietsen en openbaar vervoer in het project prioriteit krijgt;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het project en de geplande parking omdat het de zachte en actieve mobiliteit niet verbetert; omdat alternatieve mobiliteitsalternatieven onvoldoende zijn onderzocht; omdat het project indruist tegen het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove;

Dat sommige eisers vragen om andere bestaande oplossingen voor toegang tot de site van de hippodroom aan te bevelen;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de herinrichting van de site van de hippodroom en de ontwikkeling ervan als toegangspoort tot het Zoniënwoud het behoud en de uitbreiding van de capaciteit van de bestaande parking vereisen op basis van de voor de site geraamde totale parkeerbehoefte;

Dat in het MER de gevolgen van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn onderzocht, met name op het gebied van de mobiliteit; dat het MER in zijn analyse heeft opgemerkt dat ter hoogte van de voormalige hippodroom een aanzienlijke hoeveelheid fietsenstallingen is gepland om bij te dragen aan de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove op het gebied van modal shift; dat het ook heeft opgemerkt dat de locatie goede verbindingen met het openbaar vervoer biedt en dat voor de parking een retributie zal moeten worden betaald; dat het MER aan het eind van zijn analyse heeft gekozen voor variant 1, met een kleinere capaciteit dan het project, omdat deze voldoet aan de doelstellingen van het beheersplan en de structuurvisie voor het Zoniënwoud wat de onthaalmogelijkheden voor het publiek betreft, en tegelijkertijd beantwoordt aan de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove wat de modal shift betreft, en ambitieuzer is dan het oorspronkelijke project;

Dat deze wijziging bovendien geen beletsel vormt voor de invoering van aanpassings- en beheermaatregelen voor mobiliteit en parkeren die de toepassing van het STOP-beginsel ("stappen, trappen, openbaar vervoer en privé vervoer" - volgorde van prioriteit voor de verschillende vervoerswijzen) bevorderen en de bereikbaarheid te voet, per fiets en per openbaar vervoer vooropstellen; dat de nieuwe bepaling 8.5 vereist dat dergelijke maatregelen worden voorzien in het kader van de uitvoering van de projecten ; dat de exacte inhoud van deze maatregelen niet onder het detailniveau van het plan vallen, maar met name in het stadium van de vergunningsaanvragen en/of de uitbreiding daarvan zal worden onderzocht en bepaald; dat de capaciteit van variant 1 werd bepaald in de vorm van een vork om met name rekening te houden met de ruimte die moet worden gereserveerd voor fiets en -voetgangersvoorzieningen;

Dat sommige eisers erop wijzen dat het Zoniënwoud toegankelijk is met het openbaar vervoer; dat er vervoermiddelen en andere alternatieven zijn om zich te verplaatsen; dat het mogelijk is andere infrastructuren dan die voor auto's aan te leggen;

Dat sommige eisers en de gewestelijke mobiliteitscommissie kritiek hebben op de noodzaak van een parking omdat de site door de GSV is ingedeeld in zone B wat de bereikbaarheid met het openbaar vervoer betreft; dat de site bereikbaar is via een fietspad, nabijgelegen stations, bus- en tramhaltes; dat meer dan 50% van de Brusselaars geen auto heeft; dat de auto een onbetaalbaar vervoermiddel is geworden door de stijging van de energiekosten;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de Stad Brussel vaststellen dat de site gelegen is op 1 minuut wandelen van een bushalte op buslijn 41, op 4 minuten wandelen van een tramhalte op tramlijn 8 en op 9 minuten wandelen van een tramhalte op tramlijn 25; op 9 minuten wandelen (of 3 minuten wandelen met de tram) van het station van Boondael, waar 5 treinlijnen passeren, en op 14 minuten wandelen (of 5 minuten wandelen met de tram) van het station van Bosvoorde, waar 2 treinlijnen passeren; dat deze lijnen van het "S"-net vele Brusselse wijken en zelfs de nabije en iets verderop gelegen periferie bedienen; dat op termijn een studie wordt overwogen en in het GPDO wordt opgenomen voor de ontwikkeling van een openbare vervoerslijn met grote capaciteit in de Franklin Rooseveltlaan;

Dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van mening is dat de uitbreiding van de parking niet strookt met een aantal doelstellingen van het GPDO ("Het gebruik van het openbaar vervoer bevorderen") en het GMP Good Move ("De verschuiving van de auto naar andere vervoerswijzen aanmoedigen"), gelet op de goede bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer;

Dat de commissie vraagt om de aanpassings- en beheermaatregelen voor mobiliteit en parkeren die de toepassing van het STOP-principe bevorderen en de bereikbaarheid te voet, per fiets en met het openbaar vervoer vooropstellen, te concretiseren, teneinde de toegang tot het Zoniënwoud en de site van de hippodroom te vergemakkelijken;

Dat sommige eisers van mening zijn dat het project volledig in strijd is met het gewestelijke mobiliteitsbeleid dat gericht is op het bevorderen van de modal shift en het gebruik van nieuwe vormen van zachte mobiliteit; dat zij kritiek hebben op het ontbreken van een alternatief dat erin bestaat het openbaar vervoer voor evenementen uit te breiden en zachte mobiliteitsalternatieven te bevorderen, overeenkomstig het gewestelijke mobiliteitsbeleid en de oorspronkelijke doelstellingen van het Drohme-project;

Dat de Stad Brussel en eisers van mening zijn dat de capaciteit van de parking altijd onvoldoende zal zijn indien deze niet gepaard gaat met andere mobiliteitsmaatregelen die erop gericht zijn het aanbod van alternatieve vervoerswijzen voor de auto te vergroten en te verbeteren; dat zij van mening zijn dat dit integraal deel uitmaakt van het milieu-educatieproject dat wordt ondersteund door de herkwalificatie van de hippodroom;

Overwegende dat sommige eisers vragen om een coherente lezing van de mobiliteit en parkeren te houden en om een soortgelijke denkoefening te voeren als die voor het Rood Klooster, de andere toegangspoort tot het Brusselse Zoniënwoud;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de gevolgen van de gedeeltelijke wijziging van het GBP voor de mobiliteit zijn onderzocht, met name wat het openbaarvervoeraanbod betreft; dat in het MER wordt gewezen op de goede bereikbaarheid van het terrein met het openbaar vervoer en de nabijheid van verschillende bus- en tramhaltes en treinstations; dat het aangeeft dat de overeenstemming van het plan met het GPDO en het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove zal afhangen van de toegestane capaciteit van de parking en de toegepaste beheermethode, waarbij met name rekening wordt gehouden met de evolutie van de bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer;

Dat variant 1, waarbij de parking wordt gehandhaafd en heringericht, is gekozen omdat deze voldoet aan de doelstellingen van het beheerplan en de structuurvisie voor het Zoniënwoud wat betreft de onthaalmogelijkheden voor het publiek aan de ingang van het bos, en tevens aan de doelstellingen van het GPDO en het gewestelijk mobiliteitsplan GoodMove; er zij aan herinnerd dat deze laatste een modal shift stimuleren zonder daarom het gebruik van de auto, de ontwikkeling van het parkeeraanbod op straat en de tarifering van het parkeren te schrappen;

Dat de capaciteit van variant 1 (288 tot 360 plaatsen) lager is dan de totale parkeerbehoefte die voor het Zoniënwoud (bij gemiddeld gebruik) en de activiteiten van de site van de hippodroom die wordt herontwikkeld (bij intensief gebruik), bij normaal gebruik op 470 plaatsen wordt geraamd; dat dit verschil van 110 plaatsen onder meer een modal shift naar het openbaar vervoer impliceert; dat de modal shift ook door de tarifering van de parking zou eveneens worden bevorderd, aangezien gebruikers hierdoor aangemoedigd kunnen worden de voorkeur te geven aan alternatieve verplaatsingswijzen;

Dat de capaciteit van variant 1 niet permanent zal kunnen voldoen aan de volledige geraamde parkeervraag, die op bepaalde momenten van de dag of het jaar het theoretische maximumaanbod op de parking overschrijdt; dat tijdens deze perioden van intensief gebruik en "aangepaste" exploitatie van de site de modale verschuiving des te belangrijker zal zijn; dat deze verschuiving daarom moet worden beheerd door passende maatregelen, zoals vereist door de nieuwe bepaling 8.5;

Dat de uiteindelijke capaciteit van de parking binnen de in het kader van deze wijziging van het plan in aanmerking genomen vork zal worden bepaald in toekomstige vergunningsaanvragen, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de toegang van de site met het openbaar vervoer en de voetgangers-/fietsvoorzieningen;

Dat deze wijziging bovendien geen beletsel vormt voor de invoering van aanpassings- en beheermaatregelen voor mobiliteit en parkeren die de toepassing van het STOP-beginsel bevorderen en de bereikbaarheid te voet, per fiets en per openbaar vervoer vooropstellen; dat dergelijke maatregelen daarentegen worden opgelegd door bepaling 8.5 ; dat de inhoud van deze maatregelen niet binnen het detailniveau van het plan valt, maar met name in het stadium van de vergunningsaanvragen en/of de uitbreiding daarvan zal worden onderzocht; dat de capaciteit van variant 1 werd bepaald in de vorm van een vork om met name rekening te houden met de ruimte die moet worden gereserveerd voor fiets en -voetgangersvoorzieningen;

Overwegende dat sommige eisers en de raad voor het leefmilieu vragen om de ontwikkeling van openbaar vervoer en collectief vervoer om de bevolking in staat te stellen het Zoniënwoud gemakkelijk te bereiken door een verschuiving van de auto naar andere vervoerswijzen aan te moedigen, overeenkomstig het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove; om de kwaliteit van het openbaar vervoer te verbeteren; om collectieve verplaatsingen en openbaar vervoer te bevorderen en om de capaciteit van de fietsenstallingen te vergroten;

Dat sommige eisers de uitvoering voorstellen van een proefproject dat bijdraagt tot een modal shift en waarbij het gebruik van de individuele auto wordt beperkt tot PBM's en schoolbussen of dergelijke;

Dat zij voorstellen de ontwikkeling van bepaalde evenementen en activiteiten te koppelen aan specifieke bedieningen door de MIVB in het weekend en op latere uren (Noctis-bus);

Dat de stad Brussel voorstander is van het project op voorwaarde dat eerst betere openbaarvervoersdiensten en een hoogwaardige fietsinfrastructuur (met inbegrip van beveiligde fietsenstallingen) worden ontwikkeld, teneinde een echte modal shift tot stand te brengen en te zorgen voor een verkeersluwe zone in en rond het Ter Kamerenbos;

Dat sommige eisers opmerken dat de site van de hippodroom bereikbaar is via nieuwe speciale fietspaden in eigen bedding; dat zij vragen om de toegang van de site te verbeteren door fietspaden aan te leggen;

Overwegende dat de Regering erop wijst dat het terrein reeds goed bereikbaar is met het openbaar vervoer, maar dat, voor het overige, de uitbreiding en ontwikkeling van het openbaar vervoer op de site niet binnen de werkingssfeer van het GBP valt; dat de ontwikkeling van de bereikbaarheid met fietsen en de uitbreiding van de fietsenstallingen evenmin binnen de werkingssfeer van het plan vallen; dat in het MER echter wordt opgemerkt dat voor de voormalige hippodroom een aanzienlijke hoeveelheid fietsenstallingen zijn gepland; dat de voetgangers- en fietsvoorzieningen op de parking in het stadium van de bouwaanvraag zullen worden onderzocht en vastgesteld als onderdeel van het project voor de herinrichting van de parking; dat de verbetering van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer en de fiets tot de site het in ieder geval niet mogelijk zal maken af te zien van de noodzaak van een parking om de site in staat te stellen de daaraan toegewezen functies te vervullen;

Dat het MER aantoont dat de gekozen variant 1 een modale verschuiving naar het openbaar vervoer zal stimuleren, gelet op de goede bereikbaarheid van de site, en eventueel naar de fiets; Dat de geraamde capaciteit van de gekozen variant lager is dan de geraamde totale parkeerbehoefte, die 470 plaatsen bedraagt; Dat bovendien de problematiek van de aanpassing van het openbaar vervoer aan de evenementen niet binnen de reikwijdte van het plan valt, maar zal moeten worden onderzocht bij vergunningsaanvragen of vergunningsvernieuwingsaanvragen en/of bij vervoerplannen voor de activiteiten;

Overwegende dat sommige eisers voorstellen een extra halte voor het openbaar vervoer te creëren en de frequentie van het openbaar vervoer op die plaats te verhogen;

Dat sommige eisers vragen om de plaatsing van een verkeerslicht en een oversteekplaats voor voetgangers en fietsers tussen het trottoir aan de noordzijde van de Terhulpsesteenweg en de ingang van het terrein; dat zij vragen om de beloofde voorzieningen voor actieve vervoermiddelen afkomstig van het westen te realiseren;

Dat sommige eisers verzoeken om te voorzien in een toegang tot de parking vanaf de Franklin Rooseveltlaan;

Dat sommige eisers kritiek hebben op de moeilijke toegang tot de parking voor actieve vervoerswijzen, gelet op het gebrek aan voorzieningen op de Terhulpsesteenweg;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de aanleg van een halte voor het openbaar vervoer, een verkeerslicht, oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers, aanpassingen aan de rijweg, de toegang tot de parking, enz. niet binnen het detailniveau van het plan vallen, maar in het kader van de vergunningsaanvragen zullen worden onderzocht; dat, zoals opgelegd door de nieuwe bepaling 8.5, rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen in het MER om auto's/motorfietsen en fietsers en voetgangers een gescheiden toegang te bieden teneinde het risico op botsingen te verminderen; te voorzien in een bufferzone aan de ingang van de parking om het verkeer op de trottoirs of de weg niet te hinderen indien de toegang tot de parking wordt gecontroleerd/geregeld, teneinde de impact van de parking op het verkeer op de Terhulpsesteenweg te beperken; dat het MER tevens aanbeveelt de ingang van de parking zodanig in te richten dat wachtrijen op de rijweg worden vermeden en dat de zichtbaarheid bij het verlaten van de parking naar de openbare weg wordt gewaarborgd; 6.7.4. Effecten op het vlak van parkeren Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op het MER, en met name op de methode voor het verzamelen van parkeergegevens; dat zij van mening zijn dat drie dagen observatie volstrekt onvoldoende zijn om de realiteit van het terrein en de gevolgen van het project in te schatten; dat zij stellen dat wandelaars en gebruikers van de hippodroom andere vervoermiddelen dan de eigen auto gebruiken;

Overwegende dat sommige eisers kritiek hebben op de berekening van het aantal parkeerplaatsen omdat deze gebaseerd is op berekeningen en gegevens uit 2011 en 2017, die volgens hen verouderd zijn;

Overwegende dat eisers erop wijzen dat de bestaande feitelijke parking zelden vol staat, behalve bij evenementen op de site van de hippodroom;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het kader van het MER een inventarisatie van de bestaande toestand van het parkeren buiten de openbare weg in het studiegebied is uitgevoerd op basis van twee bezoeken op zaterdag 28 november 2020 en woensdag 6 januari 2021; dat deze inventarisatie van het parkeren buiten de openbare weg op de site en in de omgeving heeft plaatsgevonden in perioden en onder gunstige gebruiksomstandigheden voor de parking, te weten een weekenddag bij mooi weer en een doordeweekse dag; dat deze constatering ook is gedaan tijdens een periode van gezondheidscrisis toen niet-essentiële winkels, de horeca en overdekte culturele activiteiten gesloten waren; dat de parking in deze context een bezettingsgraad van 85 % had op zaterdag 28 november 2020 om 14.45 uur en van 15 % op woensdag 6 januari om 13.00 uur; dat deze tellingen een voldoende beeld geven van de bestaande toestand bij het zoeken naar een evenwicht in het parkeerbeheer en de bepaling van de capaciteit van de parking in verhouding tot de geraamde parkeerbehoeften en gelet op de doelstelling inzake modal shift en het beheer van de verschuiving naar parkeren op weg;

Dat moet worden benadrukt dat het gebruik van de parking en de bezettings- of verzadigingsgraad ervan sterk kunnen schommelen naargelang de weersomstandigheden, die de gebruikers er al dan niet toe aanzetten de site van de hippodroom en het Zoniënwoud te bezoeken, en naargelang het feit of er al dan niet activiteiten op de site worden georganiseerd; dat de site van de hippodroom bovendien wordt heringericht en dat de activiteiten die daar zullen worden georganiseerd een grotere parkeerbehoefte met zich mee zullen brengen dan de vastgestelde; dat de totale parkeerbehoefte voor de site op lange termijn in dit verband wordt geraamd op 470 plaatsen bij een normale exploitatie;

Overwegende dat sommige eisers en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van oordeel zijn dat de verschuiving van het parkeren naar de naburige wegen, één van de argumenten die nochtans worden aangevoerd om de uitbreiding van de parking te rechtvaardigen, op een meer systematische wijze had kunnen worden gekwantificeerd;

Dat sommige eisers kritiek hebben op het argument van de verschuiving van het parkeren naar de naburige wegen, omdat die vaststelling niet voldoende is onderbouwd; dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie opmerkt dat de bezetting van de parkeerplaatsen langs de openbare weg zelden dicht bij 100% ligt binnen een perimeter van 10 minuten lopen van de site; in de Franklin Rooseveltlaan, de Uruguaylaan en de Woudlaan: 5-7 uur; 10-12 uur; 15-17 uur; 20-22 uur ? Fr. Rooseveltlaan (Colombialaan > Woudlaan) 63,00%; 79,00%; 68,00 %; 71,00 % ? Fr. Rooseveltlaan (Woudlaan > Colombialaan) 17,00%; 80,00%; 67,00 %; 47,00 % ? Uruguaylaan (Fr. Rooseveltlaan > Woudlaan) 63,00 %; 25,00 %; 13,00 %; 38,00 % ? Uruguaylaan (Woudlaan > Fr. Rooseveltlaan) 67,00 %; 56,00 %; 56,00 %; 59,00 % ? Woudlaan (Fr. Rooseveltlaan > Uruguaylaan) 33,00 %; 25,00 %; 25,00 %; 33,00 % ? Woudlaan (Uruguaylaan > Fr. Rooseveltlaan) 40,00 %; 35,00 %; 30,00%; 45,00% Dat dit niet rechtvaardigt dat het aantal plaatsen op de bestaande feitelijke parking wordt uitgebreid;

Dat sommige eisers er echter op wijzen dat zij niet vrij voor hun woning kunnen parkeren;

Dat sommige eisers vrezen dat de parking tijdens grote evenementen en perioden van grote bezoekersaantallen verzadigd zal raken en dat dit een aanzienlijke en onvermijdelijke verschuiving naar parkeren op de openbare weg zal inhouden;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat in het kader van het MER een opneming van de bestaande feitelijke toestand op het vlak van het parkeren is uitgevoerd, op basis van twee bezoeken op zaterdag 28 november 2020 en woensdag 6 januari 2021; dat deze waarnemingen betrekking hadden op de bestaande feitelijke parking op de site, alsmede op de andere parkings buiten de openbare weg in de buurt;

Dat bij de afbakening van de studieperimeter van het MER rekening is gehouden met de grote verkeersassen die de gevolgen kunnen ondervinden van de ligging van de parkings die waarschijnlijk zullen worden gebruikt en van het daarmee samenhangende verkeer, zoals een deel van de Franklin Rooseveltlaan en de Terhulpsesteenweg, waar geen mogelijkheid is tot parkeren langs de openbare weg; dat de studieperimeter van het MER is gevalideerd door het begeleidingscomité; dat het grootste deel van de Franklin Rooseveltlaan, de Uruguaylaan en de Woudlaan niet in die perimeter zijn opgenomen vanwege hun grote afstand tot de site van de hippodroom; dat hieraan moet worden toegevoegd dat deze wegen in woonwijken liggen, waarvan de parkeercapaciteit langs de openbare weg bij voorrang voor de plaatselijke bewoners moet worden gereserveerd;

Dat de beschikbare parkeercapaciteit langs de openbare weg op de Franklin Rooseveltlaan, Uruguaylaan en Woudlaan 111 plaatsen bedraagt; dat de gegevens over de bezettingsgraad van deze parkeerplaatsen in 2019 werden verzameld tijdens de werkweek, op een dinsdag en een donderdag buiten de schoolvakantieperiode, dus in periodes waarin de parkeervraag voor de gebruikers van het Zoniënwoud en de site van de hippodroom laag is; dat de verzadiging van deze parkeerplaatsen tijdens deze periodes op bepaalde plekken reeds 80 % bereikte; dat deze parkeercapaciteit langs de openbare weg niet volstaat om te voorzien in de totale parkeerbehoefte op de site, die op 470 plaatsen wordt geraamd, temeer daar het gewestelijke parkeerbeleidsplan de ontwikkeling van parkeergelegenheid buiten de openbare weg aanbeveelt, in het bijzonder voor langparkeerders;

Dat de gekozen variant 1 voldoende parkeercapaciteit buiten de openbare weg biedt om te voorzien in de totale geraamde parkeerbehoefte bij een normale exploitatie (bij gemiddelde bezoekersaantallen voor het Zoniënwoud en bij hoge bezoekersaantallen voor de activiteiten op de site van de hippodroom), terwijl de modal shift wordt aangemoedigd, overeenkomstig de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove en het gewestelijke parkeerbeleidsplan; dat niettemin een verschuiving naar het parkeren langs de openbare weg wordt verwacht, met name op dagen waarop het Zoniënwoud druk wordt bezocht, of tijdens de 'aangepaste' werking van de site van de hippodroom; dat deze verschuiving echter minder groot is dan geraamd in het kader van de alternatieven om de parking in de huidige configuratie te handhaven (alternatief 0.1) of om de parking te sluiten (0.2);

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, een grotere modal shift en een verschuiving naar parkeren langs de openbare weg, of zelfs wildparkeren, zou inhouden; dat dit alternatief niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat ervoor is gekozen om bij de organisatie van eenmalige evenementen de modal shift te bevorderen, in plaats van de parking uit te breiden om te voldoen aan de geraamde parkeerbehoefte voor de "aangepaste" werking van de site van de hippodroom; dat een dergelijke uitbreiding van de parking niet verenigbaar zou zijn met de doelstellingen van bescherming en instandhouding van het Zoniënwoud en het Natura 2000-gebied; dat dit onvermijdelijk zal leiden tot een verschuiving naar het parkeren langs de openbare weg, wat door de organisatoren van deze eenmalige evenementen zal moeten worden beheerd door middel van maatregelen die de modal shift verder aanmoedigen (gedeeld gebruik van nabijgelegen parkeerterreinen, gecombineerde tickets, bewustmaking van de modal shift, shuttles, enz.) in het kader van de milieuvergunningen en/of het verplaatsingsplan van de activiteit; dat deze maatregelen ad hoc echter niet onder de graad van detaillering van het plan vallen;

Dat in het MER wordt aanbevolen om in ieder geval te zorgen voor parkeerbeheer/-controle in de omgeving van de wegen en parkeerterreinen in de buurt van het project en om ervoor te zorgen dat de tarieven/beheersmethoden voor het parkeren van een wagen op de parking financieel aantrekkelijk blijven, zodat de parking wordt gebruikt door de gebruikers van het Zoniënwoud en van het Drohme-project, teneinde de overlast voor de omwonenden te beperken en de stroom wandelaars in goede banen te leiden; dat in het MER tevens wordt aanbevolen om de tarieven/beheersmethoden voor de bezetting van de parking te baseren op die van een van de in het Gewestelijk Parkeerbeleidsplan omschreven parkeerzones, teneinde een harmonisering van de parkeertarieven te waarborgen;

Overwegende dat sommige eisers en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie kritiek hebben op het ontbreken van gegevens over wildparkeren; dat zij van mening zijn dat de gegevens over wildparkeren niet nauwkeurig zijn gedocumenteerd in het MER; dat dit nochtans een van de argumenten is die worden aangevoerd ter rechtvaardiging van de uitbreiding van de parking;

Dat de Stad Brussel er echter op wijst dat de parkeerdruk in het woud en de aangrenzende straten zeer hoog blijft, vooral wanneer het Bos afgesloten is; dat zij initiatieven heeft genomen om wildparkeren in de zones die aan de site grenzen, tegen te gaan, met name via het nieuwe parkeerplan van 1 mei 2022, dat van het Terkamerenbos een betalende zone maakt; dat zij vraagt dat structurele maatregelen worden genomen om wildparkeren in het woud en de aangrenzende straten tegen te gaan, vooral wanneer het Bos afgesloten is;

Dat sommige eisers ook vragen dat wildparkeren zou worden bestraft;

Dat sommige eisers opmerken dat het gewestelijk mobiliteitsplan GoodMove ernaar streeft het gebruik van de auto in de stad te verminderen, en bijgevolg ook het wildparkeren in het woud, en dat de invoering van barrières die de toegang tot alle berijdbare wegen beperken, het wildparkeren al aanzienlijk heeft verminderd;

Overwegende dat de Regering erop wijst dat er geen cijfergegevens over het wildparkeren beschikbaar zijn, aangezien wildparkeren van nature wisselend en ongeoorloofd is; dat er wel gevallen van wildparkeren zijn vastgesteld in het bosgebied in de buurt van de site van de hippodroom tijdens de opneming van de bestaande feitelijke toestand op het vlak van het parkeren die in het kader van het MER is uitgevoerd, op basis van twee bezoeken op zaterdag 28 november 2020 en woensdag 6 januari 2021;

Dat met de gekozen variant 1 kan worden voorzien in de totale geraamde parkeerbehoefte, en dat aldus het risico van verschuiving in de vorm van wildparkeren langs of in het bosgebied in de buurt van de site, dat tot verkeersongevallen kan leiden of de goede doorstroming van fietsers en voetgangers kan belemmeren, wordt beperkt; en dit in tegenstelling tot de alternatieven van het behoud van de parking in de huidige configuratie (alternatief 0.1) of de sluiting van de parking (0.2), die onder meer om deze reden niet zijn geselecteerd;

Dat het bestraffen van wildparkeren niet het voorwerp van het GBP uitmaakt; dat door Leefmilieu Brussel maatregelen zijn genomen om het wildparkeren tegen te gaan, zoals het plaatsen van anti-autopaaltjes langs de wegen die het bosgebied kruisen of eraan grenzen; dat in het MER wordt aanbevolen te zorgen voor beheer/controle van het parkeren in de omgeving van de wegen en parkeerterreinen in de buurt van het project, om de overlast voor de omwonenden te beperken en de stroom wandelaars in goede banen te leiden;

Overwegende dat de Stad Brussel vraagt om de optie van het gedeeld gebruik van de bestaande parkings in de omgeving grondiger te onderzoeken om een toename van het parkeren op de site van de hippodroom te voorkomen;

Dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het noodzakelijk acht om bij de afgifte van de vergunning voor de inrichting van het gebied rekening te houden met de mogelijkheden voor parkeren en gedeeld gebruik in de omgeving;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat in het kader van het MER een opneming van de bestaande feitelijke toestand op het vlak van het parkeren is uitgevoerd, op basis van twee bezoeken op zaterdag 28 november 2020 en woensdag 6 januari 2021; dat deze opneming betrekking had op het parkeren buiten de openbare weg in de buurt van de site van de hippodroom; dat de parkings van de piste van de voormalige hippodroom en de Graafdreef reeds bestemd zijn voor het onthaal van de gebruikers van de site en van het Zoniënwoud, overeenkomstig het beheersplan van het Zoniënwoud; dat de parkings van het golfterrein, de Sint-Hubertusdreef, de Tweebergenweg en de Berckmansweg door Leefmilieu Brussel zijn gesloten, overeenkomstig het beheersplan van het Zoniënwoud, met als doel de rust te bewaren die nodig is voor het behoud van de biodiversiteit van het Natura 2000-gebied;

Dat de parking van de tennisclub een capaciteit heeft van 19 plaatsen voor clubleden, met een vastgestelde verzadigingsgraad van 63%; dat het gedeeld gebruik van deze parking het niet mogelijk maakt te voldoen aan de totale parkeerbehoefte, die op 470 plaatsen wordt geraamd, en aan de behoefte aan 230 extra plaatsen ten opzichte van de 240 plaatsen op de reeds bestaande parking op de site van de hippodroom;

Dat er geen openbare parking in de omgeving is en dat de dichtstbijzijnde openbare parking zich bevindt zich op de Waterloosesteenweg in Ukkel; dat er geen andere particuliere parkeerzones zijn met een gelijkwaardige of voldoende capaciteit om een redelijk alternatief te vormen voor de geplande parking, zoals opgemerkt in de analyse in het MER van redelijke alternatieven voor de lokalisatie;

Dat bovendien bij het onderzoek van de vergunningsaanvragen voor de herinrichting van de parking de mogelijkheden moeten worden onderzocht om gedeeld gebruik te maken van verderop gelegen parkings (met een verschuiving naar het openbaar vervoer) voor de organisatie van evenementen die naar alle waarschijnlijkheid een talrijker publiek zullen trekken; dat er reeds sprake is van gedeeld gebruik van bestaande parkings in de omgeving, ook al is hun capaciteit beperkt;

Overwegende dat reclamanten het belangrijk vinden dat er op de site parkeergelegenheid komt voor de wandelaars en de gebruikers van het golfterrein, zodat de wandelaars in het woud kunnen gaan wandelen en hun materiaal kunnen meenemen;

Dat reclamanten vragen dat de toegang tot het woud per auto wordt voorbehouden aan personen met mobiliteitsproblemen, personen die niet in staat zijn op een veilige manier gebruik te maken van de Terhulpensesteenweg;

Dat reclamanten vragen dat de parking voor iedereen en in het bijzonder voor gebruikers van het woud wordt opengesteld, en niet alleen voor gebruikers van de site van de hippodroom;

Dat reclamanten vraagtekens zetten bij de verhoging van de capaciteit van de parking en zich afvragen of die overeenkomt met een continu of een incidenteel gebruik; dat reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan informatie over de aard van het gebruik van de parking;

Dat reclamanten erop wijzen dat in het MER de behoefte aan parkeerplaatsen bij de ingang van het Zoniënwoud op 50 en niet op 530 wordt geraamd; dat in deze enkele dwingende behoefte in casu reeds is voorzien door de feitelijke parking;

Dat reclamanten beweren dat de vraag naar parkeerplaatsen verband houdt met de (soms private) avondactiviteiten op de site van de hippodroom, die geen verband houden met het woud; dat deze vraag de uitbreiding van de parking ten nadele van het woud niet kan rechtvaardigen;

Dat reclamanten erop wijzen dat de parkeerbehoefte is berekend voor dagen waarop de site en het Zoniënwoud uitzonderlijk druk bezocht zouden worden, dat wil zeggen dagen met zeer grote bezoekersaantallen van het woud, in combinatie met grote evenementen die door de particuliere partner van de site worden georganiseerd (verzoek om 500 plaatsen); dat deze zeldzame gevallen de omvang van een parking die het hele jaar door beschikbaar is, niet kunnen rechtvaardigen;

Dat sommige eisers vragen dat in het MER nader wordt ingegaan op de parkeerbehoeften en de uitbreiding daarvan naargelang de functies van de site, het aantal bezoekers, de betrokken uren van de dag, de toegangspunten tot de site, de mogelijke verplaatsingswijzen;

Dat sommige eisers het MER verwijten niet in te gaan op de mogelijkheid de parking te gebruiken als alternatieve parking voor welke gebruiker dan ook;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de alternatieven voor het project zijn bepaald op basis van een schatting van de parkeerbehoefte op de site; dat de verzamelde gegevens daarvoor voldoende nauwkeurig zijn;

Dat er eveneens rekening moet worden gehouden met de recente ontwikkelingen met betrekking tot het aandeel van de auto in de modale verschuiving, dat is gedaald naar 27% (Brussel Mobiliteit 2023, "EOnderzoek Verplaatsingsgedrag 6 - Brussels Hoofdstedelijk Gewest (2023) - samenvatting", p.5), terwijl dit aandeel nog 32% bedroeg bij de goedkeuring van het GPDO ; dat, gezien de gekozen variant, die een capaciteit voorziet die lager is dan de geïdentificeerde behoeften, deze evolutie alleen maar gunstig kan zijn, aangezien ze bijdraagt aan het verminderen van het risico op parkeeroverlast op de openbare weg, onverminderd de ad-hocmaatregelen die daarvoor moeten worden genomen ;

Dat de parkeerbehoefte voor bezoekers van het Zoniënwoud wordt geraamd op gemiddeld 50 gelijktijdige plaatsen, rekening houdend met een modaal aandeel van 50 % voor de auto; dat deze theoretische raming gebaseerd is op een studie van de geraamde recreatieve bezoekersaantallen van het Zoniënwoud; dat de parkeerbehoefte die bij de opneming van de bestaande situatie is vastgesteld, echter groter is, temeer daar in de omgeving van de site recent verscheidene parkeerterreinen zijn gesloten;

Dat de parkeerbehoefte voor de activiteiten die zullen plaatsvinden op de in herontwikkeling zijnde site van de, wordt geraamd op 419 plaatsen, zodat het project voor de herontwikkeling van de site in normale exploitatie zelfvoorzienend kan zijn wat betreft het parkeren tijdens periodes van hoge bezoekersaantallen; dat bij een aangepaste werking, in het kader waarvan de site 1.500 tot 4.500 personen ter plaatse kan ontvangen, de parkeerbehoefte 1.000 plaatsen benadert of overschrijdt; dat het om een uitzonderlijke exploitatie gaat ; dat deze raming is gemaakt op basis van de milieueffectenstudie van het Drohme-project, in het kader van de bijhorende vergunningsaanvragen en van de bezoekersaantallen in verband met de geplande activiteiten, rekening houdend met de laatste wijzigingen van het project;

Dat de totale parkeerbehoefte wordt geraamd op 470 plaatsen; dat eraan moet worden herinnerd dat de parkeerbehoefte fluctueert en met name afhangt van de weersomstandigheden, de beschouwde periode (week of weekend, schoolvakantieperiode of niet) en de activiteiten die zullen worden georganiseerd op de site van de hippodroom, die momenteel wordt heraangelegd;

Dat er in de huidige situatie weliswaar 150 plaatsen beschikbaar zijn op de openbare weg, aan beide zijden van de Renbaanlaan die de parking P1 doorkruist; dat deze plaatsen echter onvoldoende zijn gezien de geïdentificeerde behoeften tijdens de normale werking van de site (inclusief hoge bezoekersaantallen) en buiten gevallen van uitzonderlijke drukte, waarvoor beheersmaatregelen vereist zijn die door dit besluit worden geregeld.

Dat, na een analyse van de milieueffecten van het project en de alternatieven, is gekozen voor variant 1, die erin bestaat de parking op de huidige locatie opnieuw in te richten om 288 tot 360 parkeerplaatsen aan te leggen, zonder dat het bosgebied wordt verkleind; dat deze variant het mogelijk maakt de doelstellingen van het beheersplan en het structuurplan voor het Zoniënwoud op het gebied van de toegankelijkheid voor het publiek te verwezenlijken, en tegelijkertijd te voldoen aan de doelstellingen van het GPDO en het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove op het gebied van de modal shift, het parkeren buiten de openbare weg en de parkeertarieven;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, een grotere modal shift en een verschuiving naar parkeren langs de openbare weg, of zelfs wildparkeren, zou inhouden; dat alternatief 0.2 ook niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten is vastgesteld op basis van variant 1; dat met de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP het nieuwe gebied voor voorzieningen wordt bestemd als openluchtparking voor de gebruikers van het gebied voor voorzieningen, het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het aangrenzende bosgebied; dat de exacte capaciteit van de parking zal worden onderzocht en vastgesteld in het kader van de vergunningsaanvragen;

Dat de parking betalend zal zijn; dat in het MER wordt aanbevolen om ervoor te zorgen dat de tarieven/beheersmethode voor het parkeren van een wagen op de parking financieel aantrekkelijk blijven, zodat de parking wordt gebruikt door gebruikers van het Zoniënwoud en van het Drohme-project, en om ervoor te zorgen dat de toegepaste tarieven/beheersmethoden voor de bezetting van de parking gebaseerd zijn op die van een van de in het Gewestelijk Parkeerbeleidsplan omschreven parkeerzones, teneinde een harmonisering van de parkeertarieven te waarborgen, en om ervoor te zorgen dat de geldende tarieven/beheersmethoden binnen de parking om er een wagen te parkeren, het gebruik van de auto ontraden en dat de tarieven tegelijk betaalbaar blijven om de toegankelijkheid voor zo veel mogelijk mensen te verzekeren;

Dat de tarifering van dien aard moet zijn dat wordt vermeden dat de parking wordt gebruikt als alternatieve/ontradende parking, teneinde een harmonisering te verzekeren van de parkeertarieven overeenkomstig de in het gewestelijke parkeerbeleidsplan vastgestelde parkeerzones;

Overwegende dat sommige eisers vraagtekens zetten bij het soort parkeerplaatsen dat is gepland, voor bussen, auto's, fietsen, enz.;

Dat de gemeente Ukkel en sommige eisers het MER bekritiseren omdat het geen rekening houdt met een dienst naar de site met schoolbussen of met gecharterde autocars, die noodzakelijk en gebruikelijk zullen blijken tijdens grote evenementen;

Dat sommige eisers van mening zijn dat via een verplaatsingsplan voor evenementen alle alternatieven voor de auto om de site te bereiken moeten worden bestudeerd, georganiseerd en aangemoedigd;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten is vastgesteld op basis van variant 1, die de herinrichting van de parking mogelijk maakt om te voorzien in de totale geraamde parkeerbehoefte voor de site, zowel voor de gebruikers van het Zoniënwoud als voor de gebruikers van de site van de hippodroom bij een normale werking;

Dat de precieze capaciteit van de parking, het aantal en de soorten plaatsen, zal worden onderzocht en vastgesteld in het kader van de vergunningsaanvragen, in overeenstemming met de nieuwe bepaling 8.5; dat hetzelfde geldt voor de invoering van maatregelen inzake de inrichting en het beheer van de mobiliteit en het parkeren die de toepassing van het STOP-principe bevorderen en voorrang geven aan de bereikbaarheid te voet, per fiets en met het openbaar vervoer, die niet onder de mate van gedetailleerdheid van het plan vallen; dat afhankelijk van het aantal personen dat bij een aangepaste werking op de site wordt verwacht, een verplaatsingsplan voor de activiteiten zal moeten worden opgesteld, zoals reeds het geval is bij de milieuvergunningen die voor de site zijn afgeven ;

Dat, eveneens met toepassing van de nieuwe bepaling 8.5 rekening moet worden gehouden met de aanbevelingen in het MER om te voorzien in verschillende beveiligingsmiddelen (camera's, slagbomen, enz.), om de toegang tot de site, de rijzones, de verkeersrichtingen, de snelheidsbeperkingen, de parkeerplaatsen duidelijk aan te geven, om te voorzien in duidelijk herkenbare voetgangersstroken (door middel van wegmarkeringen, enz.), die eventueel gescheiden zijn van de andere wegen; dat de exacte inhoud van deze elementen echter niet onder de graad van gedetailleerdheid van het plan valt;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie zich verzet tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan om extra parkeerplaatsen te creëren;

Dat zij vraagt om te investeren in hoogwaardige fietsenstallingen, ambitieuze maatregelen voor gedragsverandering (bewustmaking en promotie van alternatieven voor de auto) en om te voorzien in tariefmaatregelen voor de parkeerplaatsen;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de aanleg van extra parkeerplaatsen ten opzichte van de 240 plaatsen op de bestaande parking op de site van de hippodroom noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de totale parkeerbehoefte van de site, die op 470 plaatsen wordt geraamd, en dus om de site in staat te stellen haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud te vervullen overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO en het beheersplan van het Zoniënwoud met betrekking tot de opvang van het publiek; dat ze eraan herinnert dat het project tot doel had 428 tot 535 parkeerplaatsen te ontwikkelen binnen de oorspronkelijk geplande wijzigingsperimeter; dat de gekozen variant 1 erin bestaat 288 tot 360 plaatsen opnieuw aan te leggen binnen de huidige grondinname van de in de praktijk bestaande parking, zonder het bosgebied aan te tasten; dat de capaciteit van de gekozen variant 110 plaatsen minder bedraagt dan de geraamde totale parkeerbehoefte, wat een ambitieuzere modal shift impliceert, gezien de goede openbaarvervoerverbindingen naar de site en de bestaande en geplande fiets-voetgangersfaciliteiten; dat de modal shift ook zal worden aangemoedigd door de maatregelen inzake het beheer en de tarifering van het parkeren op de parking; dat in tegenstelling tot het alternatief waarbij de bestaande parking met 240 plaatsen wordt gehandhaafd (alternatief 0.1), variant 1 het mogelijk maakt een parking aan te bieden met voldoende capaciteit zodat de site van de hippodroom haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud kan vervullen, terwijl het risico van een verschuiving naar parkeren langs de openbare weg en wildparkeren wordt beperkt; dat variant 1 dus in overeenstemming is met de doelstellingen van het gewestelijke mobiliteitsplan GoodMove en het gewestelijke parkeerbeleidsplan, wat de modal shift, het aanbod van parkeerplaatsen buiten de openbare weg en de tarifering voor het parkeren betreft;

Dat eraan moet worden herinnerd dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, een grotere modal shift en een verschuiving naar parkeren langs de openbare weg, of zelfs wildparkeren, zou inhouden; dat alternatief 0.2 ook niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat er op de site van de hippodroom reeds is voorzien in de inrichting van fietsparkeerplaatsen; dat die inrichting niet binnen de mate van gedetailleerdheid van het GBP valt, maar zal worden overwogen en vastgesteld als onderdeel van de vergunningsaanvragen voor de herinrichting van de parking; dat bij de bepaling van de marge voor alternatief 1 rekening is gehouden met de ruimte die voor fietsparkeerplaatsen moet worden gereserveerd;

Dat de invoering van ambitieuze maatregelen inzake gedragsverandering (bewustmaking en promotie van alternatieven voor de auto) niet onder het toepassingsgebied van het GBP valt; dat, in overeenstemming met de nieuwe bepaling 8.5 de uitvoering van maatregelen inzake inrichting en beheer van de mobiliteit en het parkeren die de toepassing van het STOP-principe bevorderen en voorrang geven aan de bereikbaarheid te voet, per fiets en met het openbaar vervoer, waarvan de exacte inhoud niet onder de mate van gedetailleerdheid van het plan valt, zal worden onderzocht en vastgesteld in het kader van de vergunningsaanvragen betreffende de heraanleg van de parking;

Dat de parking betalend zal zijn; dat het MER ter zake aanbevelingen doet waarmee bij het beheer van het parkeren op de parking rekening moet worden gehouden;

Overwegende dat sommige eisers vragen om de aanleg van meer kwaliteitsvolle en veilige fietsparkeerplaatsen, waarbij het fietsframe kan worden vastgemaakt, zonder dat de bodem evenwel wordt verhard; overdekte fietsparkeerplaatsen;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER wordt bepaald dat er fietsparkeerplaatsen zullen worden aangelegd op de site, op de parking van de piste van de voormalige hippodroom en op de parking in de Graafdreef; dat de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten op basis van variant 1 zo is bepaald dat de herinrichting van 288 tot 360 parkeerplaatsen in het gebied mogelijk is, rekening houdend met de voor fietsparkeerplaatsen te reserveren gebieden; dat de ontwikkeling van de fietsparkeerplaatsen (aantal, type, locatie, enz.) niet onder de graad van gedetailleerdheid van het GBP valt; dat dit zal worden onderzocht en bepaald in het stadium van de vergunningsaanvragen met betrekking tot de heraanleg van de parking;

Overwegende dat sommige eisers de raad voor het leefmilieu er voorstander van zijn te voorzien in parkeerplaatsen voor PBM en een zekere parkeermogelijkheid voor het publiek in het algemeen, nuttig voor bijvoorbeeld gezinnen met kleine kinderen;

Overwegende dat de Regering stelt dat het aanbieden van PBM-plaatsen niet binnen de werkingssfeer van het GBP valt; dat dit zal worden bekeken en bepaald in het kader van vergunningsaanvragen met betrekking tot de heraanleg van de parking;

Overwegende dat sommige eisers vragen dat de parking een betaalparking zou zijn;

Dat sommige eisers vragen dat het parkeertarief van de parking redelijk en niet afschrikkend zou zijn, om de gebruikers van het woud toe te laten er meerdere uren van te genieten;

Dat sommige eisers vragen om een denkoefening over het beheer van de capaciteit van de parking om onder meer automobilisten te ontmoedigen die er een plaats proberen te vinden wanneer de parking al vol is (bijvoorbeeld een signalisatiebord dat het aantal beschikbare plaatsen weergeeft);

Dat sommige eisers verzoeken dat de onderhouds- en beheerskosten van de parking worden gedeeld, zodat zij niet alleen op het publiek en dus op de belastingbetaler drukken; dat de inkomsten uit betaald parkeren worden besteed aan het goede onderhoud van de parking;

Dat sommige eisers bezwaar maken tegen de aanleg van een dure nieuwe parking voor gebruikers van het golfterrein op de site van de hippodroom, temeer daar in de omgeving reeds andere parkings bestaan, zoals de parking naast het voormalige ziekenhuis César De Paepe;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de parking betalend zal zijn; dat de wijze van beheer van de parking, de tarifering van het gebruik ervan en de signalisatie niet onder het toepassingsgebied van het GBP vallen en zullen worden onderzocht en bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, als regulerend instrument op het gebied van mobiliteit; dat ze eraan herinnert dat het MER aanbevelingen doet betreffende het beheer en de controle van het parkeren op de parking en in de omgeving ervan; 6.7.5. Effecten op het vlak van fauna en flora Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het Brusselse Gewest het afgelopen decennium 10% aan groene ruimte heeft verloren; dat zij kritiek hebben op de reikwijdte van de effectbeoordeling van de projecten waarbij de groene ruimten worden ingeperkt, met name omdat deze geen rekening houdt met het cumulatieve effect van deze projecten op het niveau van het Gewest;

Dat reclamanten kritiek hebben op de beoordeling in het MER van de effecten van het project voor het Zoniënwoud, aangezien de milieueffecten van een amputatie van het bosgebied van de hippodroom niet afzonderlijk mogen worden geanalyseerd en geminimaliseerd ten opzichte van de totale oppervlakte van het woud, maar in plaats daarvan moeten worden beoordeeld op het niveau van de specifieke bestudeerde site en moeten worden geanalyseerd samen met de andere projecten die het woud aantasten;

Dat reclamanten kritiek hebben op het ontbreken van een effectbeoordeling van het project en het precedent dat het schept voor het woud en het behoud ervan; dat zij kritiek uiten op het ontbreken van een studie van de impact van het project op het milieu en de biodiversiteit, en op het ontbreken van metingen van de aanwezigheid van soorten op de site; dat zij verzoeken om een volledige inventaris van de fauna en flora van de site;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de milieueffecten van het project en de alternatieven zijn onderzocht, met name wat betreft de gevolgen voor flora en fauna; dat in dit verband is gewezen op de verbanden tussen de voorliggende wijziging van het GBP en de andere plannen en programma's die relevant zijn voor de perimeter; dat eraan moet worden herinnerd dat het doel van het MER is de milieueffecten van de op planologisch niveau bestudeerde gedeeltelijke wijziging van het GBP te analyseren, en niet de effecten van een project;

Dat een passende beoordeling van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied BE1000001 "Zoniënwoud met bosrand, aangrenzende bosgebieden en Woluwevallei" ook is uitgevoerd met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen ervan; dat in dit kader rekening is gehouden met de habitats en soorten van communautair of gewestelijk belang die in het gebied en in de omgeving van het project zijn aangewezen in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 april 2016 tot aanwijzing van het Natura 2000-gebied BE1000001;

Dat in dit verband bezoeken ter plaatse zijn afgelegd; dat is geconstateerd dat het gebied sterk is beïnvloed door menselijke activiteiten in de bestaande feitelijke toestand; dat het gebied hoofdzakelijk een met aarde en grind bedekte ruimte is met een geasfalteerd gedeelte dat thans als parking wordt gebruikt; dat de verdichting van de bodem en het regelmatige passeren van voertuigen verhinderen dat er zich spontane vegetatie ontwikkelt; dat er derhalve weinig vegetatie is; dat in het noordwesten van de site een door Japanse duizendknoop overwoekerde zone aanwezig is; dat alleen het zuidwestelijke uiteinde van de site bebost is; dat het biologische belang van de site hoofdzakelijk beperkt is tot dit beboste gebied en tot de opmerkelijke bomen;

Dat het duidelijk is dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied en de heraanleg van een groene ruimte mogelijk te maken, een waarschijnlijke toename van de biodiversiteit zou inhouden doordat een spontane herkolonisatie door planten mogelijk wordt; dat een dergelijke herkolonisatie in de hand zou worden gewerkt door ingrepen om de inklinking van de bodem te verhelpen; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat de Regering de door het MER aanbevolen variant 1 heeft geselecteerd, die erin bestaat de parking opnieuw aan te leggen op de huidige grondinname, zonder dat er sprake is van ontbossing; dat in het MER ook maatregelen worden aanbevolen om de bestaande opmerkelijke bomen op de grondoppervlakte van de parking te beschermen;

Dat dit tot op heden de enige wijziging van het GBP in die zin is; dat deze wijziging bovendien gepaard gaat met een uitbreiding van het bosgebied; dat het gebied dat wordt omgevormd tot een gebied voor voorzieningen, geen bijzondere ecologische kwaliteit heeft en bestemd is voor een parking die niet alleen het behoud van de zeldzame bomen van belang mogelijk maakt, maar ook de herinrichting van het gebied door nieuwe aanplantingen en het herstel van een bosrand; dat het project gericht is op de concentratie van de ontvangst van het publiek en de recreatieve activiteiten aan de rand van het woud, teneinde de rijkste kern ervan in termen van biodiversiteit te beschermen; dat zelfs indien de beweerde cumulatieve effecten bewezen zouden zijn, quod non, en onvoldoende gecompenseerd zouden worden door het nieuwe bosgebied, de site in ieder geval bedoeld is om te beantwoorden aan elders beschreven behoeften van gewestelijk belang en die de reconversie van het betrokken bosgebied rechtvaardigen;

Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het woud een essentiële rol speelt voor het behoud en de verbetering van de biodiversiteit en de burgers een grote ruimte van rust, ademruimte en ontspanning biedt; dat zij van mening zijn dat het project de biologische omstandigheden van de meer centrale delen van het woud niet zal verbeteren; dat zij zich derhalve verzetten tegen het project, dat het woud aantast; dat zij hoe dan ook gekant zijn tegen grote werkzaamheden die de groene ruimten wijzigen;

Dat reclamanten bezorgd zijn over de overexploitatie van het Zoniënwoud, de vervuiling, de aantasting van de vegetatie, de organisatie van evenementen met geluidsoverlast, enz.; dat zij erop wijzen dat het woud al de invloed ondervindt van de hogere bezoekersaantallen sinds de gezondheidscrisis, door de daaraan verbonden problemen van co-existentie;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de gevolgen van het project en de alternatieven voor de biologische diversiteit, fauna en flora zijn onderzocht; dat zij vaststelt dat de gekozen variant 1 geen schade toebrengt aan een bebost deel van het Zoniënwoud of aan het groene netwerk waarin het GPDO voorziet; dat deze variant geen nettoverlies aan biodiversiteit met zich meebrengt en het Natuurplan respecteert; dat de bestaande BAF+-coëfficiënt op 0,4 wordt gehandhaafd; dat hij een minder grote vermindering van de bestaande non aedificandi-zone rond de bossen en wouden impliceert dan het project; dat de herinrichting van de geplande parking het ook mogelijk maakt de opmerkelijke bomen te beschermen, aanplantingen te verwezenlijken die gunstig zijn voor de fauna en flora, opnieuw een bosrand tot stand te brengen en het parkeren in het Natura 2000-gebied te verbieden;

Dat de heraanleg van de parking de site van de hippodroom ook in staat zal stellen haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud te vervullen en aldus de doelstellingen van het GPDO en het beheersplan van het Zoniënwoud te verwezenlijken wat betreft de ontvangst van het publiek, om begeleiding van afnemende intensiteit vanuit deze toegangspoort te waarborgen; dat deze toegangspoort tot doel heeft het recreatieve aanbod aan de rand van het Zoniënwoud te optimaliseren en tegelijk de ecologische kern en structuur ervan te vrijwaren; dat deze toegangspoort ook de toegankelijkheid van het woud waarborgt;

Dat eraan herinnerd moet worden dat het gebied momenteel, en reeds langer dan een eeuw, als parking wordt gebruikt en dat bij de herinrichting geen bomen zullen worden gekapt;

Overwegende dat reclamanten en de raad voor het leefmilieu kritiek hebben op het ontbreken van gegevens over de fytosanitaire staat van de bomen op de twee percelen die door de wijziging van het GBP worden getroffen, hoewel de Maatschappij voor Stedelijke Inrichting (MSI) om veiligheidsredenen inventarisaties heeft verricht; dat zij van mening zijn dat deze gegevens bijzonder interessant zouden zijn voor de beoordeling van de relevantie van de inrichtingen en de grenzen van het voor de parking bestemde gebied;

Dat reclamanten erop wijzen dat in het MER twee opmerkelijke bomen binnen de perimeter van het project worden genoemd en dat hun gezondheidstoestand wordt gespecificeerd; dat zij verzoeken om een dergelijke analyse ook uit te voeren voor de andere bomen in het beboste gebied dat aan deze parking grenst, teneinde de trapsgewijze bosrand te ontwikkelen op basis van de bestaande en te behouden grote bomen;

Dat reclamanten bezwaar maken tegen de kap van bomen, vooral dan van opmerkelijke bomen, tegen de uitvoering van werkzaamheden die bestaande bomen en hun wortelstelsel zullen aantasten;

Dat reclamanten kritiek hebben op het gebrek aan beoordeling van de gevolgen van het kappen van bomen in termen van ecosysteemeffecten (klimaatregeling, bestrijding van verontreiniging, bestrijding van overstromingen, enz.);

Dat reclamanten opmerken dat in het MER wordt aanbevolen geen extra bomen te kappen, terwijl het project daar wel in voorziet;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER en de passende beoordeling een inventarisatie is gemaakt van de bestaande situatie; dat in dit verband is gewezen op de aanwezigheid van bestaande opmerkelijke bomen in het parkinggebied en in de buurt van het compensatiegebied; dat tevens is gewezen op de aanwezigheid van vegetatie in de omgeving van de parking, de aanwezigheid van invasieve soorten en het beboste karakter van het westelijke deel van de voorgestelde wijzigingsperimeter;

Dat, in tegenstelling tot het oorspronkelijke project, variant 1 geen schade toebrengt aan het beboste gedeelte van het Zoniënwoud, en dat er geen bomen worden gekapt in het westelijke deel van het projectgebied; dat de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten zich niet uitstrekt over het bosgebied; dat een fytosanitaire studie van de bomen alleen vereist is in geval van het kappen van bomen, waarin het project niet voorziet;

Dat in het MER voorts wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat de geplande ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de opmerkelijke bomen en hun wortelstelsel; dat in het MER ook wordt aanbevolen rekening te houden met de aanbevelingen van de passende beoordeling van de effecten op het Natura 2000-gebied, die onder meer inhouden dat de bodem onder de kruinen van de bomen in de bosrand en binnen 3 m van hun stammen niet wordt afgedicht, dat strooizout wordt verboden en dat moet worden gekozen voor alternatieven, dat er aanplantingen moeten komen ter hoogte van de overgang tussen het woud en de parking om de structuur en de samenstelling van de rand te verbeteren en een heestergordel onder het bladerdak van het bos te ontwikkelen, afhankelijk van de beschikbare ruimte;

Dat deze aanbevelingen van het MER echter niet binnen de werkingssfeer van het GBP vallen; dat er rekening mee zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan;

Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat de feitelijke parking is gelegen aan de rand van het Zoniënwoud op een voormalig graslandgebied, waar een kwaliteitsvolle rand zou kunnen worden aangelegd en de ecotonen van het woud zouden kunnen worden versterkt; dat reclamanten vragen om het verdwenen graslandgebied te herstellen;

Dat Brussel-Stad vraagt om de aanleg van een kwaliteitsvolle bosrand; dat reclamanten vraagtekens zetten bij het soort beoogde beplanting; dat zij kritiek hebben op de in de verzachtende maatregelen voorziene trapsgewijze rand, omdat deze beperkt van omvang is, dat een kwaliteitsvolle rand bestaat uit drie afzonderlijke zones van voldoende omvang, wat hier niet het geval zal zijn, dat het twijfelachtig is of deze rand kwaliteitsvol is wanneer hij wordt aangelegd rond de randen van een parking;

Dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het noodzakelijk acht om bij de afgifte van de vergunning voor de inrichting van het gebied maatregelen met betrekking tot de rand van het woud op te nemen;

Overwegende dat de Regering stelt dat in de passende beoordeling van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied wordt aanbevolen om aanplantingen tot stand te brengen ter hoogte van de overgang tussen het woud en de parking om de structuur en de samenstelling van de rand te verbeteren, teneinde op basis van de beschikbare ruimte een heestergordel onder het bladerdak van het bos te ontwikkelen; dat momenteel de bodemverdichting en het regelmatig passeren van voertuigen de ontwikkeling van spontane vegetatie verhinderen; dat om dit probleem op te lossen wordt aanbevolen: - de begrenzingen van de rand fysiek af te bakenen met behulp van boomstammen, ganivelles of andere materialen om elk verkeer van voertuigen te voorkomen; - De grond tot een diepte van 10 cm te bewerken met een hulpmiddel van het type freesploeg of wieder op plaatsen waar de grond is samengeperst, om hem losser te maken en de ontwikkeling van inheemse spontane vegetatie mogelijk te maken.D dat het niet-lineaire karakter van de rand behouden blijft; dat de vegetatie niet gesnoeid wordt; dat gestreefd wordt naar een randvegetatie van het type 'levende haag'; dat deze ontwikkeling ook zal bijdragen tot het beperken van de verlichting van koplampen van auto's in de SBZ tijdens het groeiseizoen; dat daartoe struiken en heesters aan de bosrand op een minimumhoogte van 1,5 m moeten worden gehouden;

Dat de beschikbare ruimte ter hoogte van de grondinname van de bestaande feitelijke parking niet toelaat een rand te ontwikkelen die uit drie afzonderlijke zones bestaat; dat de heraanleg van de parking op de huidige grondinname noodzakelijk is om de site van de renbaan haar rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud te laten spelen overeenkomstig de doelstellingen van het GPDO en het beheersplan van het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek; dat in de passende effectstudie wordt opgemerkt dat de overgang tussen het woud en de parking momenteel abrupt is en niet over een zoom beschikt, maar alleen over een mantel (bestaande uit een klein aantal pionierssoorten); dat in de studie wordt gespecificeerd dat de aanwezigheid van - zelfs een kleine - heesterzoom onder de bosmantel het mogelijk maakt nieuwe organismen te huisvesten en de structuur van het woud te verbeteren ten opzichte van de bestaande situatie; dat derhalve wordt aanbevolen een heesterzoom aan te leggen op de beschikbare ruimte in het parkinggebied; dat de capaciteit van variant 1 is geraamd op 288 en 360 plaatsen om rekening te houden met de ruimte die nodig is voor de aanleg van de aanbevolen rand op de grondinname van het parkinggebied; dat de breedte van de aanbevolen rand zal worden onderzocht en vastgesteld in het kader van de vergunningsaanvragen voor de heraanleg van de parking;

Dat hiertoe dit besluit een nieuwe bepaling 8.5 bevat die de door de aanbevelingen van het MER nagestreefde doelstellingen vertaalt in reglementaire termen en de inrichting van de parking in dit opzicht verplicht: het creëren van een kwalitatieve randzone op ecologisch, biologisch en milieuvlak;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, dan wel de heraanleg van een groene ruimte en de hercreatie van een grotere bosrand mogelijk zou maken en een waarschijnlijke toename van de biodiversiteit zou inhouden door een spontane herkolonisatie door planten mogelijk te maken, maar dat er toch moet op worden gewezen dat dit alternatief toch niet is uitgekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat in het MER wordt aanbevolen dat de aangeplante soorten zo moeten worden gekozen dat de biologische diversiteit wordt bevorderd en dat de ontwikkeling van een bosrand langs de westelijke grens van het parkinggebied wordt gestimuleerd;

Dat deze inrichtingen niet binnen het detailniveau van het GBP vallen; dat er rekening mee zal worden gehouden in het kader van vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan;

Dat het alternatief van het herstel van het verdwenen graslandgebied niet relevant werd geacht in het licht van de doelstellingen van het GPDO en het beheersplan van het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, waarvoor met name voldoende kwaliteitsvolle en vergroende parkeerruimte vereist is; dat alternatief 0.2, gericht op het opheffen van de bestaande parking, om diezelfde reden niet is gekozen;

Overwegende dat reclamanten vragen de Japanse duizendknoop uit te roeien en ervoor te zorgen dat die zich niet verspreidt;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat in de passende beoordeling van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied wordt aanbevolen de verspreiding van invasieve soorten te bestrijden; dat met betrekking tot de Japanse duizendknoop, gezien de grote oppervlakte die door de soort wordt bedekt en het ontbreken van eenvoudige en doeltreffende maatregelen om deze soort uit te roeien, alleen wordt aanbevolen om ervoor te zorgen dat de soort zich niet verder naar het Natura 2000-gebied verspreidt, dat elk fragment van de plant ofwel in het bestaande duizendknoopbed wordt achtergelaten ofwel naar de verbrandingsoven wordt gestuurd; dat het, in samenhang met de vorige aanbeveling, ook nodig zal zijn de door Japanse duizendknoop aangetaste gebieden met een lint te markeren om in dit gebied geen grondbewerkingen uit te voeren en aldus de plant niet te verspreiden, dat het lint op ten minste 1 m van elke plant van de Japanse duizendknoop moet worden aangebracht; dat tot slot de aanplant van enkele struiken aan de rand van het door de Japanse duizendknoop overwoekerde gebied kan helpen de plant te verzwakken en haar uitbreiding te beperken door een vermindering van de hoeveelheid licht; dat daarom wordt aanbevolen hazelaars (Corylus avellana), veldesdoorns (Acer campestre), lijsterbessen (Sorbus aucuparia), meidoorns (Crataegus monogyna) en wilgen (Salix caprea) te planten rond de door de Japanse duizendknoop overwoekerde gebieden binnen de bovengenoemde bosrand, dat deze planten ook kunnen dienen als 'zaadbronnen' voor de ontwikkeling van de vegetatie van de rand;

Dat deze beperkende maatregelen evenwel niet binnen het detailniveau van het GBP valt; dat er rekening mee zal worden gehouden in de fase van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; 6.7.6. Effecten en Natura 2000 Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het gebied deel uitmaakt van een gebied van hoge biologische waarde; dat het Zoniënwoud is erkend als site;

Dat Brussel-Stad eraan herinnert dat de hoofddoelstelling van de beschermde Natura 2000-site erin bestaat de diversiteit van de natuurlijke milieus in stand te houden en de kwaliteit ervan te verbeteren;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat het nieuwe gebied voor voorzieningen is aangepast aan de rand, dicht bij een structurerende ruimte van het GBP en zonder de kwaliteitsvolle gebieden aan te tasten; dat het bosgebied trouwens wordt uitgebreid op ruime afstand van de wegen;

Dat reclamanten erop wijzen dat de passende beoordeling van de milieueffecten van het project bindend is voor de overheid, die ervoor moet zorgen dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP de integriteit van de beschermde site niet aantast; dat de Regering de Europese Commissie in kennis moet stellen van de hiertoe vastgestelde compenserende maatregelen;

Dat reclamanten vragen dat het MER de gevolgen van het project analyseert op de schaal van het Natura 2000-gebied, en niet alleen van de betrokken studieperimeter, in het licht van de algemene uitdaging van de instandhouding van het woud;

Dat reclamanten menen dat het project in strijd is met de EU-Habitatrichtlijn; dat het project nadelige gevolgen zal hebben voor het Natura 2000-gebied, dat de geplande parking de milieukwaliteiten van het Natura 200-gebied zal verzwakken en nadelige gevolgen zal hebben voor de in dit gebied aanwezige habitats;

Dat reclamanten eisen dat het beschermingsbesluit van het Zoniënwoud en de Natura 2000-gebieden wordt nageleefd; dat het project eerder beoogt het Natura 2000-gebied en zijn biodiversiteit te versterken dan de gevolgen voor dit gebied te beperken;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat een passende beoordeling van de gevolgen van het ontwerpplan is uitgevoerd gezien de nabijheid van het Natura 2000-gebied BE1000001 "Zoniënwoud met bosrand, aangrenzende bosgebieden en Woluwevallei"; dat deze beoordeling gericht was op de gevolgen van het ontwerpplan voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en de habitats en soorten van communautair of gewestelijk belang die zich ter hoogte van en in de nabijheid van de parking en het compensatiegebied bevinden en waarvoor het project gevolgen kan hebben; dat aan het eind van deze analyse verscheidene verzachtende maatregelen noodzakelijk werden geacht om significante gevolgen voor het gebied te voorkomen, zonder dat compenserende maatregelen werden aanbevolen; dat het bijgevolg niet nodig is de Europese Commissie in te lichten;

Dat deze verzachtende maatregelen als aanbevelingen in het MER zijn opgenomen; dat in het MER verdere aanbevelingen worden gedaan om te voorkomen dat het wortelstelsel, de stammen en de takken van opmerkelijke bomen worden aangetast, om mee te werken aan de ontwikkeling van de biodiversiteit en om de ontwikkeling van de vegetatie te waarborgen; dat deze aanbevelingen niet binnen het bestek van het GBP vallen, maar in de fase van de vergunningen en hun uitvoering in aanmerking zullen moeten worden genomen; 6.7.7. Effecten en beschermde site van het Zoniënwoud Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het woud over zijn hele perimeter is beschermd;

Dat reclamanten van mening zijn dat het project het erfgoed dat wordt gevormd door het beschermde woud, het beukenwoud, de vijvers, de open zone van de hippodroom en zijn opmerkelijke gebouwen, ondermijnt; dat de bestaande feitelijke en illegale parking het erfgoed van het woud reeds aanzienlijk aantast, zowel in esthetisch als in milieuopzicht; dat het project geen enkele esthetische verbetering aanbrengt in het gebied, dat nochtans sinds 1959 beschermd is;

Dat de gemeente Ukkel erop wijst dat het beschermingsbesluit niet verbiedt om te bouwen op de site en dat de inrichtingen die de wijziging van het GBP rechtmatig wil maken, niet onverenigbaar zouden zijn met artikel 232 van het BWRO;

Dat de KCML van mening is dat het niet waarschijnlijk is dat het geklasseerde gebied van het Zoniënwoud door variant 1 zijn historische, esthetische en wetenschappelijke belang zal verliezen.

Dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie erop aandringt dat voor alternatief 1 van het MER wordt gekozen omdat dit niet van dien aard is dat de beschermde site van het Zoniënwoud haar historische, esthetische en wetenschappelijke belang erdoor zou verliezen;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de effecten van het project en van de alternatieven zijn onderzocht, met name ten aanzien van het beschermingsbesluit van het Zoniënwoud van 2 december 1959; dat het woud is beschermd wegens zijn historische, esthetische en wetenschappelijke waarde;

Dat met betrekking tot de historische waarde eraan dient te worden herinnerd dat de parking al bestond bij de goedkeuring van het beschermingsbesluit in 1959, aangezien de parking er al minstens sinds 1922 is;

Dat wat de esthetische waarde betreft, de uitdagingen qua esthetische uitstraling ter hoogte van het gebied vooral gekoppeld zijn aan de kwaliteit van de aanleg van de parking en de kwaliteit van de bosrand; dat het in de praktijk bestaande parkeergebied momenteel niet is aangelegd, terwijl in het beheersplan van het Zoniënwoud bijzonder belang wordt gehecht aan de aanleg van de parkings aan de ingang van het bosgebied; dat ook de overgang tussen het woud en het parkeergebied abrupt is en dat dit deel van de voormalige hippodroom, dat als toegangspoort tot het Zoniënwoud wordt beschouwd, door geen enkele ontwikkeling recht wordt aangedaan; dat de esthetische waarde van het gebied momenteel dus op zijn zachtst gezegd beperkt is; dat de herinrichting van de parking het mogelijk zou maken de esthetische kwaliteit van het parkeergebied en de bosrand te verbeteren en de aanwezige opmerkelijke bomen tot hun recht te laten komen;

Dat wat de wetenschappelijke waarde betreft, het parkeergebied niet is gelegen aan de rand van de grootste beuken, een waterlichaam, een monument of enig ander bijzonder/opmerkelijk element; dat de rand samen met het beboste gedeelte van de parking de meest interessante kenmerken vormt; dat het oorspronkelijke project weliswaar inhield dat een deel van de aanwezige bomen werd gekapt, wat gevolgen kan hebben voor de wetenschappelijke waarde van het Zoniënwoud wegens de vermindering van de beboste oppervlakte van het bosgebied, maar dat de gekozen variant 1 geen vermindering van het bosgebied met zich meebrengt ten opzichte van de bestaande feitelijke toestand; dat de parking bovendien, via de 'toegangspoort' tot het Zoniënwoud die de voormalige hippodroom van Ukkel-Bosvoorde vormt, bedoeld is om het bezoek van het publiek aan het bosgebied te kanaliseren en zo de gevolgen voor de fauna en flora van het woud als gevolg van de recreatieactiviteiten aldaar te beperken; dat deze ontwikkeling immers een indirecte bescherming mogelijk maakt van de delen van het woud die dieper in het bosgebied liggen en a priori van grotere wetenschappelijke waarde zijn wegens hun grotere afstand tot de menselijke activiteiten;

Dat het MER oordeelt dat het oorspronkelijke project geen significante negatieve gevolgen heeft voor de beschermde site; dat het zal bijdragen tot de bescherming van het bosmassief door de bezoekersaantallen van het Zoniënwoud in goede banen te leiden; dat hetzelfde geldt voor de gekozen variant 1 aangezien die geen kap inhoudt die de oppervlakte van het bosgebied zou verminderen en die de wetenschappelijke waarde van het woud zou kunnen aantasten;

Dat het duidelijk is dat alternatief 0.2 gericht op de sluiting van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, de waarde van de beschermde site zou verhogen en de belangen die de bescherming van het woud hebben gerechtvaardigd, zou versterken door de herinrichting van een groene ruimte in plaats van de bestaande parking; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat in het MER wordt aanbevolen aandacht te besteden aan de verbetering van de esthetische kwaliteit van de inrichting/landschappelijke integratie van het parkeergebied, met name door de beplanting, straatmeubilair, omheiningen, signalisatieborden, enz. die zullen worden aangebracht, de verbetering van de visuele kwaliteit van de bosrand en de opwaardering van de aanwezige opmerkelijke bomen; dat deze aanbevelingen niet onder het bereik van het GBP vallen; dat zij in het kader van de vergunningsaanvragen in aanmerking zullen worden genomen;

Overwegende dat het echter aangewezen is om doelstellingen in dit opzicht te verduidelijken in de voorschriften van het GBP, om het optreden van de vergunningverlenende autoriteiten te kaderen, zonder daarbij precieze maatregelen voor te schrijven die niet passen binnen de schaal van het GBP;

Overwegende dat de integratie van deze doelstellingen in de voorschriften van het GBP het mogelijk maakt om de noodzaak van een kader voor de geïdentificeerde problemen te verenigen met de beperkingen eigen aan de schaal van het GBP; dat deze integratie zorgt voor een anticipatieve aanpak van de impacten, zonder gedetailleerde maatregelen op te leggen die buiten het toepassingsgebied of de bevoegdheid van een gewestelijk plan vallen;

Overwegende dat daarom de nieuwe bepaling 8.5 wordt aangevuld met de volgende paragraaf: "De handelingen en werken met betrekking tot de inrichting van de parking kunnen alleen worden toegestaan indien ze vergezeld gaan van de nodige maatregelen om de landschappelijke integratie ervan te bevorderen en een kwalitatieve bosrand te ontwikkelen op ecologisch en milieukundig vlak." Overwegende dat de toevoeging van deze paragraaf past binnen artikel 26 van het BWRO, dat bepaalt dat de Regering, na het advies van de GOC en na kennisneming van de resultaten van het openbaar onderzoek en de ingediende adviezen, het plan kan wijzigen; dat deze wijziging gering is en niet in aanzienlijke mate van invloed kan zijn op het milieu, aangezien zij er juist op gericht is om de aanbevelingen uit het MER op te nemen in de voorschriften; dat deze wijziging bovendien tegemoetkomt aan de bezwaren die verband houden met mobiliteits- en parkeerproblemen.

Overwegende dat de gemeente Ukkel de Brusselse Regering verzoekt om opheffing van het beschermde statuut van het deel van het nieuwe gebied voor voorzieningen waarop zij de aanwezigheid van de parking wil aannemen, teneinde de ontwikkeling ervan mogelijk te maken in het kader van de volgende aanvragen voor stedenbouwkundige en milieuvergunningen;

Overwegende dat de Regering zegt dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP en de inrichting van de parking die ze toelaat in het nieuwe gebied voor voorzieningen compatibel zijn met het beschermingsbesluit van het Zoniënwoud; dat de beperkingen opgenomen in het beschermingsbesluit van 2 december 1959 geen bijzondere behoudsvoorwaarden vormen in de zin van artikelen 211, § 2, 214 en 232, 3° van het BWRO maar een opsomming van de handelingen en werken die enkel toegestaan zijn met de vergunning waarnaar diezelfde bepaling verwijst, d.w.z. een stedenbouwkundige vergunning volgens de huidige wetgeving; dat een stedenbouwkundige vergunning dus het optrekken van nieuwe bouwwerken of de wijziging van bestaande bouwwerken kan toestaan, zonder noodzaak tot opheffing van de bescherming van het gebied;

Dat zij er bovendien op wijst dat het MER aantoont dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP, gebaseerd op de gekozen variant 1, geen afbreuk doet aan de historische, esthetische en wetenschappelijke belangen van de site die het beschermde statuut ervan rechtvaardigden; 6.7.8. Effecten en beheerplan van het Zoniënwoud Overwegende dat reclamanten zich verzetten tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan, omdat die in strijd zou zijn met andere gewestelijke instrumenten, zoals het beheersplan van het Zoniënwoud;

Dat reclamanten erop wijzen dat niet is voorzien in de geplande parking in het beheersplan van het Zoniënwoud; dat dit plan op de site van de hippodroom van Bosvoorde een parking met 22 plaatsen op een totaal van 155 plaatsen aangeeft en de wens tot een status quo op het gebied van parkeren vastlegt; dat zij erop wijzen dat het plan voorziet in de ontwikkeling van een recreatieve poort op de site van de hippodroom "met een optimale toegankelijkheid. Een goede en frequente bereikbaarheid met het openbaar vervoer (bus, tram, metro, trein) is een noodzaak om het gebruik ervan om toegang te krijgen tot het woud te stimuleren", zonder de aanwezigheid van een parking te vermelden;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP in overeenstemming is met het beheersplan van het Zoniënwoud, aangezien de site van de hippodroom daardoor haar rol als toegangspoort tot het woud kan vervullen en de toegankelijkheid ervan, ook met de auto, kan waarborgen, gelet op de geraamde totale parkeerbehoefte op de site, terwijl tegelijk de modal shift wordt aangemoedigd;

Dat de aanleg van het parkeerterrein wordt beoogd in het beheersplan van het Zoniënwoud, waarin wordt vastgesteld dat er veel parkeerzones zijn in het Zoniënwoud, waarvan sommige in de belangrijkste gebieden van ecologisch belang gelegen zijn, en dat hun talrijke aanwezigheid het probleem van sluikstorten en het gevoel van onveiligheid versterkt; dat erin wordt aanbevolen dat er een algemene denkoefening wordt gehouden over de parkeerzones, hun ligging, omvang en uitrustingsniveau, teneinde te komen tot een samenhangend aanbod dat is aangepast aan de behoeften van bepaalde gebruikers - zonder dit type mobiliteit evenwel te promoten - en met respect voor de sites met een hoge ecologische waarde, en dat de infrastructuur van de beschikbare parkeerzones moet worden bestudeerd en dat de samenhang met de omgeving en het beleid van recreatieve toegangspoorten moet worden verbeterd; dat de ontwikkeling van ontvangststructuren zoals parkeerzones met name wordt beoogd in de middelen voor de uitvoering van het beleid inzake 'recreatieve toegangspoorten', waaronder de site van de hippodroom valt;

Dat onder de doelstellingen die in het beheersplan van het Zoniënwoud zijn vastgesteld voor de globale denkoefening die moet worden gehouden over de parkeerzones op het niveau van het woud, wordt aanbevolen het aantal parkings en parkeerplaatsen in globo niet uit te breiden, door de status quo te handhaven wat betreft de parkeermogelijkheden (aantal plaatsen) in het woud, waarbij bepaalde secundaire parkings worden gesloten; dat uit de opeenvolgende inventarissen van de parkings gelegen in het Brussels deel van het Zoniënwoud, opgesteld in 2000, 2007 en 2017, in het kader van de structuurvisie en het beheerplan van het Zoniënwoud, dat het aantal parkings van 28 naar 18 en vervolgens naar 14 is gedaald (ongeacht of het gaat om parkings met enkele parkeerplaatsen of parkings met tientallen plaatsen); dat de geleidelijke sluiting van deze parkings zich heeft voortgezet in 2017 met de sluiting van drie parkings (Hendrickxdreef, Bundersdreef en Sint-Hubertusdreef); dat deze geleidelijke sluiting van parkings tot doel heeft de parkeergelegenheid te concentreren aan de twee 'toegangspoorten' gelegen in het Brussels deel van het Zoniënwoud: de Hippodroom van Bosvoorde en het Rood Klooster, gelegen aan de rand van het massief;

Dat in het onderhavige geval onlangs verschillende parkings in de omgeving van de site van de hippodroom zijn gesloten, waaronder de parkings Berckmansweg en Tweebergenweg, waardoor twintig parkeerplaatsen zijn weggevallen; dat de schrapping van deze parkeerplaatsen moet worden gecompenseerd op de schaal van het bosgebied;

Dat de totale parkeerbehoefte op de site overigens is geraamd op 470 plaatsen, waarbij niet alleen rekening is gehouden met de rol van de site als toegangspoort tot het Zoniënwoud, maar ook met de activiteiten die tegelijkertijd zullen worden georganiseerd op de site van de hippodroom, in het gebied van voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten en het gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht; dat voor de ontwikkeling van infrastructuren in deze gebieden de aanleg van een parking met voldoende capaciteit is vereist; dat de gekozen variant 1 bestaat in de herinrichting van de parking op de huidige oppervlakte, en dus in een aanbod van 288 tot 360 plaatsen, d.w.z. 48 tot 120 extra plaatsen ten opzichte van de capaciteit van de in de praktijk bestaande parking; dat het MER heeft aangetoond dat deze variant een grotere modal shift zou bevorderen dan het oorspronkelijke project, terwijl de doelstellingen op het gebied van publieksontvangst worden gehaald; dat het exacte aantal plaatsen zal worden bepaald in het kader van de vergunningsaanvragen, in het licht van de door het MER aanbevolen verbeteringen van de parkeerplaats (beplanting, rand, bufferzone, enz.) en de eventueel uit te voeren maatregelen ter bevordering van de zachte vormen van mobiliteit;

Dat in het licht van het voorgaande de toename van parkeerplaatsen op de site die door deze gedeeltelijke wijziging van het GBP mogelijk wordt gemaakt, noodzakelijk is; dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP ook in overeenstemming is met de doelstellingen van het GPDO en het structuurschema van het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, waarvoor met name voldoende kwaliteitsvolle en groene parkeerplaatsen nodig zijn;

Ten slotte, dat de vergelijking met de situatie van het RoodKlooster niet relevant is, aangezien deze andere toegangspoort tot het Zoniënwoud niet dezelfde kenmerken heeft als de site van de renbaan (bijvoorbeeld twee tribunes, een renbaan, gebouwen zoals het Wedkantoor, het Weeggebouw, en een uitgestrekt terrein dat geschikt is voor een golfbaan, terrein gesitueerd aan de rand van het bosmassief, enz.), zoals geïdentificeerd in het Beheersplan van het Zoniënwoud, dat de toegangspoort van de renbaan kenmerkt door de aanwezigheid van parkings, in tegenstelling tot de toegangspoort van het Rood Klooster.

Overwegende dat reclamanten van mening zijn dat het project in strijd is met een aantal voorschriften van het beheerplan van het Zoniënwoud die gericht zijn op een "systematisch verbod op onteigeningen van bosgrond conform het besluit tot bescherming van 1959" de "naleving van het non aedificandi-gebied van 35 m rond het woud";

Overwegende dat de Regering erop wijst dat het MER heeft aangetoond dat de oppervlakte van het nieuwe gebied voor voorzieningen op basis van variant 1 geen afbreuk doet aan de belangen die de bescherming van het Zoniënwoud hebben gerechtvaardigd; en dat een stedenbouwkundige vergunning de oprichting van nieuwe bouwwerken of de wijziging van bestaande bouwwerken kan toestaan in het licht van de beperkingen van het beschermingsbesluit van 2 december 1959;

Dat het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten onderworpen blijft aan het gebied voor erfdienstbaarheden langs de rand van bossen en wouden, die het uitvoeren van alle handelingen en werken, zoals het oprichten van nieuwe gebouwen, verbiedt; dat, om de herinrichting van de bestaande parking volgens de door het MER geselecteerde variant 1 mogelijk te maken, het nieuwe gedifferentieerde bijzondere stedenbouwkundige voorschrift 8.5 enkel de vergunning mogelijk maakt van alle handelingen en werken die nodig zijn voor de aanleg van de enige "openluchtparking voor de gebruikers van dit gebied en voor de gebruikers van het aangrenzende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en bosgebied," en dit "in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden"; Dat deze aanbevelingen die niet binnen het detailniveau van het plan vallen in overweging zullen worden genomen in het kader van vergunningsaanvragen;

Dat in het MER is aangetoond dat de wijziging van de perimeter van het non aedificandi-gebied geen significante gevolgen heeft voor de bomen van de rand en voor de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken; dat in het MER ook aanbevelingen worden gedaan voor de verbetering van de esthetische kwaliteit van de inrichting/landschappelijke inpassing van het parkinggebied te verbeteren, met name door middel van beplanting, straatmeubilair, omheiningen, signalisatieborden, enz. die zullen worden aangebracht, de verbetering van de visuele kwaliteit van de bosrand en de opwaardering van de aanwezige opmerkelijke bomen, om bij te dragen aan het beheer van het Zoniënwoud op het vlak van de ontvangst van het publiek en de instandhouding van het Zoniënwoud;

Overwegende dat reclamanten van mening zijn dat het project in strijd is met het Natuurplan, voor zover dit tot doel heeft "de stad te verzoenen met de natuur en de integratie van de natuur in de stedelijke ordenings- en ontwikkelingsplannen en -projecten te vergemakkelijken" en bepaalt dat "het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn ontwikkeling op termijn op zodanige wijze wil realiseren dat het op gewestelijke schaal geen nettoverlies aan biodiversiteit veroorzaakt", omdat het project een nettoverlies aan biodiversiteit inhoudt;

Overwegende dat de Regering stelt dat uit het MER is gebleken dat de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP geen verlies aan biodiversiteit met zich meebrengt en dat het project om bovengenoemde redenen beoogt stad en natuur met elkaar te verzoenen; 6.7.9. Effecten en microklimaat Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat de groene ruimten en in het bijzonder bosruimten het koelsysteem vormen van de stad, die door de opwarming van de aarde onleefbaar dreigt te worden; dat zij zich om die reden verzetten tegen het project en de vernietiging van de groene bosruimte;

Dat reclamanten herinneren aan de urgentie om op te treden tegen de klimaatverandering, dat het woud een essentiële rol speelt in de strijd tegen de klimaatverandering; dat zij van mening zijn dat een radicale verandering van onze levenswijze moet worden bewerkstelligd door de particuliere sector, de overheidssector en de burgers samen;

Dat reclamanten menen dat het project indruist tegen de doelstellingen van ontwikkeling van groene ruimten, vermindering van hitte-eilanden, bestrijding van overstromingen en beperking van parkings en bodemafdekking;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de onderhavige gedeeltelijke wijziging van het GBP in de praktijk geen vermindering van groene ruimten inhoudt, aangezien de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen dat de aanleg van een parking toestaat, zich niet uitstrekt tot het eigenlijke bosgebied zelf; dat de gekozen variant 1 geen kap van bomen inhoudt;

Dat in het MER wordt opgemerkt dat het nieuwe bosgebied deze beboste zone in stand zal houden met zijn positieve gevolgen voor de luchtkwaliteit en het klimaat wat betreft de vermindering van de effecten van het stedelijke hitte-eilanden rond de site;

Dat wat het nieuwe gebied voor voorzieningen betreft, de gekozen variant 1 een toename van de atmosferische emissies ten gevolge van het voertuigverkeer op de site met zich zal meebrengen; dat dit vrijkomen van luchtverontreinigende stoffen de luchtkwaliteit van de site echter niet significant zal beïnvloeden, gezien de stedelijke context waarin het gebied is gelegen en de aanwezigheid van belangrijke verkeersassen in de omgeving;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, de heraanleg van een groene ruimte zou inhouden en de verontreinigende emissies van de in de praktijk bestaande parking zou elimineren; dat dit alternatief niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat de toegestane parking bovendien bijdraagt tot het behoud van het Zoniënwoud en zijn biodiversiteit door het recreatieaanbod aan de rand van het Zoniënwoud te optimaliseren en aldus de ecologische kern en structuur ervan te vrijwaren;

Dat in het MER wordt aanbevolen de parking ondoordringbaar te maken door het aanbrengen van een waterdichte laag om de bescherming van drinkbaar grondwater te waarborgen; dat het afvloeiend water van de parking zou worden gedraineerd en getemporiseerd en naar een regenwaterzuiveringssysteem zou worden geleid voordat het wordt geïnfiltreerd, en dat de leksnelheid aan de uitgang van het temporisatiesysteem maximaal 5 l/s.ha zou mogen bedragen om het debiet van het geloosde water te beperken; dat deze elementen in aanmerking moeten worden genomen bij de afgifte van vergunningen, maar niet onder het bereik van het plan vallen;

Overwegende dat eisers kritiek hebben op het ontbreken van onderzoek naar de ecologische en milieu-effecten van de parking;

Dat eisers verzoeken om het uitvoeren van een koolstofbalans om het verlies aan CO2-opname door de gekapte bomen en de bomen die zouden kunnen worden geplant, aan te tonen;

Dat eisers zich verzetten tegen het project omdat het volledig in strijd is met de doelstellingen van de bestrijding van de klimaatverandering; dat zij het MER gebrekkig achten omdat het geen rekening houdt met de huidige klimaatverandering;

Overwegende dat de Regering verklaart dat in het MER de milieueffecten van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn onderzocht; dat in dit verband rekening is gehouden met de doelstellingen op het gebied van de bestrijding van de klimaatverandering, met name bij het onderzoek van de gevolgen van de wijziging op het gebied van de mobiliteit en met betrekking tot de doelstelling van het GPDO, namelijk: "de bestrijding van de klimaatopwarming is een noodzakelijke eis en een gewestelijke verbintenis die we moeten respecteren, met name door een beperkt gebruik van de personenwagen en de veralgemening van schone wagens te promoten";

Dat in het MER de effecten op biodiversiteit, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, energie en afval zijn onderzocht; dat de gekozen variant 1 geen kap van bomen inhoudt en de landschappelijke inrichting van de parking door de aanplanting van nieuwe bomen en het herstel van een rand mogelijk maakt, zodat het significante verlies aan CO2-opvang niet wordt aangetoond; dat deze aanplantingen het mogelijk zullen maken het fenomeen van de hitte-eilanden te bestrijden;

Dat het MER ook de milieueffecten van de gedeeltelijke wijziging van het GBP op het gebied van mobiliteit en parkeren heeft onderzocht; dat er werd gekozen voor variant 1, bestaande uit een herinrichting van de bestaande parking op de huidige oppervlakte, met een lagere capaciteit dan de geanalyseerde behoefte en een betaalde parking, teneinde een modal shift en een rationeel gebruik van de auto aan te moedigen, wat met name zal bijdragen tot de beperking van de CO2-uitstoot; dat de huidige gedeeltelijke wijziging van het GBP gebaseerd is op deze variant 1, en dat met de aanbevelingen van het MER, die niet onder het toepassingsgebied van het GBP vallen, rekening zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, het ongetwijfeld mogelijk zou maken de gevolgen van de opwarming van de aarde beter tegen te gaan door de heraanleg van een groene ruimte, waarbij meer CO2 wordt vastgelegd en met name het hitte-eilandeffect wordt bestreden; dat er wel op moet worden gewezen dat dit alternatief niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat voor het overige de maatregelen in verband met de bestrijding van de klimaatopwarming niet tot gevolg mogen hebben dat de uitvoering van projecten die in een behoefte van algemeen belang voorzien, wordt verhinderd; 6.7.10. Effecten en luchtkwaliteit Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat de site reeds sterk vervuild is door het drukke verkeer van de Terhulpsesteenweg; dat zij het onderzoek CurieuzenAir aanhalen, waaruit blijkt dat de luchtkwaliteit op de Terhulpsesteenweg, ter hoogte van het project, slecht is, hoewel die plek aan de rand van het woud ligt;

Dat reclamanten zich tegen het project verzetten omdat het tijdens de gehele duur van de werkzaamheden zal leiden tot luchtverontreiniging, meer vervuiling door de toename van het aantal voertuigen dat er kan parkeren, een toename van de uitstoot van uitlaatgassen, fijne deeltjes en CO2; dat zij stellen dat deze verontreinigende emissies zullen worden toegevoegd aan de reeds door het bestaande stadsverkeer veroorzaakte emissies, ten nadele van de luchtkwaliteit en de gezondheid van omwonenden en wandelaars; dat reclamanten het ontbreken van een onderzoek naar de gevolgen van het project voor de menselijke gezondheid bekritiseren;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het nieuwe bosgebied deze beboste zone in stand zal houden met haar positieve gevolgen voor de luchtkwaliteit en het klimaat wat betreft de vermindering van de effecten van het stedelijke hitte-eilanden rond de site;

Dat de gekozen variant 1 een handhaving van de atmosferische emissies ten gevolge van het voertuigverkeer op de site op de in de praktijk bestaande parking met zich zal meebrengen; dat dit vrijkomen van luchtverontreinigende stoffen de luchtkwaliteit van de site echter niet significant zal beïnvloeden, gezien de stedelijke context waarin het gebied is gelegen en de aanwezigheid van belangrijke verkeersassen in de omgeving; dat de vermeende gevolgen voor de gezondheid derhalve verwaarloosbaar zijn en moeten worden afgewogen tegen de vermindering van de verontreinigende emissies als gevolg van de sluiting van andere parkings in de buurt, alsook met de behoefte van algemeen belang waaraan de gedeeltelijke wijziging van het plan wil tegemoetkomen;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, positieve gevolgen zou hebben voor de lucht en het klimaat door de verontreinigende emissies in het gebied te verminderen; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat de gekozen variant 1 bovendien tot gevolg zal hebben dat een modal shift wordt aangemoedigd, terwijl aan de parkeervereisten wordt voldaan, waardoor de verontreinigende emissies binnen redelijke perken kunnen worden gehouden; 6.7.11. Effecten en veiligheid Overwegende dat eisers wijzen op een veiligheidsprobleem met de bestaande feitelijke parking; dat daar 's nachts illegale activiteiten plaatsvinden;

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de milieueffecten van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn onderzocht, met name op het vlak van de bevolking en de volksgezondheid; dat in het MER wordt opgemerkt dat de gekozen variant 1 de aanleg mogelijk maakt van een belangrijke infrastructuur voor de ontvangst van bezoekers van het Zoniënwoud, met de mogelijkheid om de aangename sfeer en de veiligheid van het gebied te verbeteren; dat wat de subjectieve veiligheid betreft, de exploitatie van de parking het veiligheidsgevoel zal vergroten, met name door de toename van het aantal bezoekers en het beheer van de algemene netheid van de site; dat verschillende beveiligingsmiddelen (camera, hekken, enz.) het mogelijk maken de risico's op agressie en vandalisme te verkleinen; dat de herinrichting van de parking het mogelijk maakt beveiligingsmiddelen te installeren op de site (in verband met de verkeersveiligheid, maar ook om vandalisme, agressie, enz. te voorkomen), evenals adequate toegangsregelingen, voldoende verlichting van de parkings, duidelijke paden, eventueel gescheiden tussen voetgangers/fietsers/voertuigen; dat wordt aanbevolen om verschillende beveiligingsmiddelen (camera, hekken, enz.) te installeren met het oog op een objectieve beveiliging van de parking; dat deze aanbevelingen niet binnen het detailniveau van het plan vallen; dat hiermee rekening zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; 6.7.12. Effecten en landschappelijke impact Overwegende dat reclamanten kritiek hebben op het ontbreken van een onderzoek van de landschappelijke impact van het project;

Dat Brussel-Stad vraagt dat de parking in de omgeving wordt geïntegreerd door middel van landschappelijke inrichtingen;

Dat reclamanten verzoeken om de landschappelijke impact van het project te verminderen; om te zorgen voor een betere integratie met de beschermde site door middel van landschapsarchitectuur en beplanting;

Dat de KCML erop aandringt dat bijzondere aandacht wordt besteed aan de kwaliteit en de landschappelijke inpassing van de toekomstige ontwikkelingen (opmerkelijke bomen, randen, wegbedekkingen, geïntegreerde inrichtingen);

Overwegende dat de Regering stelt dat in het MER de milieueffecten van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zijn onderzocht op het gebied van de bebouwde omgeving, materiële activa, het cultureel erfgoed, met inbegrip van het architecturaal en archeologisch erfgoed, en het landschap; dat de gekozen variant 1 een minder grote landschappelijke impact heeft dan het oorspronkelijke project, aangezien het westelijke deel van de parking bebost blijft; dat die variant ook een betere integratie in het landschap mogelijk maakt door de in de praktijk bestaande Heras- en nadar-hekken van de parking te verwijderen, de parking af te bakenen met hagen, houten omheiningen te plaatsen, de parkeerplaatsen te markeren met houten materialen die esthetisch verantwoord zijn en goed passen in de onmiddellijke omgeving van de parking, de bomen (met name de opmerkelijke) die op of aan de rand van de parking staan, tot hun waarde te laten komen en langs de rand beplantingen aan te brengen die het naburige Zoniënwoud versterken;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, een hernieuwde vergroening van het gebied zou inhouden, waardoor het bestaande bosgebied kan worden uitgebreid en de landschappelijke integratie van de site kan worden verbeterd; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat in het MER wordt aanbevolen om in het kader van de vergunningsaanvragen aandacht te besteden aan de verbetering van de esthetische kwaliteit van de inrichting/landschappelijke integratie van het parkeergebied, met name door de beplanting, straatmeubilair, omheiningen, signalisatieborden, enz. die zullen worden aangebracht, de verbetering van de visuele kwaliteit van de bosrand en de opwaardering van de aanwezige opmerkelijke bomen; dat deze aanbevelingen niet onder het bereik van het GBP vallen; dat zij in het kader van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan in aanmerking zullen worden genomen;

Dat hiertoe dit Besluit een voorschrift toevoegt dat de door de aanbevelingen van het MER nagestreefde doelstellingen op het gebied van erfgoed vertaalt in reglementaire termen: het verzekeren van de landschappelijke integratie van de site; 6.7.13. Effecten en bodems en ondergrond Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat de passage en het parkeren van honderdduizenden voertuigen in het bestaande bosgebied ongetwijfeld hebben geleid tot een aantasting van de bodem: verdichting, koolwaterstoffen, sterfte van soorten, vernietiging van habitats, lawaai-, licht- en geurhinder, enz. en risico's van verontreiniging door infiltratie in de grondwaterlaag; dat zij van mening zijn dat het project de reeds verzwakte bodem van het woud onomkeerbaar zal aantasten;

Dat reclamanten zich verzetten tegen de uitvoering van grote werkzaamheden die de structuur van de bodem wijzigen, tegen betonnering, tegen de verzwakking van de bodem;

Dat zij zich tegen het project verzetten omdat het bodemaantasting met zich meebrengt; dat het risico van bodemverontreiniging aanzienlijk zal toenemen door de mogelijke uitbreiding van de parking naar het westen;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het nieuwe gebied voor voorzieningen reeds wordt gebruikt als parking in de feitelijke situatie; dat in het MER wordt opgemerkt dat de bodem reeds stevig aangedrukt is door de voertuigen, wat de afvloeiing van het water ter hoogte van het parkeergebied in de hand werkt; dat het gebied in het westen van de parking bebost en waterdoorlatend is; dat uit een uitvoerig onderzoek van Aries Consultants in 2018 is gebleken dat de bestaande parking een weesverontreiniging met zware metalen en/of PAK's vertoont tot een diepte van maximaal 1 m, en dat het compensatiegebied is opgenomen in het gebied van weesverontreiniging met lood tot maximaal 0,5 m; dat deze studie geen risico's aan het licht brengt voor het parkeergebied en het compensatiegebied in de huidige concrete situatie en bij een vergelijkbaar gepland gebruik; dat erin wordt geconcludeerd dat er geen behoefte is aan een risicobeheersproject voor deze weesverontreinigingen, tenzij de permanente gebruiksbeperkingen worden opgeheven met betrekking tot het verbod om verontreinigde grond af te graven en het gebruik van het terrein te wijzigen;

Dat de Regering eraan herinnert dat de gekozen variant 1 betrekking heeft op de heraanleg van de parking op de huidige grondoppervlakte, zonder uitbreiding naar de beboste westelijke zone; dat in het MER wordt opgemerkt dat variant 1 geen risicovolle activiteit met zich meebrengt; dat het enige risico op verontreiniging verband houdt met de mogelijke lekkage van een voertuigtank (maximaal 100 l) of een lekkage van motorolie (maximaal 5 liter) in geval van beheer van het water door infiltratie; dat een dergelijk lek mogelijk is, maar dat de kans daarop klein is en dat de hoeveelheid vloeistof bij een eventuele lekkage klein is; dat de aanwezigheid van weesverontreiniging met ZM en PAK in de aanaardingen in de huidige of de verwachte situatie geen risico vormt voor het gebied en dat het perceel in categorie 0+4 blijft;

Dat het duidelijk is dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, elk risico op verontreiniging in het gebied zou elimineren; dat de spontane herkolonisatie door planten echter geen wijziging van de categorie 0+4 zal inhouden; dat dit alternatief niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat in het MER wordt aanbevolen om tijdens de bouwwerkzaamheden toe te zien op de strikte naleving van de code van goede praktijken voor het hergebruik van grond en aggregaat en ervoor te zorgen dat machines de bestaande bodem niet verder verdichten; dat voorts wordt aanbevolen om tijdens de exploitatie van de parking ervoor te zorgen dat de doorgang naar de overgangszone fysiek wordt verhinderd om verdichting van de bestaande bodem te voorkomen, dat erop moet worden toegezien dat de inrichting van de parking de erosie van de bestaande bodem niet bevordert en dat het gebruik van strooizout wordt verboden en dat voor alternatieven wordt gekozen, teneinde de kwaliteit van de bodem en het grondwater te beschermen;

Dat in de passende studie wordt opgemerkt dat de bodemverdichting en het regelmatige verkeer van voertuigen de ontwikkeling van spontane vegetatie verhinderen; dat, om dit probleem op te lossen en een rand te creëren ter hoogte van de parking, wordt aanbevolen de rand fysiek af te bakenen rondhout, houten omheiningen of andere materialen om voertuigverkeer te voorkomen, en de grond te bewerken tot een diepte van 10 cm met een beitelploeg of schoffelmachine op plaatsen waar de grond is verdicht, om hem losser te maken en de ontwikkeling van inheemse spontane vegetatie mogelijk te maken;

Dat deze aanbevelingen niet binnen de werkingssfeer van het GBP vallen, maar dat er rekening mee zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; dat er bovendien een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd in de fase van de vergunningsaanvragen voor de heraanleg van de parking, aangezien die betrekking hebben op handelingen of werken in contact met de bodem over meer dan 20 m2; 6.7.14. Effecten en waterbeheer Overwegende dat reclamanten kritiek hebben op het MER omdat het geen rekening houdt met de absolute noodzaak om een einde te maken aan de verstening van de bodems;

Dat reclamanten zich tegen het project verzetten omdat het een aanzienlijke ondoordringbaarheid van de bodem met zich meebrengt die de overstromingsproblemen zal verergeren; en ook een verstening;

Dat reclamanten van mening zijn dat het project in strijd is met de doelstellingen van het waterbeheersplan, omdat het de kwaliteit van de bodems en bijgevolg van het grondwater zal wijzigen;

Dat reclamanten verzoeken om te waken over de perfecte doorlatendheid van de grond;

Dat reclamanten vraagtekens zetten bij het soort geplande wegbedekking;

Overwegende dat de Regering opmerkt dat uit het MER blijkt dat de bodem van de in de praktijk bestaande parking bedekt is met halfdoorlatende materialen (aarde en grind) en ondoorlatende materialen (geasfalteerde en geplaveide toegangszone), en reeds sterk verdicht is door de voertuigen, waardoor de infiltratie vermindert en de afvloeiing van regenwater toeneemt; dat het beboste gebied in het westen van de parking waterdoorlatend is, evenals het beboste gebied tussen de ringen van de renbaan; dat de site niet is opgenomen in een zone met een hoog overstromingsrisico;

Dat het nieuwe gebied voor voorzieningen is opgenomen in een gebied III inzake de bescherming van de winning van water, waarvoor een waterdichte laag en een beheer van het afvloeiingswater, momenteel onbestaande voor de exploitatie van de bestaande feitelijke parking, zijn opgelegd om de bodem en het grondwater te beschermen; dat in de passende beoordeling wordt aanbevolen geen chemisch actieve materialen zoals dolomiet te gebruiken voor de bedekking van de parking; dat in het MER wordt aanbevolen de parking ondoordringbaar te maken en het afvloeiingswater te draineren, te temporiseren en het naar een regenwaterzuiveringssysteem te leiden voordat het kan infiltreren; dat de leksnelheid bij de uitgang van het temporisatiesysteem maximaal 5 l/s.ha mag bedragen; dat het overtollige regenwater wordt afgevoerd naar het rioleringsnet langs de Terhulpsesteenweg; dat in de passende beoordeling wordt aanbevolen de plaatselijke infiltratie van het regenwater binnen de grondinname van de parking, bijvoorbeeld ter hoogte van de beplanting, toe te staan; dat deze aanbevelingen niet onder de mate van gedetailleerdheid van het GBP vallen, maar dat er rekening mee zal worden gehouden in de fase van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, een spontane herkolonisatie door planten mogelijk zou maken; dat die beperkt zal zijn om reden van de inklinking van de bodem en ingrepen zal vereisen om de doorlatendheid van de bodem te verbeteren; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Overwegende dat de gemeente Ukkel erop wijst dat de Terhulpsesteenweg ter hoogte van het project niet over een riolering beschikt; dat zij verzoekt om een nauwe samenwerking tussen Vivaqua en Leefmilieu Brussel om een goed waterbeheer te waarborgen;

Dat reclamanten vragen dat er rioleringswerkzaamheden worden uitgevoerd om te voorkomen dat de Terhulpsesteenweg bij zware regenval overstroomt;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat in het MER wordt geconstateerd dat langs de Terhulpsesteenweg een riolering aanwezig is; dat ze het regenwater afvoert naar een laag punt waarvan de afvoer bestaat uit een eenvoudige buis die al het regenwater rechtstreeks in het beschermingsgebied van de waterwinning afvoert; dat in het MER wordt aanbevolen het afvloeiingswater te temporiseren en te zuiveren voordat het wordt geloosd, deels door infiltratie en voor het overige naar het rioleringsnet dat langs de Terhulpsesteenweg loopt; dat in de passende studie wordt herinnerd aan de noodzaak om de afvoer van het riool van de Terhulpsensesteenweg aan te sluiten op het rioleringsnet; dat deze aanbevelingen niet onder de graad van detail van het GBP vallen en dat er rekening mee zal worden gehouden in het stadium van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; dat het niet onder het toepassingsgebied van het GBP valt om te zorgen voor samenwerking tussen Vivaqua en Leefmilieu Brussel; 6.7.15. Effecten op het waterwinningsbeschermingsgebied Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het project is gelegen in beschermingsgebied III voor de waterwinning en in een kwetsbare zone ( ministerieel besluit van 25 mei 1999Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 25/09/1999 numac 1999031255 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende afbakening van de « beschermingszones » in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de zin van artikel 3 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998 inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen type ministerieel besluit prom. 25/05/1999 pub. 03/06/1999 numac 1999000209 bron ministerie van binnenlandse zaken Ministerieel besluit tot vaststelling van het model van de aanvraag die de niet-Belgische burgers van de Europese Unie die in België gevestigd zijn, moeten indienen bij de gemeente van hun hoofdverblijfplaats als zij wensen ingeschreven te worden op de kiezerslijst die opgesteld wordt voor de gemeenteraadsverkiezingen, evenals de modellen van de beslissing waarbij het college van burgemeester en schepenen deze aanvraag ofwel erkent, ofwel verwerpt sluiten); dat zij betwijfelen of het wenselijk is de waterhuishouding te wijzigen en talrijke en zeer dure inrichtingen in de grond aan te brengen, waarbij risico's worden genomen in een bosgebied en/of de omgeving daarvan die reeds onder sterke druk en waterstress staat; dat de waterwinning bestemd is voor menselijke consumptie;

Dat reclamanten erop wijzen dat door het reliëf van het terrein het water naar het woud en het gebied van type II stroomt; dat zij vraagtekens zetten bij het feit dat het project de beschermingszone en het water beter zal beschermen tegen vervuiling door auto's;

Dat reclamanten en instanties zich verzetten tegen de gedeeltelijke wijziging van het plan op grond van het feit dat ze het waterwingebied zal aantasten, dat ze een risico van verontreiniging door de exploitatie van de parking inhoudt, dat de ondoordringbaarheid van het gebied als gevolg van de beschermingsmaatregelen voor het waterwingebied de waterhuishouding van de omgeving dreigt te wijzigen, en de aanvulling van het grondwater aanzienlijk dreigt te verzwakken, zonder dat de gevolgen daarvan voor de omringende bomen zijn onderzocht, terwijl het gebied reeds te kampen heeft met waterstress als gevolg van steeds frequentere hitteperioden;

Dat Brussel-Stad en reclamanten verzoeken om een actief waterbeheer met het oog op het behoud van de waterwingebieden; dat reclamanten verzoeken om een snelle uitvoering van de aanbevelingen ter bescherming van de waterwingebieden, met name door elke lozing van afvloeiingswater van de parking naar het waterwinningsbeschermingsgebied te vermijden;

Dat de gemeente Ukkel vaststelt dat het afvloeiingswater momenteel naar de Terhulpsesteenweg wordt geleid, en dat het MER aanbeveelt elke lozing van water in de bodem zonder de volumes te hebben gebufferd en zonder ze te hebben gezuiverd, te vermijden;

Dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie het noodzakelijk acht om bij de afgifte van de vergunning voor de inrichting van het gebied maatregelen met betrekking tot de bescherming van het waterwingebied op te nemen;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat de bedekking van de in de praktijk bestaande parking gedeeltelijk semidoorlatend is zonder dat er bodem- en grondwaterbeschermingsmaatregelen zijn getroffen, hoewel de parking in een waterwinningsbeschermingsgebied III ligt; dat de inklinking van de bodem de afvloeiing van regenwater bevordert in plaats van de infiltratie ervan;

Dat het duidelijk is dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, elk risico op verontreiniging zou elimineren in het waterwinningsbeschermingsgebied dat bij de parking hoort; dat dit alternatief echter niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat de Regering eraan herinnert dat in het MER wordt aanbevolen de parking ondoorlatend te maken en het afvloeiingswater te draineren, te temporiseren en af te voeren naar een systeem voor de zuivering van regenwater voorafgaand aan de infiltratie, om de bodem en het grondwater te beschermen tegen elk risico op verontreiniging; dat op het vlak van het regenwaterbeheer in het MER wordt aanbevolen dat de leksnelheid bij de uitgang van het temporisatiesysteem maximaal 5 l/s.ha mag bedragen, om het debiet van het geloosde water te beperken; dat het afvloeiingswater wordt getemporiseerd en gezuiverd voorafgaand aan het lozen, ten delen door infiltratie en voor het overige naar het rioleringsnet langs de Terhulpsesteenweg, om de voorwaarden voor het aanvullen van het grondwaterpeil te handhaven;

Dat in de passende studie wordt aanbevolen om als verzachtende maatregelen de plaatselijke infiltratie van regenwater in de grondoppervlakte van de parking mogelijk te maken, met name ter hoogte van de geplande landschapsbeplanting, waarbij voor het overige de verplichtingen in verband met het beschermingsgebied voor de grondwaterwinning van het Zoniënwoud (ondoordringbaarheid van de parkeer- en manoeuvreergebieden) worden nageleefd; de grond onder de kruinen van de bomen van de bosrand en op minder dan 3 m van hun stammen niet ondoorlatend te maken; het gebruik van strooizout te verbieden en te kiezen voor alternatieven; ervoor te zorgen dat regenwater dat mogelijk met verontreinigende stoffen is geladen, zodanig wordt beheerd dat het geen negatieve gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied;

Dat tijdens de exploitatiefase van de parking in het MER de volgende aanbevelingen worden gedaan: elke accidentele lekkage van olie of brandstof en elke vlek op de grond moet onmiddellijk worden behandeld door het verspreiden van inert absorberend materiaal (zand, zaagsel, enz.). Het gebruikte absorberende materiaal is een gevaarlijke afvalstof en moet worden verwijderd en weggehaald door een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkende firma. Daarnaast moet er daartoe worden voorzien in een voorraad van absorberende inerte materialen, die op een door de beheerder van de verschillende parkinggebieden toegankelijke plaats worden opgeslagen. Als het lek groter is, moet het onmiddellijk worden behandeld door uitgraving. Het aldus afgegraven bodemoppervlak vormt gevaarlijk afval en moet worden verwijderd en afgevoerd door een in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkende afvalverwerker; in het vegetatiegebied mogen geen machines worden geparkeerd of materiaal en materieel worden opgeslagen; dat in de passende studie als verzachtende maatregel wordt aanbevolen om ter plaatse te voorzien in anti-verontreinigingskits voor het geval per ongeluk gevaarlijke producten worden gemorst;

Dat het MER de volgende aanbevelingen doet voor de fase van de bouwwerkzaamheden: De bouwmachines mogen geen koolwaterstoflekken vertonen. Zij verkeren in goede staat en worden regelmatig gecontroleerd, de onderhoudswerkzaamheden of het bijtanken van gemotoriseerde machines worden zodanig uitgevoerd dat het per ongeluk morsen van vloeistoffen en het infiltreren daarvan in de bodem worden voorkomen; alleen de voor de uitvoering van de bouwwerkzaamheden benodigde producten mogen zich daar bevinden. Producten die risico's inhouden voor de kwaliteit van de grondwaterlaag (brandstoffen, smeermiddelen, enz.) worden opgeslagen in tanks in lekvrije opvangbekkens met een capaciteit die ten minste gelijk is aan de totale capaciteit van de tanks in elk bekken, of in vaten of containers die zijn opgeslagen op een lekvrije plaats die zo is ingericht dat in geval van lekkage geen lozing plaatsvindt;

Dat het MER aanbeveelt dat elke accidentele lekkage op de bodem van de site ook onmiddellijk aan Vivaqua wordt gemeld, om het drinkbaar grondwater te beschermen;

Dat deze aanbevelingen niet vallen onder de graad van gedetailleerdheid van het GBP; dat er rekening mee zal worden gehouden in het kader van vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; dat het drainage- en temporisatiesysteem voor het afvloeiingswater zal worden geïnstalleerd samen met de verharding van de parking; 6.7.16. Effecten en energie Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het project tot gevolg heeft dat een zero-energiegebied (het woud) wordt vervangen door een gebied dat een hoog verbruik van schadelijke energie met zich meebrengt, zowel rechtstreeks (verlichting, beveiliging en onderhoud van een parking) als geïnduceerd (fossiele brandstoffen, elektriciteit en EV-batterijen, enz.);

Dat ze betogen dat een parkeeraanbod geïsoleerde verplaatsingen met vervuilende en energieverslindende vervoermiddelen accentueert ten nadele van collectieve vervoermiddelen die een veel gunstigere verhouding van verbruikte energie per km bieden;

Overwegende dat de Regering eraan herinnert dat het nieuwe gebied voor voorzieningen in de feitelijke situatie reeds als parking wordt gebruikt en dat de grondinname ervan geen vermindering van het bosgebied inhoudt;

Dat in het MER wordt opgemerkt dat de gekozen variant 1 zal leiden tot handhaving van het bestaande energieverbruik in verband met de buitenverlichting van de parking door middel van ledlampen, die het enige energieverbruik van de parking vormt; dat de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen is vastgesteld op basis van variant 1, die een modal shift bevordert ten aanzien van de totale parkeerbehoefte in het gebied, en tegelijkertijd beantwoordt aan de door het GPDO en het beheersplan van het Zoniënwoud nagestreefde doelstellingen van ontvangst van het publiek;

Dat, alweer, alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, elke vorm van energieverbruik zou schrappen; dat dit alternatief toch niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking; 6.7.17. Effecten en geluidsomgeving Overwegende dat reclamanten erop wijzen dat het verkeer op de Terhulpsesteenweg reeds een bron van ondraaglijke geluidsoverlast is; dat de vegetatie de geluidsoverlast van de site van de hippodroom weerkaatst; dat de activiteiten op de site van de hippodroom, met name de 'Terrasse O2', reeds een bron van geluidsoverlast (lawaai, muziek) zijn voor de omwonenden, de wandelaars en de fauna, dag en nacht;

Dat reclamanten vragen hebben bij de geluidsimpact van de werkzaamheden en het extra verkeer, en bij de voorgestelde oplossingen om de omwonenden schadeloos te stellen;

Dat reclamanten vragen om een verbod op avond- en nachtactiviteiten op de site van de hippodroom, op grond van het feit dat die geluids- en lichthinder voor de omwonenden en de fauna met zich meebrengen;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat in het MER wordt opgemerkt dat bij de gekozen variant 1 de geluidsoverlast van voertuigen die de in de praktijk bestaande parking op- en afrijden behouden blijft ten aanzien van de nabije omwonenden, met name de bewoners van het huizenblok gevormd door de Terhulpsesteenweg, de Colombialaan en de Franklin Rooseveltlaan; dat de mogelijke overlast als gevolg van de heraanleg van de parking de omgeving van de site niet significant zal beïnvloeden, gezien de stedelijke context waarin het gebied is gelegen en de aanwezigheid van belangrijke verkeersassen in de nabijheid; dat de heraanleg van de parking en de vervanging van het huidige grindoppervlak het mogelijk maken deze overlast te verminderen;

Dat alternatief 0.2, gericht op het sluiten van de parking om de aanleg van het bosgebied mogelijk te maken, alle geluidshinder verbonden aan de parking zou elimineren; dat dit alternatief toch niet is gekozen als redelijkerwijs denkbaar alternatief, omdat daarmee niet kan worden voldaan aan de doelstellingen van het beheersplan voor het Zoniënwoud en het structuurplan voor het Zoniënwoud met betrekking tot de ontvangst van het publiek, noch aan de parkeerbehoefte door middel van een aan de ingang van het Zoniënwoud aangelegde parking;

Dat in het MER wordt aanbevolen te voorzien in toegangswegen met een gladde bedekking, die uit een oogpunt van geluidshinder minder belastend is dan plaveisel; dat in de passende studie als verzachtende maatregel ter beperking van de geluidshinder wordt aanbevolen de parking te sluiten buiten de openingstijden van de geplande activiteiten op de voormalige hippodroom van Ukkel-Bosvoorde of de perioden waarin het woud wordt bezocht; personeel ter beschikking te stellen om te zorgen voor een goede bezetting van het terrein 's avonds wanneer er evenementen worden georganiseerd op de voormalige hippodroom van Ukkel-Bosvoorde; te voorzien in communicatie (borden, berichten op de website, enz.) voor de verschillende bezoekers van de site om hen te wijzen op de aanwezigheid van het Natura 2000-gebied aan de rand van de parking; dat bepaalde aanbevelingen worden geformuleerd ten aanzien van de bezoekers (claxonneerverbod, enz.); dat deze aanbevelingen niet onder de graad van gedetailleerdheid van het GBP vallen, maar dat er rekening mee zal worden gehouden in het kader van de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan;

Dat deze gedeeltelijke wijziging van het GBP voor het overige geen betrekking heeft op de rest van de site van de hippodroom of op de Terhulpsesteenweg; dat de erdoor teweeggebrachte geluidshinder niet binnen het toepassingsgebied valt; 6.7.18. Effecten en lichtvervuiling Overwegende dat reclamanten vragen om een denkoefening die vergelijkbaar is met die van het Rood Klooster, de andere Brusselse toegangspoort tot het Zoniënwoud, wat betreft de verlichting (vermindering van de verlichting, lichttemperatuur die gunstig is voor de fauna in de buurt, enz.);

Dat de Regering erop wijst dat in het MER wordt aanbevolen dat de geïnstalleerde buitenverlichting geen schade mag toebrengen aan habitats en soorten van communautair belang; dat daartoe moet worden gewaarborgd dat de lichtbundels van de buitenverlichting niet op de hemel of de SBZ worden gericht en dat zij zich op een zo laag mogelijke hoogte bevinden; dat de lampen worden voorzien van reflectoren om de lichtbundel op het te verlichten gebied te richten; dat de buitenverlichting (aantal lichtpunten, vermogen, enz.) wordt aangepast aan en beperkt tot het beoogde gebruik, dat geen verlichting wordt aangebracht langs de bosrand; dat de buitenverlichting wordt geregeld door een systeem dat ervoor zorgt dat ze alleen brandt gedurende de periode waarin de parking bezet is; dat het licht van de buitenverlichting, indien mogelijk, bestaat uit lange golflengten (tussen 560 en 700 nm; amberkleurig tot rood), dat de verlichting dus niet wit is (het hele spectrum bestrijkend) en geen violette, blauwe, groene of gele tinten heeft;

Dat in het MER wordt aanbevolen om langs de grens met het Natura 2000-gebied een visueel scherm aan te brengen om te voorkomen dat koplampen van auto's dit gebied verlichten, en dat dit scherm de doorgang van landdieren mogelijk moet maken;

Dat in het geval van een installatie van buitenverlichting tijdens de bouwwerkzaamheden, om de habitats en soorten van communautair belang niet aan te tasten, moet worden gewaarborgd dat de lichtbundels van de buitenverlichting niet op de hemel of de SBZ worden gericht en dat zij zich op een zo laag mogelijke hoogte bevinden; dat de lampen worden voorzien van reflectoren om de lichtbundel op het te verlichten gebied te richten; dat de buitenverlichting (aantal lichtpunten, vermogen, enz.) wordt aangepast aan en beperkt tot het beoogde gebruik;

Dat deze aanbevelingen, waarvan sommige voortvloeien uit de verzachtende maatregelen die zijn geformuleerd na afloop van de passende effectenbeoordeling, niet vallen onder de graad van gedetailleerdheid van het GBP; dat er rekening mee zal worden gehouden in het kader van vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; 6.8. Aanbevelingen van het MER Overwegende dat reclamanten vragen dat alle aanbevelingen van het MER in acht worden genomen; dat de gemeente Ukkel vraagt dat de maatregelen om de gevolgen van het project te verzachten, tot op de letter worden nageleefd;

Dat reclamanten menen dat de verzachtende maatregelen in de praktijk niet zullen voldoen;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de aanbevelingen van het MER die binnen het detailniveau van het GBP vallen, in de onderhavige gedeeltelijke wijziging zijn verwerkt; dat met de overige aanbevelingen rekening zal moeten worden gehouden bij de uitwerking van het project voor de heraanleg van de parking, in het stadium van de vergunningaanvragen en de uitvoering daarvan;

Dat de verzachtende maatregelen zijn geformuleerd na een passende beoordeling van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen ervan;

Dat de reclamanten niet specificeren op welke manier de verzachtende maatregelen onbevredigend zouden zijn; dat een follow-up van de gevolgen van de gedeeltelijke wijziging van het GBP zal worden uitgevoerd om met name in een vroeg stadium de onvoorziene negatieve gevolgen en de eventueel te nemen corrigerende maatregelen vast te stellen; 6.9. Participatieproces Overwegende dat reclamanten de technische aard van het project en de omvang van de aan het openbaar onderzoek voorgelegde documenten bekritiseren als zijnde nadelig voor de participatieve democratie;

Overwegende dat de Regering aangeeft dat de documenten die aan het openbaar onderzoek worden onderworpen, worden bepaald door artikelen 25, § 4 en 27 van het BWRO; dat het MER vergezeld gaat van een niet-technische samenvatting van 48 pagina's die tot doel heeft de inhoud van het MER op een 'niet-technische' en toegankelijke manier voor te stellen; dat bij de voorlegging van het project aan een openbaar onderzoek technische informatie en uitleg kon worden verkregen bij de betrokken gemeentebesturen; 7. Herstel van akte Overwegende dat in zijn arrest nr.261.217 van 25 oktober 2024 de Raad van State het de Regering verwijt dat zij in het regelgevend kader geen normen heeft vastgesteld om ervoor te zorgen dat de relevante aanbevelingen van het MER inzake mobiliteit effectief worden geïntegreerd in toekomstige projecten, waardoor het beheer van dit probleem volledig wordt overgelaten aan de vergunningverlenende autoriteiten ; Door deze beoordeling geeft de Raad van State aan dat het detailniveau bedoeld in artikel 24 van het BWRO niet verhindert dat de nodige garanties reeds op planniveau worden geboden om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen en maatregelen van het MER met betrekking tot het ontwerp en het beheer van parkeerfaciliteiten effectief worden uitgevoerd bij de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan.

Overwegende dat het MER de parkeerbehoeften beoordeelt op basis van gegevens uit de MEB van 2017, waarin wordt geconcludeerd dat, voor de activiteiten die plaatsvinden op de locatie van de voormalige renbaan van Ukkel-Boitsfort: "Wil de parking groot genoeg zijn om het Droh!me-project zelfvoorzienend te maken op het gebied van parkeren tijdens perioden van hoge bezoekersfrequentie bij normale exploitatie, dan moet worden voorzien in ongeveer 419 parkeerplaatsen. Met de geplande activiteiten (lees: aangepaste exploitatie) op de voormalige renbaan nadert of overschrijdt de parkeerbehoefte de 1.000 plaatsen." (MER, p. 143) ; Wat betreft de parkeerbehoefte van bezoekers van het Zoniënwoud, schat het MER deze op 50 parkeerplaatsen; daarnaast verduidelijkt het MER dat, bij een ongewijzigd mobiliteitsbeleid, de totale parkeercapaciteit voor zowel de activiteiten op de locatie als de bezoekers van het Zoniënwoud moet worden voorzien op 470 plaatsen;

Overwegende dat, volgens het MER, het theoretisch mogelijk is om ongeveer 288 tot 360 plaatsen in te richten in de zone die is gekozen voor variant 1;

Overwegende dat het MER daarom aangeeft dat: "Bij gebrek aan een beheeroplossing zal men naar verwacht nog steeds parkeren op straat, met name op dagen waarop het Zoniënwoud druk wordt gebruikt, in combinatie met de activiteiten die plaatsvinden aan de voormalige renbaan of tijdens de "aangepaste exploitatie" ervan." (MER, p. 168);

Overwegende dat het MER verduidelijkt dat het verschuiven van parkeren naar de openbare weg alleen zal plaatsvinden bij een ongewijzigd mobiliteitsbeleid en dat dit kan worden beheerd met passende beheersmaatregelen;

Overwegende dat sinds het MER van 2022 en het geval is sinds de MEB van 2017 met betrekking tot het Drohme-project, is het project geëvolueerd qua geplande activiteiten, met name om redenen van aanpasbaarheid en haalbaarheid; dat bepaalde activiteiten zijn geschrapt (zoals een speeltuin en specifieke sportactiviteiten zoals het klimparcours); dat de overgebleven activiteiten zich in de huidige en toekomstige situatie richten op duurzamere functies die beter geïntegreerd zijn in de directe omgeving, zoals golf (baan en oefenterrein), HORECA-activiteiten (brasserie Pesage en terras), activiteiten gerelateerd aan het Zoniënwoud (wandelingen op de renbaan) en beperkte commerciële functies (in de grote en kleine tribunes);

Overwegende bovendien dat, zoals hierboven vermeld, de evolutie van de modale verschuiving in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een realiteit is (zie de evolutie van de modale verschuiving in het MER, p. 66 en hierboven);Overwegende dat het daarom waarschijnlijk is dat, als er sprake is van een verschuiving van parkeren, de omvang daarvan kleiner zal zijn dan het maximum dat in het MER wordt genoemd;

Overwegende dat, onafhankelijk van deze overwegingen, de milieuvergunningen die voor de site zijn afgegeven voorwaarden hebben vastgesteld om occasionele activiteiten te beheren en "aangepaste exploitatie" van de site te voorkomen; dat, bijvoorbeeld, de milieuvergunning van klasse 2 (referentie IPE/2/2022/1841980) die op 16 maart 2023 door het Milieucollege is verleend en op 18 juli 2023 is bevestigd, voorschrijft dat "om problemen met parkeren op de openbare weg te vermijden bij occasionele activiteiten, Leefmilieu Brussel in de bestreden milieuvergunning bepaalt dat elke occasionele en tijdelijke activiteit op de site alleen kan worden georganiseerd als aan twee cumulatieve voorwaarden wordt voldaan, waaronder een 'specifieke mobiliteitsanalyse die leidt tot de opstelling van een aangepast mobiliteitsplan, dat één maand voor de activiteit aan Leefmilieu Brussel en de gemeente Ukkel wordt voorgelegd'" (artikel 4, voorwaarde C.4, punt 4 "Monitoring van occasionele en tijdelijke activiteiten"). Deze voorwaarden zijn relevant en passend" ;

Overwegende dat deze vergunning meer specifiek vereist dat elke activiteit in de evenementenzone met meer dan 250 bezoekers "onderworpen moet zijn aan een specifieke mobiliteitsanalyse, die leidt tot de opstelling van een aangepast mobiliteitsplan dat één maand vóór de activiteit aan Leefmilieu Brussel en de gemeente Ukkel wordt voorgelegd"; dat deze voorwaarde het mogelijk maakt om de impact van activiteiten die een aanzienlijke overschrijding van de interne parkeercapaciteit van de site veroorzaken, adequaat te beheren; dat dit beheersmechanisme al was opgenomen in de eerste milieuvergunningen voor het project en dat dit soort maatregelen ook kan worden voortgezet in toekomstige stedenbouwkundige en milieuvergunningen;dat dit het mogelijk maakt om het gebruik van de parkeergelegenheid, met name in "aangepaste exploitatie", te "kaderen" door het functioneren ervan afhankelijk te maken van het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de verschuiving van parkeeroverlast naar de openbare weg of de impact op het lokale verkeer te beperken; dat dergelijke maatregelen, om hun doelen te bereiken, niet beperkt blijven tot de aanbevelingen van het MER, maar, indien nodig, verder kunnen gaan, bijvoorbeeld door het opleggen van gecombineerde tickets (toegang tot een evenement en openbaar vervoer) om de modale verschuiving te stimuleren, het beperken van de toegang tot de parkeergelegenheid tot voertuigen met minimaal drie inzittenden om carpooling te bevorderen of het verplicht gebruik van gedeelde parkeervoorzieningen langs openbaarvervoerslijnen, eventueel aangevulde met een pendelsysteem.

Overwegende dat het MER aangeeft dat "Het is belangrijk te vermelden dat de parking op zich geen verkeersgenererende activiteit vormt. De parking is een onthaalstructuur voor de gebruikers van de site en de bezoekers van het Zoniënwoud. Het zijn dus deze activiteiten en het Zoniënwoud die de verkeersgenererende elementen vormen." (MER, pagina 163.) Overwegende dat in zijn arrest nr. 261.217 van 25 oktober 2024 de Raad van State de regering verwijt dat zij er niet in slaagt om binnen het regelgevend kader normen vast te stellen die ervoor zorgen dat de relevante aanbevelingen van het MER inzake mobiliteit daadwerkelijk in toekomstige projecten worden geïntegreerd, waardoor het beheer van dit probleem volledig wordt overgelaten aan de vergunningverlenende autoriteiten; Overwegende dat de Raad van State met deze beoordeling aangeeft dat het detailniveau bedoeld in artikel 24 van het BWRO niet verhindert dat de nodige garanties reeds op planniveau worden geboden om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen en maatregelen van het MER met betrekking tot het ontwerp en beheer van parkeervoorzieningen effectief worden gerealiseerd en toegepast tijdens de vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan.

Overwegende dat concrete beheersoplossingen dus niet op planniveau kunnen worden vastgesteld, des te meer omdat deze oplossingen in de loop van de tijd kunnen evolueren en moeten worden aangepast aan de gebruikswijze van de parkeervoorziening (bij normaal gebruik met variaties in bezoekersaantallen of bij aangepast gebruik), maar dat deze eerder moeten worden bepaald in het kader van de vergunningen voor de activiteiten die de verkeer genererende factoren zijn;

Overwegende dat, om het feit te verzoenen dat de schaal van het GBP het niet mogelijk maakt om precieze, concrete en flexibele maatregelen te voorzien met de noodzaak om niet volledige vrijheid aan de vergunningverlenende autoriteiten te laten gezien de realiteit van de te beheersen impacten, het na het vernietigingsarrest passend lijkt om het gebruik van de parkeergelegenheid afhankelijk te stellen van het naleven van te bereiken kwalitatieve doelstellingen, waarbij het aan de vergunningverlenende autoriteiten is om de precieze en noodzakelijke maatregelen vast te stellen en op te leggen om deze te bereiken en deze aan te passen aan de gebruikswijze (normaal of aangepast) en het verwachte bezoekersaantal;

Overwegende dat de integratie van deze doelstellingen in de voorschriften van het GBP het mogelijk maakt om de noodzaak van een kader voor de geïdentificeerde problematieken te verzoenen met de beperkingen van de schaal van het GBP; dat deze integratie een anticiperende aanpak van de impacten waarborgt zonder in detail te treden over de uitvoeringsmaatregelen die niet tot het doel van een gewestelijk plan behoren.

Overwegende dat deze benadering aansluit bij de bestaande voorschriften in het GBP, die duidelijke doelstellingen vaststellen, terwijl de concrete uitvoering ervan wordt overgelaten aan de beoordeling van de vergunningverlenende autoriteiten, zoals blijkt uit de voorschriften 0.6, 22 en 24;

Overwegende dat daarom de nieuwe bepaling 8.5 wordt aangevuld met de volgende paragraaf: "De aanleg en het gebruik van de openluchtparkeerplaats en de activiteiten op de site mogen alleen worden toegestaan als deze gepaard gaan met alle noodzakelijke maatregelen om het risico van parkeeroverlast op de openbare weg en verkeershinder op lokaal niveau te beperken." Overwegende dat deze paragraaf ervoor zorgt dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen, evenals de exploitanten van de site, niet alleen de noodzakelijke maatregelen integreren die door het MER zijn geïdentificeerd (bijvoorbeeld het waarborgen van de veiligheid van voetgangers en fietsers in het parkeergebied door hun routes te scheiden van de toegang tot het parkeerterrein; het minimaliseren van filevorming op de Terhulpsesteenweg (bijvoorbeeld door middel van een bufferzone vóór de slagbomen); voorzien van een evenwichtige parkeertariefstructuur, onder meer op basis van de tarieven (die zijn vastgesteld in het Gewestelijk Plan voor Parkeerbeleid); het zorgen voor een evenwicht tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen, onder andere door mobiliteitsplannen en mobiliteitsenquêtes bij gebruikers, waarmee de situatie kan worden geëvalueerd en aangepast), maar ook alle andere noodzakelijke maatregelen voor dit doel, met name in de modus van "aangepaste exploitatie", zoals in het hierboven genoemde voorbeeld van vergunning IPE/2/2022/1841980 van 16 maart 2023; dat deze maatregelen, aangepast aan de geplande activiteiten en de exacte toegestane capaciteit van de parkeervoorziening, kunnen worden gemoduleerd om de mobiliteit zowel bij normaal als aangepast gebruik te beheren; dat in de praktijk, als de exploitant niet in staat is om maatregelen voor te stellen waarmee de doelstellingen kunnen worden bereikt, met name in de modus van "aangepaste exploitatie" voor een specifiek evenement, hij de vereiste vergunningen niet zal verkrijgen;

Overwegende dat deze aanpak een evenwichtige en duurzame beheersing van de mobiliteits- en parkeerimpact waarborgt, in overeenstemming met de stedenbouwkundige en milieubeperkingen van de site en de omgeving;

Overwegende dat de toevoeging van deze paragraaf past binnen artikel 26 van het BWRO, dat bepaalt dat, na advies van de GOC en na kennisneming van de resultaten van het openbaar onderzoek en de ontvangen adviezen, de regering het plan kan wijzigen; dat deze wijziging gering is en waarschijnlijk geen significante milieueffecten heeft, aangezien het specifiek bedoeld is om in de regelgeving te waarborgen dat de aanbevelingen en aandachtspunten uit het MER worden geïntegreerd in de vergunningverleningsfase; dat het bovendien tegemoetkomt aan de bezwaren die zich zorgen maken over mobiliteits- en parkeerproblemen;

Overwegende dat het MER bovendien aanbeveelt aandacht te besteden aan de verbetering van de esthetische kwaliteit van de inrichting en landschappelijke integratie van het parkeergebied, onder andere door middel van beplanting, straatmeubilair, hekken, verkeersborden, enz., evenals de visuele kwaliteit van de bosrand en de bescherming van aanwezige monumentale bomen; dat deze aanbevelingen niet behoren tot het detailniveau van het GBP maar wel worden meegenomen in de vergunningsaanvragen;

Overwegende dat het MER ook aanbeveelt een bosrand te herstellen door beplanting aan te brengen op de overgang tussen het bos en het parkeerterrein om de structuur en samenstelling van de bosrand te verbeteren en een struikzone onder het bosmantel te ontwikkelen, afhankelijk van de beschikbare ruimte, zoals aanbevolen in de passende beoordeling van de effecten van het project op het Natura 2000-gebied; dat de huidige bodemverdichting en het regelmatig passeren van voertuigen spontane begroeiing verhinderen; dat om dit probleem op te lossen, wordt aanbevolen: - De grenzen van de bosrand fysiek af te bakenen met palen, gevlochten hout of andere materialen om voertuigbewegingen te voorkomen; - De bodem tot een diepte van 10 cm los te maken met een gereedschap zoals een chiselploeg of schoffel in de verdichte zones om de bodem losser te maken en de ontwikkeling van spontane inheemse begroeiing mogelijk te maken;- De niet-lineaire aard van de bosrand te behouden; -De begroeiing niet te snoeien; - Een bosrand van het type "levende haag" te creëren; - Dat deze inrichting ook helpt om de verlichting van koplampen in de SBZ te beperken tijdens het groeiseizoen; dat struiken en heggen van de bosrand hiervoor op een hoogte van minimaal 1,5 m moeten worden gehouden.

Overwegende dat het MER bevestigt dat het mogelijk is om een kwalitatieve bosrand te recreëren binnen de beschikbare ruimte van het bestaande parkeerterrein, zelfs als het niet mogelijk is om een bosrand met drie afzonderlijke zones in te richten; dat het herinrichten van het parkeerterrein binnen de huidige grenzen noodzakelijk is om de locatie van de renbaan zijn rol als toegangspoort tot het Zoniënwoud te laten vervullen, in lijn met de doelstellingen van het GPDO en het beheerplan voor het Zoniënwoud inzake bezoekersontvangst; dat de passende effectbeoordeling verder aangeeft dat de huidige overgang tussen het bos en het parkeerterrein abrupt is en geen buffer- of struikzone kent, maar alleen een bosmantel (met weinig pionierssoorten); dat uit de beoordeling blijkt dat zelfs een beperkte struikzone onder het bosmantel nieuwe organismen kan herbergen en de structuur van het bos kan verbeteren ten opzichte van de huidige situatie; dat daarom wordt aanbevolen een struikzone in te richten binnen de beschikbare ruimte in de parkeerzone; dat de capaciteit van variant 1 is geraamd op 288 tot 360 plaatsen om rekening te houden met de ruimte die nodig is om de aanbevolen bosrand binnen de parkeerzone in te richten; dat de breedte van de aanbevolen bosrand zal worden beoordeeld en vastgesteld in de vergunningsaanvragen voor de herinrichting van het parkeerterrein;

Overwegende dat het MER ook aanbeveelt om soorten te kiezen die de biodiversiteit bevorderen en de ontwikkeling van een bosrand langs de westelijke grens van de parkeerzone ondersteunen;

Overwegende dat het opnieuw aangewezen is om kwalitatieve doelstellingen te verduidelijken die moeten worden bereikt, waarbij het aan de vergunningverlenende autoriteiten is om de precieze en noodzakelijke maatregelen vast te stellen en op te leggen in het licht van het voorgaande;

Overwegende dat de integratie van deze doelstellingen in de voorschriften van het GBP het mogelijk maakt om de noodzaak van een kader voor de geïdentificeerde problematieken te verzoenen met de beperkingen van de schaal van het GBP; dat deze integratie een anticiperende aanpak van de impacten waarborgt zonder in detail te treden over uitvoeringsmaatregelen die niet tot het doel van een gewestelijk plan behoren;

Overwegende dat de nieuwe bepaling 8.5 daarom kan worden aangevuld met de volgende paragraaf: "Handelingen en werkzaamheden met betrekking tot de inrichting van de parkeergelegenheid mogen alleen worden toegestaan als deze gepaard gaan met de noodzakelijke maatregelen om de landschappelijke integratie en de ontwikkeling van een kwalitatieve bosrand op ecologisch en milieuvlak te bevorderen.";

Overwegende dat de toevoeging van deze paragraaf aansluit bij artikel 26 van het BWRO, dat bepaalt dat, na advies van de GOC en na kennisneming van de resultaten van het openbaar onderzoek en de ontvangen adviezen, de regering het plan kan wijzigen; dat deze wijziging gering is en geen significante milieueffecten zal hebben, aangezien deze specifiek bedoeld is om de aanbevelingen uit het milieueffectrapport in de voorschriften te integreren; dat het bovendien tegemoetkomt aan de bezwaren over de landschappelijke integratie van de locatie en de kwaliteit van de bosrand. 8. Samenvatting van de manier waarop de milieuoverwegingen in de gedeeltelijke wijziging van het plan werden geïntegreerd Overwegende dat over het ontwerp van gedeeltelijke wijziging van het GBP een milieueffectenrapport (MER) overeenkomstig bijlage D van het BWRO en een passende beoordeling overeenkomstig artikel 57, § 1, tweede lid, van de Ordonnantie van 1 maart 2012 inzake natuurbehoud is opgesteld; Overwegende dat het MER zich heeft gebaseerd op de vastgestelde rechtstoestand en de vastgestelde feitelijke toestand en op het onderzoek van de milieueffecten van het project en de alternatieven om verschillende aanbevelingen te doen teneinde de gevolgen van de gedeeltelijke wijziging van het plan voor het milieu te beperken;

Dat de belangrijkste aanbeveling van het MER is om de oppervlakte van de gedeeltelijke wijziging van het plan zoals bestudeerd onder variant 1 te verkleinen, zodat er geen ontbossing plaatsvindt en het Natura 2000-gebied niet wordt aangetast; dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP in die zin is aangepast door de grondinname van het nieuwe gebied voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten te verkleinen tot die van variant 1;

Dat voor het overige, en onder voorbehoud van wat elders in punt 7 is gespecificeerd, de andere aanbevelingen van het MER niet vallen onder de graad van gedetailleerdheid van het GBP en/of het voorwerp ervan; dat met die aanbevelingen rekening moet worden gehouden in het kader van vergunningsaanvragen en de uitvoering ervan; 5. Redenen van de keuzen van het plan zoals het is goedgekeurd, rekening houdend met de andere beschouwde redelijke oplossingen Gelet op artikel 26, § 1, vierde lid, van het BWRO, dat bepaalt dat het besluit dat de gedeeltelijke wijziging van het GBP definitief goedkeurt, in zijn motivatie de redenen van de keuzen van het plan zoals het werd goedgekeurd, samenvat, rekening houdend met de andere beschouwde redelijke oplossingen; Overwegende dat in het MER verschillende alternatieven worden geïdentificeerd in hoofdstuk 2 "Presentatie van de redelijke alternatieven en de gekozen beoordelingsmethode" van zijn deel 4 over het aantonen van de milieueffecten;

Overwegende dat er wordt verwezen naar deel 4 van dit besluit betreffende het milieueffectenrapport en de passende effectenbeoordeling: onderzoek van de alternatieven en motivering van de keuze van het project;

Dat ook wordt verwezen naar punt 6.7.3. "Onderzoek van de adviezen" van deel 6 van dit besluit met betrekking tot de samenvatting van de bezwaren en opmerkingen die zijn geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek en van de manier waarop de Regering er rekening mee heeft gehouden;

Dat er voor het overige moet worden gespecificeerd dat in het MER meerdere situeringsalternatieven worden geïdentificeerd in hoofdstuk 2 over de presentatie van de redelijke alternatieven en de gekozen evaluatiemethode, in deel 4 over het aantonen van de milieueffecten; dat deze op pagina 144 van het MER beschreven alternatieven niet als redelijke alternatieven in aanmerking zijn genomen, aangezien de verdeling van het parkeren op verschillende plaatsen van de voormalige hippodroomrenbaan van Ukkel-Bosvoorde of in de onmiddellijke omgeving in plaats van op één plek niet haalbaar is, gelet op de beschikbare parkeercapaciteit; dat in feite de alternatieven 3.2. en 3.3. gericht op respectievelijk het herstel van de parking van het golfterrein en de uitbreiding van de parking aan de Graafdreef, schade toebrengen aan het Natura 2000-gebied; dat alternatief 3.1. gericht op de aanleg van een parking bij het 'Village des paris' een theoretische capaciteit heeft van 200 tot 250 plaatsen, wat onvoldoende is, en niet geschikt werd geacht omdat deze ruimte momenteel alleen toegankelijk is voor voetgangers en reeds wordt gebruikt voor bepaalde evenementen die van tijd tot tijd worden georganiseerd, dat die plek gazons en bomen omvat en in de directe nabijheid van een beschermd gebouw is gelegen; dat alternatief 3.4. gericht op de aanleg van een parking naast het boshuis een nog kleinere theoretische capaciteit van 76 tot 95 plaatsen heeft; dat de aanleg van meerdere parkings niet voldoende parkeercapaciteit zou bieden om aan de geraamde behoefte te voldoen; 9. Opvolging van het plan Overwegende dat het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 april 2017Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 20/04/2017 pub. 12/07/2017 numac 2017030551 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot aanduiding van de ambtenaren belast met het verslag over de follow-up van de aanzienlijke effecten van de inwerkingtreding van het gewestelijk bestemmingsplan op het milieu sluiten de ambtenaren aanwijst die belast zijn met het verslag over de opvolging van de noemenswaardige effecten op het milieu van de uitvoering van het gewestelijk bestemmingsplan, in overeenstemming met artikel 30 van het BWRO; Overwegende dat de Regering de keuze van de in het milieueffectenrapport voorgestelde opvolgingsmaatregelen onderschrijft, onverminderd het eventuele gebruik van andere indicatoren door de ambtenaren die belast zijn met de opvolging van het GBP; dat zij zich het recht voorbehoudt deze maatregelen later zo nodig te verfijnen;

Overwegende dat in het MER de opvolgingsmaatregelen van het plan worden vastgelegd in hoofdstuk 5 (pagina's 201 en 202);

Dat met betrekking tot de algemene opvolgingsmaatregelen in het ME het volgende wordt aanbevolen: "om ervoor te zorgen dat met de aanbevelingen in dit verslag rekening wordt gehouden, moeten ze worden vermeld en onderzocht in het kader van de uitwerking van ontwikkelingsprojecten en de milieueffectenstudie";

Dat wat de bijzondere opvolgingsmaatregelen betreft, in het MER het volgende wordt aanbevolen: - Op het vlak van de bebouwde omgeving, het erfgoed en de landschappen: Een follow-up verrichten van de aanplantingen om zich te vergewissen van hun goede ontwikkeling; - Op het vlak van mobiliteit: Om ervoor te zorgen dat het parkeeraanbod is afgestemd op de vraag: mobiliteitsonderzoeken verrichten onder de gebruikers en het parkeeraanbod evalueren/aanpassen aan het van kracht zijnde mobiliteitsbeleid en de evolutie van het aandeel van een bepaalde vervoersmodus; in geval van onderbenutting van de parking een onderzoek verrichten naar eventuele belemmeringen voor het gebruik van de parking door de bezoekers van het Drohme-project en het Zoniënwoud; - Op sociaal en economisch vlak: Een enquête uitvoeren over de gebruikers van de parking om ervoor te zorgen dat de toegepaste prijsstelling/het toegepaste beheer niet ontmoedigend werken voor een specifieke categorie personen; - Op het vlak van de gezondheid en de volksgezondheid: om de veiligheid van de gebruikers te waarborgen, zorgen voor follow-up van de veiligheidsproblemen (klachten); zorgen voor follow-up van de inrichtingen die zijn aangebracht om de veiligheid te verbeteren: handhaving van de algemene goede staat (wegen, borden, groene ruimten), verlichting; tijdens de bouwfase moet een veiligheidscoördinator de staat van de bouwplaats opvolgen; - Op het vlak van biodiversiteit, fauna en flora: tijdens de werkzaamheden bezoeken afleggen om toe te zien op de toepassing van beschermingsmaatregelen voor de opmerkelijke bomen en het Natura 2000-gebied; zorgen voor follow-up van de uitgevoerde beplanting; - Op het vlak van de bodem: tijdens de bouwwerkzaamheden moet een veiligheidscoördinator waken over de correcte gebruiks- en opslagwijze van materialen en machines, zodat er geen incidenten ontstaan voor de kwaliteit van de bodem of het grondwater; - Op het vlak van water: de aanleg van de parking in termen van waterbeheer moet ter goedkeuring aan Vivaqua worden voorgelegd;

Vivaqua zal toezien op de correcte uitvoering van het geplande systeem; - Op het vlak van de geluids- en trillingsomgeving: met het oog op het toezicht op de naleving van de normen zorgen voor de follow-up van klachten in verband met geluidsoverlast en geluidsmetingen uitvoeren; - Op het vlak van afval: zorgen voor follow-up van de klachten in verband met het afval;

Dat specifieke follow-upmaatregelen op het gebied van lucht- en klimaatfactoren en energie niet van toepassing zijn;

Op grond van deze overwegingen, Op voordracht van de Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele zaken van gewestelijk belang, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De gedeeltelijke wijziging van het Gewestelijk Bestemmingsplan, goedgekeurd bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2001Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/05/2001 pub. 16/06/2001 numac 2001031193 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende sommige bepalingen betreffende het personeel van Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid sluiten, wordt goedgekeurd.

Het volgende gedifferentieerde schriftelijk voorschrift wordt ingevoegd na lid 8.4 van het bijzondere voorschrift 8 GBP als nieuw lid 8.5: "8.5. Het deel van het gebied voor voorzieningen dat zich ten westen van de Renbaanlaan in Ukkel bevindt en aan de Hippodroom van Ukkel-Bosvoorde grenst, is bestemd voor het gebruik als openluchtparking voor de gebruikers van dit gebied en voor de gebruikers van het aanpalende gebied voor sport- of vrijetijdsactiviteiten in de open lucht en het bosgebied, in afwijking van het gebied van erfdienstbaarheden langs de randen van bossen en wouden";

Handelingen en werkzaamheden met betrekking tot de inrichting van de parkeergelegenheid mogen alleen worden toegestaan als deze gepaard gaan met de noodzakelijke maatregelen om de landschappelijke integratie en de ontwikkeling van een kwalitatieve bosrand op ecologisch en milieuvlak te bevorderen De aanleg en het gebruik van de openluchtparkeerplaats en de activiteiten op de site mogen alleen worden toegestaan als deze gepaard gaan met alle noodzakelijke maatregelen om het risico van parkeeroverlast op de openbare weg en verkeershinder op lokaal niveau te beperken." Kaart 3 - Bodemgebruik - van het op 3 mei 2001 goedgekeurde gewestelijk bestemmingsplan wordt gedeeltelijk gewijzigd in overeenstemming met de bijgevoegde kaartuittreksels.

Art. 2.De nadere regels voor het toezicht op de bepalingen van dit besluit zijn vastgesteld bij het besluit van 20 april 2017 tot aanwijzing van de ambtenaren die belast zijn met het verslag over de opvolging van de noemenswaardige effecten op het milieu van de uitvoering van het gewestelijk bestemmingsplan;

Art. 3.De minister-president is belast met de uitvoering van deze beslissing.

Brussel, 12 december 2024.

Namens de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening, R. VERVOORT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


^