Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 02 mei 2024
gepubliceerd op 17 maart 2025

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Defensie"

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2024006603
pub.
17/03/2025
prom.
02/05/2024
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 MEI 2024. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Defensie"


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikelen 6, § 1, I, 1° en 20;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid artikel 8;

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), inzonderheid zijn artikelen 30/1 tot 30/11 ingevoegd door de ordonnantie van 30 november 2017 tot hervorming van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening en de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en tot wijziging van aanverwante wetgevingen;

Overwegende dat de voornoemde bepalingen van het BWRO een nieuw gewestelijk planningshulpmiddel invoerden in het recht van ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, genaamd "richtplan van aanleg" (RPA);

Dat dit hulpmiddel bedoeld is als samenvatting van de bestaande hulpmiddelen, met integratie van de strategische roeping van de Richtschema's en van een regelgevend gedeelte gericht op het verzekeren van de realisatie van de strategische doelstellingen van het Gewest door ze in letterlijke en grafische voorschriften te formaliseren;

Dat het RPA onder meer de grote principes van ordening, het programma van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de mobiliteit en de parkeermogelijkheden aanduidt.

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van het richtplan van aanleg voor de zone "ex-NAVO/Defensie" (BS van 14.06.2019);

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 september 2023Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045455 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 2021 houdende aanstelling van de leden van de Raad voor het Leefmilieu voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 13/10/2023 numac 2023045404 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 december 2022 tot vaststelling van de controlemethode en omstandigheden voor geluidsmetingen type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045457 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2019 betreffende personen gemachtigd om de partijen te horen in overeenstemming met artikel 81 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045458 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2019 betreffende personen gemachtigd om de partijen te horen in overeenstemming met artikel 56 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems sluiten tot goedkeuring van het ontwerp van richtplan van aanleg "Defensie" en het milieueffectenrapport dat erbij is gevoegd;

Rekening houdend met de bezwaren en opmerkingen die werden gemaakt tijdens het openbaar onderzoek over het ontwerp van richtplan van aanleg "Defensie" dat heeft plaatsgevonden van 20 oktober tot 22 december 2023;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 december 2010Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031611 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 14 « Hauwaerts », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 28 februari 1963 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031610 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 8 « Van Ruusbroeck », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 december 1961 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 31/12/2010 numac 2010031607 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 januari 2002 betreffende de kwaliteit van het leidingwater sluiten betreffende de uitvoering van de grensoverschrijdende raadpleging van toepassing op het gewestelijk ontwikkelingsplan, het gewestelijk bestemmingsplan, de richtplannen van aanleg en de gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen;

Overwegende dat uit het milieueffectenrapport blijkt dat het ontwerpplan opmerkelijke effecten kan hebben op het milieu van het Vlaams Gewest;

Overwegende dat de Regering aanduidt dat het advies van het Vlaams Gewest werd gevraagd in overeenstemming met artikel 30/5, § 3 en met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 december 2010Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031611 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 14 « Hauwaerts », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 28 februari 1963 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 10/01/2011 numac 2010031610 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende goedkeuring van de beslissing van de gemeente Evere tot totale opheffing van het bijzonder bestemmingsplan nr. 8 « Van Ruusbroeck », goedgekeurd bij koninklijk besluit van 18 december 1961 type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 16/12/2010 pub. 31/12/2010 numac 2010031607 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 januari 2002 betreffende de kwaliteit van het leidingwater sluiten met betrekking tot de grensoverschrijdende raadplegingsprocedure van toepassing op het gewestelijk ontwikkelingsplan, het gewestelijk bestemmingsplan, de richtplannen van aanleg en de gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen, dat in zijn artikel 2 bepaalt dat het ontwerp van RPA en het MER gelijktijdig met het openbaar onderzoek worden overgemaakt aan de betrokken gewesten;

Gelet op het advies van 21 november 2023 van de Raad voor het Leefmilieu;

Gelet op het advies van 12 december 2023 van de gemeente Schaarbeek;

Gelet op het advies van 14 december 2023 van Stad Brussel;

Gelet op het advies van 14 december 2023 van het Departement Omgeving van het Vlaams Gewest;

Gelet op het advies van 15 december 2023 van de Adviesraad voor Huisvesting;

Gelet op het advies van 18 december 2023 van Perspective;

Gelet op het advies van 18 december 2023 van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie;

Gelet op het advies van 19 december 2023 van Leefmilieu Brussel;

Gelet op het advies van 20 december 2023 van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen;

Gelet op het advies van 21 december 2023 van de gemeente Evere;

Gelet op het advies van 21 december 2023 van Brupartners;

Gelet op het advies van 25 maart 2023 van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie;

Overwegende dat de Regering geen verzoek om advies over dit besluit heeft gericht aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State;

Dat de afdeling Wetgeving van de Raad van State de adviesaanvragen betreffende de RPA's "Delta-Hermann-Debroux", "Voormalige kazernes van Elsene - Usquare", "Heyvaert" en "Weststation" niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de redenen voor die beslissing kunnen worden getransponeerd naar dit besluit;

Dat deze RPA's, evenals het RPA Defensie, elk bestaan uit (i) een informatief/inleidend luik zonder juridische waarde, (ii) een strategisch luik met indicatieve waarde, en (ii) een regelgevend gedeelte bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften;

Dat de afdeling Wetgeving heeft aangegeven dat de informatieve/inleidende en strategische luiken logischerwijs niet als 'van reglementaire aard' kunnen worden omschreven;

Wat de andere voorschriften van het RPA betreft, merkte de afdeling Wetgeving op dat: ? "de omstandigheid dat voorschriften beschouwd worden als zijnde van reglementaire aard in de zin van een welbepaalde wetgeving, niet noodzakelijk betekent dat die voorschriften ook van reglementaire aard zijn in de zin van de voornoemde bepaling van de gecoördineerde wetten 'op de Raad van State'; alleen bepalingen die voldoende algemeen van aard zijn om "reglementair" te kunnen worden genoemd in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten 'op de Raad van State' kunnen - en, behalve in spoedeisende gevallen die met bijzondere redenen worden omkleed, moeten - ter fine van advies voorgelegd worden aan de afdeling Wetgeving" (advies s 70.032/2/V van 8 september 2021 over het ontwerp dat het besluit is geworden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 april 2022 tot goedkeuring van het RPA "Delta-Herrmann-Debroux");

Dat met betrekking tot de ontwerpen van RPA die vooraf voor advies aan haar worden voorgelegd, formuleerde de afdeling Wetgeving de volgende conclusie: ? "Zulke voorschriften zijn niet voldoende algemeen van aard om "reglementair" te kunnen worden genoemd in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten op de 'Raad van State'" (advies 70.032/2/V, voornoemd); ? "Aangezien die voorschriften alleen tot stand gekomen zijn om de ordening van een welbepaald huizenblok te regelen in het kader van een specifiek project voor de herbestemming ervan, zijn ze niet voldoende algemeen om te kunnen worden beschouwd als "reglementair" in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten 'op de Raad van State'" (advies 67.900/4 van 14 september 2020 over het ontwerp dat het besluit is geworden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 2020 tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Voormalige kazernes van Elsene - Usquare"); ? "Aangezien die voorschriften tot stand gekomen zijn om de inrichting te regelen van een welbepaalde perimeter die een duidelijk omschreven wijk afbakent en dit in het kader van een specifiek project voor de herbestemming ervan, zijn ze immers niet voldoende algemeen om te kunnen worden beschouwd als "reglementair" in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten 'op de Raad van State'" (advies 69.793/2/V van 4 augustus 2021 over het ontwerp dat het besluit is geworden van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 oktober 2021 tot goedkeuring van het richtplan van aanleg "Heyvaert"); ? "aangezien die voorschriften alleen tot stand gekomen zijn om de ordening te regelen van een welbepaalde perimeter waarin zich een station en zijn omgeving bevinden, begrensd door vier openbare wegen, en dit in het kader van een specifiek project voor de herbestemming ervan, zijn ze immers niet voldoende algemeen om te kunnen worden beschouwd als "reglementair" in de zin van artikel 3, § 1, van de gecoördineerde wetten 'op de Raad van State'" (advies 69.634/2/V van 4 augustus 2021 over het ontwerp dat het besluit is geworden van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 22 september 2021 tot goedkeuring van het ontwerp van het richtplan van aanleg "Weststation");

Overwegende dat de perimeter van RPA Defensie, van zijn kant, zich uitstrekt over de huidige site van nationale Defensie, gelegen langsheen de Leopold III-laan, alsook over de kerkhoven van Brussel, Schaarbeek en Evere; Dat de voorschriften van het reglementaire luik van dit RPA zijn bedoeld om een nieuwe stadswijk, het nieuwe Hoofdkwartier voor Defensie, alsook een groot metropolitaans park in te richten;

Dat het dus onbetwistbaar gaat om een specifiek ontwikkelingsproject dat beperkt is tot een beperkte perimeter, in de zin van de voornoemde adviezen waarin werd geconcludeerd dat de adviesaanvragen niet-ontvankelijk waren;

Dat bijgevolg en om dezelfde redenen, de Regering van oordeel is dat het niet nodig is om dit besluit aan het advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State te onderwerpen.

Inhoudsopgave I. Perimeter van de Defensie-site - algemene beschouwingen II. Procedure voor uitwerking en opvolging van het RPA III. Inhoud en rechtseffecten van het RPA IV. D. Doelstellingen van het GPDO die worden nagestreefd door het RPA V. Gewestelijk karakter van het RPA VI. Voorafgaand informatie- en participatieproces VII. Het RPA en z'n ambities VIII. De stedenbouwkundige principes van het RPA IX. Milieueffectenrapport (MER) X. Adviezen van instanties, administraties en betrokken gemeenteraden 1. Advies van de Raad voor het Leefmilieu 2.Advies van Stad Brussel 3. Advies van de Adviesraad voor Huisvesting 4.Advies van perspective 5. Advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie 6.Advies van Leefmilieu Brussel 7. Advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen 8.Advies van Brupartners 9. Advies van de gemeente Evere XI.Advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie XII. Niet vereist advies van de afdeling Wetgeving van de Raad van State XIII. Samenvatting van de adviezen, de opmerkingen en de bezwaren geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek - Motivatie van het regeringsbesluit houdende goedkeuring van het RPA XIV. Samenvatting van de manier waarop rekening werd gehouden met de adviezen, bezwaren en opmerkingen die tijdens de procedure waren geformuleerd XV. Samenvatting van de manier waarop de milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd XVI. Redenen van de keuzen van het plan zoals het is goedgekeurd, rekening houdend met de andere beschouwde redelijke oplossingen XVII. Aan het ontwerp van RPA aangebrachte wijzigingen XVIII. Opvolging van het RPA XIX. Evaluatierapport "gelijkekansentest" XX. Bijlagen I. Perimeter van de Defensie-site - algemene beschouwingen Overwegende dat het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten dat opdracht geeft tot de uitwerking van een richtplan van aanleg voor dit gebied, een beoogde interventieperimeter vaststelt die het Brusselse deel van de site van Defensie omvat, namelijk de 40 Brusselse hectaren, gelegen langs de Leopold III-laan en de begraafplaatsen van Brussel, Schaarbeek en Evere;

Overwegende dat de site van Defensie en de begraafplaatsen zich voor een deel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (gemeentes Evere en Brussel-Stad) en voor een deel in het Vlaams Gewest (gemeente Zaventem) bevinden; dat een coherente aanpak aan beide zijden van de gewestgrens noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen;

Overwegende dat in het kader van het intergewestelijk proces TOP Noordrand beide gewesten samen een visie ontwikkelen voor de site; dat beide gewesten in 2017 een definitiestudie lieten opmaken; dat deze bestaat uit een diagnostiek, een stedenbouwkundig onderzoek en beleidsaanbevelingen;

Overwegende dat de federale ministerraad begin 2018 opdracht gaf aan het ministerie van Defensie een federale technische werkgroep op te richten met als doel: het sluiten van een akkoord met het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over de inplanting van een nieuw hoofdkwartier voor Defensie en de inplanting van de 5e Europese School op de site;

Overwegende dat de Brusselse en Vlaamse Regeringen twee samenwerkingsakkoorden met betrekking tot de site goedkeurden (op 24/05/2019 en 29/05/2019);

Overwegende dat het 1e samenwerkingsakkoord tussen de gewestelijke Ministers de gecoördineerde opmaak van de nodige planningsinstrumenten voor de site in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft;

Overwegende dat het 2e samenwerkingsakkoord tussen de gewestelijke en federale Ministers de stedenbouwkundige principes voor de ontwikkeling van de site evenals de inplanting van een Europese school (in het Brussels gewest) en het nieuwe Defensie-hoofdkwartier (op de grens tussen het Brussels en Vlaams gewest) betreft;

Overwegende dat de "Noordrand" van Brussel een dynamische en complexe zone is die grote ruimtelijke uitdagingen stelt; Dat een groot aantal renovatieprojecten in voorbereiding is en diverse belanghebbenden actief betrokken zijn bij de reconversie van de zone. Overwegende dat via concrete werven of stadsprojecten een visie gebaseerd op projecten wordt gepromoot voor de zone. Dat een van deze cruciale polen de site van Defensie is;

Overwegende dat de verplaatsing van de zetel van de NAVO en de constructie van een nieuwe algemene wijk van Defensie in de periferie een uitgestrekte site zullen vrijmaken die moet worden geconverteerd.

De site is momenteel gefragmenteerd maar bezit een enorm ontwikkelingspotentieel omwille van haar omvang en strategische positie; Dat het initiatief van het gelanceerde plan een duurzame ontwikkeling van de site mogelijk maakt gebaseerd op de pijlers natuur, mobiliteit en stedelijkheid;

Overwegende dat het ontwerpplan betrekking heeft op de herbestemming van de site rekening houdend met een ruimtelijke strategie voor de toekomstige ontwikkeling van het geheel van de zone met inachtneming van de verankering van een productieve en educatieve functie in een gemengde wijk die haar plaats zal moeten vinden in een landschap met hoge biodiversiteitswaarde; Dat de constructie van nieuwe woningen, kantoren, handelszaken en uitrustingen zal worden ondersteund, waarbij gemengdheid en typologische kwaliteit worden bevorderd en een belangrijke ecologische rol wordt verzekerd;

Overwegende dat het Brusselse deel van de site de ontwikkeling van een nieuwe gemengde wijk toelaat evenals de aanleg van een grootschalig park met een groene intergewestelijke verbinding tussen de begraafplaatsen (van Brussel, Schaarbeek en Evere) en het Woluweveld (in Zaventem);

Overwegende dat dit ontwerp van RPA wordt gerechtvaardigd door de intercommunaliteit van zijn perimeter en door de strategische en reglementaire totaalvisie qua inrichting die ervan wordt afgeleid; Dat het eveneens wordt gerechtvaardigd door zijn integratie met het GRUP-ontwerp ontwikkeld binnen de naburige perimeter in het Vlaams Gewest, wat een gecoördineerde aanpak vergt aan weerszijden van de gewestgrens om te komen tot een goede ruimtelijke ordening; Dat geen enkel ander planologisch of reglementair instrument het mogelijk maakt deze doelstelling te bereiken;

II. Procedure voor de uitwerking van het RPA Overwegende dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering een RPA kan goedkeuren voor een deel van het gewestelijke grondgebied (art. 30/1 van het BWRO);

Overwegende dat, voordat het ontwerp van RPA door de Regering wordt goedgekeurd, het bestuur dat belast is met de territoriale planning (perspective.brussels) een informatie- en participatieproces met het betrokken publiek organiseert (art. 30/3, § 2 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering vervolgens het ontwerp van RPA uitwerkt, evenals een milieueffectenrapport (MER) (art. 30/3, § 1 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering het ontwerp van RPA en het MER voorlegt aan i) de adviezen van het bestuur dat belast is met de territoriale planning (perspective.brussels), Leefmilieu Brussel, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting, de gemeenteraden en ii) de raadpleging van het publiek (art. 30/5, § 1 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering het ontwerp van RPA en het MER evenals de adviezen en de opmerkingen of bezwaren aan de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie voorlegt, waarvan het advies, samen met de adviezen, opmerkingen en bezwaren aan het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt bezorgd (art. 30/5, § 2 van het BWRO);

Overwegende dat het ontwerpplan alsook het MER worden overgemaakt aan de bevoegde overheden van het Gewest waarvan het milieu merkbare effecten kan ondergaan die voortvloeien uit het plan (art. 30/5, § 3 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering, na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de geformuleerde adviezen, het RPA definitief kan goedkeuren of wijzigen (art. 30/6 van het BWRO);

Dat in de veronderstelling van wijzigingen aan het ontwerp van RPA en behalve als die wijzigingen klein zijn en niet van dien aard zijn dat ze merkbare effecten op de omgeving zullen hebben, het ontwerp van RPA opnieuw aan de onderzoeksakten wordt onderworpen (art. 30/6 van het BWRO);

Overwegende dat in casu de wijzigingen aangebracht aan het ontwerp van RPA na openbaar onderzoek kunnen worden gekwalificeerd als van ondergeschikt belang en niet van aard zijnde om merkbare effecten te hebben op het milieu, en dat het bijgevolg niet is vereist het RPA opnieuw te onderwerpen aan de onderzoeksmaatregelen.

III. Inhoud en rechtseffecten van het RPA Gelet op artikel 30/2 van het BWRO, dat voorziet in de inhoud van een RPA: "Het richtplan van aanleg gaat uit van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd en geeft de grote principes aan voor de inrichting of herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van: - de programmering van de bestemmingen; - de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap; - de kenmerken van de constructies; - de bescherming van het erfgoed; - mobiliteit en parkeren";

Overwegende dat het RPA uitgaat van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd en de grote principes aangeeft voor de inrichting of de herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van programmering van de bestemmingen, structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, kenmerken van de bouwwerken, bescherming van het erfgoed en mobiliteit en parkeren (art. 30/2 van het BWRO);

Overwegende dat het ontwerp-RPA "Defensie" uit 3 componenten bestaat: een informatieve component, een strategische component en een regelgevende component;

Overwegende dat het ten eerste een informatief gedeelte omvat, zonder enige juridische waarde, dat de geschiedenis van de site bevat, de diagnose van de bestaande situatie, alsook de definitie van de doelstellingen en uitdagingen voor de site;

Overwegende dat het ontwerp-RPA een strategisch gedeelte omvat, dat de ambities van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weerspiegelt voor dit grondgebied van gewestelijk belang;

Dat het schriftelijke aanwijzingen en aanbevelingen en schetsen bevat die concreet gestalte geven aan die ambities (art. 30/9 van het BWRO);

Dat dit strategisch gedeelte indicatieve waarde heeft en bijgevolg bakens bevat die de auteurs van projecten moeten begeleiden, zonder dat dit de bewerkstelliging van een project dat hier niet precies mee overeenkomt, verhindert aangezien het desgevallend mogelijk is om ervan af te wijken mits een afdoende motivering en zolang de essentie zelf van de strategische opties wordt gerespecteerd;

Dat de strategische opties ruimtelijk worden gemaakt en uitgewerkt worden ofwel op het niveau van de perimeter van het RPA, ofwel op het niveau van de verschillende nauwkeurig geïdentificeerde sites;

Dat deze strategische component de ambities van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor dit gebied van gewestelijk belang weerspiegelt, waarvan de principes zullen worden toegepast in het kader van de uitvoering van de projecten;

Overwegende dat het ontwerp-RPA verder ook een verplicht verordenend gedeelte bevat, samengesteld uit geschreven voorschriften en grafische voorschriften, dat op het gepaste niveau de invariabele elementen beschrijft waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplichtend karakter wil geven om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te verzekeren (art. 30/9 van het BWRO);

Dat de verordenende bepalingen van het RPA voor de betreffende perimeter afwijken van de bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan, het bijzonder bestemmingsplan en de stedenbouwkundige verordening en de reglementaire bepalingen van de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen en de verkavelingsvergunningen, die er tegen indruisen;

Dat de ontwikkeling van een locatie in het kader van dit ontwerp-RPA derhalve moet worden beoordeeld in het licht van de strikte naleving van het verordenend gedeelte, maar ook van de strategische oriëntaties die op de verschillende niveaus zijn voorzien;

Overwegende dat alleen een gecombineerde lezing van de drie gedeelten een overzicht geeft van de mogelijkheden van dit ontwerp-RPA;

Dat de verordenende bepalingen van het RPA beperkingen met zich mee kunnen brengen met betrekking tot het gebruik van eigendom, met inbegrip van een verbod om er te bouwen (art. 30/10 van het BWRO).

IV. Doelstellingen van het GPDO die worden nagestreefd door het RPA Gelet op artikel 30, lid 2, van het BWRO, dat bepaalt dat het RPA past in de oriënteringen van het gewestelijk ontwikkelingsplan zoals dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd;

Gelet op het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (hierna 'GPDO' genoemd), dat in zijn definitieve versie werd aangenomen bij besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 juli 2018;

Overwegende dat dit ontwerp van richtplan van aanleg uitgaat van de richtsnoeren van het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling en de grote principes voor de inrichting of herinrichting aangeeft, zoals de programmering van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de mobiliteit en parkeren;

Overwegende dat het GPDO de ruimtelijke ordening en de gewestelijke projecten opdeelt in vier grote thema's, waarin verschillende strategieën vastgelegd zijn: 1. Het grondgebied benutten om de basis van de territoriale ontwikkeling vast te leggen en nieuwe wijken te ontwikkelen o Strategie 1/ Vastgoedpotentieel en vastgoedreserves benutten o Strategie 2/ Een redelijke verdichting voorstellen o Strategie 3/ Toekomstige beleidsdaden voor de sociale huisvesting in Brussel 2.Het grondgebied benutten om een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te ontwikkelen o Strategie 1/ Voorzieningen ter ondersteuning van het dagelijkse leven o Strategie 2/ De openbare ruimten en groene ruimten ter ondersteuning van de kwaliteit van het levenskader o Strategie 3/ Zorgen voor een beter evenwicht tussen de wijken o Strategie 4/ Het stedelijk erfgoed beschermen en in de kijker plaatsen als drager van identiteit en aantrekkelijkheid o Strategie 5/ Het natuurlijk landschap versterken o Strategie 6/ Het natuurlijk erfgoed in het Gewest beschermen en verbeteren 3. Het grondgebied benutten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie o Strategie 1/ De economische functies ondersteunen in hun ruimtelijke dimensie o Strategie 2/ De plaats van de economische sectoren herkwalificeren o Strategie 3/ De buurteconomie en de lokale werkgelegenheid ondersteunen 4.Het grondgebied benutten om de multimodale verplaatsingen te bevorderen Dat erin gepleit wordt voor de ontwikkeling van nieuwe wijken en een ambitieuze bouw van aangepaste woningen, de ontwikkeling van voorzieningen en van een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving, de ontwikkeling van sectoren en diensten die bevorderlijk zijn voor de tewerkstelling, de economie en de opleiding en de verbetering van de mobiliteit als een factor van duurzame stadsontwikkeling;

Overwegende meer bepaald dat in het GPDO het volgende staat: Op vlak van mobilisatie van het vastgoedpotentieel en de vastgoedreserves: "als gevolg van de verhuizing van de NAVO naar een nieuw hoofdkwartier aan de overkant van de Leopold III-laan is de reconversie van de voormalige site in een nieuwe stadswijk mogelijk.

De locatie is goed bereikbaar met tram 62 en 55 en zal nog beter bereikbaar worden door de aanleg van metro Noord met een station ter hoogte van Bordet.

Het demografisch GBP heeft een deel van de site aan de Leopold III-laan gewijzigd van een gebied voor voorzieningen in een ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving (174.000 m2); De rest van de site behoudt het leger voor zijn hoofdkwartier (in het zuiden).

Het vroegere NAVO-deel van de site heeft dus het potentieel voor de reconversie in een nieuwe stadswijk die plaats kan bieden voor 3.000 tot 4.000 nieuwe inwoners.

Het terrein van Defensie bevindt zich zowel op Brussels als op Vlaams grondgebied. In samenwerking met het Vlaams Gewest is een definitiestudie (met een diagnose en een stedenbouwkundige studie) uitgewerkt. Bedoeling is om een intergewestelijk RPA uit te werken voor de volledige site." Op het vlak van versterking van het natuurlijk landschap: "Nieuwe groenvoorzieningen creëren in wijken met tekorten door te steunen op stadsprojecten in strategische gebieden, meer bepaald nieuwe openbare parken: een park van 10 ha op Thurn & Taxis, de Péchèretuin bij het Rijksadministratief Centrum, een stadspark op de Reyerssite, een recreatieve groenvoorziening op Beco West, parken en plantsoenen bij de Ninoofsepoort, Josaphat, het Weststation, de voormalige NAVO-site, (op termijn het Mabru-terrein)." Overwegende dat dit RPA op gepaste wijze uitgaat van de richtsnoeren en prioriteiten van het GPDO;

Op vlak van mobilisatie van het vastgoedpotentieel en de vastgoedreserves: dit RPA plant de ontwikkeling van een nieuwe, gediversifieerde stadswijk. Deze zal een gebied voor stedelijke industrie, een sterk gemengd gebied en een gemengd gebied omvatten.

Grote openbare ruimten zullen de wijk aantrekkelijk en open voor het publiek maken. Doorheen heel de wijk zal een winkelstraat lopen, die ook de Leopold III-laan zal verbinden met het grootstedelijk park achter de wijk.

De mobiliteit zal aangenamer worden gemaakt door het stimuleren van de actieve vervoerwijzen en het verder ontwikkelen van het openbaar vervoer. De verlenging van de lijn van tram 55 wordt onderzocht. Een van de opties lokaliseert deze verlenging op de Jules Bordetlaan om de toegankelijkheid van de stadswijk te verbeteren en ze te verbinden met de toekomstige HUB Bordet. In de wijk zal ook worden voorzien in een dienstverlening per bus.

De stadswijk zal tussen de 2.500 en 3.500 nieuwe inwoners kunnen huisvesten en de nodige bedrijven en voorzieningen in de stad kunnen integreren. Het doel is dus om een programmatische mix te creëren.

Op vlak van versterking van het natuurlijk landschap: dit RPA voorziet in de aanleg van een groot grootstedelijk park ten zuiden van de stadswijk. Dit heeft tot doel de biodiversiteit te verbeteren door een ecologische verbinding te creëren tussen de begraafplaatsen in het westen en het Woluweveld in het oosten.

Het park wordt ontworpen om bestaande landschapskwaliteiten te versterken en om een sociale, recreatieve, pedagogische, ecologische en landschapsfunctie te vervullen. Het zal toegankelijk zijn via een noordelijke ingang en een westelijke ingang. Het zal worden doorkruist door een vrijgemaakt gedeelte dat een open ontspanningsruimte zal vormen.

Er zal eveneens veel aandacht uitgaan naar de vergroening van de begraafplaatsen om hun ecologische en landschappelijke functie te versterken.

Overwegende bovendien dat het RPA de creatie mogelijk maakt van een stadswijk met een programmatische mix, die een gelegenheid vormt voor de realisatie van huisvesting, maar ook van stedelijke industrie, voorzieningen van collectief belang of voor openbare dienstverlening, en van handelszaken;

Dat het RPA voorziet in een beperkte verdichting van de betrokken perimeter door het garanderen van de inrichting van openbare ruimten en in het bijzonder van voor het publiek toegankelijke groene ruimten om een goede leefkwaliteit te verzekeren aan de bewoners en gebruikers van de wijk;

Dat het RPA ook voorziet in de inrichting van fietspistes, comfortabele voetpaden, ... en is toegespitst op zachte mobiliteit;

Overwegende dat het huidige ontwerp van het RPA derhalve in overeenstemming is met de doelstellingen van het GPO;

V. Het gewestelijke karakter van het RPA Overwegende dat er in de gewestelijke beleidsverklaring 2014-2019 gesproken wordt over de inrichting van een kwaliteitsvolle openbare ruimte op de site van Defensie;

De Regering bepaalt er immers het volgende: "De Regering zal nieuwe groene ruimten creëren in dichtbewoonde gebieden met een groot tekort aan openbaar en privaat groen, en dan meer bepaald in de prioritaire wijken (hoofdstuk 2). Zo is er een park van 10 ha gepland op Tour & Taxis, een stadspark op de Reyerssite, een groene recreatieruimte op Beco West, groene ruimten ter hoogte van de Ninoofsepoort, Josaphat, Weststation, en op termijn op de voormalige NAVO-site en Mabru ..." (pg. 81) "Ingevolge de verhuizing van de NAVO naar het nieuwe hoofdkwartier dat in aanbouw is aan de overkant van de Leopold III-laan leent de oude NAVO-site zich tot reconversie tot een nieuwe stadswijk. De site, die al goed met het openbaar vervoer bereikbaar is, wordt nog vlotter toegankelijk met de aanleg van de Metro Noord (Bordet). Met het oog op de aanleg van een nieuwe gemengde wijk met vrijwaring van de economische activiteiten, zal de Regering aan de hand van de studie betreffende de uitvoering van de OGSO's tegen 2014 de krachtlijnen bepalen voor de ontwikkeling van de site. De Regering zal vervolgens in 2015 een strategie uitwerken voor de aanleg van de Leopold III-laan teneinde er een nieuw kantoorgebied met internationale uitstraling te ontwikkelen. Ook de inplanting van een competentiepool voor digitale en nieuwe technologieën zal worden onderzocht in het licht van een mogelijke complementariteit met het nieuwe Mediacity bij Reyers." (pg. 138).

Overwegende dat de "Noordrand" van Brussel - gedekt door de perimeter van het RPA in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door die van het GRUP in het Vlaams Gewest - zich uitstrekt over zowel het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als dat van het Vlaams Gewest;

Dat twee samenwerkingsakkoorden zijn gesloten om een geïntegreerde en gemeenschappelijke ontwikkeling van site "Defensie" te verzekeren;

Overwegende dat de site, gezien haar locatie naast de algemene wijken van de NAVO alsook in de buurt van de luchthaven van Zaventem, een gewestelijke en zelfs internationale reikwijdte heeft;

Dat dit RPA bovendien de ambitie heeft om een nieuwe emblematische referentiewijk te creëren die de noordelijke toegangspoort van de stad zal vormen;

Overwegende dat het noodzakelijk lijkt om voor deze perimeter een alomvattende strategische en reglementaire gewestelijke inrichtingsvisie te bepalen; dat het richtplan van aanleg daarvoor het meest geschikte instrument lijkt te zijn;

VI. Voorafgaand informatie- en participatieproces VI.I. Regelingen voor voorafgaande informatie en participatie Gelet op artikel 30/3, § 1, lid 2 van het BWRO, dat het ontwerp van RPA onderwerpt aan een voorlichtings- en participatieprocedure met het betrokken publiek, georganiseerd door het Bestuur belast met de territoriale planning voordat het door de Regering wordt aangenomen;

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/05/2018 pub. 09/05/2018 numac 2018030985 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het informatie en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg sluiten betreffende het informatie- en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplannen van aanleg, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 9 mei 2018;

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 14 juni 2019, waarbij de minister belast met ruimtelijke ordening het bestuur instructie heeft gegeven om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp-RPA voor de site "ex-NAVO/Defensie";

Overwegende dat het voorafgaande informatie- en participatieproces zoals bedoeld in het besluit van 3 mei 2018 plaats heeft gevonden tijdens de maanden september en oktober 2019;

Dat het publiek in dit kader werd gewezen op het feit dat de informatie die is bedoeld in art. 2 § 1 van het besluit van 3 mei 2018 vanaf 2 september 2019 ter beschikking stond van het publiek en dat het publiek opmerkingen kon formuleren tot 30 dagen na de datum van de laatste informatievergadering;

Dat er een informatie- en participatievergadering werd georganiseerd op 17 september 2019, tijdens dewelke het bestuur belast met territoriale planning de in art. 2 § 1 van het besluit van 3 mei 2018 bedoelde informatie heeft gegeven en het publiek de mogelijkheid had om vragen en opmerkingen te formuleren;

Overwegende dat naar aanleiding van die informatie- en participatiefase een PV werd opgesteld, waarin de opmerkingen van het publiek werden opgenomen en dat dit openbaar werd gemaakt in overeenstemming met artikel 3 van het besluit van 3 mei 2018;

Dat dit rapport werd bekendgemaakt op de website van perspective.brussels overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 mei 2018 betreffende het informatie- en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg;

Overwegende de volgende opmerkingen die geformuleerd werden tijdens de informatie- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van dit ontwerp-RPA en de antwoorden die daarop in dit stadium van de procedure geboden worden.

VII.II. Opmerkingen geformuleerd tijdens de voorafgaande voorlichtings- en participatiefase voor het ontwerp van RPA en de antwoorden die daarop werden gegeven door het ontwerp van RPA Overwegende dat de opmerkingen die tijdens de voorlichtings- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van het ontwerp van RPA werden geformuleerd en de antwoorden die er in dit stadium van de procedure op werden gegeven, zijn opgenomen in het besluit van de Regering van 14 september 2023 ter goedkeuring van het ontwerp van RPA "Defensie", dat bij dit besluit is gevoegd en waarnaar voor het overige wordt verwezen; Dat deze opmerkingen en de erop gegeven antwoorden zijn gebaseerd op het ontwerp van RPA zoals het bestond op dat moment en dus geen rekening houden met de wijzigingen aangebracht aan het ontwerp van RPA na openbaar onderzoek, zoals ze zullen worden ontwikkeld in titel XVII van dit besluit;

Dat deze antwoorden mutatis mutandis en behalve motivering van het tegendeel, gelden voor het RPA zoals dat definitief wordt goedgekeurd bij dit besluit;

VII. Het ontwerp-RPA en zijn ambities Gezien het ontwerp-RPA;

Gelet op de goedkeuring van het ontwerp van RPA in eerste lezing door de Regering op 14 september 2023 en de aangebrachte wijzigingen naar aanleiding van het openbaar onderzoek om tot dit RPA te komen;

Overwegende dat het ontwerp-RPA uitgaat van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is sinds de dag waarop het werd goedgekeurd en de grote principes aangeeft voor de inrichting of herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van de programmering van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de constructies; de bescherming van het erfgoed, mobiliteit en parkeren;

Overwegende dat de ambities van RPA "Defensie" worden verdeeld in drie thema's: landschap, mobiliteit en stedelijkheid; Dat deze ambities worden vertaald in een reeks specifieke doelstellingen, waarbij mobiliteit en landschap de structurerende pijlers worden van een samenhangende stedelijke ontwikkeling: - De ontwikkeling van RPA Defensie integreren in een bredere visie in cocreatie met de ontwikkeling van een GRUP voor de Vlaamse delen van de begraafplaatsen en de Defensie-site als onderdeel van het intergewestelijke proces TOP Noordrand; - De site, die momenteel alleen wordt gebruikt voor voorzieningen van openbaar belang, afgesloten is voor het publiek en in de rand gelegen is, laten evolueren naar een nieuwe gemengde en duurzame wijk; - Ervoor zorgen dat de site uitstekend bereikbaar is, zowel door het creëren van efficiënte verbindingen met de omliggende wijken op lokaal niveau als door integratie met de grote stedelijke gebieden;

Een landschapsvisie ontwikkelen die de keten van groene ruimten die het Josafatpark in Schaarbeek via de Defensie-site zou kunnen verbinden met de Groene vallei in Zaventem benut en versterkt, en die de grote resterende landschappen die verbonden zijn met open ruimten en transportinfrastructuren versterkt; - Overwegende dat deze ambities zich vertalen in de volgende middelen: - De Leopold III-laan zal worden ontwikkeld als een Park Lane. Dit houdt de creatie in van een doorlopend landschappelijk kader waarin de verschillende vervoerswijzen (voetgangers, fietsers, trams en auto's) worden geïntegreerd. De wijk wordt aangesloten op het bestaande openbaarvervoernetwerk en zal het eveneens mogelijk maken om verschillende lijnen te verlengen en nieuwe diensten te creëren. Er wordt voorrang gegeven aan de actieve vervoersmiddelen, en bijgevolg wordt de toegang en de parkeermogelijkheden voor gemotoriseerde vervoersmiddelen worden beperkt; - Het RPA voorziet in een dichte en gemengde stadswijk. De gewenste dichtheid maakt het mogelijk om de omliggende landschappen te behouden en tegelijkertijd de stedelijke intensiteit te genereren die nodig is voor de ontwikkeling van stedelijke praktijken.

Daarnaast zal de stadswijk een programmatische mix bevatten om nieuwe woningen te creëren en het bedrijfsleven in de stad te stimuleren. Ten slotte zal de stadswijk gericht zijn op duurzaamheid, zowel in het gebruik ervan als in de gebouwen, die aan de hoogste normen zullen moeten voldoen; - Zo zullen de begraafplaatsen van Brussel, Evere en Schaarbeek, het zuidelijke deel van de Defensiesite en het Woluweveld samen een landschap vormen met een oppervlakte van ongeveer 300 ha met een uniek potentieel als open ruimte voor de Noordrand. Het is de bedoeling dat deze ruimte wordt ervaren en gebruikt als enerzijds de groene long van de grootstad en anderzijds als ecologische verbinding tussen de verschillende groene ruimten.

VIII. De stedenbouwkundige principes van het project Overwegende dat het RPA de volgende stedenbouwkundige doelstellingen nastreeft: - Een verdeling van de stadswijk in drie categorieën: een bovenwereld, een tussenwereld en een benedenwereld; - Bovenwereld: vooral toegespitst op huisvesting en bijkomend op tertiaire sector en productie naargelang de affectatiezone waarbinnen de gebouwen zich bevinden. Ontwikkeling van semi-intensieve groendaken voor betere isolatie, betere waterdichtheid en beter waterbeheer, en een ruimte voor biodiversiteit, gecombineerd met energieproductie via hernieuwbare energiebronnen; - Tussenwereld: synergieën creëren op het dak van de benedenwereld tussen bewoners en de productieve activiteiten eronder door landschapsinrichting en de ontwikkeling van gemeenschappelijke ruimtes zoals een moestuin, een kas en een beplant terras; - Benedenwereld: voorzien in gevarieerde aanwendingen op het niveau van de sokkels naargelang de affectatiezone waarbinnen ze zich bevinden, maar voorrang gevend aan een tertiair of productief gebruik of als uitrusting; - Anticiperen op de noodzaak om gebouwde infrastructuur in de toekomst te ontmantelen en/of te converteren. Gebruik maken van duurzame materialen en een omkeerbare uitvoering die meerdere levenscycli mogelijk maken.

Overwegende dat het RPA de volgende landschappelijke doelstellingen nastreeft: - De toekomstige wijk zal een hoge dichtheid hebben met een minimum aan verstedelijkte grondoppervlakte; - Performante ecosystemen ontwikkelen om de bestaande omstandigheden te verbeteren en de ecologische en landschappelijke kwaliteit van de wijk te vergroten; - Groene ruimten ontwerpen op een manier die toelaat om te voldoen aan een verscheidenheid van gebruik en behoeften, die bijdragen aan de sociale cohesie en het welzijn van de gebruikers; - De natuur een lengte voorsprong geven in de ontwikkeling van de wijk, zodat ze haar aanwezigheid voor en tijdens de werken kan laten gelden; - De oorspronkelijke ambities en de verschillende rollen die de aanwezigheid van natuur in de stedelijke omgeving speelt op termijn bevestigen door de uitvoering en toepassing van een aangepast beheerplan; - Openbare ruimten en wegen spaarzaam verlichten, rekening houdend met de behoeften voortvloeiend uit het feit dat de ecologische corridor waarin het project zich bevindt deel gaat uitmaken van een netwerk; - Een optimaal, duurzaam koeltenetwerk vereist een systemische aanpak, met als basis drie elkaar versterkende doelstellingen: 1) Een koeltenetwerk door aaneengesloten beplante gebieden: aaneengesloten boomputten en zones in volle grond met vegetatie; 2) maximaal biodiversiteitscorridors zonder onderbreking en op alle niveaus (ondergronds, grond, boomkruin, enz.) mogelijk maken; 3) Dit netwerk gebruiken om geïntegreerd regenwaterbeheer te promoten; - Een netwerk van gedeelde nutsvoorzieningen organiseren om het gebruik van de ondergrond te verminderen en de zones in volle grond te maximaliseren; - Het aantal doorlatende bodems van alle typen zoveel mogelijk vergroten en het regenwater van de openbare ruimten zodanig beheren dat er nullozing is over een periode van 100 jaar, door middel van een infiltratiesysteem in plaats van een buffersysteem. Zoveel mogelijk lichtgekleurde wegverharding gebruiken om warmte-eilanden te voorkomen; - Ervoor zorgen dat het ontwerp van de openbare ruimt en het landschap consistent is met het systeem dat het water infiltreert, opvangt, buffert, behandelt en afvoert; - Meerdere ambities, gericht op het optimaliseren van de infiltratiemogelijkheden, de kwaliteit van de afvloeiingswater en het stabiliseren van de grondwaterniveaus, laten overlappen; - De hoeveelheid en het type water dat wordt verbruikt, optimaliseren, zowel in open ruimtes als in gebouwen; - De watercyclus opwaarderen, zodat deze een toegevoegde waarde krijgt voor de mens en een didactische dimensie krijgt; - Voorkomen dat er enige vervuiling in de watercyclus terechtkomt en grondwaterniveaus zo dicht mogelijk bij hun natuurlijke niveau houden;

De projectbeheerder sturen door het opstellen van een waterbeheerplan en gebruikers en lokale autoriteiten betrekken bij het waterbeheer op niveau van de buurt.

Overwegende dat het RPA de volgende mobiliteitsdoelstellingen nastreeft: - Streven naar een billijk delen van de openbare ruimte tussen de verschillende vervoerswijzen door het gebruik van de actieve vervoerswijzen en van het openbaar vervoer al in de ontwerpfase aan te moedigen; - Een duurzaam, gemakkelijk te onderhouden wegennet creëren; Rekening houden met vrachtwagenroutes en de organisatie van leveringen; - De evolutie van parkeerplaatsen mogelijk maken om het gebruik ervan te kunnen veranderen. Bijvoorbeeld parkeerplaatsen aanleggen op hetzelfde niveau als het trottoir om elk verstorend effect in geval van evolutie te voorkomen;

De bouwplaats zo organiseren dat ze het leven in de buurt niet buitensporig beperkt, vooral voor wat de mobiliteit betreft.

IX. Ontwerp milieu-effectenrapportage (ontwerp-MER) Gelet op Richtlijn 2001/42/EG van de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;

Gelet op artikel 30/3, § 1, 1e lid van het BWRO, dat het ontwerp van het richtplan van aanleg onderwerpt aan een milieueffectenrapport (MER);

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/11/2018 pub. 11/12/2018 numac 2018015186 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018 tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de Titels II & III van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening sluiten tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de titels II; & III du COBAT ;

Gelet op het advies van Leefmilieu Brussel over het ontwerp van bestek van het milieueffectenrapport;

Gelet op het MER;

Overwegende dat het MER parallel en op een iteratieve manier met het RPA-ontwerp werd uitgewerkt teneinde de impact van de ruimtelijke en programmatische voorstellen op het milieu te evalueren;

Overwegende dat het ontwerp van RPA evenals het MER bij Regeringsbesluit van 14 september 2023 werden aangenomen;

Overwegende dat het RPA-ontwerp en het bijbehorende MER van 20 oktober tot en met 22 december 2023 ter inzage aan het publiek zijn voorgelegd;

Rekening houdend met de wijzigingen die in het RPA-ontwerp zijn aangebracht op basis van de tijdens het openbaar onderzoek naar voren gebrachte standpunten en opmerkingen, en die hebben geleid tot het RPA-ontwerp zoals het hier is aangenomen;

Overwegende dat het MER het voorwerp heeft gevormd van een aanvullende nota met het oog op het aanbrengen van enkele verduidelijkingen met betrekking tot de aangebrachte wijzigingen en aantonende dat geen enkele van deze wijzigingen, op zichzelf of in combinatie met de andere wijzigingen, merkbare effecten op het milieu met zich meebrengt;

Overwegende dat het MER de volgende aanbevelingen formuleert: - Wat betreft de biodiversiteit: Om een significante negatieve impact van de wijziging van ecotopen op de vleermuizen en relmuizen te vermijden: Ter vermijding van de aanwezigheid van soorten vleermuizen in de te slopen gebouwen, en bijgevolg van de sterfte van deze dieren terwijl ze zijn beschermd, is een voorafgaande studie door een vleermuizenexpert vereist. Bovendien moeten voor elk te behouden gebouw maatregelen worden genomen om de erin levende fauna, bijvoorbeeld vleermuizen en andere soorten, te vrijwaren. Een gebouw in ruïnetoestand kan worden behouden in het bos op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek, om er te zorgen voor bijkomende toevluchtsoorden voor die soorten. o Ter vermijding van een significante negatieve impact veroorzaakt door de fragmentering van het grondgebied en door het barrière-effect: Rekening houdend met de zeldzaamheid van de relmuis en de kwetsbaarheid van haar populaties die een doelsoort kunnen zijn in de zone van het plan, bestaat een verzachtingsmaatregel erin te voorzien in een voldoende dichtheid aan struikgewas en bosranden in de zone van het plan. Er komt geen sportinstallatie (variante van looppiste) in de nieuwe groene zone (en zeker niet in de boszone). Dat zou de mogelijkheid tot creatie van ecotopen alsook de corridorfunctie van de zone sterk reduceren. Deze sportpiste zou bovendien kunnen worden aangelegd in de rand, langsheen de buitengrenzen van de zone en zonder toegang tot de boszone. o Ter vermijding van de significante negatieve impact van de helihavenvariante: Het voorstel van site 2, waarbij de helihavenvariante zich op de open plek zou bevinden, brengt belangrijke negatieve effecten met zich waarvoor geen enkele andere verzachtingsmaatregel bestaat dan een alternatieve site. Het voorstel van site 2 is nog negatiever gezien de impact op open zone Woluweveld.

De voorstellen van site 1, 3 en 4 vertonen geen enkele negatieve impact. Omwille van het onvoorzienbare karakter van de landing van een helikopter zal er geen gewenning van de fauna aan deze stimuli plaatsvinden, wat een belangrijke impact zou kunnen veroorzaken. Het is dus belangrijk de locatie van de helihaven goed te kiezen onder de verschillende opties, om de negatieve impacten te vermijden. De helihaven moet buiten het bos, de open plek en Woluweveld worden aangelegd. - Voor wat betreft het archeologische erfgoed: de bepalingen van het Vlaamse decreet betreffende het erfgoed alsook de archeologische clausule betreffende de preventieve archeologische onderzoeken in het kader van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning in het Brussels Gewest zullen moeten worden nageleefd voor het project. - Wat betreft lawaai en trillingen: De geluidsimpact van het luchtverkeer is overheersend in de zone van het RPA. De aanbevelingen op het vlak van akoestiek moeten dan ook worden toegespitst op de impact van het lawaai van de vliegtuigen, een uniforme impact die heel wat sterker is dan de door de WGO aanbevolen waarden (meer dan 10 dB(A)). Op basis van de geluidsgegevens is het terrein in zijn huidige staat niet geschikt voor woningbouw. Het geluid zou moeten worden teruggebracht tot minder dan 55 dB(A) Lden om woningbouw te overwegen (zij het met geluidsisolatie) die ten volle ten goede zou komen aan de bewoners. Er worden aanbevelingen op het vlak van akoestiek van de gebouwen geformuleerd (NBN-normen voor de geluidsisolatie) om de impact van de vliegtuigen binnen de woningen te reduceren. Buiten de woningen zouden andere maatregelen (zoals de oriëntatie) moeten worden overwogen om de geluidsomgeving van de bewoners te verbeteren tot een lager niveau voor wat betreft de impact van het straatlawaai (Leopold III-laan). - Wat betreft de luchtkwaliteit: De opvolging maakt het mogelijk te bepalen in welke mate de luchtkwaliteit en de impact van het wegverkeer systematisch verbeteren door de genomen beleidsmaatregelen en de versterking van de emissienormen. Op basis van dit toezicht, gekoppeld aan de mobiliteitsprognoses, is het dan mogelijk te controleren in welke mate bijkomende maatregelen nodig zijn. De algemene NO2-bewaking kan in dit verband als de relevantste worden beschouwd. - In het domein van de menselijke ruimte worden de volgende verzachtingsmaatregelen voorgesteld: ? Gespreide constructie en commercialisering van de gemengde stedelijke zone, wat de impact op het sociaaleconomische weefsel met een graad en de gebruikskwaliteit met een nuance verbetert (BHG); ? Garanderen van een voldoende gediversifieerde mix in de verschillende zones, bijvoorbeeld door te voorzien in minima en maxima: o Voor wat betreft de functies: bijvoorbeeld minimumpercentage van de gelijkvloerse verdieping voor niet-residentiële functies op het grondgebied van Brussel; o Voor wat betreft de nettovloeroppervlakken voor de residentiële eenheden: bijvoorbeeld min ...% meer dan 120m2, max ...% minder dan 85m2 op het grondgebied van Brussel; o Omtrent de vloeroppervlakken voor de commerciële activiteit op het grondgebied van Brussel; o Dat brengt een wijziging met een graad teweeg in de impact op de sociaaleconomische context, de mogelijkheid van gezamenlijk gebruik en de kwaliteit van het gebruik. Dat verbetert ook de interactie met de territoriale context (BHG en VL); ? Integratie van de kmo-zone in het stedelijke weefsel door functionele en recreatieve linken tussen de zones; ? Fietsostrade FR0. Deze maatregel betreft het grondgebied van Vlaanderen maar wijzigt ook het effect in Brussel op de sociaaleconomische context, de mogelijkheid van gezamenlijk gebruik, de kwaliteit van het gebruik met een graad. Hij verbetert ook de interactie met de territoriale context en de ervaring van de ruimte; - De volgende verzachtingsmaatregelen worden voorgesteld voor het aspect materialen en afval: In de groene ruimten is het belangrijk een gedifferentieerd beheer toe te passen om de productie van groenafval te minimaliseren en de biodiversiteit te maximaliseren (compostering of mulching wanneer dat vanuit ecologische invalshoek gepast of mogelijk is). De circulaire economie kan zich ook vertalen in nieuwe constructies waarbij de ontwerpen van gebouwen snel en doeltreffend aanpasbaar worden gemaakt in de tijd. Bijvoorbeeld door kantoren in het BHG zonder grote werken om te vormen in wooneenheden. Aldus kunnen zowel de financiële als de milieu-impact (met inbegrip van de productie van afval) in de toekomst worden geminimaliseerd. Voor de nieuwe bouwprojecten is het ook nodig het hergebruik van de materialen aan te moedigen door te werken met modulaire systemen en met materialen die doeltreffend kunnen worden gedemonteerd en dus gerecupereerd en hergebruikt. De ecologische bouwvormen zijn dus essentieel voor de nieuwe gebouwen. Dat verwijst expliciet naar de flexibiliteit van ontmanteling en constructie, de scheiding van de bouwlagen, de keuze van duurzame materialen, een milieu- en klimaatvriendelijk onderhoud van de gebouwen, enz.;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze geïntegreerd heeft, met uitzondering van de aspecten die niet behoren tot het detailniveau van het ontwerpplan of de strikte perimeter ervan overschrijden en die op het ogenblik van de vergunningsaanvragen onderzocht zullen moeten worden;

Overwegende dat na afloop van het analyseproces de volgende aanbevelingen van het MER echter niet werden opgenomen in dit ontwerpplan: Overwegende dat het MER inschat dat het hergebruik van Gebouw H de voorkeur verdient gezien zijn emblematische waarde en dat anderzijds de sloop van dit gebouw positief wordt beoordeeld omdat dit werk gecombineerd kan worden met de sanering van de grond;

Overwegende dat het niet binnen het bestek van het PAD valt om maatregelen ter bescherming van het erfgoed te nemen;

Dat het ontwerp van het PAD niettemin bepaalt dat het behoud van het bestaande gebouw de voorkeur geniet en dat elke volledige of gedeeltelijke sloop moet worden gerechtvaardigd door een milieueffectrapport met inbegrip van een koolstofvoetafdruk; Dat de vraag of gebouw H al dan niet moet worden behouden, daarom zal worden onderzocht in de context van vergunningsaanvragen overeenkomstig de regelgevende bepalingen van het PAD;

Overwegende dat het MER erop wijst dat de NBN-normen aanbevelingen doen over de akoestiek van gebouwen om de impact van vliegtuiglawaai binnen woningen te verminderen, terwijl buiten woningen andere maatregelen (zoals oriëntatie) moeten worden overwogen om de geluidsomgeving voor bewoners te verbeteren;

Overwegende dat het ontwerp-PAD deze aanbeveling van het MER volgt en verder gaat dan de aanbevelingen in de huidige NBN-normen door akoestische normen op te leggen die van toepassing zijn op de gebouwen die bestemd zijn voor huisvesting;

Overwegende dat het MER de volgende definitieve samenvatting bevat: "Wat de bodem en het grondwater betreft, zijn de negatieve effecten, in vergelijking met de huidige referentiesituatie, beperkt op het Vlaams grondgebied (noordelijke zone), voor wat veranderingen in bodembedekking en -gebruik, alsook veranderingen in structuur en profiel betreft. In Brussel en het zuidelijke deel van het Vlaams grondgebied zijn deze effectengroepen positief door een aanzienlijke verzachting. De veranderingen betreffende de bodemstabiliteit en de grondwaterkwaliteit zijn neutraal in Vlaanderen en Brussel. Het positieve effect van het plan op de bodem- en grondwaterkwaliteit is beperkt, aangezien de verwijdering van restverontreinigingen gepaard kan gaan met de sloop van gebouwen en ondergrondse structuren." "Voor wat het oppervlaktewater betreft, wordt een (beperkt) positief effect verwacht op de hoeveelheid oppervlaktewater. Het plan voorziet bijvoorbeeld in lokale (directe) infiltratie van regenwater en in een aanzienlijke verzachting, wat een positief effect heeft op de wateropslag en een beperkt positief effect op de afvoer van het regenwater. Bovendien zal de ontwikkeling leiden tot een toename van het huishoudelijk afvalwater, maar er zullen geen of minder overstorten nodig zijn omdat al het regenwater kan infiltreren.

Bijgevolg wordt het effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater als neutraal beschouwd. Het plan voorziet in maximaal hergebruik van het regenwater, wat resulteert in een beperkte positieve beoordeling van de watervoorziening." "De effecten op de biodiversiteit zijn overwegend positief in vergelijking met referentiesituatie 1. De echte winst voor de natuur zal afhangen van de concrete ontwikkeling van de natuurlijke structuur, die op projectniveau moet worden uitgevoerd. Er kunnen echter negatieve effecten optreden als de helihaven op een open plek zou worden aangelegd. Een heliport op de open plek naast de open ruimte van het Woluweveld zou een nog negatiever effect hebben. Met betrekking tot de vleermuizen die in de gebouwen leven, wordt het effect van het aanbieden en creëren van ecotopen ook negatief beoordeeld in plaats van gematigd positief. De veranderingen in de kenmerken van de habitat door hydrologie of door veranderingen in bodemkwaliteit worden neutraal beoordeeld, net als verstoringen door geluid en beweging. Ten slotte worden de effecten van ecosysteemdiensten en het klimaat positief beoordeeld." "De impact op het landschap, het bouwkundig erfgoed en de archeologie wordt als overwegend positief beschouwd. Het plan voorziet in een logischer structuur en in landschappelijke samenhang, met een economische ontwikkelingszone en andere gebouwen in het noorden, een corridor voor de fauna in het centrum en het behoud en de kwalitatieve verbetering van de begraafplaatsen in het zuiden. Ook de impact op de perceptuele kenmerken zal positief zijn. De ontwikkeling van groene ruimten in de buurt van de begraafplaatsen zal een positieve invloed hebben op de contextuele waarde van dit landschapselement. Er is geen impact op het architecturaal erfgoed. In de zones van het plangebied waar geen opgravingen hebben plaatsgevonden, kan de aanwezigheid van archeologisch erfgoed niet worden uitgesloten. Het effect wordt beoordeeld als beperkt negatief, aangezien er ook indirecte effecten kunnen optreden." "De impact op de mobiliteit is beperkt. De totale impact van het plan op de verschillende netwerken is zeer beperkt. De extra infrastructuur voor voetgangers en fietsers versterkt het lokale netwerk, maar heeft slechts een beperkte functie op grotere schaal. Bovendien is de toegang tot de verschillende vervoerswijzen al zeer goed geregeld in de referentiesituaties en is de impact van het plan verwaarloosbaar.

Ook op het gebied van verkeersstromen en levendigheid van het verkeer kunnen we stellen dat het plan niet leidt tot negatieve veranderingen en dat het effect neutraal is." "Op het gebied van geluid en trillingen blijkt uit de beoordeling van de geluidsoverlast die het luchtverkeer op de grond veroorzaakt ten opzichte van de grenswaarden dat steeds aan de criteria wordt voldaan.

De sterk aanbevolen bovengrens voor de beheersing van nadelige effecten op de gezondheid door blootstelling aan vliegtuiglawaai zal in het hele plangebied worden overschreden. De toetsing aan de algemene interventiedrempel voor globaal geluid zal volgens de kaarten van de blootstelling aan geluid leiden tot ernstige geluidsoverlast door verkeer aan de noordelijke rand van het stedelijk gebied." "De beoordeling voor wat de lucht betreft, wordt voornamelijk bepaald door veranderingen in de mobiliteit. In de geplande situatie kan het effect op NO2 in beperkte mate als negatief worden beschouwd langs straten met bebouwing. Voor fijn stof is de impact verwaarloosbaar. In het ontwikkelingsscenario is het negatieve effect veel groter, met een negatief effect en een beperkt negatief effect met betrekking tot NO2 langs veel wegen. Wat fijn stof betreft, is er eveneens een beperkt negatief effect langs een beperkt aantal wegen." "De effecten op de menselijke ruimte zijn meestal positief tot zeer positief. De ontwikkeling van de site met een dicht maar gediversifieerd stedelijk programma helpt het stedelijk gebied te versterken en het potentieel van de site volledig te benutten. Het plangebied zal ruimtelijk compatibel zijn met zijn omgeving. Het plan voorziet in een stedelijke mix van functies in het gebied, maar omdat er te weinig concrete voorafgaande voorwaarden in zijn opgenomen om deze mix te garanderen, wordt het effect op de sociaaleconomische context als beperkt negatief beoordeeld. De intensiteit van het gebruik van de ruimte, de mogelijkheden voor gedeeld gebruik en de kwaliteit van het gebruik nemen eveneens navenant toe. Het plan leidt tot de evolutie van de site naar een site met een stedelijke mix, waardoor de intensiteit van het gebruik van de ruimte in de noordelijke zone toeneemt. De aanzienlijke vergroting van de oppervlakte van het park opent nieuwe mogelijkheden voor gedeeld gebruik. Het plan biedt een duidelijke en leesbare structuur, met duidelijke oriëntatiepunten in het gebied. De perceptie van de ruimte wordt dan ook positief beoordeeld. Het positieve effect is iets sterker dan in de reële situatie, waarin de site beperkt toegankelijk was." "Het effect op de menselijke gezondheid is matig negatief wat betreft de veranderingen in de luchtkwaliteit en significant negatief wat betreft de geluidsoverlast. De invloed van het wegverkeer op de luchtkwaliteit wanneer het plan wordt uitgevoerd, kan worden beschouwd als verwaarloosbaar tot negatief voor NO2, afhankelijk van de locatie.

Voor PM10 is het effect verwaarloosbaar en voor PM2,5 is het verwaarloosbaar tot maximaal beperkt. Er wordt een relatief grotere impact verwacht, behalve in de buurt van de Holidaystraat. Wat lawaai betreft, lijkt het luchtverkeer de bepalende factor te zijn voor het gebied waarop het plan betrekking heeft. De sterk aanbevolen bovengrens voor de beheersing van nadelige gezondheidseffecten door blootstelling aan lawaai afkomstig van het vliegverkeer zal in het hele plangebied worden overschreden. Door het verkeer wordt er hinder verwacht ter hoogte van de ontwikkeling van de noordelijke rand van het stadsdistrict." "De evaluatie van het microklimaat is zowel positief als negatief. Wat betreft de bezonning en schaduw kan het effect zowel beperkt positief als beperkt negatief zijn, afhankelijk van de oriëntatie van de gebouwen en van andere elementen die schaduwen kunnen werpen. Het plan voorziet in een verzachting en toename van groen en bebossing, wat een beperkte positieve bijdrage zal leveren aan het beperken van het hitte-eilandeffect. Door de afbraak van een aantal gebouwen, om open ruimte te creëren, wordt meer wind verwacht in dit gebied, dat beperkt negatieve wordt beoordeeld voor windcomfort." "Wat energie betreft, zullen de geplande ontwikkelingen het mogelijk maken om op een duurzamere manier met energie om te gaan. Daarnaast is het dankzij nieuwe technologische toepassingen mogelijk om alle functies en activiteiten in het plangebied onafhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. In het kader van deze milieubeoordeling worden het gebruik van lokale hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van energie-efficiëntietechnieken als positief beschouwd." "De beoordeling op het vlak van materialen en afval is zowel positief als negatief. Door de herontwikkeling van de site zal de productie van verschillende afvalstromen op de studiesite veranderen ten opzichte van de huidige situatie. De veranderingen betreffende zowel de aard als de omvang ervan. Potentiële initiatieven op het gebied van duurzaam afvalbeheer en circulaire economie worden als beperkt positief beoordeeld." "De effecten op het klimaat zijn voornamelijk positief. Het plan streeft naar een duurzame ontwikkeling van de site en de aangrenzende begraafplaatsen. In deze context zijn de in het plan voorgestelde maatregelen gericht op het bereiken van een netto klimaatwinst of ten minste algehele klimaatneutraliteit. Wat de bodem betreft, wordt gestreefd naar een netto verzachting, wat de hittestress zal verminderen, de ecosysteemdiensten zullen worden hersteld, wat kan leiden tot een grotere koolstofopslag, en er zal een meer natuurlijke infiltratie van regenwater mogelijk zijn om uitdroging tegen te gaan.

Het regenwater zal ook plaatselijk worden gebufferd om volledige infiltratie in het plangebied mogelijk te maken. De vergroening van het gebied is positief op het vlak van landschap en biodiversiteit. Ze heeft ook positieve effecten op het hitte-eilandeffect, de hittestress en de koolstofopslag in het betreffende gebied. Het voortzetten van de modal shift kan leiden tot een vermindering van het aantal auto's en voertuigen op fossiele brandstoffen. De integratie van de circulaire economie, van duurzaamheid en klimaatbestendigheid heeft een positief effect op het gebied van materialen en afval. Het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiënte bouwtechnieken is eveneens positief voor het klimaat." X. Adviezen van instanties, administraties en betrokken gemeenteraden In overeenstemming met artikel 30/5 en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de openbare onderzoeken op het gebied van ruimtelijke ordening, stedenbouw en milieu, legt de Regering het ontwerpplan tegelijkertijd voor advies voor aan de instanties en administraties en aan de betrokken gemeenteraden;

Het ontwerp van RPA moet worden onderworpen aan een openbaar onderzoek in elk van de gemeenten van het Gewest waarop het genoemde ontwerp betrekking heeft, overeenkomstig artikel 30/5, § 1 van het BWRO;

Het begrip 'betrokken gemeente' moet worden geïnterpreteerd in het licht van het begrip 'betrokken publiek' of 'waarschijnlijk betrokken publiek' in de zin van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en in het licht van het begrip 'betrokken publiek' in de zin van het Verdrag van Aarhus betreffende de toegang tot informatie, participatie van het publiek bij het besluitvormingsproces en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;

De betrokken gemeenten zijn dus de gemeenten waarvan de inwoners worden of kunnen worden getroffen door de milieueffecten die door het RPA kunnen worden veroorzaakt.

In het MER zijn de gemeenten Evere en Stad Brussel - op het grondgebied waarvan de perimeter van het RPA ligt - aangewezen als de gemeenten waarop het ontwerp van RPA betrekking heeft;

Overwegende dat de Regering heeft kennisgenomen van, en rekening gehouden met de uitgebrachte adviezen; Dat deze adviezen, alsook de erop gegeven reacties, kunnen worden samengevat in de termen opgenomen in hoofdstuk XIII van dit besluit; 1. Advies van de Raad voor het Leefmilieu Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 november 2023 dat in de volgende termen is opgesteld: « 1.Algemene beschouwingen De Raad staat positief tegenover het interregionaal overleg dat in het kader van de opstelling van dit RPA heeft plaatsgevonden en zet de Regering ertoe aan om de ingeslagen weg verder te bewandelen want dit is nodig om tot een goede ruimtelijke ordening te komen.

De Raad verwelkomt dat dit ontwerp van RPA heel wat voorschriften bevat die de kwaliteit van het leefmilieu in het algemeen bevorderen: het feit dat er onder beplante zones geen nutsleidingen zullen mogen worden aangelegd, het aanzienlijk volume van ruimten die ontoegankelijk zijn voor het autoverkeer, de hoge graad van doorlaatbaarheid, enz.

De Raad merkt op dat de gebouwen in het centrale gedeelte van de nieuwe woonwijk die wordt ontwikkeld (met lagere hoogten dan de omgeving) dreigen ingesloten te zijn. Gelet op de toegepaste hoek (45° ) voor de berekeningen dreigt er zich tijdens de winterperiode tevens een aanzienlijke beschaduwing voor te doen over de lagere gebouwen in het centrale gedeelte: vanwege de breedtegraad van Brussel (50,8 graden noorderbreedte) bereikt de zon alleen een grotere hoogte van 45° tussen april en september, en alleen tijdens de centrale uren van de dag.Zelfs op de zonnewende van juni, die overeenkomt met de hoogste zonnehoogte, is de zon alleen boven 45° tussen 9 uur 's ochtends en 15 uur (zonnetijd). Op elk ander moment van het jaar bevindt de zon zich op een hoogte van minder dan 45°, wat resulteert in een aanzienlijke beschaduwing van de omliggende gebouwen, en met name op straatniveau (in december bereikt de zon in Brussel slechts een maximale hoogte van 16° ).

De Raad vestigt de aandacht op het feit dat specifieke afwateringsvereisten, zowel voor afvalwater als voor regenwater, moeten worden bestudeerd zodra er concrete projecten zijn. De Leopold III-laan voor de NAVO heeft bijvoorbeeld alleen een regenwaternet en geen afvalwaternet. Met dit in het achterhoofd verwelkomt de Raad de doelstelling om 80% doorlaatbare grond te bereiken en van 0% regenwaterlozing in afvalwater. Een hoge graad van doorlaatbaarheid zou immers een geïntegreerd beheer van regenwater mogelijk moeten maken.

De Raad is verbaasd dat het RPA geen melding maakt van duidelijke doelstellingen op het vlak van collectieve uitrustingen. Bovendien bevatten de documenten, die aan het openbaar onderzoek zijn onderworpen, noch een studie van de behoeften in dit gebied op basis van de huidige bewoners, noch prognoses van toekomstige behoeften als gevolg van de nieuwe woonwijk. Zo vermeldt het ontwerp van RPA dat fietsparkeerplaatsen flexibel kunnen worden ontwikkeld op basis van de mobiliteitsstromen. Volgens de Raad moet er vanaf het begin een groot aantal beveiligde fietsparkeerplaatsen worden voorzien, zodat de stroom van het fietsverkeer zich kan ontwikkelen vanaf de eerste bewoning van de nieuw te bouwen wijk. De Raad vraagt ook dat het ontwerp van RPA voldoende toegankelijke toiletten en waterfonteinen voorziet.

De Raad betreurt het dat de berekeningen van de luchtkwaliteit zijn uitgevoerd met verouderde modellen, dit als gevolg van de tijdsdruk.

Hoewel het negatieve effect op de luchtkwaliteit naar schatting minimaal zal zijn, kan het er toch toe leiden dat de huidige normen op verschillende locaties worden overschreden. Binnenkort worden nieuwe richtlijnen opgesteld die in ieder geval strenger zullen zijn dan de huidige normen. Het opstellen van dit RPA biedt daarom de gelegenheid om hier nu al rekening mee te houden. 2. Bijzondere beschouwingen 2.1. Aanleg en gezondheid van natuurruimten Talrijke zones zijn onder verschillende vormen als groene ruimten aangewezen: parken, bossen, begraafplaatsen, enz. De Raad wijst erop dat deze groene ruimten niet noodzakelijk altijd extra bescherming krijgen. Sommige delen moeten in het RPA specifieke bescherming krijgen.

Hoewel de aanleg van nieuwe groene ruimten op zo'n grote schaal welkom is, vestigt de Raad de aandacht op het feit dat het paradoxaal kan lijken om deze in reeds bebouwde gebieden aan te leggen. Een strategie op gewestelijke (of zelfs metropolitaanse) schaal voor het behoud en de aanleg van groene ruimten, het stimuleren van de ontwikkeling ervan waar deze reeds bestaan (en al een interessante biologische waarde hebben) en het aanmoedigen van de omschakeling van bebouwde gebieden is bovendien essentieel.

De Raad merkt op dat de nadruk wordt gelegd op het creëren van beboste gebieden waar nu een heggenlandschap is. De Raad plaatst echter vraagtekens bij de logica van deze keuze: het Gewest heeft geen tekort aan beboste gebieden, maar heeft weinig heggenlandschappen. Vanuit het oogpunt van de landschappelijke diversiteit zou het dus zinvol kunnen zijn om het heggenlandschappelijk aspect te ontwikkelen.

De Raad vestigt de aandacht op de biodiversiteit op begraafplaatsen.

Het is belangrijk erop te wijzen dat er een polariteit van bestuiverssoorten bestaat; het RPA moet hier bijzondere aandacht aan besteden.

De Raad vestigt ook de aandacht van de Regering op de noodzaak om zich ervan te verzekeren dat de bodem niet is vervuild, vooral als deze wordt gebruikt voor de ontwikkeling van stadslandbouw. 2.2. Geluidscomfort van de toekomstige bewoners De Raad vraagt zich af hoe het zit met het geluidscomfort voor de bewoners van de zone omwille van de nabijheid van de luchthaven: de niet-technische samenvatting van het MER (p. 42/604) geeft aan dat het gebruik van buitenruimtes verstoord zal worden door geluidsoverlast.

Het verbaast de Raad dat de overheid ervan lijkt uit te gaan dat deze hinder zal verminderd zijn tegen de tijd dat de woningen in gebruik worden genomen (2030), zonder hiervoor garanties te kunnen bieden.

Bovendien zijn er normen vastgesteld voor bouwmaterialen die de impact van lawaai in woningen moeten verminderen. Deze normen zullen waarschijnlijk de bouwkosten opdrijven en uiteindelijk ook de woningprijzen. Zullen deze duurdere woningen kopers vinden in een gebied waar de geluidsomgeving ongeschikt is voor de ontwikkeling van woningbouw en waar de gebruikte dure materialen niets zullen kunnen doen om het lawaai te verminderen zodra de ramen openstaan? De Raad plaatst ook vraagtekens bij de toepassing van deze normen op de collectieve openluchtuitrustingen. 2.3. Nefaste kalender voor de burgerdemocratie De analyse van een RPA is een tijdrovend proces dat een gedetailleerd begrip van het gebied vereist. Hiervoor moeten talloze kaarten en honderden pagina's aan documenten worden ontleed. In totaal beslaat het RPA Defensie 1.182 pagina's, nog afgezien van het heen en weer geloop tussen de essentiële documenten in het Nederlands en het Frans, om te controleren of de versies overeenstemmen. Het is onderworpen aan een openbaar onderzoek van 20 oktober tot 22 december 2023. Voor het RPA Max zijn er 1 032 pagina's en 9 kaarten die tussen 16 oktober en 19 december moeten worden ingezien. Er wordt dus gevraagd om 2 214 pagina's en kaarten te lezen in twee overlappende periodes, in totaal 66 dagen.

De Raad merkt op dat een openbaar onderzoek voor RPA van dergelijke omvang een belemmering vormt voor een effectieve behandeling van de dossiers. Hetzelfde geldt voor de burgerparticipatie en het georganiseerde middenveld: de Raad moet vaststellen dat dit geen inclusief proces is waarbij personen, die zich interesseren voor de toekomst van hun stad, de nodige tijd krijgen. Het lezen van deze documenten neemt heel wat tijd in beslag, naast andere professionele en privéverplichtingen van de leden van de Raad, het georganiseerde middenveld en de burgers.

De Raad merkt op dat de aanwezige verenigingen tijdens de participatieworkshops over de toekomst van het BWRO hadden gevraagd om een formeel verbod om twee RPA tegelijkertijd aan een openbaar onderzoek te onderwerpen en dat zij dit verzoek uitdrukkelijk hadden gericht aan het bestuur dat voor de RPA bevoegd is. De Raad sluit zich aan bij dit verzoek om een einde te maken aan gelijktijdige openbare onderzoeken voor RPA, en vraagt dan ook aan de Regering om aan te geven of zij bereid is in deze richting te gaan. De Raad betreurt dat tot op heden geen gehoor is gegeven aan dit verzoek en dat de RPA, die momenteel bij haar worden ingediend, zich bijna dag op dag overlappen wat betreft hun openbaar onderzoek (RPA Defensie en RPA Max).

Hoewel het positief is dat er informatiesessies worden georganiseerd onder de vorm van een "informatiepunt" in elke wijk, betreurt de Raad dat er geen gezamenlijke presentatie- en discussiebijeenkomst deel uitmaakt van de georganiseerde participatie. Het is één ding om specifieke vragen te kunnen stellen aan een projectmanager, het is iets heel anders om een collectieve discussie bij te wonen waar iedereen alle standpunten hoort. De Raad is van mening dat informatiesessies gepaard moeten gaan met een collectief discussiemoment, bij voorkeur 's avonds om tegemoet te komen aan bewoners die overdag werken.

In het geval van deze twee RPA, die gezamenlijk zijn onderworpen aan een openbaar onderzoek, komt de deadline voor het uitbrengen van een advies door de Raad voor het Leefmilieu vóór het "informatiepunt" waarop men vragen kan stellen aan de projectmanager. De Raad vraagt dat de Regering rekening zou houden met deze termijnen bij het organiseren van informatie- en participatiemomenten." 2. Advies van de Stad Brussel Gelet op het advies van de gemeente Stad Brussels van 14 december 2023: "INLEIDING In het kader van het openbaar onderzoek (van 20/10/2023 tot 22/12/2023) met het oog op de goedkeuring van het Richtplan van Aanleg Defensie, legt Perspective (de administratie die verantwoordelijk is voor ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) het ontwerpplan voor aan de Stad Brussel voor advies. Het ontwerp voor het Richtplan van Aanleg (RPA) Defensie bestaat uit 3 hoofddocumenten: - Een document met het informatieve luik (het uitwerkings- en participatieproces, de status van de projecten, een overzicht van het gebied, een samenvattende diagnose, een definitie van de uitdagingen en een gedeelde visie, en de ambities op het gebied van duurzaamheid); - Een document met het luik strategie en regelgeving; - Een document met het milieueffectrapport (MER).

De GRUP/RPA Defensie-perimeter bestrijkt twee gewesten, Brussel en Vlaanderen. Het samenwerkingsakkoord tussen de gewestregeringen heeft tot doel de coördinatie tussen het Brussels en het Vlaams Gewest te regelen voor de uitwerking van een Richtplan van Aanleg (RPA, voor het Brusselse deel van de perimeter) en een Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP, voor het Vlaamse deel van de perimeter).

Het GRUP-gedeelte werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 14/07/2023 en is in openbaar onderzoek tussen 3 oktober en 3 december.

De documenten zijn beschikbaar op de volgende link: DSI - Detail - Defensie (vlaanderen.be)


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld SITUERING De perimeter van het ontwerp van RPA Defensie beslaat 90 hectare langs de Leopold III-laan in het Brussels Gewest (gemeenten Evere en Stad Brussel).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld DE UITDAGINGEN OP HET GRONDGEBIED 4 doelstellingen - De open ruimten in het gebied verbeteren en met elkaar verbinden door de ontwikkeling van een intergewestelijk grootstedelijk landschapspark van meer dan 45 hectare (waarvan 15 hectare op het Brusselse grondgebied); - Een grootstedelijk netwerk voor actieve mobiliteit uitrollen, met nieuwe verbindingen tussen de Groene Wandeling en routes voor het GEN-fietsnetwerk; - Een nieuwe, duurzame, gemengde wijk creëren langs de Leopold III-Laan, gebaseerd op een groene omgeving van hoge kwaliteit; - De economische dynamiek van dit zeer aantrekkelijke gebied consolideren en versterken, gezien de ligging op de luchthavencorridor, met +- 150.000 m2 aan economische activiteiten (een mix van tertiaire en productieve activiteiten) en +- 50.000 m2 aan faciliteiten, diensten, winkels en hotels.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1. Een grootstedelijk landschapspark Het zuidelijke deel van de perimeter, bekend als het 'groot stadspark', is bedoeld om een semi-natuurlijke omgeving te huisvesten (een park voor ecologische doeleinden, educatieve activiteiten en banden met de natuur, een gebied voor stadslandbouw) en een natuurlijke omgeving (dicht bos).Het park wordt zo ontworpen dat het de bestaande landschapskwaliteiten versterkt en een sociale, recreatieve, educatieve, landschappelijke en/of ecologische rol vervult. Het zal toegankelijk zijn via een noordelijke ingang en een westelijke ingang. Het zal worden doorkruist door een open plek die een open ruimte voor ontspanning zal vormen en voetgangers- en fietspaden zal bevatten.

Het RPA voorziet in de ontmanteling van de Everestraat, waar gemotoriseerd verkeer over een groot deel verboden zal zijn, met uitzondering van technische voertuigen in verband met de begraafplaatsen.

Op de J. Bordetlaan is ter hoogte van gebouw H de aanleg van een nieuwe openbare ruimte en tramhalte gepland.

Het wordt de echte toegang tot het park vanuit het centrum van Brussel. Er loopt een studie voor de heraanleg van de J. Bordetlaan en een voorplein voor de begraafplaatsen (Beliris-project). Tot op heden is het definitieve traject van de tram nog niet bepaald.

In het reglementaire deel van het grootstedelijk park zijn de volgende bestemmingen opgenomen: - Een parkgebied in het Brussels Gewest en een bosgebied in het Vlaams Gewest, met een open plek van +/- 10ha en +/- 40m breed in het hart van het grote park, dat Gebouw H verbindt met de landbouwgrond van Zaventem. - Een gebied met voorzieningen rond het H-vormige gebouw, omgeven door een rand van handelskernen en openbare voorzieningen. - Een structurerende openbare ruimte gemarkeerd als een grote openbare ruimte op het niveau van Gebouw H langs de Jules Bordetlaan - De gebieden met begraafplaatsen met bomen, waaronder de begraafplaatsen van Stad, Evere en Schaarbeek. Er worden ecologische verbindingen en actieve oversteekplaatsen voorgesteld tussen de verschillende begraafplaatsen. 2. Een grootstedelijk netwerk voor actieve mobiliteit Een van de belangrijkste doelstellingen op het gebied van mobiliteit voor de toekomst van de site van het RPA Defensie is de overgang van een monofunctionele en geïsoleerde wijk naar een nieuwe gemengde wijk, functioneel en verbonden met de grote grootstedelijke entiteiten.Het mobiliteitsproject streeft zowel naar effectieve banden met de omliggende wijken op lokaal niveau als naar een integratie met de grote grootstedelijke logica.

Wat actieve mobiliteit betreft, wil het RPA aansluiten op bestaande en toekomstige zachte mobiliteitsroutes (Groene Wandeling, GEN FR0 Ringfietsroute, enz.).

Wat betreft gemotoriseerde stromen en stromen binnen de wijk is de ambitie voor de stadswijk om zo dicht mogelijk bij een autovrije wijk te komen. Het RPA Bordet voorziet 2 toegangslussen: - een logistieke lus verbonden met de Leopold III-laan en de Jules Bordetlaan (een andere logistieke lus is ook gepland in Vlaanderen in het GRUP), toegankelijk voor economische activiteiten en het hoofdkwartier van Defensie; - een bewoonde lus voor toegang tot de toekomstige wijk en het hoofdkwartier van Defensie.

Op het gebied van openbaar vervoer is er ook een nieuwe buslijn in de wijk gepland rond de lussen die het gebied bedienen. De haltes bevinden zich momenteel aan de rand van de site: - op de Leopold III-laan, met de geplande verlenging van tramlijn 62 in de richting van de luchthaven, met de halte 'Fusee' om de stadswijk te bedienen; - op de Jules Bordetlaan met de verlenging van de lijnen 55/32 en een nieuwe halte ter hoogte van gebouw H. In het reglementaire deel van het RPA worden openbare ruimtes onderverdeeld in 4 categorieën: - structurerende openbare ruimtes met bomen (geel) in deze gebieden, slechts 25% van de oppervlakte is geschikt voor auto's. Deze gebieden omvatten zowel residentiële als logistieke lussen. - De structurerende landschapsruimten met bomen (oranje), die het gebied tussen de stadswijk en het nieuwe hoofdkwartier van Defensie omvatten. Dit is een gebied van 20 meter die een doorlaatbaar fietsvoetpad omvat. De rest van deze strook is beplante volle grond.

Maximaal 25% van de oppervlakte van het gebied is berijdbaar. - landschappelijk openbaar wegengebied (turquoise) Dit is gebied voor actieve vervoersmiddelen, maar ze zijn toegankelijk voor onderhoudsvoertuigen en af en toe voor voertuigen van hulpdiensten, verhuizers en bezorgers. Het oppervlak van deze gebieden is volledig waterdoorlatend en minstens 50% van de oppervlakte van deze gebieden bestaat uit beplante volle grond. - de structurerende openbare ruimten met een betere integratie van de omgeving (geel met groene lijnen) hebben betrekking op de openbare ruimte voor Gebouw H aan de kant van Jules Bordet en de Parkway langs de Leopold III -laan. Deze gebieden hebben minstens 40% beplante volle grond en garanderen de toegang tot de begraafplaatsen. 3. Een nieuwe duurzame en gemengde wijk Het RPA Defensie heeft besloten zijn programmering te concentreren in een bewust klein gebied, zodat een aanzienlijk deel van de natuurlijke ruimten behouden blijft.Het is gebaseerd op 3 polen, gegradueerd van noord naar zuid


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1. Economisch uitstalraam: 3 hectare Een beschermende stedelijke enveloppe die economische spelers huisvest, zoals hoofdkantoren van bedrijven of productiewerkplaatsen op nationale en internationale schaal.2. Het gemengde superblok: 6,5 hectare Een stedelijk superblok als gemengde centraliteit.Deze plaats is een dichte rechthoek van met elkaar verweven programma's: huisvesting, diensten, productie, faciliteiten en buurtvoorzieningen. 3. De bewoonde rand: 3 hectare Een strook die bestaat uit woningen in combinatie met winkels/diensten/voorzieningen en economische activiteiten (een mix van tertiaire en productieve activiteiten) die nodig zijn voor de goede werking van de sector.Wonen en andere activiteiten creëren een interface tussen het landschap en een dichte buurt.

De Europese School wordt dan toch niet gebouwd op de site van Defensie. Dit gebied wordt daarom geïntegreerd in de stadswijk. De stadswijk zal uiteindelijk tussen de 2.500 en 3.000 nieuwe inwoners kunnen huisvesten, evenals de nodige bedrijven en voorzieningen. Dit betekent dat er 150.000m2 woningen, 150.000m2 economische activiteiten (tertiair en productief) en 50.000m2 voorzieningen (diensten, winkels en horeca) gepland zijn.

Er is een gebied gereserveerd voor de bouw van het toekomstige hoofdkwartier van Defensie, dat een oppervlakte van 12 ha zal beslaan (inclusief gebouw Z). Er is een vergunningsaanvraag ingediend voor de bouw van het nieuwe hoofdkantoor.

Op de toekomstige Parkway van de Leopold III-laan is een inspringstrook (Parkway) van maximaal 40 m gepland.

De exacte afmetingen van deze inspringstrook zullen worden verfijnd en gekalibreerd in overeenstemming met de programmering langs de Leopold III-laan. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen wat de ideale breedte is om landschapskwaliteit te verzoenen met de technische vereisten van de verschillende toekomstige programma's.

Een winkelstraat zal door de hele stadswijk lopen en zal ook de Leopold III-laan verbinden met het grootstedelijke park aan de achterkant van de stadswijk.

In het reglementaire deel van het RPA omvat het stadswijkgebied verschillende bestemmingen, namelijk: - Twee stedelijke industriezones, één langs de Leopold III-laan en één langs de Da Vinci zuid site. - De rest van de stadswijk bestaat uit een reeks blokken die als sterk gemengde gebieden zijn bestemd. - Aan de rand van het grootstedelijk park is een reeks blokken bestemd als woongebied. - Een ring van commerciële centra en openbare voorzieningen langs de blokken die grenzen aan de belangrijkste commerciële as van de stadswijk, die een verbinding vormt tussen de Leopold III-laan en het grootstedelijk park. - Drie grote openbare ruimten doorkruisen de as handel/voorzieningen: aan de Parkway, die is bestemd als een structurerende openbare ruimte met een verbeterde integratie van de omgeving, in het hart van de stadswijk en aan de rand van de woonwijk, die de hoofdingang tot het grootstedelijke park markeert. - Tussen de gemengde blokken van zowel huisvesting als voorzieningen, is er landschappelijke openbaar wegengebied voorzien. - Een gestructureerd landschap met bomen markeert de overgang tussen de stadswijk en het gebied met voorzieningen van het hoofdkwartier van Defensie.

Er wordt een met bomen omzoomde structurerende openbare ruimte gecreëerd in de vorm van een lus rond de gemengde blokken om de nieuwe wijk te verbinden met de Jules Bordetlaan. Het stedelijk industriegebied wordt ontsloten vanaf de Leopold III-laan, waar de mogelijkheid wordt overwogen om een tunnel onder de laan te maken. De Croydonlaan en Bazellaan op de Da Vinci Zuid site zijn verbonden met deze structurerende openbare ruimte. 4. De economische dynamiek van het gebied versterken Het project RPA Defensie stelt de introductie voor van een functionele mix die breekt met het principe van programmering van mono-gebruik dat uiteindelijk het projectgebied heeft geïsoleerd.De bestaande economische dynamiek van het gebied wordt behouden en geconsolideerd, met de bevestiging van stedelijke industriezones in het regelgevende gedeelte van het RPA. Ondanks het opgeven van het RPA Bordet, lijkt het RPA Defensie bepaalde mobiliteitsopties van het RPA Bordet als vanzelfsprekend te beschouwen om het behoud en de ontwikkeling van productieve activiteiten te garanderen, namelijk: - omleiden van verkeerstromen naar de Zweefvliegtuigstraat om de Jules Bordetlaan te vermijden bij de Bordet-hub (p.122 projectie Bordet-hub); - de omlegging van het kruispunt Bordet/Leopold III met de aanleg van een nieuwe kruising tussen de sites Da Vinci Noord en Da Vinci Zuid, via de bouw van een tunnel onder de Leopold III-laan, om ruimte vrij te maken voor een beveiligd platform dat voor actieve mobiliteit bestemd wordt; - het profiel van de Jules Bordetlaan veranderen van een 2x2 rijstroken naar een 2x1 rijstroken gedeelde stedelijke as met een middenberm voor tweerichtingsverkeer voor de tram (p.123).

ADVIES VAN DE STAD De Stad Brussel steunt de doelstellingen van het ontwerp van RPA Defensie, die er in het bijzonder op gericht zijn het aanbod van openbare huisvesting, gemeenschapsvoorzieningen en grootschalige toegankelijke groene ruimten in dit deel van de wijk te vergroten.

Niettemin herhaalt en vervolledigt de Stad bepaalde opmerkingen die reeds werden gemaakt (College van 8 september 2022) tijdens de opstelling van het RPA Defensie.

Klimaatuitdagingen De Stad betreurt het dat, terwijl de kwesties van klimaatverandering en het versterken van de territoriale veerkracht bij klimaat- en milieurisico's een onbetwiste en dringende prioriteit zijn, het ontwerp van dit grootstedelijk landschapspark niet direct gekoppeld is aan de stadswijk met het oog op de globale duurzaamheidsdoelstellingen.

De perimeter van het RPA biedt immers interessante mogelijkheden voor het delen van energie en energiegemeenschappen en, in voorkomend geval, het ontwikkelen van energieproductie op basis van zonneenergie en windenergie in de stad. Zodra er sprake is van verstedelijking van open ruimten, zou er een verplichting moeten zijn om vanaf het begin de kwestie van de EPB (maximale eis voor nieuwe gebouwen), energieproductie (het mobiliseren van alle beschikbare technologieën, inclusief geothermische energie, die behoudens vergissing niet wordt genoemd), het delen van energie en energiegemeenschappen te integreren. Het strategische gedeelte gaat in op het concept van een "positieve energiewijk", maar het regelgevende gedeelte bevat geen specifieke, ambitieuze eisen met betrekking tot deze milieukwesties.

Het ontwerp van RPA Defensie is daarom een gemiste kans om een echte operationele strategie voor veerkracht te ontwikkelen voor het hele scala aan stedelijke en milieugerelateerde uitdagingen zoals geïntegreerd regenwaterbeheer, vergroening, energieproductie, circulariteit, enz. Over het algemeen verwijst het RPA deze kwesties naar de specifieke geldende regelgeving, naar de GSV of naar toekomstige individuele projecten en de vergunningen die daarvoor nodig zijn, terwijl het ook ambitieuze doelstellingen, strategieën en voorschriften zou kunnen opnemen met betrekking tot de specifieke kenmerken van dit gebied.

Bij gebrek aan dergelijke doelstellingen of voorschriften in het RPA (dat nochtans tot doel lijkt te hebben een referentie te zijn voor de planning en regelgeving voor het gebied in kwestie), vraagt de Stad zich af wat hier dan de alternatieve regelgevende basis voor zou zijn.

Stadswijk De Stad is geen voorstander van stedenbouw op sokkel (superblok) ten koste van de doorlaatbaarheid van de grond.

Hoe kunnen deze sokkels aangenaam worden gemaakt qua zonlicht, waarmee en hoe kan het oppervlak van deze sokkels worden gevuld? Welke kwaliteit voor de binnenterreinen van huizenblokken? Het planten van hoge bomen en het vergroenen van de openbare ruimte (p.453 van het MER) is niet voldoende om het risico van hitte-eilanden, die al aanwezig zijn op de locatie, te voorkomen. De typologie van de ruimten heeft ook een impact. Naast de hoge technische en onderhoudskosten heeft het superbloktype de bijzonderheid dat het losgekoppeld is van de grond en de volle grond. Het bladerdak van de bomen is over het algemeen beperkt in de platen en vervult niet de functie om de stedelijke lucht te koelen en biodiversiteit toe te laten in de binnenterreinen van huizenblokken. Investeren in daken biedt daarentegen een reëel potentieel voor de ontwikkeling van een breed scala aan activiteiten die in het RPA moeten worden aangemoedigd: hangende tuinen, stadslandbouw, rooftop, uitzichtpunten, enz.

Bovendien mist de stedelijke opeenvolging met de woonrand zoals voorgesteld in het RPA diversiteit. De tedelijke morfologie moet daarom worden herzien om de wijk meer open te stellen richting het grote grootstedelijke park. Dit zou niet alleen meer groen in de woonwijk brengen, maar ook uitzichten openen vanuit de woningen aan de rand van de woonwijk en vanuit het superblock. Door de hogere afmetingen langs het park genieten momenteel alleen aan deze kant van een groen en aangenaam uitzicht, ten koste van de andere.

In het reglementaire deel wordt bijzondere aandacht besteed aan de geluidsisolatie van de woningen, maar dit zou ook moeten gelden voor voorzieningen voor gevoelige functies (kinderdagverblijven, scholen, enz.) in dit gebied, dat onderhevig is aan een breed scala aan overlast.

De mix in de stadswijk moet ook worden bekeken in termen van huisvestingsmix: sociale huisvesting, alternatieve en duurzamere huisvesting: CLT - gegroepeerde woningen, enz. Welk percentage sociale woningen zal beschikbaar zijn in de nieuwe wijk? Voorschrift PG.0.11 vermeldt een percentage van min 25% openbare woningen zoals gedefinieerd door de Huisvestingscode, maar specificeert niets in termen van % sociale woningen.

Het instrument van de Stad "10 minuten van de Stad" laat zien in welke mate het voor stadswijk voorbehouden gebied moeilijk toegankelijk is en van de Bordet-hub verwijderd is. Op het gebied van voorzieningen ondersteunt de Stad het samengaan van voorzieningen met naburige instellingen (hoofdkwartier of andere grootschalige voorzieningen). De oplossingen voor openbaar vervoer die zich voornamelijk rondom de site bevinden, zijn bij lange na niet in staat om aan deze toekomstige vraag te voldoen, wat toekomstige bewoners zou kunnen aanmoedigen om de auto te gebruiken. Het aanbod van buurtvoorzieningen zal cruciaal zijn voor het bereiken van de "10-minuten stad"-doelstelling in deze nieuwe enclave.

Mobiliteit De stad steunt de aanleg van een groot stadspark, dat niet alleen toegankelijk moet zijn voor de bewoners van deze nieuwe wijk, maar voor alle bewoners en gebruikers van de stad. Oost-west- en noord-zuidverbindingen zijn daarom erg belangrijk. De stad betreurt echter dat er geen continuïteit wordt gegeven aan de noord-zuid-voetgangersroutes richting Haren. De nieuwe voetgangersbrug in aanbouw over de Leopold III-laan, die aansluit op de weg naar Sint-Stevens-Woluwe, is niet genoeg. Het zou interessant zijn geweest om na te denken over een extra verbinding/actieve kruising tussen de sites Da Vinci Nord en de NAVO om deze nieuwe stadswijk rechtstreeks met Haren te verbinden.

De Parkway is verlaagd (van 50m > 40m) en is beperkt ter hoogte van de stadswijk. Deze daling blijft echter aanzienlijk in termen van actieve mobiliteit. Dit zal de reis voor voetgangers en fietsers waarschijnlijk verlengen, vooral wanneer ze de tramhaltes naar de luchthaven of de Bordet-hub moeten bereiken.

Het opgeven van het RPA Bordet doet twijfels rijzen over de verwezenlijking van de grote mobiliteitsambities waarvan het RPA Defensie gewag maakt, zoals de logistieke lus, het bouwen van een tunnel onder de Leopold III-laan tussen de sites Da Vinci Noord en Zuid, het omleiden van verkeerstromen naar de Zweefvliegtuigstraat, de komst van de tram naar de Jules Bordetlaan, de aanleg van een beveiligd platform voor actieve mobiliteit op het Bordet-kruispunt.

In haar advies over het RPA Bordet (College van 27.01.2022) had de Stad al vermeld dat het moeilijk was om zich uit te spreken over de logistieke lus zonder te beschikken over verkeerstellingen. De Stad stelt zich vragen over de aansluiting op de Leopold III-laan en de ruimtelijke impact op het Citydev-terrein van de nieuwe weg die door deze lus wordt gecreëerd. Op het vlak van stadslogistiek beschouwde de Stad de Bordet-hub als een potentiële locatie voor een stedelijk distributiecentrum en een mobiliteitsnetwerk voor zachte logistiek ter ondersteuning van duurzame mobiliteit binnen de stadswijk. Bij gebrek aan een RPA voor Bordet vraagt de stad om een grondige studie van deze logistieke lusoptie.

Op de plannen van het ontwerp van RPA Defensie is de lus voor woonverkeer alleen bereikbaar via de Jules Bordetlaan. Deze lus kan ook worden gebruikt door economische activiteiten van de Da Vinci Zuid-site. Hoe kunnen bypasses worden vermeden en hoe kunnen huisvestings- en logistieke stromen worden gescheiden, aangezien ze mogelijk conflicteren? Daarnaast voorziet het RPA in een nieuwe buslijn binnen de wijk rond de lussen die het gebied bedienen. Wordt dit een echte nieuwe buslijn of gewoon een pendeldienst die rond de Bordet-hub rijdt? Welke garanties hebben we over deze openbaarvervoersdienst? Die vraag kan men zich stellen als men naar de gevangenis van Haren kijkt, die 3.000 gevangenen herbergt en nog steeds geen oplossing heeft voor openbaar vervoer. Deze kwestie van ontsluiting en toegankelijkheid van de stadswijk is een voorwaarde om een harmonieuze ontwikkeling van het gebied te garanderen.

De kwestie van de parkeerplaatsen moet worden herzien, aangezien er tegenstrijdigheden zijn tussen de grote openbare ruimten en de openbare ruimten met een betere integratie van de omgeving, die beide voornamelijk voetgangersgebied zijn en die desondanks opervlakteparkeerplaatsen zouden kunnen herbergen zonder enige gespecificeerde limiet. Bovendien is de Stad geen voorstander van het bouwen van een siloparkeergarage naast gebouw H. Deze zou kunnen worden gesitueerd in de stedelijke industriezone om het parkeren te verdelen tussen economische activiteiten en woningen.

Ondergrondse parkeergarages die op de benedenverdieping gelegen zijn, worden ook gepland onder alle blokken van de stadswijk. Het RPA is gebaseerd op het principe van superblokken, waarvan de sokkels parkings kunnen herbergen die converteerbaar zijn naarmate de site zich ontwikkelt. De Stad Brussel is geen voorstander van garages op de benedenverdieping van de gebouwen. Het zijn immers ondoorzichtige oppervlakken die geen interactie aangaan met de openbare ruimte. In deze context moedigt de Stad het Gewest aan om rekening te houden met de gedeelde visie van de Europese wijk, die momenteel te lijden heeft onder de gevolgen van dit soort stadsplanning.

Wordt er daarnaast op gewestelijk niveau nagedacht over de locatie van parkeerplaatsen voor toeristische bussen binnen het RPA Defensie, op het grondgebied van de Stad of elders in het BHG? Deze aanpak moet worden aangepast aan elke specifieke situatie: buslijnen tussen steden, toeristenbussen van het centrum, autobussen naar Marokko en andere landen van het Zuiden (Zuidstation).

Bovendien zijn de zorgen over de mobiliteit op en rond begraafplaatsen en uitvaartcentra, en in het bijzonder het nieuwe crematorium, niet voldoende bestudeerd en in aanmerking genomen in de huidige procedures en projecten; de behoeften van de verschillende faciliteiten zijn niet verzameld en de specifieke kenmerken van hun werking en gebruik zijn niet op een concrete en bevredigende manier geïntegreerd. Het lijkt daarom essentieel om te zorgen voor de nodige parkeergelegenheid en voldoende, gemakkelijke toegang voor deze zeer bijzondere plaatsen.

Economische activiteiten De stedelijke industriezone langs de Leopold III-laan kan vergeleken worden met een sterk gemengd gebied waar alle functies op dezelfde voet worden geplaatst en daardoor niet voldoen aan de ambitie om van de Leopold III-laan een economisch en technologisch uitstalraam te maken. Dit gebied stimuleert niet de ontwikkeling van aantrekkelijke productieve activiteiten, technologische hubs of activiteiten die gericht zijn op de circulaire economie.

De voorschriften bevatten geen enkele oppervlaktelimiet voor handelszaken waarvan de aard trouwens niet gespecificeerd is (groothandel, speciaalzaak, supermarkten, winkelcentrum, enz.). Dit geldt ook voor hotels en congrescentra. Voorschrift A.10.8. reproduceert slechts de visie uit het verleden van industrieparken omgeven door een groene rand, zoals momenteel te zien is op de sites van Da Vinci Noord en Zuid.

Erfgoed Afgezien van Gebouw H en de atletiekbaan zullen weinig bestaande elementen behouden blijven. Ze voegen echter wel waarde toe en geven de site een identiteit en het is een gedenkplaats, vooral voor het grootstedelijke parkgebied, waar uiteindelijk ontspanningsgebieden zullen komen. Naast het landelijke landschap dat behouden moet blijven, wil de Stad dat er in het RPA Defensie meer rekening wordt gehouden met de identiteit van het gebied en zijn verleden als troef voor de ontwikkeling van de nieuwe wijken (luchtvaartverleden, Tweede Wereldoorlog, voormalig vliegveld dat niet meer bestaat, voormalig NAVO-hoofdkwartier, infrastructuur van Defensie, enz.).

De stad betreurt het dat het MER niet de moeite heeft genomen om bepaalde opvallende architecturale kenmerken van de site te vermelden.

Het zou ook interessant zijn geweest om de Rotor-studie op te nemen in de bijlagen bij het Plan. De aanbevelingen van het rapport over de erfgoedimpactstudie kunnen worden samengevat in een paar regels die aangeven dat de restauratie van gebouw H de voorkeur verdient (wat betekent dat dit niet gegarandeerd is) en dat er in dit verband educatieve informatiepanelen moeten worden geïnstalleerd. Dit is bij lange na niet genoeg om de herinnering aan de plek actief in stand te houden. Dit is een gemiste kans om ons naoorlogse erfgoed te benadrukken. Dit erfgoed zou ook bedacht kunnen worden in de zin van overgang/tijdelijke functies in de fasen voor herkwalificering om zo de eventuele verduurzaming van activiteiten te controleren.

Bovendien herinnert de Stad eraan dat het gepast is om de reconversie van bestaande gebouwen te bevorderen, en niet om de sloop-wederopbouw van gebouwen te promoten (gebouw H en de voormalige NATO-gebouwen).

Conclusies Concluderend brengt de Stad een gunstig advies uit over het ontwerp van RPA Defensie, onder voorbehoud van: - ambities met betrekking tot klimaatuitdagingen moeten in het regelgevend gedeelte van het RPA vertaald worden; - sokkel-stedenbouw niet systematiseren en meer gevarieerde gebouwtypologieën overwegen dan het woon/kantoorblok; - de nieuwe wijk meer openen naar het grote stadspark door meer groen in de woonwijken te introduceren en perspectieven van kwalitatieve uitzichten op het landschap te bieden; - een mix voorzien van alternatieve en duurzame huisvesting en bepalen welk aandeel dat moet worden toegewezen aan sociale huisvesting; - de voorzieningen bundelen en zorgen voor de ontwikkeling van buurtvoorzieningen om de "10-minutenstad" te garanderen; - in het reglementaire deel ook geluidsisolatie opleggen aan de voorzieningen voor gevoelige functies (kinderdagverblijven, scholen, enz.); - over een grondige studie beschikken en garanties bieden voor de voltooiing zonder het RPA Bordet van alle mobiliteitsvoorwaarden (logistieke lus, Parkway, profiel van de Leopold III-laan, parkeerplaatsen voor bedrijven en woningen, openbaarvervoersdiensten naar de nieuwe wijk, zachte mobiliteit en aansluiting op de Bordet-hub, enz.); - Het mobiliteitsprobleem op en rond de verschillende begraafplaatsen en uitvaartcentra binnen de perimeter van het RPA oplossen en rekening houden met de mobiliteits- en parkeerbehoeften van het nieuwe crematorium. - meer aandacht besteden aan de identiteit van het gebied in termen van het verleden (voormalige NAVO, voormalig hoofdkwartier Defensie, voormalig luchthaventerrein, enz.) door te zorgen voor de bevordering van de reconversie van de bestaande gebouwen, in plaats van de sloop-wederopbouw van de gebouwen (gebouw H en voormalige NAVO-gebouwen)." 3. Advies van de Raad voor huisvesting Gelet op het advies van de Raad voor huisvesting van het Brussels Hoofstedelijk Gewest van 15 december 2023: "De Raad wil dat de openbare gronden openbaar blijven en nodigt het Gewest daarom uit de aankoop te overwegen van gronden die toebehoren aan het federale niveau. De ontwerpen van RPA bevatten algemene voorschriften met betrekking tot het opleggen van een minimumpercentage (25%) "openbare" woningen in projecten voor de bouw, uitbreiding of bestemmingswijziging van meer dan 2.500 m2 (3.500 m2 voor het RPA Defensie) aan vloeroppervlakte voor woningen.

De definitie van openbare woningen verwijst naar artikel 2, § 2 van de Huisvestingscode, dat sociale huurwoningen, bescheiden huurwoningen (gelijkgesteld met sociale huurwoningen, SVK's, enz.), maar ook middelgrote huurwoningen, en eveneens sociale koopwoningen, bescheiden koopwoningen en middelgrote koopwoningen omvat.

De voorwaarden voor de verkoop en wederverkoop van deze woningen, opgelegd door de RPA's, verwijzen naar het besluit stedenbouwkundige lasten en meer bepaald naar de definitie van conventionele woningen in dat besluit. In het besluit wordt de aankoopprijs vastgesteld op € 1.800/m2 (+/- € 2.800/ m2 met indexering op basis van de ABEX-index) (zonder kosten en excl. btw). We wijzen er ook op dat de maximale huurprijs voor deze woningen in de zin van het besluit stedenbouwkundige lasten 6,5%/jaar van de totale kostprijs, inclusief aankoopkosten en belastingen, bedraagt.

Deze criteria leiden tot de volgende opmerkingen: - enkel de sociale huurwoningen (Brusselse Huisvestingscode, art. 2, § 2, 1° ), bescheiden huurwoningen (idem, 2° ) en sociale koopwoningen (idem, 4° ) vormen woningen die echt bereikbaar zijn voor de bestaansonzekere doelgroep in het BHG; - bij gebrek aan een aankoop met voorrang door de BGHM of een overname van het beheer/een aankoop door een SVK, die zouden garanderen dat de woningen die overeenkomstig deze voorschriften van het RPA worden gecreëerd, binnen het toepassingsgebied vallen van bepalingen die de toepassing van een sociale of bescheiden huurprijs verzekeren, zullen alle andere operatoren die in aanmerking komen voor een aankoop in de zin van het RPA (gemeenten/OCMW's, stichtingen van openbaar nut, vzw's, maatschappijen met sociaal oogmerk, ...), tenzij ze ook gesubsidieerd worden door een specifiek programma (OOSH - Wijkcontract, Stadsbeleid, ...; CLTB - Community Land Trust) dat maximale verkoopprijzen en/of maximale huurprijzen vastlegt, verkoopprijzen of huurprijzen kunnen vragen die onbereikbaar zijn voor de Brusselse doelgroep die te kampen heeft met huisvestingsproblemen.

Zelfs als we geen rekening houden met de aankoopkosten, belastingen en bijkomende kosten, betekent het aankoopbedrag van € 2.800/m2 met een rendement van 6,5%/jaar dat een minimumhuur van € 1.200/maand moet worden gevraagd voor een woning van 80 m2 (we laten Citydev, dat zich richt op de terbeschikkingstelling van koopwoningen, hier buiten beschouwing); - terwijl het besluit stedenbouwkundige lasten lasten oplegt vanaf 1.000 m2 vloeroppervlakte voor woningbouw-, uitbreidings- of bestemmingswijzigingsprojecten, verhogen de RPA's deze drempel tot 2.500 m2 (of zelfs 3.500 m2 voor het RPA Defensie). Vormt het RPA een afwijking van het besluit stedenbouwkundige lasten voor de projecten van minder dan 2.500 m2? Kunnen de twee systemen worden gecombineerd? Anderzijds, terwijl het besluit stedenbouwkundige lasten de drempel voor het automatisch aanvaarden van een voorstel tot realisatie van de ontwikkelaar vastlegt op 15% van de "omkaderde" woningen (woningen gecreëerd voor ION's of AIS's) of "gesubsidieerde" woningen (art. 10, § 2), verhogen de RPA's deze drempel de facto tot 25%, maar verwijzen ze enkel naar "conventionele" woningen, d.w.z. woningen die financieel minder bereikbaar zijn dan "omkaderde" woningen.

De RPA's zouden een gelegenheid moeten zijn om het systeem van stedenbouwkundige lasten te versterken en een hefboom te vormen om de productie van echt betaalbare woningen voor de bestaansonzekere doelgroep met huisvestingsproblemen te versnellen, vooral omdat de ontwikkeling van vastgoed in de strategische polen waarop de RPA's zijn gericht, onvermijdelijk zal leiden tot een stijging van de grondprijs en dus van de kosten van het kopen en huren in deze perimeters.

Tot slot merkt de Raad op dat het RPA de mogelijkheid om terrassen en balkons te bouwen beperkt, wat in strijd lijkt met de voorschriften van de GSV. Wat het akoestisch comfort betreft, plaatst de Raad vraagtekens bij de verenigbaarheid van de ambities van het RPA met de huidige luchtcorridors en verzoekt hij de overheid na te denken over de toekomstige organisatie van de luchtcorridors om de ontwikkeling van het RPA mogelijk te maken.

De Adviesraad voor Huisvesting heeft zijn advies uitgebracht in overeenstemming met artikel 97 van de Huisvestingscode.

Hij wijst erop dat, bij toepassing van artikel 99, § 2, wanneer de Adviesraad in zijn advies een standpunt uiteenzet dat gesteund wordt door ten minste de helft van de leden, "de Regering de redenen dient te preciseren waarom zij in voorkomend geval van dat standpunt afwijkt". 4. Advies van Perspective Gelet op het advies van de Perspective van 18 december 2023: "Overeenkomstig artikel 30/5 § 1 van het BWRO, communiceert Perspective zijn advies op het ontwerp GRUP « Defensie » zoals goedgekeurd door de Brusselse Regering in eerste lezing op 14 september 2023 en in openbaar onderzoek van 20 oktober tot 22 december 2023. Perspective is de instelling van openbaar belang die onder meer belast is met de uitoefening van de planologische bevoegdheden die worden opgesomd in titel II van het hierboven vermelde BWRO, met onder meer de opstelling van de Richtplannen van Aanleg (RPA). In dat opzicht is de bekendmaking van een advies over de tekst van het ontwerp van RPA 'Defensie' bijzonder omdat ze betrekking heeft op een document waarvan de instelling Perspective als verantwoordelijke wordt beschouwd ten opzichte van de Minister -President, die verantwoordelijk is voor de ruimtelijke ordening, en van de Regering in haar geheel.

Toch heeft Perspective, via de bevoegdheid om ontwerp richtplan van aanleg op meerdere momenten van toelichting en overleg die werden georganiseerd om het RPA voor te stellen aan de gemeenten, de burgers, de verenigingen, de economische actoren en een aantal andere stedelijke actoren, een aantal adviezen en overwegingen kunnen verzamelen. Ze maakt daarom van deze fase van de procedure gebruik om elementen naar voren te brengen waarmee rekening zou kunnen worden gehouden om het ontwerp van RPA verder te laten evolueren.

Perspective benadrukt graag de unieke en succesvolle samenwerking tussen het Vlaams en het Brussels gewest met de afgestemde opmaak van een RPA en een GRUP (Vlaams gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan) voor de Defensie-zone en dit op basis van een gedeelde project-visie en een gecoördineerd proces. Inter-gewestelijk pionierswerk dat, zo hopen wij, inspirerend kan werken voor toekomstige samenwerkingen tussen het Vlaams en het Brussels gewest.

Wij vinden dan ook dat de huidige samenwerking voor de Defensie-zone verdergezet dient te worden waarbij de krachten gebundeld worden i.f.v. een efficiënte realisatie van het kwalitatieve project. We denken hierbij vooral aan de realisatie van het inter-gewestelijk landschapspark met de creatie van 13 ha nieuw parkgebied in het Brussels gewest in combinatie met 33 ha nieuw bosgebied in het Vlaams gewest. Dit parkbos vormt het verbindend element tussen de aanpalende begraafplaatsen en het Woluweveld die samen een groene long (van ong. 200 ha) voor het noordoosten van Brussel en de rand zullen vormen. Een unieke opportuniteit die we samen met het Vlaams gewest verder moeten aanpakken.

Perspective wil in het huidige advies vooral de operationele fase van het project benadrukken. Momenteel ontbreekt het namelijk aan een strategie en een operationeel platform m.b.t. de concrete verwezenlijking van de in het RPA opgenomen doelstellingen.

Wij zien momenteel volgende operationele pistes die best strategisch gecoördineerd worden: 1. Een realisatie-akkoord met het federale niveau Het Vlaams gewest onderhandeld momenteel met het federale niveau (met de kabinetten Dedonder en Van Peteghem, overleg op 20/11/'23 en op 21/12/'23) m.b.t. de aankoop van de 33 ha bosgebied, opgenomen in het GRUP Defensie. Bedoeling van het Vlaams gewest is op korte termijn een principeakkoord met het federale niveau te sluiten m.b.t. de modaliteiten voor de verkoop van dit bosgebied (o.a. timing en berekening kostprijs op basis van de afbraakwerken, sanering, aanleg bos en paden, beheer bos, ...).

Perspective volgt deze onderhandelingen, daar deze ook gaan over en invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van het Brussels deel van de site. Zo wordt bv. de geschatte opbrengst van de Brusselse stadwijk (RPA) meegenomen in de kostenberekening die Defensie opmaakte.

Een ideaal scenario lijkt ons dat het Brussels gewest actief aansluit bij de huidige dynamiek en dit i.f.v. een principeakkoord tussen het federale niveau, het Vlaams gewest én het Brussels gewest.

Dit akkoord kan dan ook een aantal principes en modaliteiten vastleggen m.b.t. de overdracht van de Brusselse delen van de site zoals de prijsbepaling van de 13 ha parkgebied die dan kan afgestemd worden op de voordelige prijs-bepaling die het Vlaams gewest wenst vast te leggen voor de 33 ha Vlaams bosgebied. De samenwerking in het Defensie-dossier heeft bewezen dat een afgestemd standpunt tussen de gewesten voordelig is aan de onderhandelingstafel met het federale niveau.

Het te sluiten akkoord tussen de gewesten en het federale niveau kan dan verder ook principes vastleggen m.b.t. volgende onderwerpen: - het inrichten van delen van de site, voorafgaand aan het vrijkomen van de terreinen. Het nieuwe Defensie-hoofdkwartier zal pas ten vroegste in 2028 in gebruik genomen worden. Een gedeeltelijke ontharding en aanplant voorafgaand aan de verhuis van Defensie en aan de overdracht van de terreinen (en ook voorafgaand aan de realisatie van de stedelijke delen van het project) vergroot de ecologische waarde en de attractiviteit van de zone, wat voordelig is voor zowel het federale niveau als de gewesten en best wordt bepaald in hetzelfde akkoord dat de overdrachts-modaliteiten bepaald. - het gedeeld gebruik van de, in het Vlaams gewest gelegen, atletiekpiste tussen (de militairen van) Defensie en externe (ook Brusselse) gebruikers waarbij o.a. een rechtstreekse verbinding tussen het Brussels park en de piste dient gerealiseerd te worden. 2. De opmaak van een gezamenlijk inrichtingsplan voor het Brussels-Vlaamse parkbos Het is evident dat een integraal en inter-gewestelijk plan de beste garantie is om een ecologisch en publiek geheel te realiseren voor de 49 ha Brussels-Vlaamse open ruimte waarbij de beboste delen, de (productieve) bosranden, de open delen (o.a. de `clairière'), het waternetwerk, de te ontwikkelen uitrustingen (project H, eventuele intercommunale begraafplaats, atletiekpiste,..), de actieve verbindingen en de landwegen alsook de integratie in de Vlaams-Brusselse ecologische corridor, als één coherent geheel uitgewerkt worden.

In dit proces kan dan ook een gecoördineerde fasering met de nodige actoren langs beide kanten van de gewestgrens (o.a. LB, ANB, gemeentes, ...) bepaald worden. 3. Het eventueel realiseren van een natuur-begraafplaats voor de intercommunale `Teraardebestelling' Het RPA omvat de mogelijkheid 0.8 ha begraafplaats te realiseren op het zuidelijk deel van het Brusselse parkgebied. Dit voornamelijk om het gebrek aan begraafmogelijkheden voor moslims op te vangen. Met de Intercommunale (en ook Leefmilieu Brussel) zullen gesprekken gevoerd worden m.b.t. het al of niet realiseren van deze begraafplaats alsook de timing, de overdracht van dit deel van het terrein (dat evt. vroeger kan vrijkomen dan de rest van de Defensie-site) en de concrete inrichting. 4. De onderhandelingen m.b.t. de mobiliteit in en rond de begraafplaatsen De ambitie om de auto's voor bezoekers uit de begraafplaatsen te weren (gekoppeld aan een verdere ontharding), evenals de ingebruikname van het nieuwe crematorium (op de begraafplaats van Evere) gaat gepaard met onderhandelingen om in de nodige parkeercapaciteit rond de begraafplaatsen te voorzien.

Een deel van deze onderhandelingen kunnen in het kader van de door Beliris voorziene heraanleg van de Bordetlaan gevoerd worden. Beslist werd reeds dat de studie voor deze heraanleg ook het in het RPA opgenomen landschapsplein tussen de Bordet-laan en het H-gebouw zal omvatten.

Een specifiek aspect van deze onderhandelingen betreft de bereikbaarheid van de intercommunale begraafplaats `Teraardebestelling'. De grote wandelafstand tussen de ingang van de begraafplaats van Schaarbeek en het intercommunale deel (te Zaventem) behoeft afstemming met het Vlaams gewest en de gemeente Zaventem. De aanleg van een parking op het Zaventemse deel van de begraafplaats van Evere, naast het nieuwe crematorium (inclusief een doorgang naar de intercommunale begraafplaats) lijkt daarbij de meest gepaste oplossing. 5. Afstemming van de economische ontwikkeling Een gecoördineerde Brusselse strategie (perspective, Citydev, ) is essentieel om de gewenste economische ontwikkeling (met focus op stedelijke activiteiten die zich ruimtelijk en functioneel integreren in een compacte en leefbare wijk) op de meest efficiënte manier te realiseren.Ook hier kan afstemming met de in het GRUP voorziene economische activiteiten interessant zijn vanwege de verschillende context van beide economische zones. Verder zal de economische ontwikkeling ook een rol spelen in de gezamenlijke onderhandelingen met het federale niveau (aankoop, ..). 6. Project H Een studie is nodig om te verifiëren of delen van het bestaande H-gebouw van Defensie (momenteel 30.000 m2) gerecupereerd kunnen worden i.f.v. een aantal Brusselse publieke voorzieningen in relatie met het park. Het betreft de combinatie van een technische studie (met o.a. de nodige betontesten) en een programmatorische studie (welke uitrustingen door welke actoren). Er werd reeds een beperkte technische analyse van het H-gebouw uitgevoerd door ROTOR en er werden reeds programmatorische workshops georganiseerd met o.a. Brussel-stad en Evere (o.a. scholen), communautaire actoren (o.a. sport), Brussel Leefmilieu (o.a. voedsel)." 5. Advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie Gelet op het advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie van het Brussels Hoofstedelijk Gewest van 18 december 2023 dat in de volgende termen is opgesteld: "Algemeen 1.De Commissie is verheugd over het feit dat dit RPA een aantal positieve bepalingen bevat, zoals het voorschrift dat elektriciteitsleidingen niet onder beplante gebieden mogen worden geplaatst, de aanwezigheid van talrijke autovrije zones, een maximum van 25% voor autoverkeer, de doelstelling van bodemdoorlaatbaarheid, ...

Over het RPA - Strategisch luik Mobiliteit - Verandering van de stromen & verankeringspunten 2. De Jules Bordetlaan (auto COMFORT) en Leopold III-laan (auto PLUS) zijn twee van de drie randwegen van de beoogde autoloze stadswijk in het ontwerp.Als zodanig zullen ze het autoverkeer in deze wijk moeten opvangen. In het RPA is er sprake van ze om te vormen tot "parkway", d.w.z. rustige stadsboulevards die het comfort en de veiligheid van actieve vervoerswijzen verbeteren. De Commissie is nu al ingenomen met het voornemen van het RPA om de Leopold III-laan een promenadekarakter te geven en op de Jules Bordetlaan ruimte vrij te maken voor actieve vervoerswijzen. Men dient evenwel grondig na te denken over hoe de verschillende vervoerswijzen op deze routes kunnen worden gecombineerd om deze verschillende doelstellingen te bereiken. 3. De Commissie herinnert eraan dat op de Jules Bordetlaan afwegingen zullen moeten worden gemaakt in het licht van de ambities van het RPA, de multimodale specialisatie van de wegen en de fysieke beperkingen van deze as. Mobiliteit - Openbaar vervoer 4. De Commissie verheugt zich over de intentie in het RPA om te zorgen voor aangepaste, veilige en multimodale verbindingen om dit momenteel geïsoleerde gebied opnieuw te verbinden (...), met name door te zorgen voor aansluiting op het netwerk van het openbaar vervoer. 5. De Commissie stelt vast dat een verlenging van tram 55 ter sprake komt in de documenten die aan het publiek zijn voorgelegd.Ze betreurt dat dit punt niet is uitgewerkt bij de presentatie tijdens de zitting, om de aansluiting tussen de mogelijke verlenging van tram 55 en het project metro 3 te begrijpen. 6. Overigens wijst de Commissie erop dat het RPA geen melding maakt van het project metro 3.Dit verbaast de Commissie des te meer omdat het om een belangrijk dossier gaat voor de mobiliteit in Brussel en de haltes ervan zich niet zo ver van het voorliggend project bevinden, maar toch te ver weg zijn om te voet te bereiken (ongeveer een kilometer tussen het geplande station Bordet en het midden van de nieuwe wijk die in het RPA wordt beoogd). Daarom moet worden gewaakt over de kwaliteit van het bovengronds openbaar vervoer om de nieuwe wijk desgevallend te laten aansluiten op de eindhalte Bordet van metrolijn 3. 7. De Commissie staat positief tegenover de voorgestelde optie om tram 55 te verlengen.Maar de Commissie herinnert eraan dat in het project metro 3 de voornaamste hypothese in dit stadium het schrappen van tram 55 is. In dat geval raadt de Commissie aan de verlenging van tram 8 op de Jules Bordetlaan te overwegen, hoewel ze zich ervan bewust is dat het tracé daarvan momenteel nog niet is vastgelegd en dat men ook rekening moet houden met de luchthaventram. De hierboven vermelde opties zijn onvoldoende uitgewerkt. De Commissie vraagt daarom meer duidelijkheid over de beslissingen inzake mobiliteit die in het kader van het RPA Defensie zijn genomen.

Mobiliteit - Mobipunt & Parkeren 8. Er worden verschillende parkeersystemen vermeld: lineair bovengronds parkeren langsheen de lus, bovengrondse parkeertorens en ondergronds (privé)parkeren.Gezien de ambities van het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move om het parkeren op straat te verminderen en gezien de aanwezigheid van parkeergelegenheid buiten de straat in het ontwerp, beveelt de Commissie aan dat de nieuwe wijk niet meer dan het minimum aan parkeergelegenheid op straat en/of bovengronds omvat. Deze parkeergelegenheid zou in de eerste plaats bedoeld zijn om te voldoen aan de noden van mensen met een handicap, leveringen, bezoekers ...

Hierdoor komt er niet alleen plaats vrij voor andere functies in de openbare ruimte, maar wordt het er ook rustiger. In verband daarmee verwijst de Commissie hier naar het nieuwe project Erasmus Gardens, dat zowel kosteloze bovengrondse parkeerplaatsen (met beperkte parkeerduur) als te betalen ondergrondse parkeerplaatsen omvat. De ondergrondse betaalparkeerplaatsen staan leeg en de bovengrondse zijn erg gewild, met een modal shift-doelstelling die duidelijk niet wordt gehaald. 9. De parkeerstrategie in het RPA is flexibel zodat ze achteraf nog kan worden aangepast, met name aan fluctuerende noden en aan de programmering en de fasering van het project.Die flexibiliteit is weliswaar gunstig, maar de Commissie herinnert er toch aan dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen ook invloed heeft op het soort mobiliteit binnen een project. Zij roept de regering dan ook op om meer ambitie aan de dag te leggen als ze wil bijdragen aan de modal shift die het plan Good Move beoogt. Om nog eens terug te grijpen naar het voorbeeld van de Erasmus Gardens: de Commissie stelt vast dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen bewoners aantrekt die hun auto willen gebruiken. De Commissie wijst erop dat parkeren een fundamentele hefboom is als het RPA een verandering in mobiliteit wil aanmoedigen. 10. Het ontwerp omvat het opzetten van een netwerk van Mobipunten (microplatformen voor mobiliteit, ook wel Mobility Hubs genoemd).De Commissie nodigt de initiatiefnemers van het project uit om te onderzoeken of het relevant is deze Mobipunten te combineren met parkeren.

Mobiliteit - Grootstedelijke systemen 11. Het RPA maakt deel uit van de voortzetting van het plan Good Move en het netwerk dat binnen de perimeter van het project is ontwikkeld, valt binnen de categorieën PLUS, COMFORT en WIJK.De mogelijkheid om een hele nieuwe wijk te bouwen en daarbij rekening te houden met de ambities van Good Move en andere milieuplannen en -strategieën, is een kans om buurten tot rust te brengen. Daartoe en om het principe van verkeersluwte toe te passen op de wijk, adviseert de Commissie voorrang te geven aan eenrichtingsstraten om van meet af aan ruimte vrij te maken voor andere functies dan autoverkeer. In dezelfde lijn adviseert zij het nodige te doen om doorgaand verkeer tussen wijken (mensen die door de wijk rijden om files op de hoofdwegen te vermijden) maar ook binnen de wijk te verhinderen. 12. Als onderdeel van het voetgangersnetwerk verheugt de Commissie zich in de aanleg van voetgangersoversteekplaatsen met een constant profiel van 15 meter in de woon- en winkelgebieden. Stedelijkheid - Geluidshinder 13. De Commissie plaatst vraagtekens bij de keuze voor residentiële verstedelijking binnen de perimeter van het RPA Defensie, aangezien het gebied dicht bij de luchthaven ligt en intensief wordt overvlogen door vliegtuigen die vertrekken uit Zaventem (vandaar de ligging binnen grenzen van het LDEN lawaai van 55 dB en het LNIGHT lawaai van 45 dB).Deze ontwikkeling druist ook in tegen het streven naar minder kwetsbaarheid van de bevolking voor geluidsoverlast (men kan weliswaar trachten de woningen te isoleren, maar men kan uiteraard niet de buitenruimten isoleren of beletten dat bewoners hun ramen openzetten).

Zou deze ontwikkeling niet veeleer ten gunste van kantoren, diensten of stedelijke industrieën moeten plaatsvinden? Over het RPA - Verordenend luik Bijzondere voorschriften per gebied 14. Het verordenend luik voorziet enerzijds in structurerende en boomrijke openbare ruimten en anderzijds in gebieden met landschappelijk ingebedde wegen met parkeerplaatsen voor actieve vervoerswijzen.De Commissie vraagt in het verordenend luik rustpunten op te nemen voor mensen die hun traject moeten opsplitsen en benadrukt het belang van deze infrastructuur voor actieve mobiliteitsvormen (vooral de zwakste). 15. In het verordenend sluik staat dat fietspaden in openbare ruimten met bomen minstens drie meter breed moeten zijn.De Commissie vraagt dat het RPA zou voldoen aan de normen voor PBM wat de breedte van fietspaden betreft (zie Good Move en de gids "BABE" voor de juiste breedten).

Over het MER Mobiliteit en luchtkwaliteit 16. De Commissie betreurt dat de berekeningen over de luchtkwaliteit wegens tijdsdruk zijn verricht aan de hand van "verouderde" gegevens van een model.Hoewel de negatieve impact op de luchtkwaliteit naar schatting minimaal zal zijn, zou hij toch kunnen leiden tot overschrijding van de huidige normen op meerdere plaatsen. De nieuwe richtlijnen zullen immers binnenkort worden opgesteld en ongetwijfeld strenger zijn dan de huidige, vanwege de nieuwe kennis die is opgedaan over de impact van slechte luchtkwaliteit op de gezondheid.

Over het gelijktijdig openbaar onderzoek van het RPA Maximiliaan en het RPA Defensie 17. De Commissie betreurt het dat beide RPA's tegelijkertijd aan een openbaar onderzoek worden onderworpen.Sommige organisaties zetelen trouwens in twee adviesraden die gemandateerd zijn om adviezen uit te brengen: de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en de Milieuraad. Er zijn eerst door een opdrachthouder binnen perspective.brussels presentaties gegeven in de Commissie, waarna de leden van de GMC een paar weken de tijd hadden om een advies uit te brengen. Gezien de grote hoeveelheid documenten die moet worden bekeken, is de overlapping van twee openbare onderzoeken evenwel verre van optimaal." 6. Advies van Leefmilieu Brussel Gelet op het advies van Leefmilieu Brussel van 19 december 2023: « Algemene aspecten Om te beginnen willen we erop wijzen dat Leefmilieu Brussel betrokken was bij de uitwerking van het RPA en het MER - die beide parallel en op een iteratieve manier werden verwezenlijkt - en voortdurend input heeft geleverd aan de projectauteurs en aan Perspective, in samenwerking met het ANB en Omgeving voor het luik GRUP Defensie. Aan het RPA Defensie werd in 2019 begonnen, onder meer met de bedoeling de visie te schragen die werd ontwikkeld door de OPEN-strategie van het platform Top Noordrand, om met het oog op ecosysteemdiensten de open ruimten en ecologische verbindingen tussen Vlaanderen en het Brussels Gewest te versterken. Het is ook een ontwerpplan dat past binnen het Brussels Ecologisch Netwerk, de strategie Good Soil en het nieuwe waterbeheerplan, en niet te vergeten de strategie Good Food (ook al is professionele stadslandbouw niet de prioriteit).

Naar aanleiding van de ervaring met de eerste RPA's heeft Leefmilieu Brussel bij het opstellen van het RPA voorgesteld verschillende studies te verrichten om terdege rekening te houden met de aandachtspunten op het vlak van milieu en klimaat. Zo zijn meerdere voorbereidende studies verwezenlijkt: - Biodiversiteitsinventaris door Perspective en Omgeving; - Inventaris materialen voor gebouw H en aanbevelingen voor de rest van de site, in het kader van een opdracht ter ondersteuning van publiek bouwheerschap, gefinancierd door Leefmilieu Brussel (Renolution); - Onderzoek van de bodemkwaliteit volgens de nieuwe IBKB-methode, gefinancierd door Leefmilieu Brussel (strategie Good Soil); - Tot slot heeft Perspective ook een beroep gedaan op de Facilitator Stadslandbouw (Good Food Strategy) om een denkoefening te ontwikkelen over de opkomende praktijk van boslandbouw in een stedelijke omgeving, met het oog op het geplande bos op het Vlaamse grondgebied (GRUP).

Dit RPA werd begeleid door de Facilitator Duurzame Wijken, overeenkomstig de werkwijze Be Sustainable. Een eerste begeleiding vond plaats in het kader van de voorafgaande studies van Perspective.

Een 2e begeleiding vond plaats ter gelegenheid van de analyse van het luik duurzaamheid van de offertes voor de studieopdracht. Ten slotte werd een 3e begeleiding aangeboden om in te gaan op zeer specifieke duurzaamheidskwesties voor het gedeelte "gemengde wijk" van het RPA Defensie. Dit heeft gezorgd voor een bijdrage aan de ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen van het strategisch luik en aan het verordenend luik, en voor de inpassing ervan in de doelstellingen van het LKEP 2023 (Plan Lucht Klimaat Energie).

Ter herinnering, de belangrijkste doelstellingen van het RPA Defensie zijn: 1. De open ruimten in het gebied verbeteren en met elkaar verbinden door de ontwikkeling van een intergewestelijk grootstedelijk landschapspark van meer dan 45 hectare (waarvan 15 hectare op het Brusselse grondgebied);2. Een grootstedelijk netwerk voor actieve mobiliteit uitrollen, met nieuwe verbindingen tussen de Groene Wandeling en routes voor het GEN-fietsnetwerk;3. Een nieuwe, duurzame, gemengde wijk creëren langs de Leopold III-Laan, gebaseerd op een groene omgeving van hoge kwaliteit; 4. De economische dynamiek van dit zeer aantrekkelijke gebied consolideren en versterken, gezien de ligging op de luchthavencorridor, met +- 150.000 m2 aan economische activiteiten (een mix van tertiaire en productieve activiteiten) en +- 50.000 m2 aan faciliteiten, diensten, winkels en hotels Sinds 2019 hebben de crisissen op het vlak van klimaat, gezondheid en biodiversiteit een steeds acutere impact op ons en roepen ze op diepgaande veranderingen in onze praktijken om te komen tot een grondgebied dat in staat is deze crises op sociaal, ecologisch en economisch gebied te doorstaan. Het ontwerp-RPA stelt een ambitieuze visie voor inzake duurzame ontwikkeling, maar bepaalde aspecten van het RPA blijven problematisch en zouden baat hebben bij een aanpak die zich kan aanpassen aan de evolutie van de aandachtspunten, aan de evolutie van zwakke of gevoelige functies versus sterke of onderling compatibele functies, aan nieuwe praktijken op het vlak van veerkracht die dit gebied in staat stellen zich te ontwikkelen tot een plaats voor activiteiten, ontspanning en eventueel om te wonen als de omstandigheden dat ooit toelaten.

We hebben dan ook nog steeds vragen over een aantal punten, waarop aangepaste en overlegde antwoorden moeten komen: - Op het vlak van bewoonbaarheid zou het RPA, gezien de nabijheid van de nationale luchthaven, nog verder moeten gaan in zijn mechanismen om rekening te kunnen houden met geluidsoverlast door luchtvaart met betrekking tot de zogeheten gevoelige functies (huisvesting - gezondheid van de bewoners, scholen - gezondheid van leerlingen en leerkrachten, instellingen voor gezondheidszorg). Als bij de uitvoering van het RPA blijkt dat de geluidsniveaus nog steeds even problematisch zijn (ter herinnering: geluidsniveaus met een Lden van meer dan 55dB(A)), zal daar uitsluitend de ontwikkeling kunnen worden toegestaan van functies die niet gevoelig zijn voor lawaai, ook rekening houdend met goede akoestische isolatie en geen bewoning onder de bestaande luchtvaartroutes. - Inzake de uitbreiding van de begraafplaats in het parkgebied moet een hele reeks voorafgaande voorwaarden worden bestudeerd voordat een dergelijk programma kan worden overwogen, aangezien het aanzienlijke beperkingen met zich meebrengt voor het parkgebied, de rand ervan, de verontreinigde bodem, de strategie good soil, de aan te leggen robuuste ecologische corridor, enz. - Gekoppeld aan het huidige werk aan het GBP, de evaluatie van de ontwerp-OGSO's, de strategie shifting economy, de strategie Good Food of het plan voor het beheer van hulpbronnen en afval (zie de noden van Net Brussel), dient men nog verder te gaan in de prioriteit die in de gemengde wijk moet worden gegeven aan productieve activiteiten (in de verschillende subzones van de wijk), ten gevolge van het bedrijventerrein Da Vinci. Dit dient ook te worden gekoppeld aan de aandachtspunten inzake mobiliteit, toegankelijkheid en stedelijke logistiek.

Opmerkingen over het strategische luik van het RPA - in de begrippenlijst, blz. 19, ? "plan" Good Food vervangen door "strategie" en de tekst corrigeren die niet overeenstemt met de strategie GF 2022-20302 ? De § met betrekking tot de Bemiddelaar Duurzame Wijken vervangen door "Door te kiezen voor opname van het RPA in de werkwijze Be Sustainable, om de klimaattransitie te versnellen en de veerkracht van projecten op de schaal van de wijken in de stad te versterken, heeft Perspective gebruik gemaakt van de begeleiding door het BDW-team, dat in elke uitwerkingsfase zijn advies en technische en operationele begeleiding biedt. Dienst aangeboden door Leefmilieu Brussel" (LB is geen departement) Landschap - In het kader van de 3 zones van de landschapsstrategie die meer bepaald op pagina 48 en volgende zijn beschreven, wenst Leefmilieu Brussel eraan te herinneren dat het element met betrekking tot een mogelijke uitbreiding van de begraafplaats helemaal op het einde van de procedure voor het uitwerken van het RPA is gekomen en dat deze nieuwe functie a priori niet verenigbaar is met het ontwerp van grootstedelijk park zoals dat in het hele project wordt opgevat. Deze nieuwe functie zou niet alleen in een van de meest verontreinigde zones komen, maar zou ook de oppervlakte die daadwerkelijk bestemd is voor biodiversiteit en voor de functie eetbaar park verkleinen en extra barrières opwerpen voor de robuuste ecologische verbinding die het parkproject nochtans beoogt. Daardoor zal de druk van toekomstig recreatief gebruik op het gebruik als beschermde natuur toenemen. De begraafplaats zou komen in de randzone, die voor deze ecologische verbindingen het gevoeligst en het meest strategisch is. - Ook vraagt Leefmilieu Brussel zich af wat de reële winst is van deze uitbreiding in een nieuwe, meer natuurlijke en landschappelijke vorm (met onder meer een veel meer verspreide begraving dan op een klassieke begraafplaats), gezien het structurele probleem van de verzadiging van de begraafplaatsen in heel het Brussels Gewest en gezien de beperkingen van dit nieuwe, "natuurlijker" model op het vlak van beheer, grondwerken, onderhoud (beperkt extensief beheer) en toegankelijkheid. Weegt de toegevoegde waarde op het vlak van bijkomende ruimte op tegen het verlies voor de biodiversiteit? - In het kader van de gewestelijke werkgroep rond begraafplaatsen zou men best de noden vooraf verfijnen en alle mogelijkheden bestuderen om de oppervlakten van de bestaande begraafplaatsen op het gewestelijk grondgebied te optimaliseren voor begravingsdoeleinden, alvorens te overwegen een nieuw begraafplaatsgebied aan te leggen. Men zou daarnaast moeten zoeken naar nieuwe mogelijke vormen van begraafplaatsen, beter geïntegreerd in het landschap en toegankelijker voor het publiek. Het afsluiten (doordringbaarheid voor wilde dieren) zal een van de te bestuderen evoluties zijn, meer bepaald in het kader van een ecologisch netwerk. En vervolgens denken aan evolutie in de wetgeving om tegelijk bestaande begraafplaatsen te laten evolueren op een manier die meer rekening houdt met milieu en biodiversiteit, en andere soorten begraafplaatsen in de stad te bedenken. - Terecht herinnert u aan de doelstellingen van Leefmilieu Brussel als eventuele toekomstige beheerder van het gewestelijk grootstedelijk park. Bij deze gelegenheid wijzen wij erop dat Leefmilieu Brussel geen beheerder van begraafplaatsen is. - Pagina 82 (actie 05) zoals de hypothesen voorgesteld worden, brengen zij alleen de landschappelijke voordelen voor het voetlicht en nauwelijks de impact op het leefmilieu, gekoppeld aan bodemkwaliteit, verontreiniging, het onderbreken van ecologische verbindingen en het kwetsbaar maken van de randzone. - Op meerdere plaatsen noemt u de oppervlakten van de verschillende onderdelen van het project. Dat is belangrijke informatie en afgaand op wat u schrijft, lijkt het ons niet altijd coherent te zijn. Een tabel zou moeten worden toegevoegd met daarin, op een gekruiste wijze, de oppervlakten per gewest en per functietype, zodat men, afhankelijk van de gezochte informatie, zou kunnen beschikken over een gemeenschappelijke basis en een betrouwbare bron (pagina 72 en andere). - Met name wat het project van een grootstedelijk park betreft, zijn de aandachtspunten voor het RPA Defensie talrijk. Leefmilieu Brussel heeft erop toegezien dat dit toekomstige park niet overgeprogrammeerd wordt, zodat het de ecosysteemdiensten kan vervullen die van een dergelijke plek verwacht worden, meer bepaald in het licht van de klimaatverandering, de biodiversiteitscrisis en de nood aan ruimte voor leven. De strategie Good Food en het luik stadslandbouw daarin passen eveneens binnen die benadering en worden in het RPA meegenomen.

Maar in het licht van de strategie, zoals aangehaald in de begrippenlijst van het RPA, zou het nuttig zijn nog een stap verder te gaan en de termen van het verhaal te verfijnen door uitdrukkelijk de eetbare en voedende dimensie van het grootstedelijk park toe te voegen. Het betreft het parkgebied en de randen ervan, die geïllustreerd zouden kunnen worden met specifiekere voorbeelden van boslandbouw (bv. grasachtigen onder eik) en geschikte bomen (kerselaars, appel- en perenbomen, pruimelaars, hazelaars, kastanje, walnoot ...). Ook betreft het de open plek en de randen daarvan, gekoppeld aan landbouw- en veeteeltpraktijken (begrazing, schaapskooi, boomgaarden). Een dichtheid zou kunnen worden voorgesteld voor de fruitbomen.

Mobiliteit - De mobiliteitsstrategie van het RPA is in onze ogen niet helemaal uitgewerkt. Moeilijkheden zijn onder meer de afstand tussen de toekomstige metrohalte bij Bordet, die zo groot is dat niet gezegd kan worden dat de wijk goed bediend zal zijn door de metro. De toekomstige tramlijn op de Leopold III-laan grenst aan meerdere strategische industriezones of economische activiteiten, wat de mogelijkheid beperkt om tot meer oversteekplaatsen te komen en heeft geleid tot een tunnel als oplossing, wat weinig zin heeft voor de goede economische bereikbaarheid van de toekomstige wijk. Als de hinder door luchtverkeer in de toekomst zou afnemen en het gebied bewoonbaar wordt, zou het bovendien gepast zijn dat er, zoals in het RPA opgenomen, een rustige buurt komt (Good Move). Maar het principe van verkeersluwe straten, toegepast op dit gebied, is niet voldoende beschreven. Sommige keuzes zullen onvermijdelijk botsen met de toegang en de logistiek die nodig zijn voor een goede werking van de geplande productieactiviteiten.

STEDELIJKHEID Blz. 196 e.v., Actie 6 in verband met geluidsimpact, meerdere Correcties: - de nieuwe paragraaf over de plaats van luchthavens is betwistbaar.

Voor Leefmilieu Brussel is vliegtuiglawaai van invloed op alle gebieden waar overheen gevlogen wordt, en een goede inrichting houdt in dat gevoelige functies daar niet worden gevestigd. Veronderstellen dat een goede inrichting deze overlast kan verminderen geldt niet voor vliegtuiglawaai; deze benadering is uitsluitend geldig voor het verminderen van weg- of spoorweglawaai. Het compromis is dan geweest een veeleisend verordenend voorschrift te formuleren inzake geluidsisolatie, waardoor vliegtuiglawaai in woningen draaglijk wordt.

Maar het zal niet toelaten ramen te openen, te genieten van buitenruimtes zoals terrassen, tuinen of zelfs openbare pleinen, kortom echt in de wijk te wonen. De laatste zin met betrekking tot visuele en auditieve afleiding is nauwelijks te begrijpen en lijkt ons niet van toepassing op het wijkproject van het RPA Defensie. - De maatregel die stelt dat geluid van water vliegtuiglawaai kan overstemmen is bedrieglijk, omdat het betekent dat een inrichting van het type geiser of waterval nodig is om tot een dergelijk resultaat te komen, wat niet geschikt is voor de wijk. Te schrappen maatregel.

Blz. 198 e.v., Actie 7 betreffende het energiebeheer: - Voor Leefmilieu Brussel schetst het strategisch luik goed welke denkoefeningen over aandachtspunten rond energie te verrichten zijn.

Alleen stellen wij voor nadruk te leggen op energieterugwinning door aan de lijst van systemen een systeem toe te voegen dat "alle ter plaatse verloren warmte recupereert, zoals warmte van koelgroepen, van ventilatiesystemen, van koeltorens, datacenters en afvalwater (douches of ander), en zelfs afvalwarmte van buiten de zone, afkomstig van het crematorium van Evere en de verschillende datacenters in Zaventem." - In het verlengde van de shifting economy en de strategie Good Food zullen de gangmakers van de ontwikkeling van de economische zones er in het bijzonder voor moeten zorgen dat de ontwikkeling van de sectoren Good Food mogelijk wordt en dat de distributie van een commercieel Good Food aanbod verzekerd is. In het verhaal van deze nieuwe wijk zou de site moeten worden voorgesteld als een bevoorrechte plek om Good Food producten Brussel binnen te brengen, gekoppeld aan de productie in de nabije stadsrand en met oppervlaktepotentieel voor het vestigen van logistieke elementen of verkooppunten: logistieke hub voor voeding, verwerkingshal. Gezien de ligging, aan de rand van de landbouwzone van het Woluweveld en bij de toegang tot van het Brusselse Gewest, zou het interessant zijn van elementen rond Good Food belangrijke hefbomen te maken voor de ontwikkeling en de nieuwe identiteit van deze wijk. - We veroorloven ons ook te herinneren aan het verzoek van Net Brussel inzake de stedelijke industriezone, die ook zodanig moet worden geïmplementeerd dat er plaats is voor een infrastructuur van het type recyclagepark of kringwinkel, wetend dat er nieuwe modellen worden bestudeerd die geschikter zijn voor de stad en beter zijn geïntegreerd in het stadsweefsel.

Opmerkingen over het verordenend luik van het RPA Algemeen voorschrift 0.9, meer bepaald inzake milieuvergunningen Voorschrift 0.11 is onontbeerlijk voor projecten waarvoor een milieuvergunning vereist is.

Het is van cruciaal belang dat het gehandhaafd blijft in alle verordenende delen van het RPA, inclusief het RPA Defensie.

Vergunningen die zijn afgeleverd vóór de goedkeuring van het RPA, moeten kunnen worden verlengd, ondanks wijzigingen in het planologisch kader. Dat is het geval voor de tijdelijke vergunningen voor de Europese school, niet alleen op stedenbouwkundig niveau, maar ook op het niveau van de milieuvergunning. AV 0.13, zoals nu opgesteld, heeft echter alleen betrekking op de stedenbouwkundige vergunning, wat betekent dat er in het geval van verlening geen milieuvergunning meer kan worden afgeleverd, wat de stedenbouwkundige vergunning zal uithollen. Het verordenend luik van het RPA mag dus AV 0.11 van het GBP niet opheffen.

Algemeen voorschrift 0.12 met betrekking tot geluidsisolatie Dit voorschrift inzake geluidsisolatie betreft alleen woningen, terwijl we hierboven in ons advies hebben aangegeven dat andere functies als gevoelig worden beschouwd4, meer bepaald voorzieningen zoals kinderdagverblijven, scholen of gezondheidszorg. Daarom moet het toepassingsgebied van dit algemene voorschrift worden uitgebreid tot deze andere functies.

Ook wordt opgemerkt dat het samengaan van productie- en woonfuncties eveneens strenge maatregelen vereist op het vlak van akoestisch comfort.

Bijzondere voorschriften A.5.3. inzake hergebruikte bestaande infrastructuur Aangezien de site momenteel heel wat infrastructuur bevat (wegen, gebouwen), menen wij dat het noodzakelijk zou zijn een maximum te bepalen voor of strenger te beperken wat hergebruikt zou kunnen worden (voor het park) om te garanderen wat in het eerste deel van het voorschrift wordt bepleit, namelijk een bodem die daadwerkelijk doorlatend is. In zijn huidige vorm zou het voorschrift te laks kunnen worden geïnterpreteerd.

A.5.7. inzake plantensoorten Kleine correctie: in het Nederlands (en in het Frans), vervang "graslaag en strooisellaag" door "kruidlaag" (idem in het Frans).

Strooisellaag (litière) is geen vegetatielaag, het is de verteringslaag (afgestorven bladeren bv.).

A.5.9. inzake de verlichting Aan het voorschrift toevoegen wat overigens in voorschrift A.6.10 is aangegeven: dat de verlichting naar beneden moet worden gericht, ook in het parkgebied! A.8 Woongebied "defensie" In ons advies over het strategisch luik hebben we een aantal bemerkingen geformuleerd over de bewoonbaarheid van de toekomstige wijk, gezien de ligging onder de luchtroutes van en naar de luchthaven van Zaventem. Ook moet worden opgemerkt dat het MER in zijn conclusies op pagina 380 stelt: "Comfortvoorzieningen dienen zich te focussen op de geluidsimpact van het vliegtuiglawaai. De geluidsbelasting ervan is uniform in het plangebied en de WGO-advieswaarde worden er overschreden met minstens 10 dB(A), zowel voor de hinder gewogen parameter Lden, het maximaal geluidsniveau t.a.v. ontwaakreacties, als voor de slaapverstoringsparameter Lnight. Op basis van de geluidsgegevens is het terrein in zijn huidige staat niet geschikt voor woningbouw. Het geluid zou moeten worden teruggebracht tot minder dan 55 dB(A) Lden om woningbouw (zij het met geluidsisolatie) te overwegen die de bewoners ten volle ten goede zou komen (zie het door de auteur van het MER voorgestelde gedeelte over regelgeving en aanbevelingen)." Zoals aangegeven in de inleiding van ons advies, vragen we ons af hoe het RPA de parameter van de evolutie van de situatie beter zou kunnen integreren en in het bijzonder beter rekening zou kunnen houden met de geluidshinder indien de situatie niet verbetert, wat we vrezen gezien het economisch belang van de luchthaven van Zaventem en de milieuvergunning die op het moment van het schrijven van dit advies in openbaar onderzoek is... Het lijkt ons verkieslijk het "woongebied Defensie" om te vormen tot een "gemengd gebied Defensie", om de mogelijkheid te versterken om er andere functies te ontwikkelen indien de bewoonbaarheid even problematisch blijkt te zijn.

Om de functievermenging te verbeteren maar ook om de productieve activiteiten te versterken, pleit Leefmilieu Brussel er overigens voor dat in de verordenende luiken van het RPA huisvesting niet als eerste mogelijke bestemming zou verschijnen in deze gemengde gebieden. Dit roept enorme gebruiksconflicten in het leven en leidt vaak tot monofunctionaliteit. Wij stellen veeleer voor de volgorde van de bestemmingen om te keren om gemengd gebruik te benadrukken, en huisvesting als laatste te plaatsen in dit gebied (huisvesting is al sterk aanwezig via de woongebieden), wat een goed signaal zou zijn.

Het voorschrift zou dan luiden: "Deze gebieden zijn bestemd voor productieactiviteiten, handelszaken en groothandel, voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten en kantoren, evenals voor huisvesting" Een andere vraag die opkomt bij het lezen van dit voorschrift, die voortvloeit uit het denkwerk ter gelegenheid van het werk aan de GBP, is: waarom moet de oppervlaktevergroting in een gemengd gebied gemotiveerd worden en onderworpen aan SRO en huisvesting niet? Het zou andersom moeten zijn.

A.1. 5. Inzake de fietspaden Het RPA mag niet afwijken van de normen in Good Move, met name voor fietspaden.

A.5.2. inzake de eventuele uitbreiding van de begraafplaats in parkgebied (pagina 241 e.v.) Zoals vermeld in het strategisch luik, heeft deze mogelijke uitbreiding een aanzienlijke impact op het project van een grootstedelijk park, zoals gedragen in het hele ontwerp-RPA (strategie Open). Dit bijzonder voorschrift detailleert een reeks voorwaarden die de verdienste hebben dat ze de aandachtspunten van een zo effectief mogelijke inpassing in het landschap benadrukken. Twee elementen blijven evenwel problematisch voor Leefmilieu Brussel: de fysieke omheining en de verwijzing naar de geldende regelgeving. Naast het feit dat een begraafplaats een grote impact heeft op de bodem (die bovendien verontreinigd is), heeft dit omheiningsconcept een aanzienlijke impact op de rol van de parkrand.

En dus zou een uitbreiding, als ze er dan toch zou moeten komen, voor Leefmilieu Brussel betekenen dat de begraafplaatsfunctie wordt uitgebreid maar volgens een totaal nieuwe typologie, die nog niet voorkomt in de geldende wetgeving, en waarvoor dus eerst niet alleen vooraf de wetgeving dient te evolueren maar ook aanvaard moet worden voor dit nieuwe type begraafplaats, dat veel minder dicht is en veel meer open naar de omgeving dan de huidige begraafplaatsen. Zie onze opmerkingen over het strategisch luik.

B.1.2. of in C.2.

De definitie van een bosrand in het Brussels Gewest toevoegen zoals dat in het Vlaams Gewest in artikel 3.2 staat. "Bosranden hebben een gelaagde vegetatiestructuur die herkenbaar is aan de boomlaag, de struiklaag en de kruidlaag. De breedte van de bosrand bedraagt ten minste 15 m." C.2.2. inzake de verklarende woordenlijst de definitie van het GRB We hebben geen opmerkingen over de strategie voor hemelwaterbeheer, waarin terdege rekening is gehouden met alle principes en aanbevelingen van het GRB. Eén drukfout: "évopo-transpirer une pluie dire" moet "évapo-transpirer une pluie differée" zijn op blz. 246.

In de MER-documenten dient dezelfde definitie van het GRB te worden gebruikt.

Om een mechanisme in te bouwen dat enige garanties biedt voor het verwezenlijken van de robuuste ecologische verbinding (park), lijkt het ons noodzakelijk een voorschrift op te nemen zoals dat van het Vlaamse Gewest, dat de verwezenlijking van het economisch gebied koppelt aan de verwezenlijking van het bos. Voor het RPA Defensie zou dit het Stedelijk Industriegebied en het Sterk Gemengde Gebied betreffen. In Vlaanderen gaat het mechanisme als volgt: "Omgevingsvergunningen voor de aanleg van wegenis in de bestemmingszone kunnen enkel verleend worden nadat minimaal 85% van de bestemmingszone

Artikel 3.Bosgebied bouwvrij gemaakt werd en minimaal 15% van de bestemmingszone

Artikel 3.Bosgebied aangeplant werd als een bos." Het bureau dat verantwoordelijk is voor het MER zou een becijferd voorstel kunnen doen.

Opmerkingen over het participatieve luik Er was ons aangekondigd dat uit de eerste RPA's lessen zouden worden getrokken om het participatieproces voor de volgende RPA's te verbeteren. Er zijn wel degelijk workshops geweest, in de COVID-periode online samen georganiseerd door het Brussels en het Vlaams Gewest, over een reeks thema's met betrekking tot de diagnose.

Over de ontwerpfase, die als onderdeel van het opstellen van een RPA voor een gloednieuwe wijk ook zou moeten leiden tot een nieuwe identiteit en zelfs een draagvlakproces voor deze transformatie op gang zou moeten brengen, is geen enkele informatie verstrekt en er zijn amper bijeenkomsten of co-constructies over geweest, waardoor de toekomstige actoren van ter plaatse gemobiliseerd hadden kunnen worden.

Een van de meest burgergerichte benaderingen voor het ontwikkelen van de site is beslist het programmeren van de voorziening binnen het te renoveren gebouw H, waarvoor het RPA een tijdelijk gebruik voorstelt om een idee te kunnen krijgen van meerdere functies ervan. Hierboven hadden we het meer bepaald al over de koppelingen die moeten worden gelegd met onder andere de strategie Good Food.

Opmerkingen over het milieueffectenrapport (MER) Leefmilieu Brussel werd bij de uitwerking van het MER betrokken. We kregen meermaals de kans om de nodige opmerkingen te maken zodat een volledig effectenrapport kon worden opgesteld, conform de geldende regelgeving.

Bij lezing van de definitieve documenten wijzen wij ten slotte op de volgende elementen: Aanbevelingen - Met betrekking tot bodembeheer, blz. 483 e.v., zijn de meeste aanbevelingen relevant. Eén aanbeveling heeft evenwel betrekking op de noodzaak om gebouw H te slopen omdat de bodemverontreiniging onder het gebouw zal worden verwijderd. Dit is het bespreken waard, omdat de verontreiniging perfect ter plaatse mag blijven als ze geen risico voor de gezondheid vormt. Dit mag geen argument zijn ten gunste van de sloop. - De aandachtspunten inzake bodembeheer zijn in het RPA Defensie belangrijk gezien de grote veranderingen die ter plaatse gepland zijn.

Niettemin moet worden gezorgd dat het afgraven van grond wordt beperkt, dat de grond zo veel mogelijk wordt hergebruikt wanneer hij schoon of licht verontreinigd is, om onnodige CO2-uitstoot te voorkomen en de degelijke grond ter plaatse te houden. - Tot slot moet worden opgemerkt dat de voorgestelde locatie voor de uitbreiding van de begraafplaats midden in een verontreinigd gebied ligt; we verwijzen de lezer naar onze voorgaande opmerkingen hierover. - Op pagina 305 verbaast het ons dat het MER de wetgeving over ingedeelde inrichtingen expliciteert voor het Vlaamse gedeelte, maar niet voor het Brusselse. In het kader van de functievermenging in het Brussels Gewest dient men de besluiten inzake buurtlawaai en ingedeelde inrichtingen, die niet zijn opgenomen in de tabel op pagina 300, na te leven. - Op het ingezoomde deel (pagina 334) zijn Lden en Ln niet correct (het is oranje op de kaart van het Brussels Gewest en geel op in ingezoomde deel). Dat ligt misschien aan een niet aangegeven wijziging in de legende. De ingezoomde delen op pagina 358 en 359 zijn wel correct.

In de bijlagen bij het MER moet de definitie van het GRB in overeenstemming worden gebracht met de definitie in het verordenend luik van het RPA, d.w.z. die in de verklarende woordenlijst op pagina 246.

Afgezien van het bovenstaande hebben wij geen verdere opmerkingen over het MER. Tot besluit vraagt Leefmilieu Brussel dat de in dit advies geformuleerde voorstellen en opmerkingen worden opgenomen in het RPA en het MER ervan.

Ten slotte herinnert Leefmilieu Brussel eraan dat de ingedeelde inrichtingen, in de zin van de ordonnantie betreffende de milieuvergunningen van 5 juni 1997, automatisch onderworpen zijn aan een effectenrapport (voor inrichtingen van klasse 1B) of een effectenstudie (voor inrichtingen van klasse 1A), ongeacht of zij al dan niet zijn opgenomen in de perimeter van een bijzonder bestemmingsplan waarvoor een MER of een RPA is opgesteld.

Sommige aspecten van de toekomstige projecten zullen tijdens die vergunningsaanvragen worden geanalyseerd. Leefmilieu Brussel zal zich over die aspecten definitief uitspreken op basis van de bijkomende inlichtingen en de studies die zullen worden uitgevoerd naar aanleiding van de te volgen procedures voor de projecten. Dat is met name het geval voor het strategisch ontwerp van het HQ van Defensie." 8. Advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen Gelet op het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Brussels Hoofstedelijk Gewest van 20 december 2023: « I.ERFGOEDCONTEXT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De operationele perimeter van het RPA/GRUP "Defensie" wordt begrensd door de Begraafplaats van Brussel, de Jules Bordetlaan, de Leopold III-laan, het Woluweveld, het Woluwebos en de Begraafplaats van Evere.

De gewestgrens loopt door deze perimeter. Het dossier hoort thuis binnen een kader dat wordt gedeeld door het Brussels Gewest met een RPA (Richtplan van Aanleg) en het Vlaams Gewest met een GRUP (Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan).

Dit verzoek heeft betrekking op het ontwerp van RPA "Defensie" en het bijbehorende milieueffectenrapport (MER) en voldoet aan de voorwaarden van het ministerieel besluit van 07.06.2019 dat instructies geeft om over te gaan tot de ontwikkeling van dit RPA. De perimeter binnen het Brussels Gewest omvat de Begraafplaats van Brussel, beschermd als site door het regeringsbesluit van 06.02.1997, en het graf van René Magritte en zijn echtgenote Georgette Berger, dat zich bevindt op de Begraafplaats van Schaarbeek, en dat is beschermd als monument door het regeringsbesluit van 22.01.2009. Andere onroerende goederen die zijn opgenomen in de inventaris van het architecturaal erfgoed bevinden zich in de onmiddellijke omgeving van de perimeter, maar zijn er niet in opgenomen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld II. HET VERZOEK Het RPA bestaat uit een strategisch luik met indicatieve waarde en een verordenend luik, voorafgegaan door een informatief luik.

Het project streeft naar de verwezenlijking van de volgende visies op verschillende schaalniveaus: ? Schaal van het grondgebied: Een groene corridor als verbinding; ? Schaal van de metropool: Een grootstedelijke as als drager voor verandering; ? Lokale schaal: Een uitvoerbaar stedelijk project;

Om aan deze visies tegemoet te komen, heeft het ontwerp van RPA vier hoofddoelstellingen voor deze perimeter: ? De open ruimten valoriseren en met elkaar verweven; ? Het mobiliteitsnet verduidelijken en er een hiërarchie in aanbrengen; ? Een duurzame, gemengde en dichte wijk tot stand brengen; ? De economische dynamiek verstevigen en versterken;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld III. ADVIES KCML In het algemeen verwelkomt en ondersteunt de KCML de intenties van het RPA en is ze verheugd over het belang dat wordt gehecht aan de landschapsaspecten binnen de interventieperimeter, waarvan een groot deel bestemd is voor de groene ruimten met het oog op het creëren van een ecologische groene corridor van gewestoverschrijdend belang.

In het kader van deze ecologische continuïteit herinnert de KCML aan het advies dat ze heeft uitgebracht over een project voor de afbraak/heropbouw van de voormalige brandweerpost aan de Jules Bordetlaan 162, waarvan de voorgestelde inplanting indruiste tegen het principe van een ecologische corridor dat in het ontwerp van RPA werd aangekondigd: https://crms.brussels/sites/default/files/avis/ 712/EVR20059_712_PU_Jules_Bordet_162.pdf Wat het erfgoed betreft, formuleert de KCML de volgende opmerkingen over de ambities voor de beschermde Begraafplaats van Brussel.

In de voorschriften in overdruk (voorschrift B.3.1) plant het RPA de creatie van verschillende doorsteken voor actieve vervoerswijzen ter hoogte van de Begraafplaats van Brussel. In deze doorsteken is ook voorzien in het voorontwerp van Gemeentelijk Ontwikkelingsplan van de gemeente Evere. Hoewel de KCML niet gekant is tegen het principe om één of meerdere extra toegangen tot de begraafplaats te creëren om de doorlaatbaarheid van de groene ruimte te vergroten, dringt ze erop aan dat dergelijke ingrepen onderworpen worden aan een gedetailleerde voorafgaande studie van de impact van de ingrepen op het erfgoedkundig en het biologisch belang en op het zeer specifieke beheer en de zeer specifieke werking van de begraafplaats. Aan de andere kant vraagt de KCML, zoals ze al had gevraagd in haar advies over het voorontwerp van GemOP van Evere, dat de begraafplaats, die vooral een plaats van ingetogenheid en sereniteit is, uitsluitend wordt voorbehouden voor voetgangers, in overeenstemming met de geldende regelgeving. Ze is daarom gekant tegen de aanleg van een corridor voor actieve vervoerswijzen, die volgens haar te ingrijpende gevolgen zal hebben.

Paden voor actieve vervoerswijzen kunnen gemakkelijk rond de begraafplaats worden aangelegd, langs de rand ervan, zoals trouwens is bepaald in het gewestelijk plan Good Move.

Advies van de KCML over het GemOP van Evere: https://crms.brussels/sites/default/files/avis/667/ EVR40004_667_URB_PCD.pdf


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In het MER van het RPA (p. 223-224) wordt gewezen op de aanwezigheid binnen de operationele perimeter van de archeologische site met referentie 212712 in de Centrale Archeologische Inventaris. Voor alle geplande werkzaamheden op deze site moet worden gezorgd voor toezicht door de bevoegde diensten. 8. Advies van Brupartners Gelet op het advies van Brupartners van 21 december 2023: "Vooraf Brupartners brengt zijn advies uit op grond van artikel 30, § 5 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO).Dit artikel bepaalt dat de Regering de ontwerpen van richtplan van aanleg (RPA) en het milieueffectenrapport (MER) ervan terzelfder tijd ter advies aan verschillende instanties (waaronder Brupartners) en aan het openbaar onderzoek moet voorleggen.

De RPA sluiten aan op de oriëntaties van het Gewestelijk Ontwikkelingsplan en bepalen : - de bestemmingen ; - de structurering van de openbare wegen, de openbare ruimten en het landschap ; - de kenmerken van de constructies ; - de bescherming van het erfgoed ; - de organisatie van de mobiliteit en het parkeren.

Een RPA omvat een strategisch luik (met een indicatieve waarde, dat de belangrijkste gedragsbeginselen voor de ontwikkeling van de perimeter aangeeft) en een regelgevend luik (met bindende kracht, dat de fundamentele elementen omvat die moeten worden gereglementeerd en die zowel aan particulieren als aan overheden worden opgelegd).

Een RPA vervangt strijdige reglementaire bepalingen van andere plannen in de perimeter in kwestie (reglementaire bepalingen van het GBP, de BBP, de stedenbouwkundige verordeningen, de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen en de geldende verkavelingsvergunningen).

Het ontwerp van RPA Defensie beslaat ongeveer honderd hectare langs de Leopold III-laan en voorziet erin om : ? Een nieuwe duurzame en gemengde wijk tot stand te brengen ; ? De economische dynamiek in dit gebied te consolideren en versterken (150.000 m2 voor tertiaire en productieactiviteiten en 50.000 m2 voor voorzieningen, diensten, winkels en horeca) ; ? Vorm te geven aan een grootstedelijk netwerk voor actieve mobiliteit (nieuwe verbindingen tussen de Groene Wandeling en de fiets-GEN-routes) ; ? De open ruimten in het gebied tot hun recht te laten komen en met elkaar te verbinden.

De geplande herontwikkeling gaat veel verder dan het kader van het ontwerp van RPA en reikt tot over de gewestelijke grens (het hele ontwerp beslaat meer dan 300 hectare). Het territoriale planningsproces voor dit gebied is dan ook versnipperd tussen het Brussels en het Vlaams Gewest. Gelet op deze bijzondere situatie hebben de twee Gewesten een overeenkomst gesloten om een samenwerking te waarborgen tussen de twee gewestelijke besturen die verantwoordelijk zijn voor de opstelling van een gemeenschappelijk kader voor de ontwikkeling van de site en de omgeving ervan. De Gewesten zijn aldus overeengekomen om hun ambities inzake territoriale ontwikkeling op elkaar af te stemmen en hebben hun ambities rond de volgende drie pijlers gestructureerd : 1. Transregionale mobiliteit via de omvorming van de Leopold III-laan ;2. Internationale economische ontwikkeling ;3. Een netwerk van open ruimtes tot stand brengen. Advies 1. Algemene beschouwingen 1.1 Interregionale samenwerking Brupartners juicht de interregionale samenwerking toe die in het kader van de territoriale ontwikkeling van dit gebied de boventoon voert. 1.2 Huisvesting Brupartners stelt vast dat er minimumdoelen inzake « openbare huisvesting » zijn voorzien (NVDR : er is een drempel van « minimaal 25% openbare huisvesting » vastgesteld).

Brupartners stelt vast dat de meerderheid van de terreinen die zich in de perimeter van het ontwerp van RPA bevinden, openbare terreinen zijn.

Brupartners vindt het noodzakelijk om tegemoet te komen aan de vele behoeften aan sociale huisvesting (in het bijzonder in de context van schaarste aan openbare terreinen en grondreserves in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Derhalve stelt hij voor om zoveel mogelijk terreinen in openbaar bezit te behouden en om er, wanneer deze terreinen voor de functie « huisvesting » worden bestemd, sociale woningen op te ontwikkelen. In dit opzicht vindt hij dat de toekomstige ontwerpen van RPA in minimumdrempels voor sociale huisvesting zouden moeten voorzien (die kunnen variëren al naargelang de terreinen in publiek of privaat bezit zijn).

Brupartners benadrukt dat het soort woningen dat in een welbepaalde perimeter wordt aangeboden, gemengd moet zijn.

In dit opzicht herhaalt Brupartners de doelstelling van de regering dat 15% van alle woningen op het hele gewestelijk grondgebied en per gemeente van sociale aard moet zijn, evenwichtig gespreid per gemeente en per wijk 1. Hij wenst dat dit ontwerp van RPA binnen het kader van deze doelstelling zou vallen (rekening houdend met het woningaanbod in de omgeving van de perimeter van het ontwerp van RPA), met name door erin duidelijk te bepalen welk deel van de woningen voor sociale huisvesting moet worden bestemd.

Daarnaast stelt Brupartners vast dat, volgens de algemene voorschriften van dit ontwerp van RPA, de projecten inzake bouw/uitbreiding/bestemmingswijziging van meer dan 3.500 m2 een minimumdrempel van 25% openbare huisvesting bevatten. Geen van de projecten in het ontwerp van RPA vermeldt echter enige vloeroppervlakte. Hij vraagt derhalve verduidelijkingen aangaande de geschatte afmetingen/vloeroppervlakten/aantallen nieuwe woningen voor de verschillende ontwerpen van RPA. Daarnaast dringt Brupartners in het bijzonder erop aan dat er zou worden voorzien in een diversiteit van de typologie van woningen binnen de hoge gebouwen en binnenterreinen die op de site zijn gepland. Hij is van oordeel dat de sociale mix niet alleen op de site moet worden bereikt, maar ook binnenin de gebouwen zelf.

Om comfortabele leefomstandigheden binnenin de gebouwen te verzekeren, stelt Brupartners vast dat er geluidsnormen zullen worden vastgesteld gelet op de locatie van dit RPA (dicht bij de luchthaven). Hij vraagt zich af wat de impact van geluidsoverlast buiten de gebouwen op de levenskwaliteit zal zijn. Anderzijds vraagt hij zich af wat de impact van de vaststelling van deze geluidsnormen zal zijn op de prijs en dus op de toegankelijkheid van de woningen die binnen de perimeter van dit ontwerp van RPA zullen worden gevestigd. 1.3 Diensten en voorzieningen Collectieve diensten en voorzieningen moeten het welzijn en de sociale cohesie van een wijk bevorderen. In dit opzicht juicht Brupartners de wens toe om het aanbod van diensten en voorzieningen te vergroten.

Daarnaast is Brupartners van oordeel dat de behoeften op het gebied van kinderopvang- en schoolplaatsen moet worden geëvalueerd en dat het ontwerp van RPA, waar nodig, op de vastgestelde behoeften moet inspelen.

Tot slot dringt Brupartners erop aan dat het aanbod van diensten en voorzieningen gelijktijdig met de woningen moet worden ontwikkeld en dat het lokale gebruik ervan moet worden aangemoedigd om de bewoonbaarheid van de wijk te vergroten. 1.4 Economische activiteiten Brupartners vraagt om aandachtig te blijven voor het evenwicht tussen de functies die op de site worden ontwikkeld. Zo vindt hij het bijvoorbeeld relevant om er de ontwikkeling van een handelsaanbod toe te staan en dringt hij aan op de mogelijkheid om kleine buurtwinkels te ontwikkelen.

Brupartners benadrukt ook het belang van de ontwikkeling van zorgdiensten (zoals medische centra en dokterspraktijken). 1.5 Mobiliteit Brupartners herhaalt dat, om de gewestelijke mobiliteitsambities waar te maken (de rol van de auto terugdringen), het onontbeerlijk is dat er coherente alternatieven voor de concrete begeleidende maatregelen komen (de frequentie van het openbaar vervoer verhogen, gedeelde verplaatsingswijzen bevorderen, ...). 1.6 Parkeren Brupartners vindt het van essentieel belang om de parkeeruitdagingen aan te gaan. In dit opzicht ziet hij het aanbieden van ondergrondse parkeerplaatsen voor bezoekers (en niet alleen voor buurtbewoners) als een mogelijke oplossing.

Hij is immers van oordeel dat dit het niet alleen zou toelaten om de druk op het bovengronds parkeren te verlichten, maar ook om de kwaliteit van de openbare ruimte en de toegankelijkheid van het gebied te verbeteren en er het potentieel voor sociaaleconomische activiteiten te maximaliseren.

Om het ter beschikking stellen van ondergrondse parkeerplaatsen voor bezoekers mogelijk te maken, zijn de representatieve werkgevers- en middenstandsorganisaties van mening dat een verhouding « 1 appartement/1 parkeerplaats » in combinatie met bepalingen die de betrokken parkings toegankelijk maken voor het publiek, noodzakelijk is.

Hoewel een dergelijke voorziening legitiem kan zijn in bijzonder problematische wijken in termen van parkeren, betwijfelen de representatieve werknemersorganisaties of een veralgemeende verhouding « 1 appartement/1 parkeerplaats (open voor bezoekers) » aangewezen is (met name gelet op het feit dat bijna de helft (45%) van de Brusselse gezinnen geen eigen voertuig heeft). In dit opzicht vinden deze organisaties deze verhouding binnen de perimeter van dit ontwerp van RPA dan ook nutteloos.

Meer in het algemeen herinnert Brupartners eraan dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het aantal parkeerplaatsen « op de openbare weg » wilde verminderen, maar deze vermindering met een gelijkwaardige verhoging van het aanbod aan parkeerplaatsen « buiten de openbare weg » wilde compenseren.

Tot slot dringt Brupartners erop aan dat er rekening zou worden gehouden met de voorschriften van de DBDMH op het gebied van ondergronds parkeren voor elektrische voertuigen. 1.7 Groene ruimten en biodiversiteit Brupartners herinnert aan het belang van de aanwezigheid van groene ruimtes en het behoud van biodiversiteit. Hij juicht dan ook de samenwerking toe tussen het Vlaams en Brussels Gewest om een interregionaal park van meer dan 45 hectare te ontwikkelen.

Bovendien stelt hij vast dat dit park grote groene ruimten met elkaar zal verbinden (begraafplaatsen van Brussel en Schaarbeek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en landbouwgronden in het Vlaams Gewest) om zo een groene ruimte van meer dan 200 hectare te creëren.

In dit verband nodigt Brupartners uit om na te denken over de meest aangewezen middelen om deze sites op elkaar te laten aansluiten en om terzelfder tijd de specifieke kenmerken van de verschillende ruimten te eerbiedigen, met name rust en privacy die begraafplaatsen nodig hebben. 1.8 Duurzaamheid en circulariteit Brupartners benadrukt dat dit ontwerp van RPA de ambitie zou moeten hebben om een project te ontwikkelen dat duurzaam is (afval- en waterbeheer, ...) en gericht is op de circulaire economie. 1.9 Toegang tot water In overeenstemming met het voornemen van de regering om verschillende maatregelen in te voeren om water toegankelijker te maken, stelt Brupartners voor om te overwegen gratis openbare drinkwaterpunten binnen de perimeter van dit ontwerp van RPA te installeren. 1.10 Planning van de werken De projecten voor de herontwikkeling van deze wijk zullen grootschalige werken omvatten. Brupartners dringt erop aan dat deze werken zoveel mogelijk op een rationele en complementaire manier zouden worden georganiseerd. Daarnaast dringt hij erop aan dat de impact als gevolg van de uitvoering van deze werken zo veel mogelijk zou worden geanticipeerd en beperkt. » 9. Advies van de gemeente Evere Gelet op het advies van de gemeente Evere van 21 december 2023: "DE RAAD, vergaderd in openbare zitting, Gelet op het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten tot opmaak van een ontwerp van richtplan van aanleg (RPA) voor de zone "ex-NAVO/Defensie"; Gelet op het ontwerp van richtplan van aanleg "Defensie" goedgekeurd in eerste lezing door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op 14 september 2023;

Gelet op het feit dat het ontwerpplan van 20 oktober tot 22 december 2023 ter openbare raadpleging is voorgelegd;

Gelet op de adviesaanvraag van de Regering van 8 november 2023;

Gelet op het ontwerp van GRUP Defensie op het grondgebied van Zaventem en het advies van het college van Burgemeester en Schepenen van 28/11/2023;

Gelet op de gezamenlijke nota mobiliteit begraafplaatsen/crematoria van de gemeenten Evere en Schaarbeek, de stad Brussel en de intercommunales voor Teraardebestelling en Cremabru (zie bijlage);

Gelet op het advies van het college van Burgemeester en Schepenen van 08/02/2022 over de stedenbouwkundige opties voorgesteld in de strategische visie van het RPA Bordet;

Gelet op volgend advies: Overwegende dat de gemeente Evere verheugd is over het werk dat Perspective.Brussels en de Regering hebben verricht om het ontwerp van RPA Defensie op te stellen;

Overwegende dat de gemeente werd geraadpleegd tijdens de verschillende fasen van het opstellen van het RPA;

Overwegende evenwel dat de gemeente Evere vaststelt dat het ontwerpplan op bepaalde punten ingaat tegen de dienstverlening die zij haar burgers wenst te bieden;

Overwegende dat de wegenis van de Eversestraat zal worden onthard en enkel toegankelijk zal zijn voor voetgangers, fietsers en beheervoertuigen van de kerkhoven;

Overwegende dat, volgens artikels A.2.3 en A.2.4 van de bijzondere voorschriften, de toegang en parking voor de begraafplaatsen wordt gegarandeerd in de zone voor structurerende openbare ruimten met versterkte milieu-integratie;

Overwegende dat deze zone te ver van de ingangen van de kerkhoven en het crematorium gelegen is om bezoekers op comfortabele wijze toelaten deze sites te bereiken;

Overwegende dat er werd vastgesteld dat er naar aanleiding van het opstellen van het RPA Defensie in het Brussels Gewest en het GRUP Defensie in het Vlaams Gewest, onvoldoende rekening werd gehouden met de mobiliteit (bereikbaarheid en parkeren) in en rond de verschillende kerkhoven en het crematorium;

Overwegende dat door het voorstel om gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van beheervoertuigen, te verbieden in de Eversestraat, elke toegang tot de kerkhoven via bijkomende ingangen langs deze straat onmogelijk wordt gemaakt alsook het parkeren op de openbare weg;

Overwegende dat dit voorstel het ontwikkelen van een nieuwe toegang tot de percelen van de intercommunale voor Teraardebestelling, waarvan de gemeente Evere aandeelhouder is, onmogelijk maakt;

Overwegende dat de intercommunale voor Teraardebestelling een nieuwe toegang tot zijn percelen nodig heeft;

Overwegende dat in het MER het bundelen van parkeerplaatsen in parkeersilos en gedeelde parkings als positief omschreven wordt terwijl er geen onderzoek is gebeurd naar de relatie met de kerkhoven en het crematorium;

Overwegende dat er ook geen rekening werd gehouden met de verwachte en te verwachten evolutie van de behoeften van de verschillende entiteiten: de opening van het crematorium voor mens en dier zal meer activiteiten genereren dan nu het geval is; het aantal begravingen op de multireligieuze begraafplaats en de behoefte aan bijkomende ruimte buiten de perimeter van de begraafplaatsen;

Overwegende dat er in het strategische luik van het ontwerpplan niets wordt vermeld over de noodzaak om voldoende publieke parkings te behouden en te creëren in de nabije omgeving van de ingangen van de verschillende begraafplaatsen en het crematorium;

Overwegende dientengevolge dat er, alvorens dit ontwerp van RPA goed te keuren, een globale mobiliteitsstudie moet uitgevoerd worden samen met het Vlaams Gewest zodat de nodige maatregelen kunnen getroffen worden teneinde deze faciliteiten van collectief belang op comfortabele wijze te kunnen bereiken;

Gelet op de gezamenlijke nota (in bijlage) van de gemeenten Evere, Schaarbeek, stad Brussel en de intercommunales voor Teraardebestelling en Cremabru;

Gelet op het advies van het college van Burgemeester en Schepen op datum van 28/11/2023 betreffende het ontwerp van GRUP Defensie waarin eveneens gepleit wordt voor een globale mobiliteitsstudie;

Gelet op het feit dat het perceel gelegen naast het kerkhof van Evere een actieve site betreft die gebruikt wordt als gemeentelijke opslagplaats, volkstuinen en boomgaarden en dientengevolge niet kan gebruikt worden om een bijkomende toegang of parkeerruimte te creëren voor de kerkhoven en het crematorium;

Overwegende dat het strategisch mobiliteitsplan van het ontwerp van RPA gebaseerd is op infrastructurele verbindingen met de Croydonlaan en de Bazellaan gelegen buiten de perimeter van het RPA Defensie en volgens het Gewestelijk Bestemmingsplan gelegen in een zone voor stedelijk industriegebied (en dus niet in een zone voor wegenis);

Overwegende dat deze verbindingen gelegen zijn in de perimeter van het RPA Bordet dat pas in de beginfase van zijn ontwikkeling zit;

Overwegende dientengevolge dat de uitvoerbaarheid van het RPA Defensie afhankelijk is van het welslagen van het RPA Bordet;

Overwegende dat in art. A.11 begraafplaatsgebied met bomen, gewag wordt gemaakt van een minimale boombedekkingsgraad van 35%;

Overwegende dat in art. 5.7 parkgebied sprake is van een minimale boombedekkingsgraad van 50% en dat zodoende de toekomstige begraafplaats in die zone eveneens onderworpen is aan deze boombedekkingsgraad;

Overwegende dat dit te hoge percentages betreffen voor een zone toegewijd aan begraafplaatsen en dat deze percentages voor veel ongewenste schaduw en problemen zullen zorgen;

Overwegende dat een perceel van 0,8 ha wordt voorzien voor de intercommunale voor Teraardebestelling;

Overwegende dat het H-vormige Defensiegebouw gehandhaafd blijft;

Overwegende de aanleg van een stadspark, een bocagelandschap, een herbebossingsgebied en een stadslandbouwgebied;

Conclusie: De gemeente Evere steunt het principe van een RPA op de site die werd geïdentificeerd in samenhang met het RPA Bordet. De gemeente herinnert aan de elementen uit haar advies over de stedenbouwkundige opties die in de strategische visie van het RPA Bordet werden voorgesteld. De gemeente verwelkomt een groot aantal ambitieuze voorstellen. Het oordeel van de gemeente over het project van het RPA Defensie is echter gemengd, op basis van de volgende elementen: De gemeente kan zich vinden in het idee om geen woningen te plannen in de zone van het RPA Defensie, op voorwaarde dat de doelstellingen van het RPA Bordet op zijn minst worden bereikt. Het gemeentebestuur wijst er echter op dat bepaalde vooronderstellingen van het RPA Defensie (overlast van de luchthaven Brussel-Nationaal) niet zijn vervuld voor de bewoners die al in of rond de perimeter wonen;

De gemeente kan voorstander zijn van het idee om geen economische activiteiten te plannen in de zone van het RPA Defensie, op voorwaarde dat de doelstellingen van het RPA Bordet en de visie van de gemeente voor dit laatste worden nagestreefd om belangrijke werkgelegenheidspools te behouden op het grondgebied Evere in het bijzonder en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De gemeente maakt zich zorgen over de uittocht van bedrijven naar buiten Brussel, zonder antwoord op het vlak van werkgelegenheid, transregionale mobiliteit (afgezien van de aankondiging van de tram naar Brussel-Nationaal), fiscale compensatie voor de gemeenten en gemengde stedelijke functies;

De gemeente Evere wijst erop dat dit RPA nauw amenhangt met het RPA Bordet en dat dit laatste alleen kan worden uitgevoerd als het project Albert-Bordet metrolijn 3 binnen hetzelfde tijdsbestek als de RPA's wordt voltooid;

In de RPA-documenten staat dat het project zich inschrijft in een logica die de mobiliteit moet overzichtelijker maken. Het lijkt er echter op dat een instrument als een RPA niet bedoeld is om een visie op mobiliteit op grotere schaal te ontwikkelen. Het project bestudeert mobiliteit niet op een globale manier, uitgaande van de huidige realiteit. Het project beperkt zich tot de politieke doelstellingen van het plan Good Move, zonder rekening te houden met de methodologie van dit plan, die gebaseerd is op studies van de huidige situatie en overleg met alle belanghebbenden. Drie aspecten lijken volledig over het hoofd te zijn gezien in deze aanpak: het feit dat een deel van de Jules Bordetlaan wordt gebruikt voor residentiële doeleinden, de noodzaak om de Germinal-woonwijk te ontsluiten en de mobiliteit in, rond, naar en van de begraafplaatsen en het crematorium. De mobiliteitsvisie van het ontwerp van RPA is hoofdzakelijk gebaseerd op de aanleg van een tramlijn op de Jules Bordetlaan, maar noch de MIVB, noch het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben deze visie ooit in de praktijk gebracht. De gemeente vreest dat het ontwerp van RPA hiervan afhangt. De gemeente eist dat de intenties met betrekking tot dit aspect worden verduidelijkt vóór de definitieve goedkeuring van het RPA Defensie. Het ontwerp van RPA legt veel nadruk op voetgangersroutes. De gemeente juicht dit initiatief toe, maar wil de aandacht vestigen op de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze ruimtes toegankelijk en veilig zijn, met name voor mensen die minder zichtbaar zijn in de openbare ruimte (vrouwen, ouderen, gehandicapten). Hiervoor zijn oppervlakken nodig die toegankelijk zijn voor mensen met beperkte mobiliteit en verlichting die aanwezig en veilig is;

Wat de mobiliteit en het gebruik van de toegang tot de begraafplaatsen betreft, moet een algemene mobiliteitsstudie worden uitgevoerd op en rond de verschillende begraafplaatsen en het crematorium, rekening houdende met de huidige en toekomstige behoeften (met inbegrip van de mogelijke belangrijke ontwikkeling van de intercommunale crematie- en begrafenisactiviteiten). De nodige maatregelen moeten worden genomen om een toegangsweg te behouden voor voertuigen van bezoekers naar de percelen van de intercommunale voor Teraardebestelling zonder te passeren langs de begraafplaats van Evere of over de gronden van de gemeente Evere die bestemd zijn voor opslag, moestuinen of boomgaarden. Er moet rekening worden gehouden met de toename van het aantal plechtigheden in het crematorium door de mogelijke toevoeging van een tweede oven, alsook met de toename van het aantal plechtigheden op de multireligieuze begraafplaats, zoals uit recente statistieken blijkt. De gemeente Evere moest voor de milieuvergunning van het crematorium voldoen aan de voorwaarden voor parkeren buiten de straat op haar begraafplaats. Ze heeft het aantal parkeerplaatsen op haar begraafplaats uitgebreid. Men mag niet vergeten dat een begraafplaats een plaats is voor meditatie en begrafenisplechtigheden.

Deze momenten zijn niet altijd verenigbaar met de aanwezigheid van parkeerplaatsen of autoverkeer. Begraafplaatsen trekken ontegensprekelijk veel verkeer aan (waaronder een groot aantal mensen met beperkte mobiliteit en families in rouw). Er moet een aanzienlijk aantal parkeerplaatsen in de straat worden gehandhaafd om te voldoen aan de eisen van perioden met veel bezoekers (Allerheiligen) en uitzonderlijke ceremonies. De gemeente eist dat er voldoende parkeergelegenheid blijft in de buurt van de voetgangerstoegangen tot de begraafplaatsen en het crematorium. De gemeente Evere vraagt ook om in het ontwerp RPA de mogelijkheid op te nemen om een openbare parkeerplaats aan te leggen in de buurt van de bestaande parking van het Hgebouw van Defensie, om het parkeren op de begraafplaatsen te beperken of zelfs helemaal af te schaffen;

De gemeente verheugt zich over het voorstel om een gemeenschappelijk voorplein aan te leggen voor de begraafplaatsen van Evere en Schaarbeek om de toegang tot deze voorzieningen overzichtelijker te maken. De gemeente betreurt echter dat er niet is nagedacht over de mogelijkheid om dit voorplein te animeren met percelen die bestemd zijn voor voorzieningen of handel. Begraafplaatsen kunnen namelijk een economisch of verenigingsleven creëren (detailhandel in begrafenisartikelen, bloemen, uitvaartondernemingen, horeca, ruimtes voor meditatie, etc.);

De gemeente verwelkomt het voorstel om 0,8 ha te reserveren voor de uitbreiding van de begraafplaats. Als samenwerkend lid van deze intercommunale heeft de gemeente de behoefte aan uitbreiding van de percelen altijd ondersteund. De gemeente wijst erop dat de behoeften van de begraafplaats veel groter zijn, maar dat deze mogelijkheid nu al moet worden verwelkomd;

De gemeente verwelkomt het idee om een groot metropolitaan park aan te leggen tussen Evere en Zaventem op de voormalige Defensie-site. De gemeente zou echter graag zien dat de intenties van het RPA worden verduidelijkt met betrekking tot de visie voor dit park. De documenten zijn namelijk onduidelijk als het gaat om zowel het park als biodiversiteitszone als voor stadslandbouw. De gemeente ziet een park als een openbare ruimte die voorziet in de behoeften van burgers die op zoek zijn naar koele plekken in de zomer, ontmoetingsplekken, wandelpaden, sportvoorzieningen, voorzieningen voor kinderen, voorzieningen voor jongeren, culturele voorzieningen, ruimtes voor economische activiteit (restaurants, cafés), vrijheid voor huisdieren en contact met de natuur. Het gemeentebestuur vraagt om na te denken over de duidelijkheid en de educatieve waarde van deze zones, in het bijzonder wat betreft het bosgebied, zodat ze plaatsen van biologische versterking kunnen worden, maar ook van burgerlijk leven. Het gemeentebestuur wijst erop dat er twee scholen zijn aan de rand van de perimeter die educatieve activiteiten in de open lucht in hun lesprogramma hebben opgenomen (natuurwandelingen voor de school Clair Vivre Germinal, openluchtschool voor de school Marie Popelin), en de aanwezigheid van dit gebied zou een extra educatief instrument kunnen zijn. Tot slot steunt de gemeente het stadslandbouwinitiatief, op voorwaarde dat het wordt uitgevoerd in het kader van projecten voor sociale cohesie en burgerprojecten. De gemeente wijst erop dat ze al percelen ter beschikking stelt voor een sociaal cohesieproject in het kader van sociale huisvesting, voor een moestuin, een imkerij en een boomgaard voor burgers. Ze hoopt dat deze projecten voorrang zullen krijgen bij de ontwikkeling van het RPA. De gemeente moedigt de oprichting van een educatieve boerderij zonder winstoogmerk aan in dit kader. De gemeente maakt zich echter zorgen over het toekomstige beheer van deze site. Gezien de financiële realiteit van de gemeente zal ze niet in staat zijn om de site alleen te onderhouden en te beheren;

Met betrekking tot de programmatische visie voor gebouw H complimenteert de gemeente het voornemen om dit gebouw te behouden en met alle belanghebbenden na te denken over de functie ervan. De gemeente wil graag prioriteit in dit proces en zou graag zien dat het grootste deel van het gebouw wordt gebruikt voor voorzieningen;

Wat de heraanleg van de Eversestraat betreft, maakt de gemeente zich zorgen over de blijvende toegang tot de begraafplaatsen aan de achterkant van de begraafplaats van Schaarbeek. Deze toegangen moeten bestudeerd worden als hoofd- of secundaire toegang tot de begraafplaatsen. De gemeente stelt zich vragen over de toegang voor hulpdiensten, politie en technische diensten tot het volledige gebied dat ontwikkeld zal worden op de voormalige Defensie-site. De gemeente vraagt ook aandacht voor de kwaliteit van de straatverlichting langs de Eversestraat, die door veel fietsers en voetgangers wordt gebruikt;

Op een meer macroscopisch niveau maakt de gemeente zich zorgen over het isolement van de woonwijk Germinal tussen de Jules Bordetlaan, de Leopold III-laan en het park van Evere. De aanleg van een groot stadspark zou het gevoel van isolement kunnen versterken en de functies van de RPA's Defensie en Bordet zullen ook moeten worden bekeken in relatie tot de behoeften van deze wijk;

De gemeente vraagt of er rekening is gehouden met de huidige stedenbouwkundige ontwikkeling van de percelen rond de Jules Bordetlaan;

De gemeente vraagt de minimale boombedekkingsgraad van 35% waarvan sprake in art. 5.2, te verminderen tot 25%;

De gemeente vraagt eveneens dat de minimale boombedekkingsgraad van 50% waarvan sprake in art. 5.7, te verminderen tot 25% voor de inrichting van een begraafplaats in parkgebied;

Gelet op artikel 117 van de nieuwe gemeentewet;

Gelet op artikel 7 van de ordonnantie van 14 mei 1998 tot organisatie van het administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Beslist;

Artikel 1 : Dit advies op te sturen naar de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Artikel 2 : Deze beraadslaging wordt opgenomen in de lijst van beraadslagingen die aan de toezichthoudende autoriteit moeten worden toegezonden." XI. Advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 25 maart 2024: "1. ADVIES Het plan heeft tot doel om een einde te maken aan de monofunctionaliteit waardoor het gebied wordt gekenmerkt. Op het niveau van het gebied lijkt de meest volledige combinatie van programma's en toepassingen essentieel. Het doel is tweeledig: dit nieuwe stadsdeel verdichten met woningen en tegelijk de integratie van bedrijven in de stad verbeteren. De vestiging van een mix van 150.000 m2 woningen, 150.000 m2 economische activiteiten en 50.000 m2 voorzieningen/diensten/handelszaken langs de Leopold III-laan is bedoeld om de gewenste stedelijke toestand te creëren. Het project biedt een functionele mix, die breekt met het principe van een eenmalige programmering waarin het projectgebied uiteindelijk is omhuld.

Het gebied kampt momenteel met een gebrek aan openbare ruimte van hoge kwaliteit. De structurering en de hiërarchisering van deze openbare ruimten is een essentiële voorwaarde voor de aantrekkelijkheid van de toekomstige programma's en voorzieningen. De landschappen, de biotoop, de openbare voorzieningen en pleinen, de straten worden elementen die een prominente plaats innemen in de aantrekkelijkheid van het gebied.

Om de nodige voorwaarden te creëren voor de invoering van kwalitatieve openbare ruimten, heeft het project de ambitie om een duurzame, geïntegreerde en hiërarchische mobiliteit te ontwikkelen door de implementatie van het STOP-principe (plan Good Move).

De context wordt uiteengezet in de bijlage bij dit advies. 1.1. ALGEMEEN Participatie Veel reclamanten, waaronder de Raad voor het Leefmilieu (RLBHG), Inter-Environnement (IEB) en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie (GMC), betreuren dat het openbaar onderzoek van twee RPA tegelijk werd opgestart. Zij zijn van mening dat dit een belemmering vormt voor de effectieve behandeling van de dossiers, gezien de honderden pagina's die moeten worden geanalyseerd.

De RLBHG vraagt om een formeel verbod op het gelijktijdig opstarten van het openbaar onderzoek van twee RPA en wil graag dat de Regering aangeeft of ze bereid is om deze weg in te slaan.

De RLBHG en IEB vragen ook dat informatiesessies deel uitmaken van het georganiseerde participatieproces en gepaard gaan met groepsdiscussies, bij voorkeur 's avonds.

In het geval van de twee RPA die gezamenlijk aan een openbaar onderzoek werden onderworpen, gaat de deadline voor het indienen van het advies voor de Raad vooraf aan het tijdstip van het 'informatiepunt' om vragen te gaan stellen aan de projectverantwoordelijke. De Raad vraagt dat de Regering bij de organisatie van informatie- en participatiemomenten rekening houdt met deze termijnen.

De Commissie stelt vast dat zowel particuliere als openbare reclamanten tijdens het openbaar onderzoek er terecht meermaals over klagen dat de tijd te kort is om kennis te nemen van de dossiers, in het bijzonder wanneer meerdere grote dossiers tegelijk aan een openbaar onderzoek worden onderworpen. Deze reclamanten zijn ook van mening dat de burgerparticipatieprocessen moeten worden verbeterd.

Zoals zij al opperde in haar initiatiefadvies over de toekomstige hervorming van het BWRO (advies van 30 juni 2023), stelt de Commissie voor om een advies te vragen aan de nieuwe Participatiedienst die in deze legislatuur binnen Perspective is opgericht, teneinde gebruik te maken van relevante aanbevelingen over deze kwesties.. 1.2. PERIMETER De Commissie stelt vast dat een grensoverschrijdend project voor het eerst met succes werd uitgevoerd en als een geheel in overweging werd genomen, ondanks de beperkingen die door de territoriale bevoegdheden van de partners werden opgelegd. De Commissie kan een dergelijke samenwerking alleen maar toejuichen en hoopt dat deze in de toekomst kan worden herhaald, binnen en buiten het Gewest.

Ze betreurt echter dat het bedrijventerrein CityDev niet is geïntegreerd, aangezien dit zou hebben gezorgd voor een meer stedelijke continuïteit tussen de nieuwe woonwijk en de bestaande bewoonde wijken. 1.3. OPERATIONALISERING VAN HET RPA CityDev herinnert eraan dat dit RPA voorziet in talrijke infrastructuren - meer bepaald wegen en parken - zonder de actoren te identificeren die belast zouden ze met de realisatie ervan. Als CityDev een gedeeltelijke operator van de ontwikkeling van het RPA zou zijn, zou het niet mogelijk zijn om de inrichtingen van deze infrastructuren voor zijn rekening te nemen. CityDev wil echter een rol spelen in de operationalisering van een deel van het RPA. Daartoe moeten een aantal van de in punt '3.5. Mobiliteit' aangehaalde essentiële punten worden gewijzigd.

CityDev stelt zich vragen over de mogelijkheden voor het concretiseren van algemeen voorschrift 0.11., waarbij aan de houder van een SV binnen het RPA een termijn van één jaar wordt opgelegd om openbare operatoren van sociale woningen of met sociale woningen gelijkgestelde woningen eventueel te laten beslissen of ze de toegelaten woningen willen aankopen.

CityDev herinnert eraan dat, ook als het RPA op lange termijn moet worden overwogen, de inplanting van de ondernemingen ook wordt georganiseerd via langlopende erfpachtovereenkomsten. Het RPA Defensie moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het behoud van de bestaande erfpachtovereenkomsten. Alleen hun vrijwillige vertrek aan het einde van de huurovereenkomst of de hernieuwing kan het moment zijn om na te denken over de mogelijke herontwikkelingen volgens de voorschriften van het RPA. De Commissie deelt de bezorgdheid van CityDev, gezien de zeer lange duur van erfpachtovereenkomsten. Ze stelt zich vragen over het operationele karakter van het plan op korte of middellange termijn. 1.4. HUISVESTING Brupartners stelt vast dat minimumdoelstellingen voor 'openbare woningen' zijn voorzien (een drempel van 'minimum 25% van de openbare woningen' is vastgelegd) en dat het grootste deel van de in de perimeter van het ontwerp van RPA aanwezige terreinen openbare gronden zijn.

In de overtuiging dat het noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de talrijke behoeften aan sociale woningen (met name in de context van de schaarste aan openbare terreinen en grondreserves in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), stelt Brupartners voor dat de publieke eigendom van de grond zoveel mogelijk moet worden gehandhaafd en dat er, wanneer deze terreinen aan de functie 'huisvesting' zijn toegewezen, sociale woningen moeten worden ontwikkeld.

In dat verband is hij van mening dat de toekomstige ontwerpen van RPA moeten voorzien in minimumdrempels voor sociale woningen (die kunnen variëren afhankelijk van het feit of de terreinen openbaar of privé-eigendom zijn).

De gemeente Evere kan voorstander zijn van het idee om geen huisvesting op te nemen in het gebied van het RPA Defensie, op voorwaarde dat de doelstellingen van het RPA Bordet ten minste worden bereikt. Ze herinnert er echter aan dat sommige van de vooronderstellingen van het RPA Defensie (hinder in verband met de luchthaven Brussel-Nationaal) niet worden beantwoord voor de bewoners die al aanwezig zijn in of rond de perimeter.

Brupartners dringt aan op de noodzaak van een mix in het type van woningen dat in een bepaalde perimeter wordt voorgesteld.

Die laatste wil dat dit ontwerp van RPA kadert binnen de regeringsdoelstelling om 'op het hele gewestelijke grondgebied te beschikken over 15% woningen van sociale aard, evenwichtig gespreid per gemeente en per wijk' (rekening houdend met het aanbod van woningen in de buurt van de perimeter van het ontwerp van RPA), door onder meer duidelijk te bepalen welk deel van de woningen voor sociale huisvesting zal worden bestemd.

Brupartners stelt vast dat, volgens de algemene voorschriften van dit ontwerp van RPA, de bouw-, uitbreidings- en bestemmingswijzigingsprojecten van meer dan 3.500 m2 een minimumdrempel van 25% sociale woningen bevatten. Geen enkel project in het ontwerp van RPA vermeldt echter de vloeroppervlakte.

Brupartners vraagt daarom verduidelijkingen over de bouwprofielen, de vloeroppervlaktes en het geraamde aantal nieuwe woningen van de verschillende ontwerpen van RPA. Bovendien dringt Brupartners in het bijzonder aan op een diversiteit aan woningtypes binnen de hoge gebouwen en de huizenblokken die op de site worden overwogen. Brupartners is immers van mening dat deze sociale gemengdheid niet alleen op de site, maar ook in de gebouwen zelf tot stand moet worden gebracht.

De Adviesraad voor Huisvesting (ARH) is van mening dat bij afwezigheid van een prioritaire aankoop van woningen door de BGHM of een overname van het beheer /aankoop door een SVK, die de toepassing van een sociale of matige huur garandeert, de operatoren die in aanmerking komen voor de aankoop in de zin van het RPA (gemeenten, OCMW 's, vennootschappen met een sociaal oogmerk, ...) in staat zullen zijn om verkoop- of huurprijzen te hanteren die ontoegankelijk zijn voor het Brusselse publiek dat lijdt onder een gebrekkige huisvesting.

In tegenstelling tot het huidige besluit betreffende de stedenbouwkundige lasten dat lasten oplegt vanaf een vloeroppervlakte van 1.000 m2 voor woningbouw-, uitbreidings- of bestemmingswijzigingsprojecten, verhogen de RPA deze drempel tot 2.500 m2 (of zelfs 3.500 m2 voor het RPA Defensie). De ARH vraagt zich af of het RPA afwijkt van het besluit betreffende de stedenbouwkundige lasten voor de projecten van minder dan 2.500 m2 of de twee systemen worden gecumuleerd.

Anderzijds, terwijl het besluit betreffende de stedenbouwkundige lasten de drempel voor het automatisch aanvaarden van een voorstel tot realisatie van de ontwikkelaar vastlegt op 15% van de 'omkaderde' woningen (woningen gecreëerd voor ION of AIS) of 'geconventioneerde' woningen (art. 10, § 2), verhogen de RPA deze drempel de facto tot 25%, maar verwijzen ze enkel naar 'geconventioneerde' woningen, d.w.z. woningen die financieel minder bereikbaar zijn dan 'omkaderde' woningen.

De ARH is van mening dat de RPA de gelegenheid zouden moeten zijn om het systeem van stedenbouwkundige lasten te versterken en een hefboom te vormen om de productie van echt betaalbare woningen voor de bestaansonzekere doelgroep met huisvestingsproblemen te versnellen, vooral omdat de ontwikkeling van vastgoed in de strategische polen waarop de RPA zijn gericht, onvermijdelijk zal leiden tot een stijging van de grondprijs en dus van de kosten van het kopen en huren in deze perimeters.

IEB dringt er sterk op aan dat alle openbare terreinen door het Gewest worden teruggekocht en niet aan derden wordt doorverkocht. Zo zal het Gewest de volledige controle hebben over het programma dat het er wil ontwikkelen. Wat betaalbare woningen betreft, is het gebrek aan ambitie van het RPA Defensie wederom in het oog springend.

Terwijl het RPA Max, dat aan een openbaar onderzoek werd onderworpen, van plan is om 25% openbare woningen op te leggen in het kader van huisvestingsprojecten van meer dan 2.000 m2, wijkt het RPA Defensie verder af van deze drempel om deze op 3.500 m2 te brengen.

De bepaling die in het RPA Max is opgenomen, gekend als de 'Heyvaert-clausule', zou volgens IEB algemeen van toepassing moeten zijn in het hele Brusselse Gewest. Ze lijkt nuttig om de vastgoedontwikkelaars effectief te dwingen om deel te nemen aan de bouw van sociale woningen. Een beperking die het huidige mechanisme van stedenbouwkundige lasten slechts in zeer beperkte mate weet te vervullen. Deze bepaling lijkt IEB zeer ontoereikend wanneer het om openbare terreinen gaat.

De Commissie vraagt om de volgende quota na te leven: 50% van de woningen moet in een van de categorieën van de Huisvestingscode vallen, en binnen deze 50% moet 25% uit sociale openbare woningen bestaan zoals gedefinieerd door de BGHM. De Commissie is voorstander van de bepaling van quota voor sociale woningen in de plannen (RPA, BBP, zelfs in de herziening van het GBP) en van de veralgemening van de scheiding van de grondeigendom en de gebouwen voor openbare projecten, twee modaliteiten waarvoor ze een onderzoek van de Regering heeft gevraagd, om onder andere op korte termijn meer sociale woningen te creëren, gezien de sociale noodsituatie waaraan tegemoet moet worden gekomen (zie advies van 21 maart 2024).

Akoestisch comfort voor de toekomstige bewoners Enkele reclamanten, waaronder Brupartners, IEB en de RLBHG, stellen vast dat er geluidsnormen dienen te worden bepaald met betrekking tot de locatie van dit RPA (nabijheid van de luchthaven). Ze stellen zich enerzijds vragen over de impact van de aan de buitenkant van de gebouwen geleden geluidshinder op de levenskwaliteit en anderzijds over de impact van de bepaling van deze geluidsnormen op de prijs en dus op de toegankelijkheid van woningen die in de perimeter van dit ontwerp van RPA zullen worden gevestigd.

De GMC, IEB en Leefmilieu Brussel (LB) plaatsen vraagtekens bij de keuze voor een residentiële verstedelijking binnen de perimeter van het RPA Defensie, aangezien het gebied dicht bij de luchthaven ligt en intensief wordt overvlogen door vliegtuigen die vertrekken uit Zaventem (vandaar de ligging binnen grenzen van het LDEN lawaai van 55 dB en het LNIGHT lawaai van 45 dB).

Deze ontwikkeling druist ook in tegen het streven naar minder kwetsbaarheid van de bevolking voor geluidsoverlast (men kan weliswaar trachten de woningen te isoleren, maar men kan uiteraard niet de buitenruimten isoleren of beletten dat bewoners hun ramen openzetten).

Zou deze ontwikkeling niet veeleer ten gunste van kantoren, diensten of stedelijke industrieën moeten plaatsvinden? Wat het akoestisch comfort betreft, plaatst de ARH vraagtekens bij de verenigbaarheid van de ambities van het RPA met de huidige luchtcorridors en verzoekt hij de overheid na te denken over de toekomstige organisatie van de luchtcorridors om de ontwikkeling van het RPA mogelijk te maken.

LB en de RLBHG stellen vast dat het voorschrift betreffende de geluidsisolatie enkel betrekking heeft op woningen, terwijl andere functies (kinderdagverblijven, scholen of gezondheidszorg) als gevoelig worden beschouwd. Er wordt dus gevraagd om het toepassingsgebied van dit voorschrift tot deze andere functies uit te breiden.

Volgens het MER sluit het RPA Defensie aan bij het plan Quiet.Brussels dat voorziet in het waarborgen van het geluidscomfort van gebouwen of, met andere woorden, het waarborgen van hun akoestische prestaties, zowel met betrekking tot geluid afkomstig van buiten als op het vlak van buurtlawaai, met name voor gevoelige functies, zoals huizen, scholen en ziekenhuizen, door middel van verordenende, normatieve en begeleidende maatregelen, of door financiële incentives.

De Commissie stelt vast dat de keuze om op deze plaats woningen te vestigen, die nadelig zijn voor de levenskwaliteit van de bewoners, noodzakelijkerwijs inhoudt dat passende regelingen moeten worden getroffen op het vlak van het geluid. 1.5 MOBILITEIT Brupartners herinnert eraan dat, om de gewestelijke ambities op het vlak van mobiliteit (verkleinen van de plaats van de auto) te realiseren, de implementatie van coherente alternatieven en concrete begeleidende maatregelen van essentieel belang is (verhogen van de frequentie van het openbaar vervoer, bevorderen van gedeelde verplaatsingswijzen, ...).

De GMC stelt vast dat een verlenging van tram 55 ter sprake komt in de documenten die aan een openbaar onderzoek zijn onderworpen. Ze betreurt dat dit punt niet is uitgewerkt bij de presentatie tijdens de zitting, om de aansluiting tussen de mogelijke verlenging van tram 55 en het project metro 3 te begrijpen.

Daarnaast wijst de Commissie erop dat het RPA geen melding maakt van het project metro 3. Dit verbaast de GMC des te meer omdat het om een belangrijk Brussels mobiliteitsdossier gaat en de haltes ervan zich niet zo ver van dit project bevinden, maar toch te ver weg zijn om te voet te bereiken (ongeveer een kilometer tussen het geplande station Bordet en het midden van de nieuwe wijk die in het RPA wordt beoogd).

Daarom moet worden gewaakt over de kwaliteit van het bovengronds openbaar vervoer om de nieuwe wijk desgevallend te laten aansluiten op de eindhalte Bordet van metrolijn 3.

Enkele reclamanten, waaronder LB, IEB en CityDev zijn van mening dat de mobiliteitsstrategie niet volledig is uitgewerkt en tamelijk onduidelijk is over de organisatie van de bediening door het openbaar vervoer in het gebied: de wijk is niet goed bereikbaar met de metro, de toekomstige tramlijn op de Leopold III-laan wordt omringd door verschillende industrieterreinen of strategische economische activiteiten. Dit beperkt de mogelijkheid om tot meer oversteekplaatsen te komen en heeft geleid tot een tunnel als oplossing, wat weinig zin heeft voor de goede economische bereikbaarheid van de toekomstige wijk.

Het RPA voorziet in een verkeersluwe wijk (Good Move), maar het principe van de verkeersluwe mazen wordt niet voldoende beschreven.

Sommige keuzes zullen onvermijdelijk botsen met de toegang en de logistiek die nodig zijn voor een goede werking van de geplande productieactiviteiten.

Voor IEB zal de herziening van het huidige programma van het RPA om er alternatieve functies voor de huisvesting te ontwikkelen, vergezeld moeten gaan met een bijwerking van het MER om de implicaties van deze veranderingen voor de mobiliteit nader te bestuderen, akte te nemen van de stopzetting van het RPA Bordet en alternatieve scenario's voor openbaarvervoersdiensten aan te bieden: scenario met voltooiing van metro 3 tegen 2032, scenario met stopzetting van metro 3 en behoud en verbetering van lijn 55, scenario met uitbreiding van de toekomstige lijn 8.

De gemeenten Evere en Schaarbeek zijn van mening dat op het vlak van de mobiliteit en het gebruik van de toegangen tot de begraafplaatsen, een globaal mobiliteitsonderzoek zou moeten worden uitgevoerd in en rond de verschillende begraafplaatsen en het crematorium, rekening houdend met de huidige en toekomstige behoeften (inclusief de mogelijke belangrijke ontwikkeling van de activiteit van de intercommunales voor begrafenis- of crematiediensten).

De gemeente Evere is van mening dat een tool als een RPA niet bedoeld is om een visie over mobiliteit op grotere schaal te implementeren.

Het ontwerp heeft de mobiliteit niet op een globale manier bestudeerd, uitgaande van de huidige realiteit. Het is beperkt tot het deel uitmaken van de politieke doelstellingen van het Good Move-plan zonder rekening te houden met de methodologie van deze laatste, die is gebaseerd op studies van As Is-situaties en overleg met alle belanghebbenden.

CityDev herinnert eraan dat het aangelegde gebied voor landschapswegen tussen het GSI van de Da Vinci-site en het GSI Defensie (percelen F en L) ontwikkelingssynergieën tussen deze zones verhindert die anders rond dezelfde logistieke ontsluiting zouden kunnen worden georganiseerd.

Voor CityDev blijven verschillende punten problematisch: - In een GSI betekent het opleggen van een `bovenwereld' van ten minste 27,20 meter hoog een minimum van 11,70 meter boven de sokkel die verplicht is toegewezen aan complementaire functies van de productieve `benedenwereld'. Dit maakt de ontwikkeling van het project ingewikkeld, zelfs onmogelijk, omdat de verdiepingen zeker alleen kunnen worden bestemd voor de kantoorfunctie of een daarmee gelijkgestelde functie, waarvoor CityDev vaststelt dat het in dat verband moeilijk is om te concurreren met de fiscale aantrekkelijkheid van het aangrenzende Vlaamse Gewest.

Volgens CityDev is het beter om indicatief te blijven, maar zonder een minimum op te leggen. - De aanleg van een tunnel naar de site Da Vinci 'noord' ten koste van een directe verbinding met de Leopold III-laan lijkt onrealistisch. De impact van een dergelijke infrastructuur op de site Da Vinci 'noord' is te groot (het lijdt al onder een gebrekkige toegankelijkheid) en levert niets positiefs op in termen van toegankelijkheid en werking, zowel voor de activiteitensite als voor de te ontwikkelen wijk. - Bovendien is het aangewezen om het GSI te verbinden met de Leopold III-laan (en niet alleen met de zijstraat, de Bourgetlaan) idealiter via twee directe aansluitingen, en de modaliteiten voor de aanleg van de laan te specificeren om deze verbindingen effectief te maken.

Anders kan de levensvatbaarheid van alle - huidige en toekomstige - economische zones niet worden gegarandeerd. - De aanleg van een bovengronds kruispunt, in plaats van de tunnel die door het RPA wordt overwogen, zou het mogelijk maken om een 'spiegelverbinding' te maken ten opzichte van Da Vinci 'noord' om deze site te openen in de richting van de uitgang, vanaf de Straatsburgstraat. Dit zou een aanzienlijke verbetering voor het gemotoriseerde verkeer zijn, maar ook voor de actieve vervoerswijzen.

Brussel Mobiliteit werd al bij deze denkoefening betrokken. Het RPA Defensie - door het ontbreken van het RPA Bordet - kan een gelegenheid zijn om dit project nieuw leven in te blazen. - De 'zuidelijke' verbinding (tussen Da Vinci en de toekomstige weg langs gebouw H) moet worden verwijderd, rekening houdend met overwegingen inzake ruimtegebrek en onteigening van een daaruit voortvloeiende onderneming, en de geringe toegevoegde waarde die deze verbinding zou hebben op het vlak van mobiliteit. - Uit de superpositie van het bestemmingsplan van het RPA Defensie en de bestaande situatie blijkt dat de perimeter van de geplande weguitbreiding op de site Da Vinci zeker de onteigening van de 2 naburige bedrijven en de sloop van hun gebouw zal vereisen. Dit houdt verband met het feit dat de weguitbreidingen de 30 m grondinname behouden die ze op de perimeter van het RPA hebben.

De dimensionering van wegen buiten de perimeter van het RPA moet op deze plaats worden teruggebracht tot de enige ruimten die nodig zijn voor verkeer, terwijl de ideale principes worden aangegeven waarnaar deze moet neigen. Daarvoor zou een specifieke kleur en een specifiek voorschrift beter zijn.

Het is ook aangewezen dat deze bestemming als terreinweg die momenteel wordt toegewezen aan een productiebestemming, geen mogelijke ontwikkelingen van de bestaande bedrijven teniet doet, op grond van het feit dat ze zich in het weggedeelte van het RPA zouden bevinden.

Een specifieke clausule moet de voortzetting van de activiteiten kunnen garanderen.

CityDev betwist het feit dat de strategische component van het ontwerpplan altijd de principes van omleiding van gemotoriseerd verkeer op de wegen van de site Da Vinci opneemt ten gunste van zacht verkeer en openbaar vervoer op de Bordetlaan. Deze voorstellen werden namelijk nog niet onderzocht om er de betrouwbaarheid van te verzekeren. CityDev is van mening dat deze omleiding de goede werking van het bedrijventerrein Da Vinci in het gedrang zou brengen, terwijl de onteigening van een momenteel florerend bedrijf is vereist.

Volgens het MER kadert het RPA Defensie binnen het Good Move-plan, dat overeenstemt met het gewestelijk mobiliteitsplan voor het BHG, dat in 2020 door de Brusselse Regering werd aangenomen. Het definieert de belangrijkste beleidsrichtsnoeren op het gebied van mobiliteit.

De Commissie sluit zich aan bij de vraag van de gemeenten om een globaal mobiliteitsonderzoek uit te voeren in en rond de verschillende begraafplaatsen en het crematorium, rekening houdend met de huidige en toekomstige behoeften (inclusief de mogelijke belangrijke ontwikkeling van de activiteit van de intercommunales voor begrafenis- of crematiediensten).

Ze is van mening dat er moeten worden toegezien op de kwaliteit van de bediening van het bovengronds openbaar vervoer. Als het project van de eindhalte Bordet voor metrolijn 3 wordt bevestigd, zal het moeten worden afgestemd op de nieuwe wijk.

De Commissie sluit zich ook aan bij de bekommernissen van CityDev.

Onder meer de kaarten P235-238 moeten wellicht worden aangepast (verwarring over de tunnelzone).

Parkeren De gemeente Schaarbeek is van mening dat het ontwerp van RPA rekening had moeten houden met de openbare ruimten die het begraafplaatsgebied bedienen, de toegang tot en het parkeren bij de verschillende begrafenis- en begraafplaatsentiteiten, evenals de mogelijkheid van parkeerplaatsen die aan de behoeften voldoen.

Brupartners acht het essentieel om een antwoord te bieden op de uitdagingen in verband met het parkeren. Het ziet in dit opzicht het ter beschikking stellen van ondergrondse parkeerplaatsen voor bezoekers (en niet alleen voor de omwonenden) als een mogelijke oplossing.

Brupartners is namelijk van mening dat dit niet alleen de druk op het bovengrondse parkeren moet verlichten, maar ook de kwaliteit van de openbare ruimte en de toegankelijkheid van het gebied moet verbeteren en het potentieel voor socio-economische activiteiten zo groot mogelijk moet maken.

Brupartners wijst erop dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg wilde verminderen, maar deze vermindering wilde compenseren met een gelijkwaardige toename van het aanbod aan parkeerplaatsen buiten de openbare weg. Tot slot benadrukt Brupartners dat er rekening moet worden gehouden met de voorschriften van de DBDMH inzake het ondergronds parkeren van elektrische voertuigen.

Gezien de ambities van het gewestelijk mobiliteitsplan Good Move om het parkeren op straat te verminderen en gezien de aanwezigheid van parkeergelegenheid buiten de openbare weg in het ontwerp, beveelt de GMC aan dat de nieuwe wijk niet meer dan het minimum aan parkeergelegenheid op straat en/of bovengronds omvat. Deze parkeergelegenheid zou in de eerste plaats bedoeld zijn om te voldoen aan de noden van mensen met een handicap, leveranciers, bezoekers ...

Hierdoor komt er niet alleen plaats vrij voor andere functies in de openbare ruimte, maar wordt het er ook rustiger. In dat verband verwijst de GMC hier naar het nieuwe project Erasmus Gardens, dat zowel kosteloze bovengrondse parkeerplaatsen (met beperkte parkeerduur) als te betalen ondergrondse parkeerplaatsen omvat. De ondergrondse betaalparkeerplaatsen staan leeg en de bovengrondse zijn erg gewild, met een modal shift-doelstelling die duidelijk niet wordt gehaald.

De parkeerstrategie in het RPA is flexibel zodat ze achteraf nog kan worden aangepast, met name aan fluctuerende noden en aan de programmering en de fasering van het project. Ook al is deze flexibiliteit positief, toch wil de GMC eraan herinneren dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen ook een invloed op het soort mobiliteit binnen een project heeft.

Zij roept de Regering dan ook op om meer ambitie aan de dag te leggen als ze wil bijdragen aan de modal shift die het plan Good Move beoogt.

Om nog eens ter verwijzen naar het voorbeeld van de Erasmus Gardens: de Commissie stelt vast dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen bewoners aantrekt die hun auto willen gebruiken.

De GMC wijst erop dat parkeren een fundamentele hefboom is als het RPA een verandering in mobiliteit wil aanmoedigen.

Een reclamant wil ook de aandacht vestigen op het probleem van de mobiliteit rond de verschillende begraafplaatsen en uitvaartcentra die zich binnen de perimeter van het RPA Defensie bevinden. Volgens hem zijn de specifieke kenmerken van de werking en het gebruik van uitvaartondernemingen niet op een concrete en bevredigende manier geïntegreerd en werden de behoeften niet op een globale en gecoördineerde manier geanalyseerd. Hij dringt aan op de noodzaak om te zorgen voor de nodige parkeergelegenheid en voldoende en gemakkelijke toegangen voor deze zeer speciale plaatsen.

Hij pleit ervoor dat de alternatieven die uit deze analyses voortvloeien, het mogelijk moeten maken om in te spelen op de veranderingen van de inrichtingen op de verschillende sites (vermindering en rationalisering van het autoverkeer op de begraafplaatsen ten voordele van de rust van de plaats en de biodiversiteit).

Volgens het MER maken de begraafplaatsen integraal deel uit van het GRUP/RPA Defensie. Met de betrokken actoren (Stad Brussel, Schaarbeek, Evere en de Intercommunale Begrafenisvereniging) wordt gewerkt aan de planning van een parkeersysteem dat is aangepast aan de behoeften van het uitvaartcentrum, de begraafplaatsen en het aangrenzende project Gebouw H. In het MER wordt ook vermeld dat het project een gemengd systeem van bovengrondse parkeerplaatsen (gelegen langs de logistieke lus), en een systeem van siloparkeerplaatsen zal toepassen om in de parkeerbehoefte te voorzien. De parkingsilo's zullen strategisch zijn gelegen, met een toegang langs de laad- en loszone, waardoor de verkeersdruk maximaal op de laad- en loszone wordt afgewenteld. Bovengrondse parkeerplaatsen worden enkel gebruikt voor kortparkeren en worden zo veel mogelijk in de omgevingsaanleg van de nieuwe lus geïntegreerd. Het aantal parkeerplaatsen zal later worden bepaald aan de hand van een mobiliteitsstudie.

Ondergrondse constructies moeten er echter tot een minimum worden beperkt. Eventuele ondergrondse parkeergarages moeten binnen de strikte grenzen van de bebouwde volumes blijven. Een specifiek percentage open terrein wordt toegewezen aan de verschillende percelen in overeenstemming met hun ligging op het plan.

De Commissie sluit zich aan bij het verzoek om een globaal mobiliteitsonderzoek uit te voeren, met inbegrip over het parkeren, in en rond de verschillende begraafplaatsen en het crematorium, rekening houdend met de huidige en toekomstige behoeften (inclusief de mogelijke belangrijke ontwikkeling van de activiteit van de intercommunales voor begrafenis- of crematiediensten).

Voetgangerswegen Plus en Comfort Het RPA kadert binnen de voortzetting van het plan Good Move en het netwerk dat binnen de perimeter van het project is ontwikkeld, valt binnen de categorieën PLUS, COMFORT en WIJK. De mogelijkheid om een hele nieuwe wijk te bouwen en daarbij rekening te houden met de ambities van Good Move en andere milieuplannen en -strategieën, is een kans om buurten tot rust te brengen.

Daartoe en om het principe van verkeersluwte toe te passen op de wijk, adviseert de GMC om voorrang te geven aan eenrichtingsstraten om van meet af aan ruimte vrij te maken voor andere functies dan autoverkeer.

In dezelfde lijn adviseert zij het nodige te doen om doorgaand verkeer tussen wijken (mensen die door de wijk rijden om files op de hoofdwegen te vermijden) maar ook binnen de wijk te verhinderen.

In het kader van het voetgangersnetwerk is de Commissie verheugd over de aanleg van voetgangersoversteekplaatsen met een constant profiel van 15 meter in de woon- en winkelgebieden.

In het verordenende gedeelte staat dat fietspaden in openbare ruimten met bomen minstens drie meter breed moeten zijn. De GMC vraagt om het RPA in overeenstemming te brengen met de normen voor PBM wat de breedte van fietspaden betreft (zie Good Move en de gids 'BABE' voor de breedtes).

De KCML vraagt dat de begraafplaats, die vooral een plaats van ingetogenheid en sereniteit is, uitsluitend wordt voorbehouden voor voetgangers, in overeenstemming met de geldende regelgeving. Ze is daarom gekant tegen de aanleg van een corridor voor actieve vervoerswijzen, die volgens haar te ingrijpende gevolgen zal hebben.

Paden voor actieve vervoerswijzen kunnen gemakkelijk rond de begraafplaats worden aangelegd, langs de rand ervan, zoals trouwens is bepaald in het gewestelijk plan Good Move.

In het MER wordt vermeld dat gezien de grote socio-culturele en recreatieve aantrekkingskracht die rond het H-gebouw wordt gepland, er dient te worden onderzocht of een directe verbinding met het grootstedelijk actief mobiliteitsnetwerk wenselijk is. Hierbij wordt gedacht aan een aftakking, langs de Jules Bordetlaan, van de Groene Wandeling, die momenteel langs de Eenboomstraat (ten westen van de begraafplaats van Brussel) loopt en/of een nieuwe verbinding, via het park, tussen de Groene Wandeling en de GEN-routes Brussel-Luchthaven, Brussel-Leuven en Vilvoorde-Sterrebeek. In de huidige situatie is het H-gebouw reeds maximaal ontsloten op een kwalitatief en hoogstaand netwerk voor fietsers en voetgangers. In het planvoorstel wordt bijkomend de Eversestraat autoluw gemaakt en is er ontsluiting via de interne wegenis van het plangebied. Hierdoor verhoogt de kwaliteit van het actief mobiliteitsnetwerk nog.

De Commissie sluit zich aan bij de verzoeken van de GMC en de KCML. Er is ook nood aan een verbinding met het actieve grootstedelijke mobiliteitsnetwerk. 1.6 LEEFMILIEU Duurzaamheid en circulariteit Brupartners dringt erop aan dat dit ontwerp van RPA de ambitie zou hebben om een project te ontwikkelen dat duurzaam is (beheer van afvalstoffen, van water, ...) en op de circulaire economie is gericht.

De Commissie steunt de noodzaak van een ambitieuze circulaire economie.

Groene ruimten en biodiversiteit Brupartners herinnert aan het belang van de aanwezigheid van groene ruimten en het behoud van biodiversiteit. Het is blij met het samenwerkingsproces tussen het Vlaams Gewest en het Brussels Gewest dat de ontwikkeling van een intergewestelijk park van meer dan 45 hectare mogelijk maakt.

Daarnaast stelt Brupartners vast dat dit park grote groene ruimten (begraafplaatsen van Brussel en Schaarbeek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en landbouwgrond in het Vlaams Gewest) zal verbinden om een groene ruimte van meer dan 200 hectare te creëren.

In dat verband nodigt Brupartners uit om een reflectie op gang te brengen om de meest geschikte middelen te bepalen, om de communicatie tussen deze sites mogelijk te maken. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de specifieke kenmerken van de verschillende ruimten worden nageleefd, met name de rust en privacy die nodig zijn voor begraafplaatsen.

LB herinnert eraan dat het element met betrekking tot de mogelijke uitbreiding van de opgravingsbegraafplaats er op het einde van het uitwerkingsproces van het RPA is gekomen en dat deze nieuwe functie niet compatibel is met het project van een grootstedelijk park.

Deze nieuwe functie zou niet alleen in een van de meest verontreinigde gebieden worden ondergebracht, maar zou ook de oppervlakte verkleinen die daadwerkelijk voor biodiversiteit en voor de functie van een voedselpark nodig is en extra barrières opwerpen voor de robuuste ecologische verbinding die het parkproject nochtans beoogt.

Daardoor zal de druk van toekomstig recreatief gebruik op het gebruik als beschermde natuur toenemen. De begraafplaats zou komen in de randzone, die voor deze ecologische verbindingen het gevoeligst en het meest strategisch is.

In de voorgestelde hypotheses (pagina 82, actie 05) wordt enkel de nadruk gelegd op de landschappelijke voordelen, maar nauwelijks op de milieuvoordelen.

De RLBHG vraagt dat de groene ruimten het voorwerp uitmaken van een specifieke bescherming in het RPA. Het lijkt hem paradoxaal om ze op reeds bebouwde gebieden te voorzien.

Het is ook van essentieel belang om een gewestelijke (of zelfs grootstedelijke) strategie voor het behoud en de creatie van groene ruimten uit te werken, hun ontwikkeling te bevorderen daar waar ze bestaan (die al een interessante biologische waarde hebben) en de reconversie van bebouwde gebieden aan te moedigen.

De RLBHG vestigt de aandacht op de kwestie van de biodiversiteit op de begraafplaatsen. Het is belangrijk om te benadrukken dat er een polariteit bestaat van bestuiversoorten. Het RPA moet hier bijzondere aandacht aan besteden.

De RLBHG vestigt de aandacht van de Regering ook op het feit dat er moet voor worden gezorgd dat de bodems niet vervuild zijn, te meer als die bestemd zijn voor de ontwikkeling van de stadslandbouw.

Een reclamant steunt het project om 14 van de 40 ha van de site (in het Brusselse gebied) om te vormen tot een natuurlijke groene zone.

Hij vraagt om 10 ha van deze oppervlakte om te vormen tot een braakland uit één stuk om een opeenvolging van kleine poelen van verschillende diepten te creëren, om de rest van het gebied met struiken en kreupelbossen aan te planten, teneinde het te verbinden met het door het Vlaams Gewest geplande bos van 30 ha. Hij vraagt dat het hele gebied dus wordt bestemd voor het behoud van een kwaliteitsvolle natuur en dat de voetpaden niet intrusief zijn (paden waarmee de fauna en flora met respect kan worden geobserveerd).

Volgens het MER zijn de indices voor de huidige ecosysteemdiensten reeds toereikend (figuur 5-11) voor de toekomstige open ruimte waar de huidige zones 1, 4a en 4c zich bevinden (figuur 5-9). Het verwijderen van verharding zal zorgen voor een betere infiltratie van hemelwater in de bodem. Dit kan leiden tot een toename van de (micro)biologische activiteit in de bovenste bodemlaag. Op langere termijn kan dit zorgen voor een hogere biodiversiteit, een minder compacte bodem en verrijkte vruchtbaarheidsparameters. De vegetatie kan op haar beurt leiden tot verkoeling. Dit kan positief worden beoordeeld.

Voor de zones 4b, 5a en 5b (figuur 5-9), die in het ecologisch park komen te liggen, is de bodem lokaal te compact en kunnen de bodemparameters worden verbeterd, bv. door frezen.

Het plaatsen van bomen en planten en het verwijderen van verharding zal op langere termijn de bodem verluchten, de biodiversiteit verhogen en zo ook de vruchtbaarheidsparameters verrijken. De verbetering van deze parameters zou de plantengroeiondersteuning en de biodiversiteitshabitat, alsmede de regulering van de watercyclus, kunnen verbeteren.

Deze ecosysteemdiensten zijn van cruciaal belang voor de succesvolle uitvoering van het geplande ecologische park in deze zones. Dit kan als een positieve impact worden beschouwd. Anderzijds mag de waardevolle biodiversiteit die in alle gebieden, en vooral in zone 5, aanwezig is, bij toekomstige projecten niet worden verwaarloosd. Het is ook belangrijk te onthouden dat een goede biodiversiteit (en in het bijzonder bepaalde soorten) kan gedijen in bodems met weinig nutriënten (geen bemesting).

De Commissie is van mening dat de functie van groene ruimte vooral een parkfunctie is en dat de voorgestelde ontwikkeling in overleg met het Vlaams Gewest het mogelijk maakt om een onderscheid te maken tussen de gebruiken en om een substantieel deel gewijd aan biodiversiteit te garanderen.

Waterbeheer In overeenstemming met de wens van de Regering om verschillende maatregelen in te voeren om water toegankelijker te maken, stelt Brupartners voor om de installatie van gratis en openbare drinkwaterpunten binnen de perimeter van dit ontwerp van RPA te overwegen.

De RLBHG vestigt de aandacht op het feit dat de specifieke behoeften in termen van riolering, zowel voor het afvalwater als voor het regenwater, moeten worden bestudeerd zodra er concrete projecten zullen zijn voorgesteld.

De Commissie deelt de mening van de RLBHG over de noodzaak om de doelstellingen op het niveau van de uitvoering van concrete projecten op te volgen. 1.7 VOORZIENINGEN Brupartners is van mening dat de behoeften aan plaatsen in kinderdagverblijven of scholen moeten worden beoordeeld en dat het ontwerp van RPA in voorkomend geval aan de geïdentificeerde behoeften moet voldoen.

Brupartners dringt erop aan dat het aanbod van diensten en voorzieningen samen met de woningen wordt ontwikkeld en dat het lokale gebruik ervan wordt bevorderd om de wijk leefbaarder te maken.

De RLBHG is verbaasd dat het RPA geen duidelijke doelstellingen inzake collectieve voorzieningen bevat. Bovendien worden er in de aan een openbaar onderzoek onderworpen documenten geen op basis van de huidige bewoners uitgevoerde studie van de behoeften voorgesteld en evenmin voorspellingen van de toekomstige behoeften die voortvloeien uit de nieuwe woonwijk.

In het ontwerp van RPA wordt dus vermeld dat de plaatsen voor fietsen op een flexibele manier kunnen worden ontwikkeld op basis van de mobiliteitsstromen. Volgens de RLBHG moet vanaf het begin in een groot aantal beveiligde fietsparkeerplaatsen worden voorzien, zodat de stroom van fietsverplaatsingen zich kan ontwikkelen vanaf de eerste ingebruikname van de nieuwe te bouwen wijk. De Raad vraagt eveneens dat in het ontwerp van RPA voldoende toegankelijke toiletten en waterfonteinen worden voorzien.

De Commissie is het eens met het advies van de RLBHG. Op verschillende plaatsen, onder meer in gebouw H, zijn er wel degelijk voorzieningen geïnstalleerd. 3.8. DE EUROPESE SCHOOL CityDev begrijpt dat aan de tijdelijke Europese school de mogelijkheid wordt geboden om zich permanent te vestigen, door middel van ingrijpende werkzaamheden, voor zover ze voor 2037 worden uitgevoerd.

Als dit inderdaad het geval is, vormt deze mogelijkheid een belemmering voor de interventie van CityDev in dit gebied, dat zeker het meest interessante deel van het GSI was (percelen F en L).

Naast de ruimtebehoeften die CityDev in dit GSI uit, is de Commissie van mening dat een Europese school wel degelijk een plaats heeft binnen de Europese wijk, om de identiteit van de Europese wijk te verankeren die tegenwoordig veel te monofunctioneel en technocratisch is. Ze steunt daarom het verzoek om te overwegen deze school te verplaatsen en deze ruimte dus vrij te maken voor andere functies.

CONCLUSIE: De Commissie brengt een gunstig advies uit over het ontwerp en wijst op de kwaliteit van de documenten, zowel van het ontwerp als van het MER. Ze is blij met het samenwerkingsproces tussen het Vlaams Gewest en het Brussels Gewest, dat de ontwikkeling van een intergewestelijk park van meer dan 45 hectare mogelijk maakt. De Commissie stelt vast dat een grensoverschrijdend project voor het eerst met succes werd uitgevoerd en als een geheel in overweging werd genomen, ondanks de beperkingen die door de territoriale bevoegdheden van de partners werden opgelegd.

De Commissie kan een dergelijke samenwerking alleen maar toejuichen en hoopt dat deze in de toekomst kan worden herhaald, binnen en buiten het Gewest.

Deze samenwerking is des te noodzakelijker omdat de oprichting van de grootstedelijke gemeenschap, ingesteld door de VIe Staatshervorming nog steeds niet het licht heeft gezien.

De Commissie sluit zich over het algemeen aan bij de bekommernissen van CityDev, zowel op het gebied van de verbinding als op het vlak van de bouwprofielen (probleem van op een sokkel gebouwde huizenblokken).

De Commissie vraagt een mobiliteitsstudie, inclusief over het parkeren, in en rond de begraafplaatsen en het crematorium.

Het is ook van essentieel belang om een gewestelijke (of zelfs grootstedelijke) strategie voor het behoud en de creatie van groene ruimten uit te werken, hun ontwikkeling te bevorderen daar waar ze bestaan (die al een interessante biologische waarde hebben) en de reconversie van bebouwde gebieden aan te moedigen.

De Commissie is van mening dat er moet worden onderzocht of het mogelijk is om de Europese school naar de Europese wijk te verplaatsen, om de identiteit van de Europese wijk te verankeren die tegenwoordig veel te monofunctioneel en technocratisch is.

De Commissie vraagt om kwaliteitsvolle openbare ruimten te ontwerpen, waarbij ook rekening wordt gehouden met het eerste Gewestelijk plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen 2020-2024, dat de Brusselse Regering in juli 2020 heeft gelanceerd. 2 BIJLAGE HERINNERING AAN DE STEDELIJKE CONTEXT DIE IS GEDEFINIEERD IN HET GPDO EN WAARIN HET RPA DEFENSIE PAST Het GPDO definieert zijn territoriale beleid rond vier belangrijke pijlers die het stadsproject ondersteunen: ? het grondgebied inzetten om het kader van de territoriale ontwikkeling vast te leggen en nieuwe wijken te creëren ? het grondgebied inzetten voor de ontwikkeling van een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving ? het grondgebied inzetten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie ? het grondgebied inzetten om de multimodale verplaatsing te bevorderen Het GPDO voorziet voor het gebied van de 'voormalige NAVO-site' en zijn omgeving dat 'de reconversie van de voormalige site het mogelijk maakt om een nieuwe stadswijk te overwegen. Hoewel bediend door trams 62 en 55. [...] De nieuwe wijk zou 3 tot 4.000 inwoners kunnen verwelkomen'. In het GPDO wordt ook de wens uitgedrukt om een nieuwe tertiaire as tussen de Europese wijk en de luchthaven te ontwikkelen en, via de vestiging van specifieke tertiaire functies, het economische aanbod van het gebied te diversifiëren en het imago van deze stadstoegang te verbeteren. Bovendien is in het GPDO vastgelegd dat 'het terrein van Defensie zich zowel op Brussels als op Vlaams grondgebied bevindt. In samenwerking met het Vlaams Gewest is een definitiestudie (met een diagnose en een stedenbouwkundige studie) uitgewerkt. Bedoeling is om een intergewestelijk RPA uit te werken voor de volledige site.' - In het kader van het intergewestelijk project TOP Noordrand werken het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest samen een visie uit voor de site. In 2017 hebben ze een definitiestudie laten uitvoeren die bestaat uit een diagnose, een stedenbouwkundige analyse en politieke aanbevelingen (documents beschikbaar via: https://topnoordrand.be/nl/werf-1-ex-navodefensie-kke). - Op 19 juli 2018 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering de strategische ontwikkelingsprincipes bevestigd en de minister-president opgedragen om een samenwerkingsovereenkomst tussen de gewestministers te ondertekenen met betrekking tot de gecoördineerde uitvoering van de planningstools die nodig zijn voor de site in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (document beschikbaar in de bijlage). - In het ministerieel besluit van 14 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 14/06/2019 pub. 06/08/2019 numac 2019013835 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit tot vaststelling van het model van het EPB-certificaat Openbaar gebouw type ministerieel besluit prom. 14/06/2019 pub. 21/06/2019 numac 2019013179 bron federale overheidsdienst beleid en ondersteuning Ministerieel besluit ter uitvoering van artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 september 2012 ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, van de wet van 19 juli 2012 betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector voor de stad en het OCMW van Chiny sluiten heeft de minister-president perspective.brussels formeel de opdracht gegeven om over te gaan tot de uitwerking van een richtplan van aanleg voor het gebied 'ex-NAVO/Defensie'. - Op 22 april 2021 heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis genomen van de vorderingsstaat van het intergewestelijk stadsproject en perspective.be opgedragen om de reflectie voort te zetten en, samen met de relevante actoren, concrete voorstellen te ontwikkelen op het gebied van inrichting, beheer en programma. - De opdracht werd door een intergewestelijk stuurcomité omkaderd. - Als antwoord op het regeringsbesluit van 3 mei 2018, dat het informatie- en participatieproces voor het publiek met betrekking tot de RPA organiseert, werden twee infosessies georganiseerd: o een online- en fysieke permanentie bij perspective.brussels, de Stad Brussel en de gemeente Evere van 2 september tot 17 oktober 2019;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld o een informatie- en participatiesessie op 17 september 2019 in het Da Vinci Science Park. - Het ontwerp van RPA werd voorgelegd aan het Gewestelijk Comité voor Territoriale Ontwikkeling (GCTO), dat op 22 juni 2023 een gunstig advies uitbracht. Het ontwerp van RPA houdt rekening met de opmerkingen die in dit advies werden geformuleerd. - De Vlaamse Regering heeft op 13 juli 2023 het ontwerp van het Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) 'Defensie' goedgekeurd.

Op 3 oktober 2023 werd aan Vlaamse kant met het openbaar onderzoek begonnen. 3 GROTE TENDENSEN VAN HET RPA 3.5 PERIMETER Het reflectiegebied strekt zich uit over een perimeter van 300 ha, inclusief het kruispunt Bordet/Da Vinci, de begraafplaatsen, de voormalige NAVO-site, de Jules Bordetlaan, een deel van de Leopold III-laan en het landschapsfiguur Woluweveld.

De operationele perimeter van het ontwerp van RPA Defensie beslaat een oppervlakte van +/- 100 ha. Die van het GRUP 'Defensie' beslaat +/- 80 ha. Dit intergewestelijk project heeft betrekking op een totale oppervlakte van 180 ha. Deze oppervlaktes bevinden zich op het grondgebied van de gemeente Brussel-Stad, de gemeente Evere en de gemeente Zaventem.

Binnen de operationele perimeters kunnen 3 stedelijke figuren worden geïdentificeerd: - Het Hoofdkwartier van Defensie 'Kwartier Koningin Elisabeth': een groot terrein onder hoge bewaking dat zich ontwikkelt volgens een campusmodel. Het omvat alle soorten infrastructuren: kantoren, sportfaciliteiten, huisvesting, helikopterplatform,... Onlangs heeft Defensie een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning ingediend voor de bouw van een nieuw, compacter hoofdkwartier, tegenover de Leopold III-laan. Die is gelegen tussen de perimeter van het ontwerp van RPA en het GRUP. - De voormalige NAVO-gebouwen: zwaar gebetonneerd gebied met kantoorgebouwen en ruime parkeerterreinen in openlucht. Een emblematisch en strategisch gebouw, 'Gebouw Z' of het 'Vredesgebouw', zal zijn activiteiten op de site behouden (zie kaart). - Het begraafplaatsgebied dat wordt geëxploiteerd door de begraafplaats van Brussel, de begraafplaats van Schaarbeek, de begraafplaats van Evere, de Intercommunale voor Teraardebestelling, de Intercommunale voor Crematie: groot groen, weinig bebost geheel met een interessant potentieel om een nieuw groot figuur van ecologische continuïteit oost/west begraafplaats van Brussel ad Woluweveld aan te sluiten.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In het GBP omvat de bestaande situatie gebieden van bedrijven, voorzieningen en militaire domeinen (Vlaams Gewest) die het niet mogelijk maken om nieuwe gemengde wijken en groene zones te ontwikkelen. Het doel van het ontwerp van RPA/GRUP is ten eerste om het bestemmingsprobleem op te lossen, maar ook om een reeks specifieke wettelijke vereisten voor te stellen om de juiste ontwikkeling van de site op een geïntegreerde en gecontextualiseerde manier te garanderen en om deze vereisten in een territoriale logica buiten de administratieve grenzen met elkaar in overeenstemming te brengen. 3 - GROTE BELEIDSORIENTATIES EN INHOUD VAN HET ONTWERP VAN RPA/GRUP 'DEFENSIE' 3.1- ALGEMENE PRINCIPES Het ontwerp van RPA werd op een iteratieve manier uitgewerkt met een Milieueffectenrapport (MER). Het gaat uit van de richtsnoeren van het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling en de intergewestelijke studie Top Noordrand, en geeft de grote principes aan voor de inrichting of de herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft op het vlak van: - de programmering van de bestemmingen; - de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap; - de kenmerken van de constructies; - de bescherming van het erfgoed; - mobiliteit en parkeren.

Het ontwerp van RPA bestaat uit een informatief gedeelte, een strategisch gedeelte en een verordenend gedeelte.

De fundamentele gedeelde ambities voor het RPA zijn (niet-exhaustief): - Territoriaal: een nieuwe groene corridor creëren als schakel tussen een grotere ecologische figuur (nieuw stadspark/bos dat de verbinding begraafplaats van Brussel/Woluweveld garandeert) en de bestaande voorzieningen ten dienste stellen van de biodiversiteit (de begraafplaatsen laten uitgroeien tot echte toegankelijke groene ruimten met inachtneming van de wettelijke voorwaarden voor het begraafplaatsbeheer). - Grootstedelijk: een grootstedelijke as creëren als ondersteuning voor een stedelijke verandering door de opwaardering van de duurzame mobiliteit om het monofunctionele en logistieke gebied te ontsluiten.

Daartoe wil het ontwerp van RPA/GRUP kwalitatieve openbare ruimten aanbieden via de hiërarchisering van de bestaande stromen. De landschappen, de biotoop, de pleinen en de straten worden elementen die een prominente plaats innemen in de aantrekkelijkheid van het gebied. - Lokaal: een stedelijk project uitvoeren om een verouderde dynamiek om te keren en te streven naar een hybride wijk. Vandaag wordt het gebied gekenmerkt door talrijke percelen met zwevende constructies, die geen stedelijke samenhang brengen en nadelig zijn voor de leesbaarheid en kwaliteit van deze stadstoegang. De ambitie is om te breken met de bestaande typologie om architectonisch voorbeeldige, ecologische en energiezuinige gebouwen aan te bieden. 3.6 SAMENVOEGING VAN DE AMBITIES EN STOPZETTING VAN HET ONTWERP VAN RPA 'BORDET' De geografische nabijheid van de twee ontwerpen van RPA geeft aanleiding tot belangrijke gemeenschappelijke doelstellingen, met name op het gebied van mobiliteit en het groene en blauwe netwerk. Het ontwerp van RPA 'Defensie' ontwikkelt een totaalvisie waarin de ambities van het ontwerp van RPA 'Bordet' zijn opgenomen: - Een territoriale strategie die is opgebouwd rond ecologische corridors en groen en blauwe netwerken (meer bepaald: de corridor Bordetlaan/Houtweg en het groene-blauwe netwerk op de site van Da Vinci zuid); - Een verdichtingsstrategie op basis van multimodale assen en knooppunten (meer bepaald: de verdichting van de as Leopold III-laan, de versterking van de multimodale pool Bordet, de verdichting en uitrusting van de site Da Vinci zuid); - Een globale mobiliteitsstrategie voor de hele zone Bordet/Defensie met afstemming van: ? de assen van het openbaar vervoer: HUB Bordet, de Parkway Leopold III-laan, bus Da Vinci zuid/Defensie, nieuwe stadswijk; ? logistieke assen en organisaties; ? indeling van de wegen in categorieën: Plus, Confort en wijk ten gunste van de ontsluiting van de zone Da Vinci zuid en de nieuwe stadswijk door de invoering van 'loops' (en door de hypothetische breuk tussen de nieuwe stadswijk en de Leopold III-laan te bestuderen); ? fietsnetwerken; ? mobiliteitspunten en parkeerzones. - De hypothesen van het milieueffectenrapport met elkaar in overeenstemming brengen, met name op het gebied van mobiliteit, waarvan de studie de hierboven vermelde ambities integreert (hypothetische afsluiting van de Bordetlaan, verdichtingsscenario's voor de Da Vinci-site, enz.). 3.7 STRATEGISCH GEDEELTE


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Om aan de algemene ambities te voldoen, bestaat het strategische gedeelte uit 3 thematische hoofdstukken: LANDSCHAP, MOBILITEIT en STEDELIJKHEID. 3.8 VERORDENEND GEDEELTE De strategische ambities van het Gewest worden waar nodig weerspiegeld in het verordenende gedeelte van het Richtplan van Aanleg.

De verordenende voorschriften worden vastgelegd over de volledige perimeter van het ontwerp van RPA en worden gecoördineerd met het Vlaams Gewest voor de gebieden die met elkaar in verbinding staan (groene ruimten, begraafplaatsen, ...).

Het verordenende gedeelte bevat grafische voorschriften (bodembestemming), algemene letterlijke voorschriften die van toepassing zijn op de hele perimeter van het ontwerp van RPA, specifieke letterlijke voorschriften per zone en letterlijke voorschriften in overdruk.

In het ontwerp van RPA 'Defensie' wil het verordende gedeelte vooral: - de kwestie van de bodembestemmingen en, in bepaalde gebieden, van de bouwprofielen regelen; - de inplanting van groene ruimten garanderen; - het geïntegreerd regenwaterbeheer garanderen; - de benedenverdiepingen activeren; - de mogelijkheid garanderen om openbare en private woningen te ontwikkelen, door steeds een minimaal openbaar deel en voorzieningen op te nemen; - het akoestisch comfort van de woningen garanderen; - kwaliteitsvolle openbare ruimten garanderen, inclusief de wegen; - de creatie van openbare voorzieningen waarborgen; - een juiste verhouding in de programmatische mix garanderen; - de productieactiviteiten aanmoedigen en hun stedelijke integratie verzekeren; - de begraafplaatsen aanmoedigen om echte actoren te worden bij het creëren van een ecologische corridor." XIII. Samenvatting van de adviezen, bezwaren en opmerkingen die werden geformuleerd in het kader van het openbaar onderzoek - Motivatie van het regeringsbesluit tot goedkeuring van het RPA Overwegende dat de antwoorden van de regering op de bezwaren en opmerkingen tijdens het tweede openbaar onderzoek, alsook op de adviezen in het kader van het onderzoek van het ontwerp-RPA, hierna worden vermeld, zonder afbreuk te doen aan de bezwaren en opmerkingen tijdens het voorafgaande informatie- en participatieproces, noch aan de antwoorden daarop, zoals vermeld in het regeringsbesluit van 14 september 2023 tot goedkeuring van het ontwerp van het RPA 'Defensie', in bijlage bij dit besluit en waarnaar in dit verband moet worden verwezen;

Overwegende dat de regering eraan herinnert dat het vaste rechtspraak van de Raad van State is dat irrelevante of onnauwkeurige klachten geen antwoord behoeven, net zomin als klachten die gebaseerd zijn op onjuistheden of een verkeerde interpretatie van het project, of een klacht die in wezen beoogt te vermelden dat schadevergoeding zal worden gevorderd in geval van handhaving van de geplande bestemming, of klachten die louter betrekking hebben op persoonlijke of speculatieve belangen; dat alleen moet worden tegemoetgekomen aan opmerkingen in verband met de door de wet nagestreefde doelstellingen, die betrekking hebben op aangelegenheden die door dit plan worden geregeld, en die voldoende verband houden met het algemeen belang dat voorop moet staan bij de uitwerking van plannen van aanleg; 1. Algemene beschouwingen Openbaar onderzoek en participatie van het publiek Overwegende dat een bezwaarindiener aanvoert dat het ontwerp-RPA te lang is om in detail te worden bestudeerd; Overwegende dat Urban van mening is dat het strategisch luik een schat aan informatie biedt, maar dat de overweldigende hoeveelheid daarvan een uitdaging vormt. Dat de samenvattingen aan het einde van elk hoofdstuk zeer nuttig zijn en bijzonder worden gewaardeerd. Dat bijgevolg die samenvattingen eruit zouden kunnen worden gehaald en samengevoegd met het verordendend luik in een afzonderlijk samenvattend document, om het RPA eenvoudiger en efficiënter toepasbaar te maken. Die synthetische benadering zou een document opleveren dat gemakkelijker en praktischer is in het kader van een een regelmatig gebruik, en zou zo de uitvoering van de aanbevelingen vergemakkelijken;

Overwegende dat dit RPA inderdaad omvangrijk is, maar geen overbodige informatie bevat; dat het noodzakelijk is om de verschillende door het RPA geplande inrichtingen in detail te analyseren en de grote principes van het RPA zo duidelijk mogelijk te onderbouwen om te garanderen dat ze worden gevolgd bij de uitvoering van de projecten.

Dat het strategisch luik bovendien samenvattingen bevat aan het einde van elk hoofdstuk en dat het MER een niet-technische samenvatting bevat om de leesbaarheid te verbeteren;

Overwegende bijgevolg dat de regering van oordeel is dat het niet nodig is een samenvattend document op te stellen, gelet op de samenvattingen in zowel het strategisch luik als de niet-technische samenvatting;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, de vzw BRAL, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, Urban en IEB erop wijzen dat de analyse van een RPA een tijdrovend proces is waarvoor talloze kaarten en honderden pagina's aan documenten moeten worden ontleed.

Overwegende dat ze de aandacht vestigen op het feit dat het RPA Max en dit RPA werden onderworpen aan openbaar onderzoek in perioden die elkaar gedeeltelijk overlappen en dat dus werd gevraagd om 2.214 pagina's en kaarten te lezen in twee periodes die elkaar in totaal 66 dagen overlappen, wat een belemmering vormde voor een effectieve behandeling van de dossiers en voor de participatie van burgers en van het maatschappelijk middenveld;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, de vzw BRAL, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie en IEB vragen om een einde te maken aan gelijktijdige openbare onderzoeken van RPA's en dus willen dat de regering aangeeft of zij bereid is in die richting te gaan;

Overwegende dat de regering, overeenkomstig artikel 30/5 van het BWRO en het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de openbare onderzoeken inzake ruimtelijke ordening, stedenbouw en leefmilieu, het ontwerpplan gelijktijdig heeft onderworpen aan de adviezen van instanties en besturen en aan het openbaar onderzoek; Dat het ontwerp-RPA moet worden onderworpen aan een openbaar onderzoek in elke gemeente van het Gewest waarop het genoemde project betrekking heeft, in toepassing van artikel 30/5, § 1 van het BWRO; Dat het ontwerp-RPA werd onderworpen aan een openbaar onderzoek in de gemeente Evere en in de stad Brussel; Dat het niet binnen de scope van het ontwerp-RPA valt om een uitspraak te doen over de relevantie van de wettelijke en reglementaire bepalingen die de openbare onderzoeken organiseren; Dat het bijgevolg niet aan de regering is om zich over die overweging uit te spreken in het kader van dit besluit;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, de vzw BRAL en IEB het betreuren dat de georganiseerde participatie geen enkel gezamenlijk presentatie- en disscussiemoment bevat, waar iedereen de standpunten van de verschillende partijen zou kunnen horen;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, de vzw BRAL en IEB het betreuren dat de deadline voor het uitbrengen van een advies vóór het 'informatiepunt' komt, wanneer vragen kunnen worden gesteld aan de projectverantwoordelijke;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel aangeeft dat er tijdens de coronaperiode online workshops werden georganiseerd door het Brussels en Vlaams gewest samen, over een reeks thema's die verband hielden met de diagnose, maar dat er tijdens de fase van uitwerking van het plan, een fase die in het kader van het totstandkomingsproces van een RPA voor een totaal nieuwe wijk ook moet resulteren in een nieuwe identiteit, en mogelijk betrokkenheid voor die transformatie op gang moet brengen, op geen enkele wijze voorlichting is geweest en nauwelijks ontmoetingen of zelfs co-cocreatie, zaken die de toekomstige actoren van het gebied hadden kunnen mobiliseren; Dat niettemin een meer burgergerichte aanzet van de ontwikkeling van het gebied ongetwijfeld het geplande programma in het te renoveren H-gebouw zal zijn, waarvoor het RPA een tijdelijk gebruik voorstelt dat een voorproefje zal geven van een aantal van de functies van het gebouw, en dat Leefmilieu Brussel meent dat er banden moeten worden geconcretiseerd met de Good Food-strategie;

Overwegende dat er tijdens het totstandkomingsproces van het RPA regelmatig gezamenlijke vergaderingen hebben plaatsgevonden tussen het Brussels en het Vlaams Gewest om het plan in de verschillende uitwerkingsfasen vorm te geven en goed te keuren; dat het voornamelijk om twee soorten vergadering ging: een Planteam (met Perspective, het departement Omgeving, ANB, BE, bMa, TVB en het ministerie van Defensie) en een ruimer stuurcomité;

Overwegende voor het overige dat die opmerking buiten het bestek van dit besluit valt aangezien ze betrekking had op het totstandkomingsproces van RPA's in het algemeen, zonder specifiek te zijn voor dit RPA 'Defensie'; dat het niet aan de regering is om zich uit te spreken over mogelijke nieuwe participatievormen bij de uitwerking van richtplannen van aanleg;

Overwegende dat IEB algemeen opmerkt dat alle RPA's problematisch zijn op het vlak van stedelijke democratie. Dat de kwalitatieve democratische garanties die ze bieden onvoldoende zijn ten aanzien van hun zeer grote territoriale impact op zowel lokaal als regionaal niveau, nog afgezien van het feit dat ze strategische richting en bindende kracht combineren met de capaciteit om af te wijken van hogere normen (GPB, GSV enz.); Dat IEB, in navolging van het Collectif Bas-les-PAD, vraagt om een moratorium op alle RPA's die in het najaar van 2019 zijn gestart, totdat de hervorming van het BWRO, die ertoe geleid heeft dat de RPA's onderdeel werden van de wetgeving, is geëvalueerd. Dat er van de eerste acht RPA's die in 2019 zijn gelanceerd, vijf grondig werden herzien of fundamenteel in vraag gesteld (Josaphat, Wet, Ninoofsepoort, Zuid en Mediapark), wat aantoont dat het instrument zeer problematisch is;

Overwegende dat IEB bovendien meent dat de snelheid waarmee die verschillende RPA's worden aangenomen tot gevolg heeft dat: 1) de geraadpleegde instanties de tijd niet hebben om de voorgelegde documenten grondig genoeg te bestuderen, gelet op de grootte van de uitdagingen in de betrokken gebieden, en zodoende adviezen uit te brengen die helpen om met voldoende kennis van zaken een besluit te nemen; 2) de RPA's vrij vaag zijn over hun afstemming met andere strategische en regelgevende teksten van het Gewest. Dat maakt het erg moeilijk om hun impact in te schatten; 3) de RPA's niet vergezeld zijn van voldoende effectstudies en gebaseerd zijn op verouderde gegevens - vaak hebben ze betrekking op dossiers die al jaren lopen en niet-bijgewerkte gegevens bevatten;

Overwegende dat de regering de opmerkingen van IEB over het totstandkomingsproces en de participatie in de richtplannen van aanleg hoort, maar dat die opmerkingen buiten het bestek van dit besluit vallen aangezien ze betrekking hebben op het totstandkomingsproces van RPA's in het algemeen, zonder specifiek te zijn voor het RPA 'Defensie'; Dat het niet aangewezen is om erop te antwoorden in het kader van dit besluit;

Overwegende dat IEB opmerkt dat het, meer specifiek met betrekking tot het RPA 'Defensie', toch positief is dat er een gezamenlijke visie is met het Vlaams Gewest. Dat het uitgestrekte en intergewestelijke gebied kan rechtvaardigen dat een beroep wordt gedaan op een ruimer planningsinstrument dan een BBP. Dat het echter niet duidelijk is waarom die uitbreiding niet zou kunnen worden opgenomen in de huidige hervorming van het GBP, in plaats van een instrument in te roepen dat de afwijking tot norm verheft;

Overwegende dat het ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone 'ex-NAVO/Defensie' dateert van 7 juni 2019; Dat er op dat moment nog geen sprake was van een wijziging en hervorming van het GBP aangezien het besluit dat de procedure voor wijziging van het GBP formeel opent dateert van 23 december 2021;

Overwegende dat het totstandkomingsproces van dit RPA al was gestart zodat het weinig zin zou hebben gehad het te beëindigen om de perimeter ervan op te nemen in de hervorming van het GBP;

Dat het instrument RPA bovendien toelaat om de toekomstige inrichting van een bepaalde perimeter meer in detail te regelen, wat het doel was in dit geval; Dat het RPA niet tot doel heeft om vorm te geven aan een totaal nieuwe wijk en grootstedelijk park; dat bijgevolg het richtplan van aanleg het meest geschikte instrument is voor de ambities voor het Defensieterrein;

Coördinatie van het RPA en het GRUP Overwegende dat Brupartners, de Raad voor het Leefmilieu, het Departement Omgeving van het Vlaams Gewest, Urban en de GOC positief staan tegenover de samenwerking tussen beide gewesten bij de ontwikkeling van dit RPA. Dat Brupartners en de GOC vooral de gezamenlijke ontwikkeling van een interregionaal park van meer dan 45 ha toejuichen;

Overwegende dat de GOC "vaststelt dat een grensoverschrijdend project voor het eerst met succes werd uitgevoerd en als een geheel in overweging werd genomen, ondanks de beperkingen die door de territoriale bevoegdheden van de partners werden opgelegd. De Commissie kan een dergelijke samenwerking alleen maar toejuichen en hoopt dat deze in de toekomst kan worden herhaald, binnen en buiten het Gewest.";

Overwegende dat het Departement Omgeving van het Vlaams Gewest verklaart dat beide gewesten een gemeenschappelijke visie hebben en op een gecoördineerde manier werken; Dat die samenwerking een voorbeeld kan zijn voor toekomstige synergieën tussen twee gewesten;

Overwegende dat Urban stelt dat het samenwerkingsakkoord tussen de gewestregeringen tot doel heeft de coördinatie tussen het Brussels en Vlaams Gewest te regelen voor de uitwerking van een richtplan van aanleg (RPA, voor het Brusselse deel van de perimeter) en een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP, voor het Vlaamse deel van de perimeter). Dat de bepalingen in het samenwerkingsakkoord de basis vormen voor het formuleren van regionale doelstellingen verdeeld over drie thema's: natuur, mobiliteit en stedelijke ontwikkeling;

Overwegende dat een bezwaarindiener zich afvraagt hoe de coördinatie zal zijn tijdens de uitvoering van het RPA en het GRUP;

Overwegende dat, zoals hiervoor aangegeven, het samenwerkingsakkoord tussen de gewestregeringen enkel tot doel had de coördinatie tussen het Brussels en het Vlaams Gewest te regelen voor de uitwerking van plannen van aanleg op hun respectieve grondgebied; Dat de uitvoering van genoemde plannen van aanleg niet werd geregeld via een samenwerkingsakkoord; dat de uitvoering valt onder de operationalisering van het RPA en het GRUP en dus het doel van het RPA zoals bepaald in artikel 30/2 van het BWRO overstijgt;

Overwegende dat een bezwaarindiener het belangrijk vindt dat er een fysieke scheiding komt tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest door middel van de Eversestraat, die gesloten zou moeten blijven voor verkeer;

Overwegende dat de Eversestraat inderdaad ontoegankelijk zal worden gemaakt voor gemotoriseerd verkeer, behalve om een logistieke toegang tot de aangrenzende begraafplaatsen te garanderen; Dat de Eversestraat niet op de grens tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest ligt, maar beide gewesten doorkruist; Dat er geen geldige reden is om een fysieke scheiding te creëren tussen beide gewesten;

Informatief luik Overwegende dat twee bezwaarindieners opmerken dat de tijdslijn (in het informatief luik) van het gebied van dit RPA veel fouten bevat en dat heel wat verbeteringen moeten worden aangebracht;

Overwegende dat het informatief luik niet tot doel heeft uitgebreid de geschiedenis te beschrijven van het gebied waarop dit RPA zal worden ingeplant; Dat een dergelijk informatief luik bedoeld is om het RPA in zijn context te plaatsen aan de hand van een diagnose van de huidige problemen, door het gebied voor te stellen zoals het vroeger was, zoals het nu is en door, tot slot, de toekomstvisie voor het gebied voor te stellen; Dat het daarom niet nodig is om de tijdslijn aan te vullen;

Overwegende dat twee bezwaarindieners aangeven dat bepaalde locaties op de kaarten onjuist zijn en moeten worden gecorrigeerd, in het bijzonder wat betreft de verwarring tussen Haren en Evere;

Overwegende dat dit ontwerp-RPA voor die plaatsen de meest gebruikte namen vermeldt, zoals 'de Decathlon van Evere', 'het oude vliegveld van Evere' enz. zodat die plaatsen gemakkelijk te herkennen zijn;

Bovendien liggen verschillende van die plaatsen zowel op het grondgebied van Evere als op dat van Haren, zoals de Decathlon, het industrieterrein Da Vinci, het oude vliegveld en het voormalige NAVO-hoofdkwartier;

Dat, ten slotte, Haren deel uitmaakt van de stad Brussel en bijgevolg de verwijzing naar 'Brussel' in plaats van 'Haren' niet verkeerd is;

Overwegende bijgevolg dat dit ontwerp-RPA plaatsnamen bevat die correct zijn;

Werken Overwegende dat Brupartners erop aandringt om de werken, zoveel als mogelijk, rationeel en complementair te organiseren, om te anticiperen op de gevolgen van de uitvoering van die werken en om die gevolgen tot een minimum te beperken;

Overwegende dat de uitvoeringsmodaliteiten van de projecten die zullen worden ontwikkeld binnen de perimeter van dit RPA onder de operationalisering vallen; Dat die bekommernis in overweging zal worden genomen door de instanties die de stedenbouwkundige vergunningen zullen uitreiken; 2. Verordenend luik Algemeen Overwegende dat Urban aanbeveelt om, teneinde de operationele flexibiliteit van de projecten te behouden, de verordenende voorschriften te beperken tot de fundamentele en essentiële principes die in het RPA worden uiteengezet;Dat het bij de uitwerking en het onderzoek van de projecten gebruikelijk zal zijn om te verwijzen naar het strategisch luik van het RPA, en zo te bepalen welke richting de projecten moeten volgen. Dat bijgevolg alle instructies waar 'ter informatie' of 'aanbevolen' bij staat uitsluitend in het strategisch luik zouden voorkomen, zodat die aanbevelingen richtinggevend en niet-bindend zijn bij de uitvoering van projecten; Dat specifieke ontwerpverduidelijkingen voor verschillende punten, zoals de verlichting, ook beperkt zouden blijven tot het strategisch luik;

Overwegende dat alle voorschriften van het verordenend luik binnen dat deel moeten worden gehouden om hun bindende waarde te garanderen, aangezien het strategisch luik weliswaar de grote principes van ruimtelijke ordening aangeeft, maar afwijkingen daarvan toestaat en niet geacht wordt specifieke voorschriften te bevatten voor detailelementen binnen ieder bestemmingsgebied;

Overwegende dat Urban ook van mening is dat het omwille van de duidelijkheid en doelmatigheid relevant lijkt een systematiek te ontwikkelen, zowel voor de grafische weergave als voor de schriftelijke voorschriften van de verschillende RPA's, en zich daarvoor te baseren op de conventies van het Gewestelijk Bestemmingsplan; Overwegende dat Urban in dat verband meent dat de oranjetinten van het 'BHG_sterk gemengd gebied' en het 'BHG_Structurerend landschap met bomen' sterk op elkaar lijken en tot verwarring leiden;

Overwegende dat het verordenend luik van dit RPA zoveel mogelijk overeenstemt met het grafische plan en de schriftelijke voorschriften van dit RPA en van andere RPA's; dat het echter niet mogelijk is volledig in overeenstemming hiermee te zijn, aangezien dit RPA zijn eigen bijzonderheden heeft en bestemmingsgebieden bevat die in geen enkel ander RPA noch in het GBP voorkomen;

Overwegende echter dat de kleuren van de sterk gemengde gebieden en de gebieden structurerend landschap met bomen werden aangepast om verwarring te voorkomen;

Overwegende dat Urban erop wijst dat op het grafisch plan van het RPA een deel van het gebied dat is ingeschreven als 'structurerende openbare ruimte met bomen' en als 'gebied voor stedelijke industrie' buiten de perimeter van het RPA ligt; Dat de voorschriften geen verordenende waarde hebben buiten de perimeter van het RPA; Dat bijgevolg moet worden verwezen naar de voorschriften van de RPA's voor die gebieden; Dat het bijgevolg wenselijk lijkt om de perimeter van het RPA uit te breiden of de gebieden van het grafisch plan te beperken tot de perimeter van het RPA;

Overwegende dat Citydev erop wijst dat de geplande weguitbreiding op het Da Vinci-terrein met zekerheid de onteigening van 2 naburige bedrijven en de sloop van hun gebouw zal vereisen, aangezien de weguitbreidingen de 30 m grondinname behouden die ze op de perimeter van het RPA hebben; Overwegende bijgevolg dat Citydev van mening is dat de dimensionering van wegen buiten de perimeter van het RPA, op die plaats, moet worden teruggebracht tot enkel de ruimte die nodig is voor het verkeer, terwijl de na te streven ideale principes worden aangegeven met een specifieke kleur en een specifiek voorschrift;

Overwegende dat Citydev ook van mening is dat die bestemming als structurerende ruimte niet mag verhinderen dat de bestaande bedrijven zich eventueel verder ontwikkelen, en dat bijgevolg een specifieke clausule de voortzetting van de activiteiten moet kunnen garanderen;

Overwegende dat het grafische plan van het RPA werd gewijzigd om het te beperken tot de afgebakende perimeter van dit RPA; Dat alles wat buiten de perimeter van dit RPA valt, is weergegeven in grijstinten om iedere verwarring hierover te vermijden; dat buiten de perimeter van het RPA het GBP van toepassing blijft. Dat het bijgevolg niet nodig is om een specifieke clausule in die zin op te nemen;

Overwegende bovendien dat de volgende wijzigingen werden aangebracht aan het strategisch luik: ? p. 12 (inleiding): "Alle voorstellen buiten de perimeter van het RPA zijn verkennend en indicatief onderzoek." . p. 122 (hoofdstuk mobiliteit): "Alle voorstellen in verband met de Leopold III-laan (buiten de perimeter van het RPA) zijn verkennend en indicatief onderzoek." Overwegende dat Defensie van mening is dat het voorgestelde bestemmingsplan voor de stadswijk een te grote impact heeft op het valorisatiepotentieel van de gronden; Dat die valorisatie een essentiële factor is in het kader van de verkoop van de overtollige gronden van Defensie;

Overwegende dat afwegingen met betrekking tot een eventuele valorisatie van de gronden niet de doorslag geven bij het bepalen van de grote ruimtelijke ordeningsprincipes van een RPA zoals gedefinieerd in artikel 30/2 van het BWRO; Dat, zoals hierna wordt toegelicht met betrekking tot de parkway en het netwerk van openbare ruimtes, het RPA een evenwicht garandeert tussen de doelstelling om een woonwijk te creëren in een dichtbevolkt gebied en de doelstelling om de omliggende landschapsruimtes te behouden;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel voorstelt om een voorschrift op te nemen zoals dat van het Vlaams Gewest, dat de realisatie van economisch gebied koppelt aan de realisatie van bos, en op die manier een mechanisme in te bouwen dat enige garantie biedt dat de robuuste ecologische verbinding (het park) wordt gerealiseerd. Dat een dergelijk voorschrift voor dit RPA betrekking zou hebben op het gebied voor stedelijke industrie en het sterk gemengd gebied; Dat het Vlaams mechanisme als volgt is: "Omgevingsvergunningen voor de aanleg van wegenis in de bestemmingszone kunnen enkel verleend worden nadat minimaal 85% van de bestemmingszone

Artikel 3.Bosgebied bouwvrij gemaakt werd en minimaal 15% van de bestemmingszone Artikel 3.

Bosgebied aangeplant werd als een bos"; Dat het studiebureau dat belast is met het milieueffectrapport een met cijfers onderbouwd voorstel zou kunnen doen;

Overwegende dat de regering van oordeel is dat het niet aangewezen is dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de uitvoering van het gebied voor stedelijke industrie en het sterk gemengd gebied laat afhangen van de uitvoering van het parkgebied, aangezien er in het toekomstige parkgebied een aantal bestaande gebouwen zijn die tijdens de overgangsfase tussen de inwerkingtreding van dit RPA en de volledige uitvoering ervan kunnen worden hergebruikt voor recreatieve of educatieve doeleinden; Dat die bestaande gebouwen dus mogelijkheden kunnen bieden om er activiteiten te organiseren in afwachting van de voltooiing van de nieuwe stadswijk;

Dat bovendien het hierboven vermelde Vlaams mechanisme uit het GRUP werd verwijderd naar aanleiding van het openbaar onderzoek;

Algemene voorschriften Overwegende dat Urban stelt dat de algemene voorschriften van het RPA anders genummerd zijn dan die in het GBP, wat de noodzakelijke gelijktijdige toepassing van die twee instrumenten bemoeilijkt; Dat het dus beter zou zijn om de referente nummering van het GBP te behouden indien mogelijk;

Overwegende dat de meeste algemene voorschriften van het GBP niet zijn opgenomen in de algemene voorschriften van dit RPA; dat het daarom niet raadzaam is de nummering van de algemene voorschriften te wijzigen, te meer daar het GBP momenteel wordt hervormd en het dus heel goed zou kunnen dat die nummering in een relatief nabije toekomst wordt gewijzigd;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift AV.0.6 stelt dat het te specifiek is voor een RPA; Dat het beheer van daken en de vergroening ervan wordt behandeld door de GSV;

Overwegende dat een RPA, conform artikel 30/2 van het BWRO, ook de "kenmerken van de constructies" bevat en dat het verordenend luik mag afwijken van de stedenbouwkundige verordeningen; Dat hieruit volgt dat een voorschrift zoals AV.0.6 niet te specifiek is aangezien een RPA voorschriften mag bevatten die vergelijkbaar zijn met de voorschriften die normaal in een stedenbouwkundige verordening staan;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift AV.0.6 benadrukt dat de eis voor een groendak alleen zou moet gelden voor platte daken en niet in geval er zonnepanelen, boilers, antennes, radars enz. op zijn geplaatst; Dat Defensie daarom van mening is dat de tekst als volgt moet worden aangepast: "Platte daken met een oppervlakte van meer dan 20 m2 worden beplant met ten minste semi-intensieve vegetatie, met uitzondering van de technische installaties (zoals zonnepanelen, antennes, raders e.a.) en hun toegangen.";

Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.6 in die zin werd gewijzigd om verwarring te voorkomen, en dat het specificeert dat de groendakverplichting alleen geldt voor platte daken en niet ter hoogte van technische installaties;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel met betrekking tot AV.0.9 aangeeft dat voorschrift 0.11 van het GBP onontbeerlijk is voor projecten die onderworpen zijn aan de milieuvergunning en dat dit absoluut moet worden behouden in het verordenend luik van dit RPA; Dat de vergunningen die werden uitgereikt voordat het RPA werd goedgekeurd immers verlengd moeten kunnen worden, ondanks veranderingen van het planologisch kader, zoals de tijdelijke vergunning voor de Europese School, en niet alleen op stedenbouwkundig niveau maar ook op niveau van de milieuvergunning; Dat echter het AV. 0.13 zoals het nu is opgesteld alleen gericht is op de stedenbouwkundige vergunning van de Europese School, wat betekent dat in geval van verlenging geen milieuvergunning meer kan worden afgeleverd, waardoor de stedenbouwkundige vergunning nietig wordt; Overwegende bijgevolg dat Leefmilieu Brussel van oordeel is dat het AV.0.9 het AV 0.11 van het GBP niet moet opheffen;

Overwegende dat het AV.0.13 van het RPA werd gewijzigd om de verlenging, hernieuwing of wijziging van de milieuvergunningen die vereist zijn voor de werking van de Europese school, mogelijk te maken voor de maximumperiode die in die bepaling is vastgesteld;

Dat het echter niet raadzaam is om het AV.0.9 te wijzigen om er het algemeen voorschrift 0.11 van het GBP aan toe te voegen, aangezien het Defensieterrein een groot aantal bestaande gebouwen omvat (voorheen gebruikt door Defensie en de NAVO). Dat indien algemeen voorschrift 0.11 van het GBP toepasselijk wordt gemaakt op het hele terrein, dat de ontwikkeling van de toekomstige nieuwe stadswijk zou kunnen verhinderen doordat in dat geval de milieuvergunningen voor die bestaande gebouwen kunnen worden verlengd, hernieuwd of gewijzigd;

Overwegende dat Urban met betrekking tot het voorschrift AV.0.10 van mening is dat dit moet worden aangevuld om iets meer soepelheid te bieden en daarom moet worden vervangen door de volgende formulering: "Tenzij wordt bewezen dat het technisch onmogelijk is, zullen de voorzieningen zo worden gelegd dat de beplanting zoveel mogelijk worden gespaard van de impact van die werken";

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift AV.0.10 en rekening houdend met de specifieke behoeften van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie, meent dat hieraan moet worden toegevoegd "met uitzondering van die welke noodzakelijk zijn in het gebied voor voorzieningen A";

Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.10 in die zin werd gewijzigd om meer soepelheid mogelijk te maken bij de installatie van nutsleidingen, onder meer die welke noodzakelijk zijn voor de goede werking van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie; Dat echter ook een controlemechanisme werd ingevoerd om te garanderen dat die soepelere regel correct wordt nageleefd; Dat de technische onmogelijkheid om de beplanting te sparen bij de installatie van nutsleidingen bijgevolg moet worden "aangetoond in de toelichting bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning";

Overwegende dat Brupartners en de Stad Brussel opmerken dat AV.0.11 bepaalt dat voor projecten voor bouw/uitbreiding/bestemmingswijziging die groter zijn dan 3.500 m2 een minimumdrempel geldt van 25% aan openbare huisvesting; Dat de Stad Brussel vindt dat het niet duidelijk is wat het minimumpercentage sociale woningen is en dat Brupartners vindt dat het niet duidelijk is of dit RPA dergelijke projecten voor bouw/uitbreiding/bestemmingswijziging omvat, aangezien de vloeroppervlakte van de toekomstige projecten niet wordt vermeld;

Overwegende dat het in dit stadium niet te voorspellen is hoeveel projecten voor bouw/uitbreiding/bestemmingswijziging groter dan 3.500 m2 zullen worden uitgevoerd in het gebied van het RPA Defensie; Dat dit onder de operationalisering van het RPA valt en dus het doel van het RPA zoals gedefinieerd in artikel 30/2 van het BWRO overstijgt;

Overwegende dat CityDev zich afvraagt hoe het AV.0.11. concreet zal toepassen. Dat voorschrift legt immers de houders van een stedenbouwkundige vergunning binnen dit RPA een termijn van één jaar op, zodat openbare beheerders van sociale of daarmee gelijkgestelde woningen eventueel kunnen beslissen of ze de vergunde woningen willen aankopen;

Overwegende dat Urban opmerkt dat het voorschrift AV.0.11 te ingewikkeld lijkt om toe te passen en niet is aangepast aan de procedure voor stedenbouwkundige vergunningen in die zin dat: (1) de bedenktijd van één jaar die sociale huisvestingsmaatschappijen krijgen om te beslissen of ze al dan niet aankopen het onmogelijk maakt om in het stadium van de stedenbouwkundige vergunning te controleren of de voorwaarde van integratie van sociale woningen wordt nageleefd (wat gebeurt er bijvoorbeeld als ze na dat jaar afzien van aankoop?); en (2) de middelen om te controleren of het voorschrift dat de verkoopprijs van de woningen conditioneert wordt toegepast, al erg beperkt zijn in het kader van een vergunningsprocedure en de invoering vereisen van een zeer omslachtig controlemechanisme op basis van een borgsom en de vrijgave daarvan naarmate verkoopakten worden gesloten en geverifieerd;Dat die controle uiteraard totaal onmogelijk is in het geval van een (her)verkoop zonder stedenbouwkundige vergunning;

Dat een stedenbouwkundige vergunning daarom niet de juiste manier is om de evolutie van de vastgoedmarkt te bepalen of te proberen controleren;

Overwegende dat paragrafen 2 en 3 van het AV.0.11 van het RPA een kader bieden voor de operationalisering van de overdracht van bedoelde woningen; Dat het verordenend luik van het RPA de voorwaarden voor aankoop, door openbare vastgoedbeheerders of een BMI, specificeert;

Dat het verordenend luik van het RPA bepaalt dat de BGHM en de andere geïdentificeerde operatoren maximaal een jaar bedenktijd krijgen om te beslissen om de woningen al dan niet te kopen; Dat na die termijn de vastgoedontwikkelaar zijn niet aangekochte eigendommen mag aanbieden tegen de marktprijs; Dat echter de eigendommen die niet werden aangekocht door openbare vastgoedbeheerders altijd zullen moeten worden verhuurd in overeenstemming met de regels die van toepassing zijn op openbare huisvesting, in de zin van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode;

Overwegende overigens dat de praktische problemen die werden aangehaald door CityDev en Urban zich slechts in beperkte mate zullen voordoen binnen de perimeter van het RPA Defensie aangezien een groot deel van het vastgoed binnen de perimeter van het plan eigendom is van overheidsinstanties;

Overwegende dat de vzw BRAL van mening is dat de minimumdrempel van algemeen voorschrift 0.11 moet worden verlaagd en dat dit percentage moet worden opgelegd vanaf 2.000 m2 (in plaats van 3.500 m2) en dat, aangezien het om openbaar terrein gaat, die sociale woningen openbare huisvesting zouden moeten zijn;

Overwegende dat de regering heeft beslist om de drempel van 3.500 m2 niet te wijzigen om de beoogde sociale mix binnen de stadswijk van dit RPA te behouden; Dat die evenwichtige keuze in overeenstemming is met de richtlijnen van het GPDO dat tot doel heeft om de actiemogelijkheden van de verschillende openbare vastgoedbeheerders te versterken en tegelijk de sociale mix van projecten aanmoedigt;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift AV.0.12 aangeeft dat het terecht is dat geluidsnormen worden opgelegd, maar dat de vraag rijst in welke vorm dit zal worden toegepast in de praktijk. Dat Urban zich vragen stelt bij de aanvullende informatie die zou moeten worden gevraagd in de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning;

Overwegende dat het AV.0.12 werd gewijzigd om te specificeren dat de vergunningsaanvraag, aan de hand van een verklarende nota, moet aantonen dat de opgelegde geluidsisolatienormen zullen worden nageleefd;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift AV.0.13 opmerkt dat dit voorschrift betrekking heeft op een specifieke vergunning en niet op de hele perimeter en er dus geen reden is om het op te nemen als algemeen voorschrift;

Overwegende dat het terrein van de huidige Europese School Brussel II Evere zich uitstrekt over verschillende gebieden: het gebied voor stedelijke industrie, de structurerende openbare ruimte met bomen en de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie;

Dat het daarom gepast werd geacht om die bepaling op te nemen in de algemene voorschriften;

Bijzondere voorschriften A.1. Structurerende openbare ruimtes met bomen Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vaststelt dat het verordenend luik enerzijds voorziet in structurerende openbare ruimtes met bomen en anderzijds in gebieden voor landschapswegen waarvan de inrichting parkeerplaatsen voor actieve modi omvat. Dat de Commissie vraagt om in het verordenend luik rustpunten op te nemen voor mensen die hun verplaatsing moeten opdelen en het belang benadrukt van dergelijke voorzieningen voor de mobiliteit van actieve weggebruikers (vooral de zwaksten);

Overwegende dat het RPA Defensie, gelegen tussen twee mobiliteitsinfrastructuren, als ambitie heeft opnieuw te komen tot een kwalitatieve, coherente openbare ruimte die de diversiteit kan weerspiegelen van de landschappelijke context waarin ze wordt ingeplant en waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de inplanting van collectieve voorzieningen;

Dat in dat opzicht het strategisch luik van het RPA Defensie werd gewijzigd om de nadruk te leggen op de doelstelling om een keten van openbare ruimtes te creëren zodat kan worden voldaan aan nieuwe collectieve noden die inherent zijn aan een nieuwe wijk, zoals fietsenstallingen, fonteinen, openbare toiletten, drinkwaterpunten, bankjes enz.; Dat die oriëntaties zich onder meer vertalen in verordendend voorschrift A.1.6. dat bepaalt dat de gebieden structurerende openbare ruimte met bomen kunnen worden gebruikt voor technische voorzieningen en stadsmeubilair; Dat voor het overige de kwestie van de exacte locatie van de rustpunten in de openbare ruimte niet binnen het detailniveau van een plan van aanleg zoals het RPA valt; Dat die kwestie onder de operationalisering valt en kan worden bestudeerd door middel van het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen, eens de precieze ontwikkelingsprojecten zijn vastgesteld;

A.3. Gebied voor landschapswegen Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.3.2 meent dat dit voorschrift als volgt moet worden aangevuld om iets meer soepelheid te bieden: "Het oppervlak van die gebieden is volledig waterdoorlatend, met uitzondering van de technische installaties";

Overwegende dat het RPA in die zin werd gewijzigd om de regel te versoepelen en de aanleg van die gebieden te vergemakkelijken;

A.4. Structurerende landschappen met bomen Overwegende dat Defensie van mening is dat de marge voor achteruitbouw in de economische vitrine binnen de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie langs de Leopold III-laan een te grote impact heeft op het valorisatiepotentieel van het terrein. Overwegende dat Defensie aangeeft dat aan de kant van de Leopold III-laan een achteruitbouwstrook van 20 m meer geschikt lijkt ("terugspringing Parkway");

Overwegende dat de achteruitbouwstrook bedoeld is om een multimodaal landschappelijk plein te creëren dat een openbare bufferzone vormt tussen de weg en de wijk die eraan grenst; Dat de achteruitbouwstrook sinds het oorspronkelijke projectvoorstel al is teruggebracht van 50 meter naar 40 meter; Dat een achteruitbouwstrook van 40 meter het minimum is op basis van zijn verhouding, functie (multimodaal, openbaar, landschappelijk, met pop-ups enz.) en beschermende rol ten opzichte van de stadswijk; Dat de bebouwbaarheid en dichtheid van de stadswijk mede dankzij die achteruitbouwstrook zijn toegestaan;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.4.1 van mening is dat de strook van 20 meter volle grond van het structurerend landschap met bomen (= weg op de grens tussen de stadswijk en het Defensieterrein) voor een weg van 30 meter breed te veel beperkingen oplegt ten opzichte van de noodzakelijke functies die de weg moet vervullen;

Dat de resterende 10 meter immers onvoldoende is om zowel logistiek tweerichtingsverkeer als de goede werking van de veiligheidsvoorzieningen binnen het vrijwaringsgebied mogelijk te maken;

Overwegende bijgevolg dat Defensie wil dat de tekst als volgt wordt gewijzigd: "Dit gebied bevat een strook van ten minste 15 meter breed, in één stuk, grenzend aan het sterk gemengd gebied 'Defensie' over zijn hele lengte. Die strook bevat een waterdoorlatend voetgangers- en fietspad.

De rest van die strook is volle grond met beplanting, in verschillende lagen en met hoogstammige bomen.";

Overwegende echter dat bijzonder voorschrift A.4.1. werd gewijzigd om de strook volle grond met beplanting, inclusief een voetgangers- en fietspad van 20 tot 15 meter breed, smaller te maken zodat een strook van 15 meter overblijft voor logistiek tweerichtingsverkeer en veiligheidsvoorzieningen;

Overwegende dat Urban zich met betrekking tot voorschrift A.4.2 afvraagt of 25% van de berijdbare oppervlakte voldoende is om een van de toegangen tot het hoofdkwartier van Defensie te realiseren;

Overwegende dat 50% van het gebied structurerend landschap met bomen (d.w.z. 15 meter) voorbehouden is voor een waterdoorlatende strook met inbegrip van een voetgangers- en fietspad; dat de resterende 50% (15 meter) verdeeld is over een logistieke tweerichtingsweg en de veiligheidsvoorzieningen van het hoofdkwartier van Defensie; dat het maximumpercentage van 25% dat is voorbehouden voor auto's dus 7,5 meter breed is; dat een tweerichtingsweg meestal 6 meter breed is en dat dit percentage dus voldoende is;

Overwegende dat in de Nederlandse versie van de voorschriften A.1.4. en A.4.2. de woorden "voor gemotoriseerd verkeer" werden toegevoegd om te zorgen voor samenhang in de voorschriften en tussen de Franse en Nederlandse versie; Dat in de verklarende woordenlijst de definitie van de termen 'Berijdbaar voor gemotoriseerd verkeer' en in de Franse versie 'Carrossable' werd toegevoegd;

A.5. Parkgebied Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.5 opmerkt dat de term 'parkgebied' al bestaat in het GPB; Dat de voorschriften van het RPA en het GPB echter verschillen, wat tot onduidelijkheid leidt;

Overwegende dat voorschrift A.5 werd gewijzigd om de term 'parkgebied' te vervangen door 'parkgebied Defensie' om verwarring te voorkomen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel met betrekking tot voorschrift A.5.2. vaststelt dat die mogelijkheid tot uitbreiding een aanzienlijke impact heeft op het project voor een grootstedelijk park zoals dat wordt gedragen doorheen het hele ontwerp-RPA (Open strategie); Dat dit voorschrift voor Leefmilieu Brussel op twee punten problematisch blijft: de fysieke omheining en de verwijzing naar de wetgeving omdat, naast het feit dat een begraafplaats een grote impact heeft op de bodem (die bovendien vervuild is), het begrip omheining een aanzienlijke impact heeft op de rol van rand; Overwegende dat Leefmilieu Brussel in plaats daarvan pleit voor de uitbreiding van de functie van begraafplaats volgens een geheel nieuwe typologie. Die nieuwe typologie van begraafplaats staat nog niet in de wetgeving en zou dus vooraf niet alleen een wijziging van de wetgeving vereisen, maar ook de aanvaarding van dit nieuwe type van begraafplaats, dat veel minder dicht is en veel meer open naar zijn omgeving dan de huidige begraafplaatsen;

Overwegende dat de regering besloten heeft het bijzonder voorschrift A.5.2. te wijzigen om tegemoet te komen aan de opmerkingen van Leefmilieu Brussel; dat in dat voorschrift de volgende wijzigingen zijn aangebracht: - het eerste streepje van het voorschrift benadrukt het feit dat de begraafplaats deel uitmaakt van de Brussels-Vlaamse ecologische verbindingszone en het park; - er wordt een tweede streepje toegevoegd, waarin wordt gespecificeerd dat « de begraafplaats op een milieuvriendelijke manier is ontworpen, met inbegrip van gebieden die zijn aangelegd en beheerd om habitats te creëren die gunstig zijn voor fauna en flora » ; - het derde streepje van dit voorschrift werd aangevuld met specificaties over de kenmerken van de omheining en de ecologische rol ervan; - een laatste streepje werd toegevoegd zodat kan worden gecontroleerd of de voorwaarden van dit voorschrift worden nageleefd, door een advies van Leefmilieu Brussel en de regionale cel voor Begraafplaatsen en Lijkbezorging te verplichten wanneer een aanvraag wordt ingediend voor een stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van de begraafplaats;

Overwegende dat de gemeente Evere opmerkt dat voorschrift A.11.3. voor het begraafplaatsgebied met bomen gewag maakt van een bladerdek van minstens 35%, terwijl in artikel A.5.7. voor het parkgebied 'Defensie' sprake is van een bladerdek van minstens 50% en dat zodoende de toekomstige begraafplaats in dat gebied onderworpen is aan die kroonbedekkingsgraad. Overwegende dat de gemeente van oordeel is dat die percentages te hoog zijn voor een gebied dat bestemd is als begraafplaats en dat dergelijke percentages voor veel schaduw en ongewenste problemen zullen zorgen;

Overwegende dat de gemeente Evere bijgevolg vraagt om de in artikel A.5.2. bedoelde minimale bladerdek te verminderen tot 25% voor een begraafplaats in parkgebied;

Overwegende dat een van de hoofddoelstellingen van dit RPA het creëren van biodiversiteit in het gebied is; dat het behoud van het natuurlijke karakter van de begraafplaats die mogelijk zal worden aangelegd in het parkgebied 'Defensie' deel uitmaakt van die doelstelling; Dat die toekomstige begraafplaats in een parkgebied zou liggen, een gebied dat nog steeds in hoofdzaak bestemd is voor beplanting, en niet in een begraafplaatsgebied; dat het bijgevolg belangrijk is die bestemming te waarborgen door middel van, bijvoorbeeld, een voldoende hoge kroonbedekkingsgraad;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel in verband met voorschrift A.5.3. stelt dat het, vertrekkende van een gebied dat momenteel heel wat infrastructuur bevat (wegen, gebouwen), noodzakelijk zal zijn om te bepalen hoeveel maximaal kan worden hergebruikt of hergebruik strenger te beperken (voor het park), om te garanderen wat wordt bepleit in het eerste deel van het voorschrift, namelijk een bodem die daadwerkelijk doorlatend is; Dat het voorschrift zoals het nu is opgesteld te soepel kan worden geïnterpreteerd;

Overwegende dat Urban zich met betrekking tot voorschrift A.5.3 afvraagt hoe de woorden "volledig doorlatend" moeten worden geïnterpreteerd; Dat in voorschrift A.5.1 wordt bepaald dat dit gebied bestemd is voor vegetatie, waterpartijen en ontspanningsvoorzieningen;

Dat voor die laatste twee elementen een (zelfs ondoorlatende) verharding noodzakelijk kan zijn, indien bijvoorbeeld een (sier)vijver wordt aangelegd, zal die een waterdichte bodem moeten hebben;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.3. werd gewijzigd om te specificeren dat bestaande gebouwen alleen mogen worden hergebruikt indien ze "de gebruikelijke aanvulling op het gebied vormen en erbij behoren"; dat die formulering verwijst naar voorschrift 12, alinea 2 van het GBP en de vaste rechtspraak van de Raad van State évoor de interpretatie die eraan moet worden gegeven;

Overwegende bovendien dat bijzonder voorschrift A.5.3 ook werd gewijzigd om de afwijking van de regel voor volledige doorlatendheid uit te breiden, zodat graven, in geval van uitbreiding van de begraafplaats, en technische installaties die nodig zijn voor de geplande ontwikkelingen binnen de perimeter van het RPA, in dit gebied kunnen worden aangelegd;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.5.4 van mening is dat volle grond niet wenselijk is in het hele gebied; Dat voetgangers- en fietspaden, pleintjes en andere stedelijke infrastructuur noodzakelijk lijken voor een goede werking van het park en voor de toegankelijkheid van de aangrenzende gebieden;

Overwegende dat het verordenend luik van het RPA rekening houdt met dat aspect; Dat in dit verband voorschrift A.5.4. bepaalt dat het oppervlak van dit gebied volledig in volle grond is, met uitzondering van de begraafplaats die eventueel wordt aangelegd in toepassing van voorschrift A.5.2., de voormalige Eversestraat, bestaande infrastructuren die worden hergebruikt en fietspaden die deel uitmaken van een fietsnetwerk; Dat een extra uitzondering werd toegevoegd voor "technische installaties die nodig zijn voor de geplande ontwikkelingen binnen de perimeter van het RPA";

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.5.4 van mening is dat er ook mogelijkheid moet zijn om het rioolstelsel van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie (gebied voor voorzieningen A) aan te sluiten op het parkgebied; Dat in afwachting van de mogelijkheid om aan te sluiten via de nieuwe te ontwikkelen stadswijk, er mogelijkheid moet zijn om via het parkgebied bepaalde (ondergrondse) aansluitingen te maken voor het nieuwe hoofdkwartier van Defensie: het gaat om communicatielijnen en een rioolstelsel;

Overwegende dat voorschrift A.5.4. van het RPA toelaat om technische installaties te realiseren die nodig zijn voor de geplande ontwikkelingen binnen de perimeter van het RPA; Dat bovendien de aansluiting op het rioolstelsel wordt voorgeschreven door de gewestelijke stedenbouwkundige verordening (GSV); Dat het RPA niet de ambitie heeft om verder te gaan dan de terzake toepasselijke wetgeving op het hele gewestelijk grondgebied, die waarschijnlijk zal evolueren;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.5.6 opmerkt dat alleen voor het kappen van hoogstambomen een vergunning nodig is; Dat dit niet geldt voor kleine bomen en struiken en dat daarom niet voor elk bosonderhoud een vergunning moet worden geëist;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.6 werd gewijzigd om te verduidelijken dat alleen voor het kappen van hoogstambomen een stedenbouwkundige vergunning verplicht is;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel met betrekking tot voorschrift A.5.7. erop wijst dat een kleine correctie nodig is: in het Nederlands (en in het Frans) moet "graslaag en strooisellaag" ("couche d'herbes et couche de litière") worden vervangen door "kruidlaag" ("couche d'herbacés"); Dat "strooisellaag" geen vegetatielaag op zich is, maar de laag van ontbinding (bijv. dode bladeren);

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.7 werd gewijzigd om "strooisellaag" te vervangen door "kruidlaag";

Overwegende dat de gemeente Evere vraagt om de in artikel A.5.7. bedoelde minimale kroonbedekkingsgraad te verminderen tot 25% voor een begraafplaats in parkgebied;

Overwegende dat de 50% bladerdek wordt behouden in het hele parkgebied 'Defensie' om eenvormigheid te garanderen en omwille van het landschappelijke karakter van de eventuele toekomstige begraafplaats in dat gebied; Dat, zoals gespecificeerd in voorschrift A.5.2., 2e streepje de begraafplaats op een milieuvriendelijke manier is ontworpen met inbegrip van gebieden die zijn aangelegd en beheerd om habitats te creëren die gunstig zijn voor fauna en flora; Dat hieruit volgt dat de natuurlijke kenmerken van die begraafplaats zeer belangrijk blijven;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel met betrekking tot voorschrift A.5.9 aan het voorschrift wil toevoegen wat overigens ook in voorschrift A.6.10 staat, namelijk het feit dat de verlichting naar beneden gericht moet zijn;

Overwegende dat voorschrift A.5.9 in die zin werd gewijzigd om te specificeren dat de verlichting naar de grond gericht moet zijn; dat neerwaartse verlichting beter toelaat om lichtvervuiling en dus hinder voor de fauna en flora in het parkgebied 'Defensie' te beperken;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.5.9 van mening is dat dit een zeer specifieke doelstelling voor een bestemmingsplan is en zich afvraagt hoe dit voorschrift concreet kan worden gerealiseerd/gecontroleerd;

Overwegende dat artikel 30/2 van het BWRO een opsomming geeft van de materies waarop een richtplan van aanleg betrekking heeft, maar dat die opsomming niet beperkend is; Dat ook de landschappelijke inrichting van het grondgebied in een RPA mag worden opgenomen; dat een voorschrift met betrekking tot de verlichting in een parkgebied eenvormigheid in dat hele gebied kan garanderen; dat dit voorschrift de ecologische rol dient die het parkgebied beoogt te vervullen; Dat bijgevolg een dergelijk voorschrift niet te specifiek is.

Overwegende bovendien dat het aan Leefmilieu Brussel is om dat voorschrift na te leven wanneer die administratie dit parkgebied aanlegt;

Overwegende bovendien dat Leefmilieu Brussel vraagt om in het Brussels Gewest de definitie van bosrand toe te voegen zoals die in het Vlaams Gewest, in artikel 3.2 als volgt is vastgelegd: "Bosranden hebben een vegetatieve en gelaagde structuur die te herkennen is aan de boomlaag, de struiklaag en de kruidlaag. De breedte van de bosrand bedraagt ten minste 15 m";

Overwegende dat aan voorschrift B.1.2. werd toegevoegd dat bosranden een vegetatieve en gelaagde structuur hebben die te herkennen is aan de boomlaag, de struiklaag en de kruidlaag;

Overwegende dat Defensie van mening is dat de noordelijke toegang tot het park in het parkgebied niet in overeenstemming is met de bepaling in het samenwerkingsakkoord ("dichte verstedelijking"); Dat die uitbreiding van het parkgebied op minder dan 400 meter van de Leopold III-laan een extra beperking vormt voor de mogelijke valorisatie van gronden in de stadswijk; Overwegende dat Defensie wenst te benadrukken dat de noordelijke toegang tot het park binnen het woongebied 'Defensie' zou moeten liggen;

Overwegende dat het federale samenwerkingsakkoord van 29 mei 2019 over de inplanting van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie en de vijfde Europese school de volgende stedenbouwkundige principes voor de ontwikkeling van het Defensieterrein bevat: "- Dichte verstedelijking van de terreinen gelegen in een zone (hierna genaamd als 'stedelijke zone') van +/- 400 meter ten zuiden en langs de Leopold III-laan in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaams Gewest, met respect voor de autonomie van de gewesten. - Ontwikkeling van een grootstedelijk landschappelijk gebied ten zuiden van de stedelijke zone rekening houdend met een beperking van bouwvolumes en met de ontwikkeling van een belangrijk deel van deze ruimte als groengebied, met als doel een groene intergewestelijke verbinding te ontwikkelen tussen de sites Josaphat (Schaarbeek) en Nossegem (Zaventem).

De Partijen verbinden zich tot de aanmoediging van het delen van uitrustingen en gemeenschappelijke ruimtes tussen Defensie, de Europese school en andere houders van openbare of particuliere projecten, op de globale site van Defensie";

Overwegende dat het samenwerkingsakkoord een indicatieve diepte van de stadswijk vermeldt; Dat het RPA rekening heeft gehouden met die doelstelling bij de planologische omzetting;

Overwegende dat het RPA tot ambitie heeft een opening te creëren van de stadswijk naar het aangrenzende park; Dat de zone waar niet mag worden gebouwd, de 'openbare ruimte van belang' in de grafische voorschriften, dus bedoeld is om een open zone te creëren die een schakel vormt in een keten van openbare ruimtes: een centrale en commerciële as die loopt van toegang H tot de toegang bij de tramhalte aan de Leopold III-laan, de twee belangrijkste toegangen van die wijk;

Overwegende voor het overige dat overwegingen met betrekking tot een mogelijke valorisatie van de gronden niet doorslaggevend zijn voor het bepalen van de grote ruimtelijke ordeningsprincipes van een RPA zoals die gedefinieerd zijn in artikel 30/2 van het BWRO;

A.6. Gebied voor voorzieningen A Overwegende dat Defensie benadrukt dat dit RPA niet voorziet in een specifieke militaire functie voor het nieuwe hoofdkwartier van Defensie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Overwegende dat Defensie ook opmerkt dat geen enkele overdruk de militaire functie specificeert voor het deel van het hoofdkwartier van Defensie dat in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt;

Overwegende bijgevolg dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.1 wenst dat dit wordt aangevuld zodat de voorzieningen binnen dit gebied alle gebouwen, installaties, administraties of diensten met een militair doel omvatten;

Overwegende bijgevolg dat Defensie wenst dat de tekst van dit voorschrift als volgt wordt gewijzigd: "Dit gebied is bestemd voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, met name in de hoedanigheid van militair domein en in het bijzonder voor de hoofdkwartieren, administratieve functies en diensten bestemd voor de strijdkrachten, de weg- en collectieve voorzieningen. Alle handelingen en activiteiten die noodzakelijk of nuttig zijn voor militaire activiteiten, de werking van de militaire staf en de collectieve voorzieningen zijn toegestaan.";

Overwegende dat het hoofdkwartier van Defensie en alles wat daarbij hoort onder het begrip 'voorziening van collectief belang of van openbare diensten' valt, zoals gedefinieerd in de verklarende woordenlijst van het GBP; Dat in het gebied voor voorzieningen A bijgevolg perfect militaire voorzieningen kunnen komen zonder dat dit uitdrukkelijk moet worden vermeld. Dat het daarom niet nodig was om een specifiek bestemmingsgebied voor die militaire bestemming te creëren;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.4 stelt dat het, rekening houdend met de bestemming (nieuw hoofdkwartier van Defensie) en de omvang van het project, maar ook met de omliggende bebouwde context, onredelijk lijkt om bij elke wijziging van een van die elementen een openbaar onderzoek te organiseren, zoals in een woongebied het geval zou zijn. Dat de zin "Wijzigingen eraan zijn aan de speciale regelen van openbaarmaking onderworpen" dus moet worden geschrapt.

Overwegende dat dit RPA tot ambitie heeft een coherente stadswijk te creëren die verenigbaar is met het omliggende bebouwde weefsel; Dat het feit dat het hier gaat om een toekomstig hoofdkwartier van Defensie niets verandert aan die ambitie, die geldt voor de hele perimeter van dit RPA; Dat het in die context gerechtvaardigd is om de wijziging van de stedenbouwkundige kenmerken van het gebied te onderwerpen aan een raadpleging van het publiek en van de instanties en administraties in het kader van het onderzoek van de vergunningsaanvragen; Dat de organisatie van bijzondere regelen van openbaarmaking de participatie van het publiek bevordert en de kwaliteit van de projecten verbetert;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.6. verzoekt de volgende wijzigingen aan te brengen: - Het woord "veiligheidsinfrastructuur" vervangen door "veiligheidsinfrastructuur en -voorzieningen"; - Het woord "bebouwing" vervangen door "gebouw", zodat veiligheidsinstallaties, veiligheidsmiddelen, ondergrondse kabels en leidingen en verkeerswegen toegestaan blijven binnen die stroken; - De vermelding "met inbegrip van ondergronds" in de Nederlandse versie van het verordenend luik schrappen;

Het punt "een strook van minstens 5 meter breed aan de zuidkant van het gebied. Deze strook wordt beplant teneinde zich in het landschap te integreren" anders formuleren zodat het meer in overeenstemming is met het 4e en 6e principe van de Fiche van de kavel van Defensie, die een integratie van de perceelsgrenzen in de landschappelijke context en een vloeiende overgang naar het park voorstellen. De volgende gewijzigde tekst werd al twee keer voorgesteld: "Aan de zuidkant van het gebied vormt een groenstrook van minstens 5 meter het begin van een vloeiende overgang naar het parkgebied. Alle eventuele infrastructuur wordt zorgvuldig in de landschappelijke context geïntegreerd";

Overwegende dat voorschrift A.6.6. werd gewijzigd om er de verduidelijkingen van Defensie in op te nemen zodat de vereiste veiligheid voor het nieuwe hoofdkwartier kan worden verzekerd (zie de eerste drie wijzigingen die zijn voorgesteld door Defensie);

Dat de laatste door Defensie voorgestelde wijziging met betrekking tot de strook van 5 meter niet werd overgenomen omdat die inhoudelijk niets wijzigt aan het voorschrift zoals het nu is geformuleerd;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.8. voorstelt om, naar analogie met het ontwerp van het GRUP, de volgende zin toe te voegen (na de eerste zin): "De wateroppervlakken zijn begrepen in de 35% volle grond"; Dat bovendien in de tweede zin moet worden verduidelijkt dat de oppervlakken van meer dan 1.000 m2 uitsluitend de verharde oppervlakken van bovengrondse parkings met een verdieping omvatten en geen wegen en andere bebouwde zones (zoals gebouwen);

Overwegende bijgevolg dat voorschrift A.6.8. in die zin werd gewijzigd om te verduidelijken dat enerzijds de wateroppervlakken begrepen zijn in het vereiste percentage volle grond en dat anderzijds de oppervlakken van 1.000 m2 die doorlatend moeten zijn, aaneengesloten zijn en buiten de weg liggen;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.9. van mening is dat in de tekst moet worden gespecificeerd dat dit alleen betrekking heeft op bestaande hoogstambomen;

Overwegende dat het RPA werd herzien om de voorgestelde wijziging op te nemen in voorschrift A.6.9;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.10. benadrukt dat de eis betreffende de verlichting moet worden aangevuld met de volgende zin: "rekening houdend met de specifieke veiligheidseisen van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie";

Overwegende dat voorschrift A.6.10 in die zin werd gewijzigd zodat de vereiste veiligheid voor het toekomstige hoofdkwartier van Defensie kan worden verzekerd;

Overwegende dat Defensie met betrekking tot voorschrift A.6.12. van mening is dat de verplichting om de parkeerplaatsen te concentreren langs de belangrijkste toegangswegen moet worden geschrapt, omdat ze niet overeenkomt met de behoeften op de schaal van het project; Dat het voorschrift minstens als volgt moet worden gewijzigd: "De parkeerplaatsen bevinden zich zoveel mogelijk binnen de gebouwen en zijn geconcentreerd langs de belangrijkste toegangswegen binnen en tot dit gebied" (om de Nederlandse en Franse tekst in overeenstemming te brengen: de woorden "tot dit gebied" betekenen immers niet hetzelfde als "au sein de cette zone");

Overwegende dat voorschrift A.6.12 werd gewijzigd om de woorden "tot dit gebied" te vervangen door de woorden "binnen en naar dit gebied";

Dat die wijziging de Nederlandse tekst verduidelijkt en afstemt op de Franse tekst;

Overwegende, ten gronde, dat voorschrift A.6.12 een omzetting in regelgevende termen vormt van de richtsnoeren van het strategisch luik die stellen dat het gebied van het RPA een stuk stad is dat profiteert van een uitstekende bereikbaarheid, die moet worden verbeterd: Dat bovendien de binnen- en buitenruimtes moeten worden ontworpen en ingericht als echte leefruimtes zodat niet alleen de gebruikers van het openbaar vervoer, maar ook de mensen die in de wijk wonen en werken kunnen genieten van een kwalitatieve omgeving met een groot aantal diensten; Dat met die rustige ruimtes wordt gestreefd naar een optimaal comfort voor de gebruikers in het hele gebied;

Overwegende dat Agentschap Wegen en Verkeer verzoekt om op het grafische plan van het GRUP toe te voegen in welk deel van het militair gebied bouwen toegelaten is, aangezien het raadzaam lijkt om geen bouwwerken toe te staan te dicht bij de A201;

Overwegende dat met die opmerking geen rekening moet worden gehouden, aangezien ze betrekking heeft op het GRUP (van het Vlaams Gewest) en niet op dit RPA (van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest);

A.7. Gebied voor voorzieningen H Overwegende dat Urban zich met betrekking tot voorschrift A.7.1 afvraagt of een terras of een afdak van een wooneenheid of de speelplaats van een school ook wordt beschouwd als onbebouwd deel;

Dat, indien dat het geval is, de vraag rijst of die constructies volledig doorlatend moeten zijn;

Overwegende dat de term "onbebouwde delen" moet worden opgevat als elk deel dat vrij is van welk bouwwerk dan ook; Dat hieruit volgt dat de aanleg van een nieuw terras of speelplaats moet worden beschouwd als een bouwwerk dat niet kan worden toegestaan in de zin van voorschrift A.7.1., aangezien dit een schending zou betekenen van de verplichting tot volle grond voor de onbebouwde delen van het gebied voor voorzieningen H; Dat uitsprongen en andere uitstekende elementen echter zijn toegestaan met inachtneming van de geldende stedenbouwkundige voorschriften;

Dat er echter een bijkomende uitzondering op de verplichting tot volle grond werd toegevoegd voor de "technische installaties" om te zorgen voor voldoende flexibiliteit bij de uitvoering van dit gebied;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.7.5 van mening is dat dit een kwestie is voor de GSV en te specifiek voor een bestemmingsplan;

Overwegende dat artikel 30/2 van het BWRO specificeert dat een richtplan van aanleg ook de kenmerken van gebouwen behandelt; Dat dit aantoont dat richtplannen van aanleg aspecten mogen regelen die gewoonlijk door stedenbouwkundige verordeningen worden geregeld; Dat de bepalingen van het RPA over dit onderwerp de eventueel strijdige bepalingen van stedenbouwkundige verordeningen opheffen;

Dat bovendien moet worden opgemerkt dat een van de belangrijkste doelstellingen van de strategische voorstellen van dit RPA het ontwerpen van een allesomvattend stedenbouwkundig kader is;

Dat het volgende deel van de zin echter werd geschrapt: "het afdichten van gevelopeningen, ruiten van spiegelend of niet-transparant glas en rookglas", om te voorkomen dat het voorschrift te specifiek is;

A.8. Woongebied 'Defensie' Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.8.2 aanvoert dat de grens van 1.000 m2 voor de oppervlakte voor voorzieningen laag is ten opzichte van de totale oppervlakte van de superblocks, te meer omdat die oppervlakte moet worden opgeteld bij de oppervlakte van eventuele openbare diensten en productieactiviteiten;

Overwegende dat het RPA de toepassing van A.V.0.7 van het GBP niet heeft uitgesloten; Dat dus oppervlakten voor voorzieningen groter dan 1.000 m2 kunnen worden toegestaan, mits aan alle voorwaarden van dat voorschrift van het GBP wordt voldaan;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.8.3 opmerkt dat de voorschriften en afmetingen van de oppervlakten zijn overgenomen uit de voorschriften van het GBP. Dat het echter gaat om 'superblocks' van imposante afmetingen; Dat een handelszaak van 150 m2 per onroerend goed weinig lijkt voor een superblock; Dat het bovendien niet zeker is dat een superblock kan worden opgedeeld in kleinere percelen. Dat in dat geval die 150 m2 zou gelden voor ieder gebouw afzonderlijk;

Overwegende dat voorschrift A.8.3. werd gewijzigd om de mogelijkheid toe te voegen de vloeroppervlakte voor handelszaken te vergroten op voorwaarde dat: die vergroting naar behoren met sociale en economische redenen is omkleed, de plaatselijke omstandigheden die vergroting mogelijk maken zonder de gemengdheid van het gebied in het gedrang te brengen en de handelingen en werken werden onderworpen aan de bijzondere regelen van openbaarmaking.

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.8.4 vraagt of de aanwezigheid van een sokkel verplicht zal zijn;

Overwegende dat het bijzonder voorschrift A.8.4. van het verordenend luik de aanwezigheid van een sokkel verplicht; Dat het strategisch luik bovendien pleit voor 100% uitlijning van de sokkels; Dat het echter een gedeeltelijke uitlijning aanbeveelt wanneer de sokkels zo gebouwd zijn dat ze het landschap laten integreren;

A.9. Sterk gemengd gebied 'Defensie' Overwegende dat Leefmilieu Brussel in verband met voorschrift A.9.1 erop aandringt dat de verordenende luiken van RPA's niet zouden laten uitschijnen dat in gemengde gebieden de bestemming 'huisvesting' de eerst mogelijke bestemming is, want dat creëert enorm veel gebruiksconflicten en leidt heel vaak tot monofunctionaliteit; Dat Leefmilieu Brussel daarom voorstelt de volgorde van de bestemmingen om te keren om het gemengde karakter te benadrukken, en huisvesting als laatste te plaatsen (er is al veel huisvesting via de woongebieden);

Overwegende bijgevolg dat Leefmilieu Brussel voorstelt om voorschrift A.9.1. te herformuleren als volgt: "Deze gebieden zijn bestemd voor productieactiviteiten, handels- en groothandelszaken, voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, kantoren en huisvesting.";

Overwegende bovendien dat Leefmilieu Brussel zich afvraagt waarom in gemengde gebieden een uitbreiding van de vloeroppervlakte moet worden gerechtvaardigd en onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking als het gaat om kantoren en productieactiviteiten, maar dat dit niet geldt voor huisvesting;

Overwegende dat het sterk gemengd gebied bedoeld is om een overgang te vormen tussen het woongebied 'Defensie' enerzijds en het gebied voor stedelijke industrie 'Defensie' anderzijds; Dat dit gebied dus zowel woningen als productieactiviteiten, kantoren en voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten moet kunnen bevatten;

Overwegende dat de bijzondere regelen voor openbaarmaking uitsluitend vereist zijn wanneer voor productieactiviteiten of kantoren de vloeroppervlakte wordt vergroot binnen eenzelfde gebouw, en dat de reden achter die regel is dat het gemengde karakter zou worden gegarandeerd binnen elk gebouw afzonderlijk en niet alleen binnen het sterk gemengd gebied in zijn geheel; Dat het doel van dit RPA om 2.500 tot 3.500 nieuwe bewoners te huisvesten de belangrijke plaats die aan huisvesting wordt toegekend rechtvaardigt;

Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift A.9.1 opmerkt dat de vloeroppervlakte van al die functies, met uitzondering van huisvesting en voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, niet meer mag bedragen dan 1.500 m2 per gebouw; Dat Urban van mening is dat het positief zou zijn om een grotere oppervlakte toe te laten voor de voorzieningen van collectief belang;

Overwegende dat het RPA de toepassing van A.V.0.7 van het GBP niet heeft uitgesloten; Dat dus oppervlakten voor voorzieningen groter dan 1.000 m2 kunnen worden toegestaan, mits aan alle voorwaarden van dat voorschrift van het GBP wordt voldaan;

Overwegende dat Urban zich met betrekking tot voorschrift A.9.3 afvraagt of de aanwezigheid van een sokkel verplicht zal zijn;

Overwegende dat de aanwezigheid van een sokkel wel degelijk verplicht is, zoals blijkt uit het strategisch luik en het verordenend luik;

Overwegende dat Urban met betrekking tot de voorschriften A.9.4 en A.9.5 stelt dat het doel van die voorschriften wordt gewaardeerd, maar dat dergelijke oppervlaktepercentages moeilijk toe te passen zijn indien het superblock wordt opgesplitst in kleinere percelen. Dat het bij de uitreiking van vergunningen moeilijk zal zijn om het overzicht te bewaren over de verschillende projecten;

Overwegende dat die vraag per geval moet worden beoordeeld wanneer een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend, en met name gebaseerd moet zijn op het onderzoek van de volgende elementen: - het precieze programma van het project waarvoor de vergunning wordt aangevraagd; - de bestaande inrichting van de rest van de oppervlakte van het binnenblok of, indien het binnenblok nog niet is ingericht, het inrichtingspotentieel van de rest van dat binnenblok; de schaal van het project ten opzichte van het binnenblok in zijn geheel;

A.10. Gebied voor stedelijke industrie 'Defensie' Overwegende dat Urban met betrekking tot de voorschriften A.10.8 en A.10.9 stelt dat het doel van die voorschriften wordt gewaardeerd, maar dat dergelijke oppervlaktepercentages moeilijk toe te passen zijn indien het superblock wordt opgesplitst in kleinere percelen. Dat het bij de uitreiking van vergunningen moeilijk zal zijn om het overzicht te bewaren over de verschillende projecten;

Overwegende dat die vraag per geval moet worden beoordeeld wanneer een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend;

B.1 Open plek Overwegende dat Urban erop wijst dat de overdruk 'Open plek' in de legenda van de plannen staat, maar niet lijkt te zijn weergegeven op de plannen;

Overwegende dat de plannen in het verordenend luik van dit RPA werden gewijzigd om te garanderen dat de open plek wel degelijk wordt weergegeven;

Overwegende dat Defensie aangeeft dat op haar verzoek het ontwerp van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie voorziet in een landschapsontwerp dat bedoeld is om aan te sluiten op het grootstedelijk park/bos dat zal worden aangelegd ten zuiden van het perceel van Defensie. Dat die aansluiting echter wordt belemmerd door de doorlopende 'rand' ten zuiden van het perceel van Defensie; Dat Defensie vraagt dat er hoogte van de kavel van Defensie een open verbinding komt met de open plek (voor een 'open visuele ervaring', zie vierde principe van de Fiche voor de kavel van Defensie, d.w.z. een plaatselijk 'meer doorlatende' versie van de rand);

Overwegende dat Defensie aangeeft dat de zuidelijke grens van de 'Defensie-kavel' langs het park/bos loopt, over een lengte van + 225 m; Dat de eerste 30 meter op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest liggen; Overwegende bijgevolg dat Defensie vraagt om de onderbreking in de rand, die nu al gepland is in het verlengde van de centrale verkeersweg, uit te breiden naar het oosten toe, zodat wie naar het CDSCA-gebouw toe loopt (personeel, klanten, klanten van de kinderopvang enz.) ook een mooi uitzicht heeft op de omgeving (open plek van het park/bos); Dat Defensie ook, om meer te beantwoorden aan het begrip 'visuele verbinding', zou kunnen instemmen met een rand waar hoogstambomen zijn geplant, zodat er op een menselijke schaal en doorheen het park/bos nog steeds uitzicht op de open plek zou zijn;

Overwegende dat een voorschrift B.1.3. werd toegevoegd aan het overdrukgebied 'Open plek en bosranden' om tegemoet te komen aan het huidige verzoek van Defensie; Dat dit nieuwe voorschrift de bosranden langs de open plek behoudt, maar dat die over een lengte van 30 meter moeten worden beplant met hoogstambomen om een zicht naar het parkgebied 'Defensie' te garanderen;

Overwegende dat de KCML opmerkt dat voorschrift B.3.1. ter hoogte van de begraafplaats van Brussel voorziet in verschillende doorsteken voor actieve vervoerswijzen en dat die doorsteken ook gepland zijn in het voorontwerp van het gemeentelijk ontwikkelingsplan van de gemeente Evere; Dat de KCML, ook al is ze niet gekant tegen het principe om een of meer extra toegangen tot de begraafplaats te creëren om de doorgankelijkheid van de groene ruimte te vergroten, er wel op aandringt dat voor dergelijke ingrepen vooraf een uitvoerige studie wordt gemaakt van de impact ervan op de erfgoedkundige en biologische waarde van de begraafplaats en op het zeer specifieke beheer en de zeer specifieke werking van de begraafplaats;

Overwegende dat de KCML daarentegen, zoals ze al had gevraagd in haar advies over het voorontwerp van het GemOP van Evere, vraagt dat de begraafplaats, die vooral een plaats van ingetogenheid en sereniteit is, uitsluitend wordt voorbehouden voor voetgangers, in overeenstemming met de regelgeving; Dat ze daarom gekant is tegen de aanleg van een corridor voor actieve vervoerswijzen, die volgens haar te ingrijpende gevolgen zal hebben. Dat paden voor actieve vervoerswijzen gemakkelijk rond de begraafplaats kunnen worden aangelegd, langs de rand ervan, zoals trouwens is bepaald in het gewestelijk plan Good Move;

Overwegende dat de regering van oordeel is dat de doorgang van actieve vervoerswijzen, door middel van doorsteken, geen afbreuk doet aan het serene en ingetogen karakter van de begraafplaats; Overwegende bovendien dat voor de aanleg van die doorsteken hoe dan ook een stedenbouwkundige vergunning moet worden aangevraagd en dat op dat moment het advies van de KCML zal worden gevraagd en de vergunningverlenende instantie het project zal moeten toetsen aan de goede ruimtelijke ordening; Dat dit voldoende waarborgen biedt voor het behoud van de erfgoedkundige en biologische waarde en voor het beheer en de werking van de begraafplaats;

Dat voorschrift B.3.1. bepaalt dat de doorsteken niet noodzakelijk bijkomende toegangen tot de begraafplaatsgebieden creëren;

Dat bovendien, om verwarring te voorkomen, het bijzondere voorschrift B.3.1 werd gewijzigd om te verduidelijken dat het traject van de doorsteken zoals dat is weergegeven op het grafische plan ter informatie is;

B.6. Tunnelgebied Overwegende dat Urban met betrekking tot voorschrift B.6.1 vraagt hoe het zit met de bovengrondse infrastructuur en de eventuele toegangspaviljoenen die deel uitmaken van de ondergrondse verbindingsweg;

Overwegende dat Urban opmerkt dat het schema van de aanknopingspunten op p. 55 de geplande verankeringen toont om de verschillende gebieden van het RPA met elkaar te verbinden; Dat het aanknopingspunt tussen Da Vinci Noord en Da Vinci Zuid (2 bedrijvenparken gescheiden door de Leopold III-laan) het in voorschrift B.6.1 bedoelde tunnelgebied is;

Dat Urban verbaasd is dat diezelfde tunnel op de netwerkvorming van de open ruimtes op p. 47 schematisch is weergegeven als een vrij brede zone, die meer lijkt op een plaatselijke overkapping van de Leopold III-laan; Overwegende bijgevolg dat Urban vraagt om de twee doelstellingen van die tunnel te verduidelijken;

Overwegende dat de schema's waar Urban naar verwijst louter ter informatie zijn, als ruwe weergave van de toekomstige situatie; dat ze bedoeld zijn om te tonen hoe de grote principes van het RPA worden uitgevoerd; Dat het feit dat de tunnel op het schema op p. 55 smaller is dan op het schema op p. 47 geen enkele invloed heeft; Dat het doel van het tunnelgebied voldoende is gespecificeerd in voorschrift B.6.1.; Dat dit echter werd gewijzigd om te verduidelijken dat het tunnelgebied plaats kan bieden aan een ondergrondse verbindingsweg, maar dat dit niet verplicht is;

Strategisch luik LANDSCHAP Algemeen Overwegende dat Urban zeer verheugd is over de ambitie van het project in termen van landschapsintegratie, door te streven naar bodemontharding en het doel om van 53% naar 80% doorlaatbare oppervlakte te gaan; Dat die ambitie gepaard gaat met geïntegreerd regenwaterbeheer met als doel 0% lozing in de riolering; Dat het project op die manier het groene en blauwe netwerk versterkt, evenals de landschappelijke corridors tussen de twee gewesten;

Overwegende dat de KCML de intenties van het RPA toejuicht en steunt en verheugd is over het belang dat wordt gehecht aan de landschappelijke aspecten binnen de interventieperimeter, waarvan een groot deel wordt ingericht als groene ruimte met het oog op de aanleg van een ecologische verbindingszone van transregionaal belang; Dat de KCML in het kader van die ecologische continuïteit herinnert aan het advies dat ze heeft uitgebracht over een project voor afbraak/heropbouw van de voormalige brandweervoorpost aan de Jules Bordetlaan 162, waarvan de voorgestelde inplanting indruiste tegen het principe van ecologische verbindingszone dat in het ontwerp-RPA Bordet werd aangekondigd;

Overwegende dat een bezwaarindiener vindt dat er waterelementen in het landschap moeten komen, zoals een fontein, vijver enz., om de wijk aantrekkelijker te maken en de biodiversiteit te bevorderen;

Overwegende dat het strategisch luik werd gewijzigd om te specificeren dat waterelementen zullen worden aangelegd binnen de perimeter van dit RPA;

Overwegende dat Brupartners uitnodigt om na te denken over de meest aangewezen middelen om de groene ruimtes binnen de perimeter van dit RPA en de grote groene ruimtes (begraafplaatsen van Brussel en Schaarbeek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en landbouwgronden in het Vlaams Gewest) op elkaar te laten aansluiten om zo een groene ruimte van meer dan 200 hectare te creëren; en om terzelfdertijd de specifieke kenmerken van de verschillende ruimtes te eerbiedigen, met name de rust en privacy die begraafplaatsen nodig hebben;

Overwegende dat een dergelijke reflectie heeft plaatsgevonden en werd opgenomen in het strategisch luik van het RPA dat, onder meer, vermeldt: "De open ruimte gevormd door de begraafplaatsen (Brussel, Evere en Schaarbeek), de huidige hoofdzetel en het Woluweveld, vormen een oppervlakte van ongeveer 300 hectare. Het project GRUP-RPA Defensie wil van deze ruimte, gelegen tussen de verstedelijkte Leopold III-laan en de Leuvensesteenweg, een plek maken die kan worden ervaren als een ademruimte in de grootstedelijke stad. Een landschapsreservaat zal de ontbrekende schakel vormen in een solide ecologische corridor tussen Josaphat en Nossegem. Dit gebied wordt een biodiversiteitsader voor flora en fauna tussen Brussel en het Vlaamse Gewest. De belangrijkste uitdaging is om het open landschap tussen Josaphat en Nossegem op grote schaal te verbinden met het Moeraske en ten slotte met het Woluweveld. De studie van een uitgebreide perimeter bevestigt de noodzaak van een ecologische corridor op territoriale schaal. Door deze verschillende entiteiten in een netwerk op te nemen, kan ten slotte het ecologisch potentieel van een gebied op het kruispunt van een dicht hypercentrum en een periferie met een wildgroei aan biodiversiteitsreservaten optimaal worden benut.";

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL erop wijzen dat talrijke zones onder verschillende vormen zijn aangewezen als groene ruimte: park, bos, begraafplaats enz., maar dat die groene ruimtes niet noodzakelijk altijd extra bescherming krijgen en dat sommige delen bijgevolg specifieke bescherming zouden moeten krijgen;

Overwegende dat het verordenend luik voor elk van die gebieden bijzondere voorschriften bevat, en dat de mate van milieubescherming is aangepast volgens de hoofdbestemming van het gebied; Dat voor elk van die gebieden voorschriften omtrent hun natuurlijke karakter een bepaalde mate van bescherming garanderen; dat uit het bezwaar niet duidelijk blijkt wat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL in het bijzonder beogen;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu ook de aandacht vestigt op het feit dat het paradoxaal kan lijken om groene ruimtes aan te leggen in reeds bebouwde gebieden en dat een gewestelijke (of zelfs grootstedelijke) strategie voor het behoud en de aanleg van groene ruimtes, die de ontwikkeling ervan bevordert waar ze al bestaan (en al een interessante biologische waarde hebben) en de omschakeling van bebouwde gebieden aanmoedigt, bovendien essentieel is.

Overwegende dat de regering nota neemt van die opmerking, maar dat ze buiten het toepassingsgebied van dit RPA valt aangezien het een aanbeveling betreft die betrekking heeft op het hele grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en niet op de specifieke perimeter van dit RPA;

Aanplantingen Overwegende dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant benadrukt dat een maximale inspanning moet worden gedaan om te voldoen aan de zorgplicht, teneinde de bestaande elementen van de ecologische infrastructuur zoals bomenrijen, houtkanten, loofbossen enz. te behouden; Dat die elementen een belangrijke rol vervullen in de functionele verbindingen tussen het groene en blauwe netwerk in de open ruimtes en in de dichtheid van het (peri-)stedelijke weefsel voor de 'provinciale prioritaire soorten' (PPS) en 'koesterburen';

Overwegende dat het strategisch luik bepaalt dat "bestaande bomen behouden zullen blijven"; Overwegende voorts dat het verordenend luik bepaalt dat binnen het parkgebied 'Defensie' (A.5.2. en A.5.6.) alsook binnen het gebied voor voorzieningen A (A.6.9.), bestaande hoogstammige bomen behouden moeten blijven en enkel gekapt mogen worden mits het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning met passende motivering;

Dat, algemeen, een van de drie centrale thema's van het strategisch luik van dit RPA het landschap is; dat in die context het behoud van bestaande natuurlijke elementen een van de geplande maatregelen is (zie bijvoorbeeld bijzonder voorschrift 5.6.);

Overwegende dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant de volgende richtlijnen geeft voor aanplanting: - Probeer altijd werk te maken van het landschapsontwerp en de verbindingen, bijvoorbeeld door het natuurreservaat te verbinden met de open ruimte; - Kies zoveel mogelijk voor lokale, inheemse en niet-gecultiveerde planten. De evolutie heeft er immers voor gezorgd dat inheemse planten en dieren zich aan elkaar hebben aangepast. Inheemse planten zijn dus de ideale habitat voor inheemse diersoorten en zorgen zo voor de grootste biodiversiteit. Gecultiveerde planten werden aangepast en dragen - bijvoorbeeld - dubbele bloemen of hebben een andere bladkleur. Insecten herkennen de plant dan niet meer of ze zijn er niet voor uitgerust. Cultivars van inheemse planten zijn dus te mijden; - Helaas zorgt de klimaatverandering ervoor dat sommige inheemse planten het moeilijk krijgen. Soms kan voor uitheemse soorten worden gekozen, maar kies dan soorten die een meerwaarde zijn voor bijen en andere insecten (bijvoorbeeld met open bloemen zodat inheemse bestuivers bij de nectar kunnen). Het lijkt logisch om de voorkeur te geven aan planten uit het Middellandse Zeegebied en Oost-Europa.

Verwacht wordt dat door de klimaatverandering die soorten vaker zullen opduiken in onze streken; - Houd bij het kiezen van soorten rekening met het bodemtype, de hydrologie en het microklimaat van de gekozen plek; - Denk in plantlagen (bodembedekkers, kruidachtige planten, struiken en bomen): verschillende lagen bedekken samen meer van het bodemoppervlak, elke laag kan een deel van het regenwater opvangen en de infiltratie vertragen, met name door de verschillen in wortellengte. Bovendien zorg je zo voor verschillende microbiotopen voor verschillende soorten; - Kies voor een gemengde haag, heg of bosrand. Die bestaat uit verschillende soorten en biedt een grotere biodiversiteit; - Zorg er bij bomen en struiken voor dat de plantvakken groot genoeg zijn om de wortels voldoende ruimte te geven (minstens even groot als de kroon van de boom); - Kies voor het progressief maaien van grasvelden en bloemenweiden; gebruik daarnaast geen pesticiden, herbiciden of meststoffen; bollen van voorjaarsbloeiende planten kunnen in het voorjaar voor extra kleur zorgen. Gebruik mengsels van inheemse en regionale zaden om een bloemenweide aan te leggen;

Overwegende dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant bovendien van mening is dat ook de buitenkant van gebouwen moet worden vergroend: - Aanleg van extensieve groendaken; - Verticale beplanting die in de grond geworteld is (planten in volle grond hoe je minder intensief water te geven), voorkeur voor inheemse klimplanten, klimhulpen in roestvrij staal worden aanbevolen; - Vogelhuisjes of nissen voor bijvoorbeeld de boerenzwaluw, huiszwaluw, huismus; bijenhotels enz.

Overwegende tot slot dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant de volgende klimaatadaptatiemaatregelen voorstelt: - Water dicht bij gebouwen houden, dat wil zeggen het regenwater opvangen en plaatselijk laten infiltreren. Dat kan op verschillende manieren: - Door de aanleg van wadi en, in mindere mate, poelen; - Wadi = Water Afvoer Drainage en Infiltratie. Een 'wadi' buffert het regenwater tijdens hevige stortbuien, waarna het water de tijd krijgt - in principe niet meer dan 24 uur - om in de bodem te dringen; - Beperk bestrating en geef de voorkeur aan halfverharding en doorlatende materialen; - Laat bestrate oppervlakken aflopen tot een punt waar het water in de bodem kan dringen; - Plant in lagen: zie hierboven; - Leg waterpartijen aan, zoals een poel of vijver;

Met de juiste beplanting zal het water kikkers, libellen en andere waterdieren aantrekken zodat de biodiversiteit toeneemt;

Overwegende dat de regering nota neemt van de aanbevelingen van de Provincie Vlaams-Brabant, maar erop wijst dat die buiten het toepassingsgebied van dit RPA vallen; Dat, overeenkomstig artikel 30/2 van het BWRO, het richtplan van aanleg de grote principes van de ruimtelijke ordening bepaalt, wat niet impliceert dat specifieke maatregelen voor aanplanting, vergroening of aanpassing aan de klimaatverandering worden genomen; Dat de uitvoering van een beplanting die de positieve impact op de biodiversiteit vergroot, afhankelijk is van de uitrol van de ontwikkeling van het park, die de inhoud van het RPA overstijgt; Dat met die bekommernis rekening zal worden gehouden in het kader van de uitreiking van vergunningen;

Overwegende dat een bezwaarindiener aanbeveelt om zoveel mogelijk bomen te planten en het aantal hagen en graslanden te beperken, aangezien die een veel minder positieve impact hebben voor het milieu en klimaat;

Overwegende dat het verordenend luik in verschillende gebieden een hoge kroonbedekkingsgraad vereist om hitte-eilanden te voorkomen en bepaalt dat een milieuvriendelijke site moet worden aangelegd; Dat verschillende voorschriften van het verordenend luik ook voorzien in de aanplanting of het behoud van hoogstambomen; Dat hagen deel uitmaken van de bosranden die zullen bestaan uit lagen; Dat in de graslanden (zoals de open plek) veel hoogstambomen zullen worden aangeplant;

Coördinatie tussen het GRUP-bosgebied en het RPA-parkgebied Overwegende dat Perspective aangeeft dat momenteel op federaal niveau onderhandeld wordt met het Vlaams Gewest over een uitvoeringsovereenkomst inzake de aankoop van 33 ha bosgebied, opgenomen in het GRUP; Dat het Vlaams Gewest op korte termijn een principieel akkoord wil bereiken met de federale overheid over de aankoopvoorwaarden (timing, berekening van de aankoopprijs op basis van de werken voor afbraak, sanering, inrichting van het bos en de paden, bosbeheer, ...); Dat Perspective die onderhandelingen ook op de voet volgt aangezien ze ook een invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van het Brusselse deel van het gebied, bijvoorbeeld doordat ook rekening zou kunnen worden gehouden met de ontwikkeling van de stadswijk bij de berekening van de aankoopprijs); Dat Perspective het raadzaam acht dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest deelneemt aan die onderhandelingen zodat het ook betrokken wordt bij de totstandkoming van het principieel akkoord;

Overwegende dat Perspective opmerkt dat dit akkoord ook bepaalde principes en voorwaarden zou kunnen bevatten met betrekking tot de overdracht van de Brusselse delen van het gebied, zoals: - berekening van de prijs van het 13 ha grote parkgebied in lijn met die van het Vlaamse bosgebied; - de inrichting van het gebied tijdens de fase die voorafgaat aan de sloop van de bestaande gebouwen, aangezien het nieuwe hoofdkwartier van Defensie er op zijn vroegst in 2028 zijn intrek zal nemen. De beplanting en het doorlaatbaar maken van het gebied tijdens die periode zal de ecologische waarde en de aantrekkelijkheid van het gebied verhogen; het gedeeld gebruik van de atletiekbaan door militairen van Defensie en buitenstaanders (Brusselse en Vlaamse burgers);

Overwegende dat die overwegingen betrekking hebben op de operationalisering van het RPA, d.w.z. de concrete uitvoering van de aanleg van het park, en dus het doel van het RPA zoals omschreven in artikel 30/2 van het BWRO overstijgen; Dat de regering niettemin gevoelig is voor dit aspect, dat essentieel is voor de uitvoering van de ambities van het RPA; Dat het echter niet aan haar is om hierop te antwoorden in dit besluit;

Overwegende dat Perspective van mening is dat een integraal en interregionaal beheerplan de beste garantie biedt om te komen tot een ecologisch en toegankelijk geheel voor de 49 ha open ruimte in Brussel en Vlaanderen; Dat door middel van dit plan de beboste delen, de (productieve) randen, de open delen (onder meer de open plek), het waterbeheer, de te ontwikkelen infrastructuur (gebouw H, eventuele intergemeentelijke begraafplaats, atletiekbaan, ...), de verbindingen voor actieve modi en de landschapswegen, de inpassing in de ecologische Brussels-Vlaamse corridor als één samenhangend geheel zullen worden beheerd; Dat dit beheerplan ook op een samenhangende manier (gefaseerd) zal kunnen worden uitgevoerd door de betrokken partijen aan weerszijden van de gewestgrens (met name Leefmilieu Brussel, Agentschap Natuur en Bos, de gemeenten enz.);

Overwegende dat de regering nota neemt van die aanbeveling, maar dat ze buiten het toepassingsgebied van het huidige RPA valt, aangezien dat niet bedoeld is om grensoverschrijdende kwesties te regelen; Dat als de twee gewesten de ambitie hebben om een dergelijk gezamenlijk beheerplan aan te nemen, dit buiten het kader van het huidige RPA zal moeten gebeuren;

Overwegende dat de vzw Brussel Natuur en de vzw Milieu Commissie Brussel en Omgeving (MOB) het project steunen om 14 ha van het Defensieterrein aan te leggen als één groene zone, die aansluit op de 30 ha die het Vlaams Gewest zal inrichten als bos; Dat de vzw Brussel Natuur en de vzw Milieu Commissie Brussel en Omgeving (MOB) erop aandringen dat die 14 ha complementair zou zijn met genoemd bos; Dat Brussel Natuur en de vzw Milieu Commissie Brussel en Omgeving (MOB) daarom voorstellen om hier een open ruimte van minstens acht aaneengesloten hectare, een opeenvolging van kleine poelen en een beplanting met groepjes bomen en hakhout in op te nemen, om de verbinding te maken met het bos en op die manier een gelaagde bosrand te vormen; Dat de vzw Brussel Natuur en de vzw Milieu Commissie Brussel en Omgeving (MOB) erop aandringen dat de nadruk zou worden gelegd op natuurbehoud en dat de voetgangerspaden in die zin moeten worden ontworpen, gepland en aangelegd;

Overwegende dat het strategisch luik de ambitie bevestigt om een park te creëren met "een hoge boswaarde", dat een coherent geheel vormt met het bosgebied in het Vlaams Gewest, alsook met de begraafplaatsen en het Woluweveld; Dat het de bedoeling is om "een Brussels ecologisch netwerk, bestaande uit een samenhangend geheel van halfnatuurlijke gebieden" te creëren; Overwegende dat het verordenend luik bepaalt dat de bosranden bestaan uit lagen, dat er waterpunten mogen worden aangelegd en dat de open plek één open ruimte van 15 hectare vormt;

Dat bovendien in het strategisch luik het belang van het natuurlijke karakter van het toekomstige parkgebied wordt benadrukt: "Het park-/bosgebied in het BHG is in hoofdzaak bestemd voor planten, dieren, waterbeheer en recreatievoorzieningen. Door een 'wildernis' te creëren, is dit projectgebied bedoeld om de biodiversiteit te behouden en te verbeteren.";

Overwegende dat het dus niet nodig is om de elementen die worden voorgesteld door de vzw Brussel Natuur en de vzw Milieu Commissie Brussel en Omgeving (MOB) in extenso op te nemen in het strategisch of verordenend luik;

Grootstedelijk park Algemeen Overwegende dat de stad Brussel de aanleg van het grootstedelijk park steunt, dat toegankelijk zal moeten zijn voor de bewoners van de wijk, maar ook voor alle inwoners en gebruikers van de stad Brussel, en daarom van mening is dat de oost-west- en noord-zuidverbindingen zeer belangrijk zullen zijn;

Overwegende echter dat de stad Brussel het betreurt dat er geen continuïteit wordt gegeven aan de noord-zuid-voetgangersroutes in de richting van Haren; Dat volgens haar de in aanbouw zijnde nieuwe voetgangersbrug over de Leopold III-laan, die aansluit op de Sint-Etienne-Woluweweg, niet voldoende is; Dat het volgens haar interessant zou zijn geweest om een extra verbinding/actieve oversteekplaatsen tussen de Da Vinci Noord- en NAVO-sites te overwegen om de nieuwe stadswijk rechtstreeks met Haren te verbinden;

Overwegende dat de verbinding tussen Haren en de nieuwe stadswijk die door dit RPA wordt gecreëerd, niet binnen het toepassingsgebied van het RPA valt, aangezien de perimeter ervan het deel van Haren ten noorden van de Leopold III-laan niet omvat;

Overwegende dat een bezwaarindiener van mening is dat er meer bomen en een ontspanningsruimte langs de Haachtsesteenweg moeten komen;

Overwegende dat die opmerking niet binnen het toepassingsgebied van dit RPA valt, aangezien de Haachtsesteenweg niet binnen de perimeter daarvan ligt;

Overwegende dat verschillende bezwaarindieners het Gewest feliciteren met zijn project, dat voorziet in een grote groene ruimte die niet met beton zal worden bedekt en de luchtkwaliteit zal verbeteren;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL nota nemen van het feit dat de nadruk wordt gelegd op het creëren van beboste gebieden waar nu een bocagelandschap is, maar dat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL vraagtekens plaatsen bij de logica van die keuze: het Gewest heeft geen tekort aan beboste gebieden, maar telt weinig bocagelandschappen en dus zou het, vanuit het oogpunt van landschappelijke diversiteit, zinvol kunnen zijn om het bocageaspect te ontwikkelen;

Overwegende dat die opmerking eerder gericht zou moeten zijn tegen het GRUP-bosgebied aangezien: - de plaats waar het toekomstige park komt momenteel bebouwd is en er slechts een paar verspreide bomen staan, en die plaats dus geen echt bocagelandschap vormt; - het bocagelandschap van de begraafplaatsen behouden blijft; - het RPA voorziet in de creatie van een parkgebied, geen bosgebied, dat een grote open plek zal omvatten omzoomd door bosranden - wat meer lijkt op een bocagelandschap;

Dat bovendien het bocagelandschap van Woluweveld wordt behouden en versterkt dankzij de open plek in het grootstedelijk park, dat daar een uitzicht op zal openen;

Overwegende dat de gemeente Evere verheugd is over het idee om een grootstedelijk park aan te leggen tussen Evere en Zaventem op het voormalige Defensieterrein, maar graag zou zien dat de intenties van het RPA worden verduidelijkt met betrekking tot de visie voor dat park; Dat ze van mening is dat de documenten onduidelijk zijn omdat daarin zowel sprake is van een een park als van een gebied voor biodiversiteit en voor stadslandbouw, terwijl de gemeente een park ziet als een openbare ruimte die beantwoordt aan de behoeften van burgers die op zoek zijn naar koele plekken in de zomer, ontmoetingsplekken, wandelpaden, sportvoorzieningen, voorzieningen voor kinderen, voorzieningen voor jongeren, culturele voorzieningen, ruimtes voor economische activiteit (restaurants, cafés), losloopzones voor huisdieren en contact met de natuur; Dat de gemeente daarom vraagt om na te denken over de duidelijkheid en de educatieve waarde van die zones, in het bijzonder wat betreft het bosgebied, zodat ze plaatsen van biologische versterking kunnen worden, maar ook sociaal leven brengen, en erop wijst dat er aan de rand van de perimeter twee scholen zijn die educatieve activiteiten in open lucht in hun lesprogramma hebben opgenomen (natuurwandelingen voor de school Clair Vivre Germinal, openluchtschool voor de school Marie Popelin) en dat de aanwezigheid van die ruimte een extra educatief instrument zou kunnen zijn;

Overwegende dat het strategisch luik in dat opzicht het volgende vermeldt: "om het recreatieve karakter van een semi-natuurlijk park te ondersteunen, kan een bepaald type activiteit er gericht en op beperkte schaal plaatsvinden. In het algemeen is de activering van het park gericht op het publiek. Deze uitrusting vormt de collectieve ondersteuning van een dialoog tussen het landschap, de behoeften ervan en de toekomstige gebruikers/bewoners. Recreatieve, culturele en educatieve programma's en programma's gericht op gezondheid en duurzame voeding zijn mogelijk. Het aantal van dergelijke programma's is echter beperkt, en het is niet mogelijk om zware economische activiteiten buiten de 400 meter-grens onder te brengen. Ten slotte zal, om overprogrammering te voorkomen, een controle op ingrepen worden uitgevoerd voordat programmatie in het Grootstedelijk stadspark wordt gevalideerd."; Dat bovendien het verordenend luik aangeeft dat het parkgebied een landschaps-, ecologische, sociale, recreatieve en pedagogische functie vervult;

Overwegende bijgevolg dat het net de ambitie is van dit RPA om natuur en menselijke activiteiten te combineren, door het natuurlijke karakter van het park zoveel mogelijk te behouden en tezelfdertijd de sociale rol van het park te garanderen voor de nieuwe stadswijk die er direct naast komt;

Overwegende, tot slot, dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant van mening is dat de locatie van de helihaven en de atletiekbaan zo weinig mogelijk negatieve impact moet hebben op de biodiversiteit;

Overwegende dat, voor wat de atletiekbaan betreft, die opmerking buiten het toepassingsgebied van dit RPA valt aangezien de atletiekbaan in het bosgebied in het Vlaams Gewest zal liggen;

Overwegende dat, voor wat de helihaven betreft, het strategisch luik drie mogelijke locaties vermeldt en dat de keuze tussen die drie mogelijkheden zal samenhangen met meerdere factoren, waaronder de impact op het milieu;

Overwegende dat de GOC benadrukt dat het van essentieel belang is om een gewestelijke (of zelfs grootstedelijke) strategie uit te werken voor het behoud en de creatie van groene ruimtes, hun ontwikkeling te bevorderen daar waar ze bestaan (en al een interessante biologische waarde hebben) en de reconversie van bebouwde gebieden aan te moedigen; Overwegende dat de GOC bovendien vraagt om kwaliteitsvolle openbare ruimtes te ontwerpen, waarbij ook rekening wordt gehouden met het eerste gewestelijk plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen 2020-2024 dat de Brusselse regering in juli 2020 heeft gelanceerd;

Overwegende dat het RPA ambitieuze doelstellingen nastreeft op het vlak van openbare groene ruimtes; Dat die doelstellingen worden weerspiegeld in de creatie van een uitgestrekte landschappelijke voorziening als hoeksteen van een ecologisch continuüm, in het bijzonder dankzij de ontwikkeling van een groot biregionaal grootstedelijk park, een groen netwerk binnen de nieuwe stadswijk alsook in de voorschriften met betrekking tot de ontwikkeling van openbare ruimtes en begraafplaatsen met bomen; Dat de regering in die context gevoelig is voor de uitvoering van het gewestelijk plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen dat ze heeft opgestart; Dat het RPA echter niet bedoeld is om zich uit te spreken over de concrete uitvoering van de projecten die erin zullen worden ontwikkeld; Dat de concrete aspecten van de uitvoering van het RPA en de gewestelijke actieplannen zullen worden onderzocht in de fase van de aflevering van de stedenbouwkundige vergunningen; Dat het RPA echter een kader voor vergunningen vastlegt dat de aanleg van kwaliteitsvolle openbare ruimtes aanmoedigt;

Uitbreiding van de begraafplaats Overwegende dat Leefmilieu Brussel eraan wil herinneren dat een mogelijke uitbreiding van de begraafplaats helemaal op het einde van de totstandkomingsprocedure van dit RPA kwam en dat die nieuwe functie a priori niet verenigbaar is met het grootstedelijk parkproject zoals dat doorheen het hele plan wordt gedragen; Dat die nieuwe functie niet alleen wordt ingeplant in een van de meest vervuilde gebieden, maar dat ze bovendien de oppervlakte die daadwerkelijk bestemd is voor biodiversiteit zou verkleinen tot een functie als 'eetbaar park', en extra barrières opwerpen voor de robuuste ecologische verbinding die nochtans het doel is van het parkproject; Dat Leefmilieu Brussel van mening is dat dit de druk van het toekomstig recreatief gebruik op de beschermde natuurgebieden zal verhogen en dat genoemde begraafplaats zou worden ingeplant in het randgebied, wat het meest gevoelige en strategische gebied is voor die ecologische verbindingen;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel zich ook afvraagt wat de reële winst is van die uitbreiding in een nieuwe, meer natuurlijke en landschappelijke vorm (met onder meer graven die veel meer verspreid liggen dan op een klassieke begraafplaats), gezien het structurele probleem van de verzadiging van de begraafplaatsen in het hele Brussels Gewest en gezien de beperkingen van dit nieuwe, meer 'natuurlijke' model op het vlak van beheer, grondwerken, onderhoud (beperkt extensief beheer) en toegankelijkheid;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel in het kader van de gewestelijke werkgroep begraafplaatsen adviseert om eerst de behoeften te verfijnen en alle mogelijkheden te onderzoeken om de begraaffunctie van de bestaande begraafplaatsen in het gewest te optimaliseren, voordat wordt nagedacht over de aanleg van een nieuwe begraafplaats; Dat een 2e project zou moeten toelaten om mogelijke nieuwe begraafplaatsvormen beter te identificeren, vormen die meer geïntegreerd zijn in het landschap en meer open voor het publiek; Dat de kwestie van de omheining (doordringbaarheid voor fauna) een van de te bestuderen veranderingen moet zijn, met name met het oog op het ecologisch netwerk; Dat vervolgens wetswijzigingen moeten worden overwogen zodat de bestaande begraafplaatsen meer rekening houden met de uitdagingen voor het milieu en de biodiversiteit en zodat andere typologieën van begraafplaatsen in steden worden bedacht;

Overwegende, tot slot, dat Leefmilieu Brussel terecht opmerkt dat dit RPA herinnert aan de doelstellingen van Leefmilieu Brussel als mogelijke toekomstige beheerder van het regionaal grootstedelijk park, maar dat Leefmilieu Brussel geen begraafplaatsbeheerder is; Dat op pagina 82 (actie 05) de hypotheses, zoals ze daar zijn voorgesteld, alleen de landschappelijke voordelen benadrukken, maar nauwelijks de milieueffecten, met betrekking tot bodemkwaliteit, vervuiling, het doorsnijden van ecologische verbindingen en de verzwakking van de randzone;

Overwegende dat, zoals hierboven aangegeven, het bijzonder voorschrift A.5.2 werd gewijzigd om er de opmerkingen van Leefmilieu Brussel in op te nemen. Die opmerkingen waren: - De ecologische functie die de begraafplaats moet behouden; - Het feit dat de begraafplaats op een ecologische manier ontworpen is, met inbegrip van gebieden die zijn aangelegd en beheerd om habitats te creëren voor fauna en flora; - Het doordringbare en natuurlijke karakter van de omheining tussen de begraafplaats en de rest van het park;

Overwegende bovendien dat de keuze voor het natuurlijke karakter van de uitbreiding van de begraafplaats een compromis is tussen het milieubelang van het parkgebied en de realiteit van overvolle aangrenzende begraafplaatsen; Dat de aanleg van een landschappelijke begraafplaats het mogelijk maakt om die twee doelstellingen te combineren;

Overwegende dat het strategisch luik voldoende flexibiliteit laat ten aanzien van de uiteindelijke inrichting van de uitbreiding van die begraafplaats; Dat er meerdere varianten denkbaar zijn afhankelijk van de te voeren gesprekken met de verschillende belanghebbenden;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek erop wijst dat het strategisch luik van het RPA in wezen wel vermeldt: "het project voorziet een mogelijke uitbreiding van de omtrek van de Intercommunale Begraafplaats" en "parallel (...) zal het project de betrokken partijen (Stad Brussel, Schaarbeek, de intercommunale begrafenisvereniging en Evere) ondersteunen bij de planning van een voorplein, een plan voor voetgangerspaden, landschapsinrichting en, ten slotte, een parkeersysteem dat is afgestemd op de behoeften van het uitvaartcentrum, de begraafplaatsen en het aangrenzende project Gebouw H", maar dat het precieze kader daarvoor niet wordt vermeld en dat dit had moeten gebeuren tijdens de opmaak van het RPA/GRUP, in overleg met alle betrokkenen (gemeentelijke en intergemeentelijke diensten);

Overwegende dat het strategisch en verordenend luik van het RPA voorzien in een gunstig kader om een eventuele uitbreiding van de begraafplaats toe te staan;

Overwegende echter dat het beheer van de begraafplaatsen zal worden onderzocht in het kader van het beheer van de openbare ruimtes, in het bijzonder de ruimtes die door de gemeenten of intercommunales worden beheerd; Dat het niet de rol van het RPA is om een beheersprincipe vast te stellen in plaats van de autoriteit die het best in staat is om het meest geschikte type beheer te definiëren; Dat het feitelijke beheer van de openbare ruimtes onder de operationele fase valt en dus het doel van dit RPA zoals gedefinieerd in artikel 30/2 van het BWRO overstijgt;

Stadslandbouw Overwegende dat Leefmilieu Brussel aangeeft dat het erop heeft toegezien dat er niet bovenmatig veel wordt gepland in het toekomstig grootstedelijk park, zodat dat de ecosysteemdiensten kan verlenen die van een dergelijke plaats worden verwacht, onder meer ten opzichte van de klimaatverandering, de biodiversiteitscrisis en de behoefte aan ruimte voor levende wezens; Dat Leefmilieu Brussel eraan herinnert dat de Good Food-strategie en het deel stadslandbouw daarin ook aansluiten op die benadering en dat het RPA daar rekening mee heeft gehouden;

Overwegende echter dat Leefmilieu Brussel het zinvol zou vinden om nog een stap verder te gaan, door uitdrukkelijk de eetbare en voedende dimensie van het grootstedelijk park te vermelden, zowel wat betreft het parkgebied als de randen, en die dimensie te illustreren met preciezere voorbeelden van boslandbouw (bijvoorbeeld: grassen onder eiken) en geschikte bomen (kerselaars, appelbomen, perenbomen, pruimelaars, hazelaars, kastanjebomen, walnotenbomen enz.); Dat dit ook betrekking heeft op de open plek en de randen daarvan in verband met landbouw- en veeteeltpraktijken (beweiding, schaapskooien, boomgaarden);

Overwegende dat het strategisch luik werd gewijzigd om de eetbare en voedende dimensie van het grootstedelijk park te benadrukken;

Overwegende dat dit werd geïllustreerd met preciezere voorbeelden van boslandbouw (bijvoorbeeld grassen onder eiken) en geschikte bomen (kerselaars, appelbomen, perenbomen, pruimelaars, hazelaars, kastanjebomen, walnotenbomen enz.); Overwegende dat dit ook betrekking heeft op de open plek en de randen daarvan in verband met landbouw- en veeteeltpraktijken (beweiding, schaapskooien, fruitbomen enz.);

Overwegende dat Raad voor het Leefmilieu de aandacht vestigt op de noodzaak om zich ervan te verzekeren dat de bodem niet vervuild is, vooral als die bestemd zou zijn voor stadslandbouw;

Overwegende dat het strategisch luik specificeert dat "indien nodig, de bodem zal worden gesaneerd" binnen het toekomstige parkgebied 'Defensie' en dat "afhankelijk van het gewenste gebruik, het project van plan is om de bodem geleidelijk aan te saneren, aan te passen of te verrijken om bij te dragen aan de ecosysteemdiensten van het gebied"; Dat er dus voor zal worden gezorgd dat de bodem wordt gesaneerd op de plaatsen die zullen worden gebruikt voor stadslandbouw;

Overwegende dat de gemeente Evere het stadslandbouwinitiatief steunt, op voorwaarde dat dit wordt uitgevoerd in een geest van sociale cohesie en burgerprojecten, en erop wijst dat ze nu al percelen ter beschikking stelt voor een buurtmoestuin, -bijenkast en -boomgaard, voor een project voor sociale cohesie in het kader van sociale huisvesting. Dat ze hoopt dat die projecten voorrang zullen krijgen bij de ontwikkeling van het RPA; Overwegende dat de gemeente in dat kader de oprichting van een educatieve boerderij zonder winstoogmerk aanmoedigt; Dat de gemeente zich echter zorgen maakt over het toekomstige beheer van die locatie omdat ze niet in staat zal zijn de locatie alleen te onderhouden en te beheren, gezien de financiële realiteit van de gemeente;

Overwegende dat het strategisch luik inderdaad bepaalt dat stadslandbouw is toegestaan binnen het parkgebied; Dat het doel daarvan educatief en sociaal is en niet intensieve productie;

Overwegende bovendien dat de bijzondere voorschriften voor het parkgebied nieuwbouw niet toestaan, maar dat eventueel een van de bestaande gebouwen kan worden hergebruikt om er een educatieve boerderij op te richten;

Dat de wens van de gemeente om voorrang te geven aan de bestaande projecten buurtmoestuin, -bijenkast en -boomgaard voor sociale woningen een kwestie is van operationalisering die buiten het kader van dit RPA valt;

STEDELIJKHEID Bestemmingen Algemeen Overwegende dat een bezwaarindiener vindt dat er meer horeca in de stadswijk moet komen om ze aantrekkelijker te maken voor jongeren;

Overwegende dat zowel het sterk gemengd gebied, het gebied voor voorzieningen A als het gebied voor voorzieningen H de bestemming als handelszaak toelaten; Dat bijgevolg dit RPA de oprichting van horecazaken toelaat;

Overwegende dat Brupartners vraagt om aandacht te blijven hebben voor het evenwicht van de functies in het gebied, bijvoorbeeld door er ook kleine buurtwinkels te ontwikkelen; Overwegende dat Brupartners ook het belang benadrukt van de ontwikkeling van gezondheidszorgdiensten (zoals een medisch centrum, dokterspraktijk enz.);

Overwegende dat het strategisch luik specificeert dat programmatische gemengdheid een van de doelstellingen van dit RPA is: "In plaats van een monolithisch en uniform project stelt het project GRUP-RPA Defensie een mozaïek stuk stad voor, dat de diversiteit van de Brusselse wijken weerspiegelt. Het doel is niet om starre subcategorieën vast te stellen, met specifieke stijlen of bepaalde gevelmodules. Integendeel, het project neigt naar een verzameling typologieën die besproken werden en verder ontwikkeld zullen worden via workshops die publieke en private actoren, verantwoordelijken voor de openbare ruimte, ontwikkelaars, architecten, projectontwikkelaars, stedenbouwkundigen en bewoners samenbrengen.";

Dat een RPA echter alleen de grote ruimtelijke ordeningsprincipes bevat en dat het bijgevolg niet is aangewezen om aan te geven dat een bepaald type buurtwinkel of dokterspraktijk in het gebied moet worden gevestigd; Dat dit op natuurlijke wijze zal gebeuren dankzij het programmatisch evenwicht dat het RPA nastreeft;

Overwegende dat de gemeente Evere zich zorgen maakt over het isolement van de woonwijk Germinal tussen de Jules Bordetlaan, de Leopold III-laan en het park van Evere; Dat de aanleg van een groot stadspark het gevoel van isolement zou kunnen versterken en dat de functies van het RPA Defensie en Bordet ook moeten worden bekeken in het licht van de noden van die wijk;

Overwegende dat de regering nota neemt nota van die opmerkingen, maar dat die buiten het toepassingsgebied van dit RPA vallen aangezien de woonwijk Germinal niet binnen de perimeter van het RPA ligt;

Structurerende openbare ruimte met bomen Overwegende dat de Stad Brussel vaststelt dat de diepte van de achteruitbouwstrook op de parkway werd verminderd (van 50 m naar 40 m) en beperkt is ter hoogte van de stadswijk; Dat ze van mening is dat die diepte nog steeds aanzienlijk is in termen van actieve mobiliteit en het traject voor voetgangers en fietsers dreigt te verlengen, vooral om de tramhaltes naar de luchthaven of naar de Bordet-hub te bereiken;

Overwegende dat het RPA de ambitie heeft om ter hoogte van de tramhalte een parkway aan te leggen, langs de Leopold III-laan over een lengte van ongeveer 300 meter; Dat het strategisch luik vermeldt dat die ruimte, bestaande uit een plein met veel beplanting, bedoeld is om ademruimte en afstand tot de drukke stadsweg te creëren en de bewoners en gebruikers uit te nodigen om de wijk in te gaan en door te lopen naar het park in het zuiden, via een aaneenschakeling van openbare groene ruimtes; Dat het strategisch luik aangeeft dat in die overgangszone voorzieningen kunnen komen zoals een onthaalpaviljoen, kiosken, een parkeerplaats voor deelfietsen, openbare toiletten enz.;

Dat een dergelijke inrichting van de ruimte bovendien gunstig is voor de zachte mobiliteit doordat een groen voetgangersgebied wordt aangelegd tussen het park, de stadswijk en de tramhalte; Dat de achteruitbouwzone ten opzichte van de stadsweg ook het akoestisch comfort van de bewoners van de stadswijk garandeert; Dat die principes werden omgezet in het verordenend luik; Dat ten opzichte van die doelstellingen de afstand van 40 meter volledig gerechtvaardigd is;

Overwegende dat de gemeente Evere zich afvraagt of er rekening is gehouden met de huidige stedenbouwkundige ontwikkeling van de percelen rond de Jules Bordetlaan;

Overwegende dat het MER de impact van het RPA Defensie heeft bestudeerd, rekening houdend met de context van de perimeter, namelijk herbestemming van het gebied in het kader van een ruimtelijke strategie voor de toekomstige ontwikkeling van de hele 'Noordrand' van Brussel, die bestaat uit de perimeters van het RPA Defensie, het GRUP en het ontwerp-RPA Bordet, met het oog op een gecoördineerde aanpak die noodzakelijk is om tot een samenhangende ruimtelijke ordening te komen; Dat in die context het scenario voor de ontwikkeling van het RPA Bordet werd onderzocht in het MER; Dat het RPA tot slot niet de ambitie heeft de operationalisering te regelen van alle projecten die binnen dat plan worden ontwikkeld; Dat het de taak is van de instanties die de stedenbouwkundige vergunningen voor die projecten uitreiken om in detail te onderzoeken of ze in overeenstemming zijn met de plannen en voorschriften en verenigbaar met een goede ruimtelijke ordening; Dat het niet aan de regering is om uitvoeriger te antwoorden op die opmerking, aangezien de gemeente Evere in haar advies niet nader preciseert wat ze verstaat onder "de huidige stedenbouwkundige ontwikkeling van de percelen rond de Jules Bordetlaan";

Landschapswegen Overwegende dat Citydev van mening is dat het gebied voor landschapswegen dat wordt ingeplant tussen twee gebieden voor stedelijke industrie, dat van het Da Vinci-terrein en dat van Defensie (percelen F en L), synergieën tussen die twee gebieden verhindert, synergieën die men anders wel zou kunnen organiseren rond eenzelfde logistieke ontsluiting aan de achterkant van de gebouwen en niet aan de voorzijde;

Overwegende, bovendien, dat Citydev aangeeft dat die landschapsweg alleen voorkomt op de kaart met bestemmingen op pagina 236 van dit RPA, en niet op die op pagina 234 (met de elementen in overdruk);

Overwegende dat het grafisch plan van het verordendend luik werd aangepast om de landschapsweg om te vormen tot gebied voor stedelijke industrie om synergieën tussen het Da Vinci-terrein en het gebied voor stedelijke industrie 'Defensie' mogelijk te maken; Dat bovendien een doorsteek tussen de twee gebieden werd toegevoegd zodat actieve verplaatsingen van het ene gebied naar het andere mogelijk worden;

Overwegende dat Urban positief staat tegenover het innovatieve concept van landschapsweg, dat veel nadruk legt op beplantingen in volle grond in de straten; Overwegende dat Urban echter benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de algemene toegankelijkheid van dit type weg, die specifiek bedoeld is om de actieve verplaatsingen te stimuleren; Dat die specifieke configuratie, volgens Urban, vragen oproept over de toegankelijkheid van de omgevende gebouwen voor personen met beperkte mobiliteit; Dat Urban eraan herinnert dat dergelijke wegen toegankelijk moeten zijn voor iedereen; Dat het meent dat rekening moet worden gehouden met de afstand tot, enerzijds, het netwerk van straten die toegankelijk zijn voor voertuigen en de parkeerplaatsen en, anderzijds, de gebouwen en woningen die toegankelijk zijn voor het publiek;

Dat daarnaast de vraag rijst of de toegang verzekerd is voor specifieke voertuigen, zoals die van de DBDMH, de politie, voor medisch transport, van de gemeentediensten, voor leveringen, verhuizingen, weg- en rioleringsdiensten en bouwwerven;

Overwegende dat parkeren voor gemotoriseerde voertuigen is toegestaan in de structurerende openbare ruimte met bomen, in de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie en in het structurerend landschap met bomen; Dat die drie gebieden grenzen aan de landschapswegen en dat de parkeerplaatsen daarom op relatief korte afstand liggen van de gebouwen en woningen die toegankelijk zijn voor het publiek; dat in het strategisch luik werd toegevoegd dat de parkeerplaatsen zullen worden gedeeld per bouwblok;

Overwegende dat met betrekking tot de toegankelijkheid voor personen met beperkte mobiliteit, de bepalingen van de GSV van toepassing blijven en zullen worden onderzocht in het kader van de uitreiking van stedenbouwkundige vergunningen;

Overwegende bovendien dat voorschrift A.3.1. garandeert dat de landschapswegen ook "toegankelijk [zijn] voor onderhoudsvoertuigen en occasioneel voor voertuigen van de hulpdiensten, verhuiswagens en leveringsvoertuigen". Dat onder die opsomming moet worden verstaan dat ze alle medische voertuigen omvat (medisch transport, vervoer voor personen met beperkte mobiliteit enz.);

Huisvesting Overwegende dat een bezwaarindiener vindt dat er al veel nieuwe woningen werden gebouwd in de wijk en dat veel leegstaande gebouwen ook voor dat doel kunnen worden gebruikt, en dat het beter zou zijn om de groene ruimte binnen de perimeter van dit RPA (met sportvelden, enz.) te behouden;

Overwegende dat het de ambitie is van dit RPA (en van het GRUP) om een nieuwe gemengde stadswijk te creëren, met onder meer wooneenheden; Dat het gebied door zijn locatie een uniek potentieel biedt om er een nieuwe wijk te integreren en tezelfdertijd een uitgestrekt grootstedelijk park (en een bosgebied in het Vlaams Gewest) te behouden; Dat het RPA dus een evenwichtig compromis vormt tussen de aanleg van een nieuwe wijk en het behoud/de aanleg van een groen gebied;

Overwegende dat een bezwaarindiener het toejuicht dat het Gewest nieuwe woningen ter beschikking stelt;

Overwegende dat een bezwaarindiener vindt dat het type woningen dat zal worden gebouwd niet gespecificeerd is (sociaal, gemengd, privé, ...);

Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.11 het volgende aangeeft: "Projecten voor de bouw, uitbreiding of bestemmingsverandering van meer dan 3.500 m2 vloeroppervlakte voor huisvesting omvatten ten minste 25% publieke woningen, in de zin van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode.";

Overwegende dat Brupartners vindt dat een maximum van de perimeter van het huidige RPA moet worden behouden als publieke eigendom om er sociale woningen te ontwikkelen en dat er minimumdrempels voor sociale woningen moeten zijn, maar dat er ook een mix in het type van woningen moet worden behouden binnen de perimeter en zelfs binnen elk bouwblok of elk gebouw, in overeenstemming met de doelstelling van de Brusselse regering om op het hele gewestelijke grondgebied te beschikken over 15% woningen van sociale aard, evenwichtig gespreid per gemeente en per wijk; Overwegende dat ook de stad Brussel het belang van het gemengde karakter van de huisvesting onderschrijft;

Overwegende dat, zoals hierboven vermeld, algemeen voorschrift AV.0.11 een minimumpercentage publieke woningen in de zin van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode oplegt, per gebouw dat een bepaalde vloeroppervlakte overschrijdt; Dat hierdoor een gemengd karakter kan worden gegarandeerd binnen elk gebouw en binnen de stadswijk als geheel;

Overwegende dat IEB er sterk op aandringt dat alle openbare terreinen door het Gewest worden teruggekocht en niet aan derden worden doorverkocht; Dat het Gewest zo de volledige controle zal hebben over het programma dat het er wil ontwikkelen; Dat het RPA Defensie wederom een schreeuwend gebrek aan ambitie vertoont als het om betaalbare woningen gaat; Dat terwijl het RPA Max, dat aan een openbaar onderzoek werd onderworpen, van plan is om 25% openbare woningen op te leggen in het kader van huisvestingsprojecten van meer dan 2.000 m2, het RPA Defensie verder afwijkt van die drempel en ze op 3.500 m2 brengt;

Overwegende dat IEB bijgevolg vindt dat die bepaling in het RPA Max, gekend als de 'Heyvaert-clausule', algemeen van toepassing zou moeten zijn in het hele Brusselse Gewest om vastgoedontwikkelaars effectief te dwingen deel te nemen aan de bouw van sociale woningen, aangezien het huidige mechanisme van stedenbouwkundige lasten er slechts in zeer beperkte mate in slaagt hen die verplichting te laten nakomen;

Overwegende echter dat IEB van mening is dat die bepaling zeer ontoereikend is wanneer het gaat om openbare terreinen; Dat IEB het principe verdedigt dat geen enkele openbaar terrein nog mag worden overgedragen aan de particuliere sector, wat inhoudt dat, ongeacht het soort project of ontwikkeling, de grond op zijn minst in handen van de overheid moet blijven (eventueel via een mechanisme om de grond te scheiden van de stenen, zoals de mechanismen die zijn ontwikkeld door de Community Land Trust); Dat IEB vraagt dat de meerderheid van de wooneenheden die worden gebouwd op openbaar terrein (minstens 50%) echte sociale woningen zijn (d.w.z. sociale huurwoningen van het type dat de BGHM voorstelt);

Overwegende dat de Adviesraad voor huisvesting ook wil dat de openbare terreinen openbaar blijven en het Gewest daarom verzoekt om de aankoop van terreinen van de federale overheid te overwegen; Dat de ontwerp-RPA's algemene voorschriften bevatten met betrekking tot het opleggen van een minimum (25%) aan 'openbare' woningen in projecten voor bouw, uitbreiding of bestemmingswijziging van meer dan 3.500 m2 vloeroppervlakte; Dat de definitie van het begrip 'openbare woning' verwijst naar artikel 2, § 2 van de Huisvestingscode dat sociale huurwoningen, bescheiden huurwoningen (gelijkgesteld met sociale woningen, SVK enz.) omvat maar ook middelgrote huurwoningen en sociale, bescheiden en middelgrote koopwoningen; Dat de voorwaarden voor de verkoop en de wederverkoop van die woningen, opgelegd door de RPA's, verwijzen naar het besluit betreffende de stedenbouwkundige lasten, en meer specifiek naar de definitie van geconventioneerde woning in dat besluit; Dat voornoemd besluit de aankoopkosten (zonder kosten en exlusief btw) vastlegt op € 1.800/m2 (+/- € 2.800/m2 met indexering op basis van de ABEX-index); Dat de maximale jaarlijkse huurprijs voor die woningen in de zin van het besluit betreffende stedenbouwkundige lasten 6,5% van de totale kostprijs bedraagt, inclusief verwervingskosten en belastingen; Dat die criteria leiden tot de volgende vaststelling: alleen de sociale huurwoningen (BHC, art. 2, § 2, 1° ), de bescheiden huurwoningen (idem, 2° ) en de sociale koopwoningen (idem, 4° ) zijn werkelijk betaalbaar voor de kwetsbare doelgroep in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; bij afwezigheid van een aankoop met voorrang voor de BGHM of overname van het beheer/aankoop door een SVK, die zouden garanderen dat de woningen die worden gecreëerd volgens die voorschriften van het RPA binnen het toepassingsgebied vallen van de bepalingen die een sociale of bescheiden huurprijs verzekeren, zullen alle andere operatoren die in aanmerking komen voor een aankoop in de zin van het RPA (gemeenten/OCMW's, stichtingen van openbaar nut, vzw's, vennootschappen met sociaal oogmerk, ...), tenzij ze worden gesubsidieerd door een specifiek programma (OO-U - Wijkcontract, Stadsbeleid, ...; CL-B - Community Land Trust) dat plafonds voor de verkoop- en/of huurprijzen oplegt, verkoop- of huurprijzen mogen hanteren die onbetaalbaar zijn voor de Brusselse bevolkingsgroep die kampt met gebrekkige huisvesting. Zelfs als we geen rekening houden met de aankoopkosten, belastingen en bijkomende kosten, betekent het aankoopbedrag van € 2.800/m2 met een rendement van 6,5%/jaar dat een minimumhuur van € 1.200/maand moet worden gevraagd voor een woning van 80 m2 (we laten de analyse van Citydev, die zich richt op de terbeschikkingstelling van koopwoningen, hier buiten beschouwing); - terwijl het besluit stedenbouwkundige lasten oplegt vanaf 1.000 m2 vloeroppervlakte voor projecten voor bouw, uitbreiding of bestemmingswijziging, verhoogt het RPA die drempel tot 3.500 m2. Wijkt het RPA af van het besluit stedenbouwkundige lasten voor de projecten van minder dan 3.500 m2? Kunnen de twee systemen worden gecombineerd? Anderzijds, terwijl het besluit stedenbouwkundige lasten minstens 15% 'omkaderde' woningen (woningen gecreëerd voor IOP of SVK) of 'geconventioneerde' woningen oplegt opdat het voorstel van de promotor om in de natuur te bouwen automatisch zou worden aanvaard (art. 10, § 2), brengt het RPA die drempel de facto tot 25% maar spreekt het alleen over 'geconventioneerde' woningen, d.w.z. woningen die financieel minder bereikbaar zijn dan 'omkaderde' woningen; De RPA's zouden een gelegenheid moeten zijn om het systeem van stedenbouwkundige lasten te versterken en een hefboom moeten vormen om de bouw te versnellen van woningen die echt betaalbaar zijn voor de bevolkingsgroep die kampt met gebrekkige huisvesting, vooral omdat de vastgoedevolutie in de strategische gebieden waarop de RPA's zijn gericht onvermijdelijk zal leiden tot een stijging van de grondprijs en dus ook van de koop- en huurprijzen in die perimeters; - aankoop van alle grond door het gewest/de federale overheid;

Overwegende dat de doelstelling van een sociale mix die wordt nagestreefd door het RPA essentieel is; Dat die doelstelling aansluit op de visie van de regering zoals vastgesteld in haar gewestelijke beleidsverklaring (2019-2024) die tot doel stelt om "op het hele grondgebied te beschikken over 15% woningen van sociale aard, evenwichtig gespreid per gemeente en per wijk";

Overwegende dat uit het strategisch luik van het RPA blijkt dat die doelstelling voor een sociale mix onder meer kan worden bereikt door openbare en betaalbare woningen te creëren;

Overwegende dat de regering bijgevolg van oordeel is dat de doelstelling voor een gemengd karakter, die het RPA nastreeft via de geplande bestemmingen, beter kan worden bereikt door openbare woningen te creëren in plaats van enkel sociale woningen in strikte zin; Dat de sociale woningen immers slechts één categorie van betaalbare woningen vormt die erop gericht is het gewestelijk beleid op dat vlak uit te voeren; Dat de regering het bijgevolg niet opportuun acht om voor het RPA al van bij de fase van bestemmingsbepaling de mogelijkheid uit te sluiten om woningen met sociaal oogmerk te creëren die onder de andere categorieën van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode vallen;

Overwegende dat het RPA het begrip openbare woning definieert als de woningen bedoeld in artikel 2, § 2, van de Brusselse Huisvestingscode;

Dat de creatie van sociale woningen dus mogelijk blijft binnen de gebieden van het RPA die de creatie van openbare woningen opleggen;

Dat de creatie van andere categorieën woningen met sociaal oogmerk ook kan worden overwogen;

Overwegende dat een dergelijk voorschrift de vergunningsverlenende instanties meer speelruimte biedt om te onderzoeken welk type woning met sociaal oogmerk het meest kan bijdragen tot de verwezenlijking van de door het RPA nagestreefde doelstelling van sociale gemengdheid, rekening houdend met de evolutie van de bebouwde en niet-bebouwde context binnen de perimeter van dit RPA; Dat de vergunningsverlenende instanties in dat geval altijd de bouw van sociale woningen of daarmee gelijkgestelde woningen zullen kunnen opleggen via het mechanisme van de stedenbouwkundige lasten; Overwegende dat dit voorschrift een grotere bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de door de regering nagestreefde doelstelling van sociale gemengdheid door ervoor te zorgen dat de huisvesting toegankelijk is voor meer gezinnen dan alleen voor die gezinnen die voldoen aan de wettelijke voorwaarden om te genieten van een sociale woning in strikte zin; Overwegende dat het doel van dit RPA het creëren van een mix in de huisvesting is; Dat het RPA, door 25% openbare woningen in de zin van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode op te leggen, het mogelijk maakt om verschillende soorten van betaalbare woningen te ontwikkelen, woningen die toegankelijk zijn voor personen die meer of minder kwetsbaar zijn, en op die manier zorgt voor meer diversiteit binnen elk gebouw;

Overwegende dat voorschrift AV.0.11 een bijzonder stelsel vormt binnen de perimeter van dit RPA, maar dat dit niet belet dat tegelijk het besluit van 26 september 2013 betreffende de stedenbouwkundige lasten wordt toegepast; Dat stedenbouwkundige lasten niet uitsluitend betrekking hebben op de creatie van omkaderde of geconventioneerde woningen; Dat een stedenbouwkundige last ook kan bestaan uit de realisatie, verbouwing of renovatie van openbare ruimtes, voorzieningen en gebouwen, van het wegennet en de groene ruimtes of uit de storting van een geldsom; Dat de twee stelsels dus niet onverenigbaar zijn en allebei moeten worden toegepast;

Dat, conform artikel 5, § 1, ° 2 van voornoemd besluit, "de vergunningen toegekend voor de bouw, uitbreiding of bestemmingswijziging met werken van een gebouw of een deel van een gebouw bestemd voor huisvesting en die de drempel van 1.000 m2 vloeroppervlakte overschrijden" verplicht een stedenbouwkundige last moeten opleggen, maar dat die verschillende vormen kan aannemen. Dat in dezelfde zin, artikel 10, § 2 van dat besluit, dat de vergunningsaanvrager de mogelijkheid biedt om bij wijze van stedenbouwkundige last "de realisatie van 15% omkaderde en/of geconventioneerde woningen" voor te stellen, niet belet dat algemeen voorschrift AV.0.11. gelijktijdig wordt toegepast;

Overwegende dat de vzw BRAL en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie zich afvragen of het een goede beslissing is om woningen te bouwen binnen de perimeter van dit RPA, aangezien de sterk aanbevolen drempelwaarde voor het beperken van negatieve gezondheidseffecten door blootstelling aan luchtverkeerslawaai in het hele plangebied zal worden overschreden; Dat geluidsisolatie van de woningen slechts een gedeeltelijke oplossing is, aangezien de bewoners ook buiten zullen vertoeven en dat gezondheid een centraal aandachtspunt moet zijn;

Overwegende dat in termen van akoestisch comfort, de Adviesraad voor huisvesting vraagtekens plaatst bij de verenigbaarheid van de ambities van het RPA met de huidige vliegroutes en de overheid verzoekt om na te denken over de toekomstige organisatie van de vliegroutes om de ontwikkeling van het RPA mogelijk te maken;

Overwegende bovendien dat de Adviesraad voor huisvesting vaststelt dat het RPA de mogelijkheid om terrassen en balkons te bouwen beperkt, wat in strijd lijkt met de voorschriften van de GSV;

Overwegende dat zowel Brupartners als de Raad voor het Leefmilieu zich zorgen maken over de leefkwaliteit buiten, met inbegrip van de collectieve voorzieningen buiten, binnen de perimeter van dit RPA vanwege de geluidshinder die verband houdt met de luchthaven;

Overwegende dat de Raad zich erover verbaast dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ervan uit lijkt te gaan dat die hinder minder zal zijn tegen de tijd dat de woningen in gebruik worden genomen (2030), zonder dat het hiervoor garanties kan bieden;

Overwegende dat Brupartners en de Raad voor het Leefmilieu zich ook afvragen welke impact de opgelegde isolatienormen zullen hebben op de prijs van de woningen en dus ook op hun betaalbaarheid;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel vindt dat dit RPA, gezien de nabijheid van de luchthaven Brussel-Nationaal, op het vlak van leefbaarheid nog verder zou moeten gaan in zijn mechanismen om rekening te houden met de geluidshinder door het luchtverkeer ten opzichte van de functies die als gevoelig worden beschouwd (huisvesting - gezondheid van de bewoners, scholen - gezondheid van de leerlingen en leerkrachten, gezondheidsinstellingen); Dat Leefmilieu Brussel van mening is dat, indien op het moment dat dit RPA wordt uitgevoerd, wordt vastgesteld dat de geluidsniveaus nog steeds even problematisch zijn, er alleen niet-geluidsgevoelige functies mogen worden ontwikkeld, waarbij ook rekening wordt gehouden met een goede geluidsisolatie en waarbij bewoners niet onder bestaande vliegroutes mogen wonen;

Overwegende bovendien dat Leefmilieu Brussel zich afvraagt hoe het RPA de parameter van de evolutie van de situatie beter zou kunnen integreren en in het bijzonder beter rekening zou kunnen houden met de geluidshinder indien de situatie niet verbetert, wat heel waarschijnlijk is gezien het economisch belang van de luchthaven van Zaventem en de omgevingsvergunning die op het moment van het schrijven van dit advies in openbaar onderzoek is; Dat Leefmilieu Brussel vindt dat het beter zou zijn om het 'woongebied Defensie' om te vormen tot 'gemengd gebied Defensie', om de mogelijkheid te versterken hier andere functies te ontwikkelen indien de leefbaarheid nog steeds even problematisch blijkt te zijn;

Overwegende dat de gemeente Evere zich kan vinden in het idee om geen woningen te plannen in het gebied van het RPA Defensie, op voorwaarde dat de doelstellingen van het RPA Bordet op zijn minst worden bereikt, maar erop wijst dat bepaalde vooronderstellingen van het RPA Defensie (overlast van de luchthaven Brussel-Nationaal) niet zijn vervuld voor de bewoners die nu al in of rond de perimeter wonen;

Overwegende dat Urban opnieuw zijn bezorgdheid uit over het gezondheidsrisico in verband met de geluidshinder als de toezeggingen om de hinder door de luchthaven te beperken niet zijn nagekomen tegen de tijd dat de woningen in gebruik worden genomen (2030); Overwegende dat de niet-technische samenvatting van het MER (p. 43/606) het volgende stelt: "De geluidsbelasting (...) is uniform in het plangebied en de WHO-advieswaarde worden er overschreden met minstens 10 dB(A), zowel voor de hinder gewogen parameter Lden, het maximaal geluidsniveau t.a.v. ontwaakreacties, als voor de slaapverstoringsparameter Lnight. Op basis van de geluidsgegevens is het terrein in zijn huidige staat niet geschikt voor woningbouw. Het geluid zou moeten worden teruggebracht tot minder dan 55 dB(A) Lden om woningbouw (zij het met geluidsisolatie) te overwegen die de bewoners ten volle ten goede zou komen." (p. 153, MER deel 2 (of 380/606)); Dat Urban vindt dat de opgelegde normen bijgevolg niet volstaan om een voldoende kwaliteit van bewoonbaarheid te garanderen; Dat bovendien volgens Urban de vraag rijst of die normen van toepassing zijn op de collectieve voorzieningen buiten;

Overwegende dat IEB ook vaststelt dat uit het onderzoek van het RPA Defensie blijkt dat de inplanting van woningen op die locatie niet verstandig lijkt wegens de blootstelling aan luchtverkeerslawaai; Dat bij lezing van het MER immers duidelijk blijkt dat de sterk aanbevolen bovengrens voor de beheersing van schadelijke gezondheidseffecten door blootstelling aan vliegtuiglawaai in het hele plangebied zal worden overschreden; Dat technologische oplossingen voor geluidsisolatie worden voorgesteld, maar het probleem niet zullen oplossen; Dat enerzijds die dure oplossingen zullen worden doorgerekend in de prijs van de woningen, wat de mogelijkheid zal beperken om in dit gebied betaalbare en sociale woningen te bouwen, de enige die het gewest vandaag echt nodig heeft; Dat het gebrek aan politieke wil om sociale woningen te bouwen zal worden verergerd door het rentabiliteitsprobleem dat de ontwikkeling van middenklasse- of luxewoningen in de hand zal werken; Dat anderzijds isolatie het probleem van blootstelling aan lawaai niet zal oplossen wanneer ramen worden geopend of gewoon in de openbare ruimtes en de leefruimtes buiten; Dat om dit probleem tegen te gaan, het RPA de mogelijkheid om terrassen en balkons te bouwen beperkt, wat in strijd lijkt met de voorschriften en de filosofie van de GSV die momenteel wordt aangenomen; Dat om vastgoedontwikkeling in een luchtcorridorzone te rechtvaardigen, het RPA lijkt te zeggen dat het aan de luchthaven van Zaventem is om zich aan te passen en niet aan het Brussels Gewest;

Overwegende dat hoewel IEB ook zou willen dat er beperkingen worden opgelegd aan de luchthaven om de overlast ervan te beperken, te beginnen met een beperking van de slots voor nachtvluchten, IEB het belangrijk vindt om realistisch te blijven over de huidige machtsverhoudingen, vooral omdat het Vlaams Gewest net een openbaar onderzoek is gestart naar de verlenging van de omgevingsvergunning voor de luchthaven van Zaventem, die het aantal toegelaten vluchten per jaar, het gebruik van de start- en landingsbanen, het type vliegtuigen en de nachtelijke activiteiten op de luchthaven regelt;

Dat hieruit volgt dat de luchthaven van Zaventem geenszins van plan is om de nachtvluchten te beperken en het aantal vervoerde passagiers aanzienlijk wil verhogen tegen 2032. Dat hoewel er maatregelen zijn aangekondigd om de overlast te beperken, die maatregelen naar verwachting slechts een impact zullen hebben op 12% van de bevolking die in zones met 'grote geluidshinder' woont. Dat die cijfers bovendien nog moeten worden bevestigd na een zorgvuldige lezing van de documenten die zijn voorgelegd voor openbaar onderzoek en in perspectief moeten worden gezet met het oog op de bevolkingstoename in die zones tegen 2032. Dat IEB eraan toevoegt dat, in overeenstemming met de nieuwe Vlaamse regelgeving, de omgevingsvergunning voortaan onbeperkt geldig zal zijn en dat de goedkeuring ervan dus bepalend zal zijn voor de hinder die het gewest nog jarenlang zal ondervinden;

Overwegende dat IEB ook aangeeft dat de Bond Beter Leefmilieu het studiebureau ENV-ISA heeft gevraagd te berekenen hoeveel mensen gezondheidsproblemen ondervinden ten gevolge van vliegtuiglawaai rond Brussels Airport; Overwegende dat uit de berekeningen blijkt dat op jaarbasis 220.000 omwonenden ernstige hinder ondervinden van vliegtuiglawaai en dat de slaap van 109.000 omwonenden ernstig wordt verstoord; Overwegende dat bovendien 51.000 mensen een verhoogd risico hebben op hoge bloeddruk en 2.000 mensen een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten; Dat ENV-ISA heeft berekend dat slaapstoornissen, bloeddrukproblemen en hartaandoeningen onze samenleving minstens 1 miljard euro per jaar kosten; Dat dit neerkomt op een gemiddelde van 36.000 euro aan gezondheidskosten per nachtvlucht; Dat dit cijfer een onderschatting is, omdat de kosten van medicatie en ziekenhuisopname niet zijn meegerekend;

Overwegende dat IEB, gelet op het voorgaande, het onredelijk acht om in dit gebied woningen te bouwen, en vraagt om opnieuw na te denken over het programma en voorrang te geven aan economische activiteiten voor overheidsbedrijven en aan voorzieningen; Dat in verband met die laatste, IEB het betreurt dat het programma geen duidelijke richting kiest en dat de documenten die werden voorgelegd voor openbaar onderzoek geen studie bevatten over de behoefte aan voorzieningen in dit gebied voor de huidige en toekomstige bewoners; Overwegende, tot slot, dat IEB vraagt om het aandeel openbare woningen en sociale huurwoningen aanzienlijk te verhogen in de andere richtplannen van aanleg die gepland zijn voor het Brusselse grondgebied, om zo goed te maken dat in dit gebied wordt afgezien van woningbouw;

Overwegende dat het strategisch luik verduidelijkt dat "bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de wijk tegen de geluidsoverlast van de luchthaven, door de invoering van architecturale aanbevelingen voor de wijk (loggia's voor woningen, akoestische gevels om de nagalm te verminderen).";

Dat meer specifiek Actie 6 van het strategisch luik een strategie bevat om geluidsoverlast door overvliegende vliegtuigen tot een minimum te beperken: "Om vliegtuiglawaai zo veel mogelijk te beperken, is een hoogwaardige constructie met dubbele huid nodig. De volgende aanbevelingen voor dak- en gevelconstructies kunnen als richtlijn worden gebruikt: - Dakvensters verminderen de algemene geluidsisolatie van daken.

Aangezien de maximale geluidsniveaus naar verwachting hoger zullen zijn dan 75 dB(A) per dag, voornamelijk overdag, wanneer over het plangebied wordt gevlogen, is het niet gepast om dakramen te voorzien voor de stadswijk. - Het gebruik van hoogwaardige materialen wordt aanbevolen voor dak- en gevelelementen. - Ramen in gevels zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van het geluid dat naar binnenruimtes wordt overgedragen. Het is aan te raden om akoestische beglazing te gebruiken, d.w.z. dubbele bladen gelaagd glas van verschillende dikte met een spouwdiepte die geschikt is om laagfrequent geluid te isoleren. Door die voorwaarden in acht te nemen, kan een geluidsreductie van Rw = 46 dB worden bereikt.";

Dat die aanbevelingen van toepassing zijn op gebouwen en dus geen oplossing bieden voor het buitenleven in de stadswijk; Dat het strategisch luik in dit verband opmerkt dat "in de open lucht (op een terras) de menselijke conversatie zal worden verstoord door de passage van een vliegtuig; dit geldt voor niveaus boven 65 dB(A).". Dat echter "de meeste grote steden (...) in de buurt van luchthavens [liggen].

Het vliegverkeer heeft tot ver in de omgeving impact. En hoewel vliegtuiggeluid vaak als zeer hinderlijk wordt ervaren, houden we hiermee geen/weinig rekening bij de aanleg van onze stedelijke gebieden. Met een goed stedelijk ontwerp is het mogelijk het geluidsniveau naar beneden te brengen en hinder te verminderen. Voor het geluid van overvliegende vliegtuigen geldt dat de fysieke omgeving invloed heeft op de hoorbaarheid ervan. En dat het ontwerp van een gebied kan zorgen voor zowel visuele als auditieve afleiding en zo de hinder beperken.";

Overwegende dat het strategisch luik vervolgens een reeks stedenbouwkundige en bouwkundige maatregelen voorstelt om die overlast zoveel mogelijk te beperken;

Overwegende dat uit het voorgaande volgt dat de regering zich bewust is van de geluidshinder die kan worden veroorzaakt door het overvliegen van vliegtuigen;

Overwegende echter dat het strategisch luik werd aangepast om de definitie van 'geluidsgevoelige functies' die moeten worden beschermd tegen geluidsoverlast door wegverkeer en door de lucht, te specificeren; Dat dit functies omvat zoals woningen, scholen, rusthuizen, universiteiten, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, onderwijs- en gezondheidszorgvoorzieningen; Dat de richtsnoeren van het strategisch luik bindend zijn voor de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen in het kader van hun beoordelingsbevoegheid;

Overwegende bovendien dat algemeen voorschrift (AV.0.12) van het verordenend luik een voldoende geluidsisolatie garandeert in elk gebouw dat bestemd is voor huisvesting en voor geluidsgevoelige functies (woningen, kinderopvang, gezondheidszorg-instellingen) ; Dat de bewoners van de stadswijk bijgevolg, binnen de gebouwen, geen geluidsoverlast van vliegtuigen zullen ondervinden; Dat het strategisch luik bovendien een reeks maatregelen en aanbevelingen voorstelt om de akoestiek binnen de gebouwen te verbeteren;

Overwegende dat voorschrift AV.0.12 niet belet dat tegelijk openbare woningen worden gerealiseerd terwijl AV.0.11 in elk geval 25% openbare woningen (in de zin van artikel 2, § 2 van de Brusselse Huisvestingscode) oplegt per gebouw van meer dan 3.500 m2; Dat, bijgevolg, ook indien de geluidsisolatie-eisen de prijzen van 'gewone' woningen kunnen verhogen, dat niet het geval zal zijn voor de woningen met sociaal oogmerk;

Dat wat de geluidshinder buiten betreft, het strategisch luik aangeeft dat die geluidshinder in vele wijken van Brussel hoorbaar is en dat het probleem niet specifiek is voor het gebied van Defensie; Dat het feit dat de luchthaven van Zaventem op relatief korte afstand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, het onvermijdelijk maakt dat de bewoners ervan in zekere mate last zullen hebben van geluidshinder;

Dat echter alles in het werk wordt gesteld om het buitenleven in de toekomstige stadswijk zo aangenaam mogelijk te maken en die hinder zoveel mogelijk te beperken; Dat het strategisch luik onder meer de volgende maatregelen voorstelt: - Kies waar mogelijk voor poreuze gevels aan de geluidsbelaste bouwzijden: het insluiten van het geluid tussen gebouwen met reflecterende gevels kan het geluidsniveau tussen de gebouwen verhogen. Dit kan worden voorkomen door de keuze van de juiste bouwmaterialen. Poreuze gevels hebben vooral het effect op het dempen van het geluid voor frequenties > 2.000 Hz; - Afwisseling hoogbouw en laagbouw: de hoogbouw creëert deels afscherming voor de laagbouw en voorkomt dat het geluid wordt ingesloten tussen hoogbouw;

Overwegende dat geen enkele aanbeveling van het strategisch luik, noch een voorschrift van het verordenend luik, terrassen of balkons in de stadswijk verbiedt; Dat daarentegen het strategisch luik aangeeft dat "alle woningen ook een eigen buitenruimte hebben in de vorm van balkons, loggia's of dakterrassen."; Dat de enige aanbeveling hieromtrent verband houdt met de geluidsoverlast van het wegverkeer op de Leopold III-laan en niet op het luchtverkeer; Dat in die zin het strategisch luik het volgende bepaalt: "om ernstige geluidshinder in openlucht door wegverkeer te voorkomen wordt geadviseerd om geen terrassen te voorzien voor de noordelijke randbebouwing in de nabijheid van de Leopold III-laan.";

Overwegende dat het Vlaams Gewest op 5 april 2024 de omgevingsvergunning voor de luchthaven Brussel-Nationaal heeft afgeleverd; dat die vergunning een aantal voorwaarden bevat die tot doel hebben de geluidshinder te beperken; dat die voorwaarden onder meer de volgende zijn: - Stapsgewijze invoering van een verbod op nachtvluchten in het weekend; - Opleggen van een geluidsdrempel voor opstijgende en landende vluchten, die verschilt naargelang het tijdvenster waarin de vliegbeweging plaatsvindt; - Tijdens de zomer en winter moeten ook maximale geluidsniveaus worden gerespecteerd tussen 23u en 5u59; - Het aantal personen dat (overdag en 's nachts) last heeft van geluidshinder moet in 2032 met 30% zijn gedaald ten opzichte van 2019 (met tussenliggende drempels die in 2028 en 2030 moeten worden gehaald);

Overwegende dat, hoewel de voorwaarden van de omgevingsvergunning het niet mogelijk maken om een einde te maken aan alle geluidshinder door luchtverkeer boven het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die voorwaarden op zijn minst die hinder in de komende jaren zouden moeten verminderen.

Dat bovendien de Belgische Staat al meermaals veroordeeld is wegens niet-naleving van de Brusselse geluidsnormen met betrekking tot het overvliegen; Dat is geoordeeld dat de huidige exploitatiewijze van de luchthaven in strijd is met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer en dus onwettig is; Dat sancties werden opgelegd aan de Belgische Staat om een einde te maken aan de schendingen;

Overwegende bijgevolg dat (1) gelet op de recent afgeleverde omgevingsvergunning die verschillende voorwaarden bevat om de geluidshinder te verminderen en (2) gelet op de vele veroordelingen voor schendingen van het besluit inzake geluidshinder, het zeer waarschijnlijk is dat de situatie inzake overvliegende vliegtuigen in de toekomst zal veranderen en dat die situatie in principe positief zou moeten evolueren voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om een einde te maken aan de systematische schendingen;

Dat bovendien de regering niet wenst dat een onwettige situatie (namelijk het overmatig overvliegen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in strijd met, onder meer, het besluit inzake geluidshinder) haar mogelijkheden om haar grondgebied te ontwikkelen beperkt; Dat ze bijgevolg de bestemming van het woongebied niet wenst te wijzigen in een sterk gemengd gebied;

Europese school Overwegende dat een aantal ouders van leerlingen verbaasd en bezorgd is over het tijdelijke karakter van de Europese school en van mening is dat ze daar permanent moet blijven, hetzij op de huidige locatie of op een andere locatie binnen de perimeter van dit RPA; Overwegende dat ze vragen dat de huidige Europese school open blijft totdat een nieuwe locatie beschikbaar komt en dat een groene ruimte, een kantine, een busparkeerplaats en sportfaciliteiten voor 1.500 kinderen gepland moeten zijn;

Overwegende dat ouders van leerlingen en de vzw Generation 2004 ook wijzen op de tegenstrijdigheid tussen tussen enerzijds het federale beleid dat de Europese school wil omvormen tot een permanente school die deel uitmaakt van de Europese school van Woluwe (zie beslissing van de Ministerraad van 13 mei 2022) en anderzijds de voorschriften van het huidige RPA; Overwegende dat die ouders en de vzw Generation 2004 eraan herinneren dat de Hoge raad van Europese scholen - waarvan de Belgische regering lid is - zijn langetermijnverdeling van leerlingen en taalafdelingen op die beslissing heeft gebaseerd; dat het huidige RPA slechts rekening houdt met de school tot in 2027, met mogelijkheid voor verlenging tot in 2037;

Overwegende, bovendien, dat ze vaststellen dat een deel van het huidige schoolgebouw (in het bijzonder de zone waar de schoolbussen aankomen) in strijd is met het nieuwe RPA, en meer in het bijzonder met de landschapswegen, wat een belemmering kan vormen voor het verzoek om het huidige schoolgebouw permanent te maken;

Dat de ouders en de vzw Generation 2004 van mening zijn dat het ook belangrijk is om op te merken dat het terrein in Evere waar momenteel de Europese school staat, niet groot genoeg is om de geschikte kantine, sport- en vrijetijdsfaciliteiten te bieden voor de totale geplande capaciteit van 1.500 kinderen en dat het dus positief is dat het RPA verschillende gebieden bevat waar een permanente school kan worden gebouwd die die even groot of groter is dan de huidige school;

Overwegende bijgevolg dat de ouders en de vzw Generation 2004 vragen: dat de Belgische regering haar beslissing naleeft om een permanente Europese school Brussel II te huisvesten als integraal onderdeel van de Europese School Brussel II Evere/Woluwe; dat de Belgische regering middelen toekent en een project lanceert voor de bouw van een permanente Europese school Brussel II in het gebied van het RPA, met voldoende kantine-/sport-/vrijetijdsvoorzieningen, een parkeerplaats voor schoolbussen en een opening naar een groene omgeving; dat de bevoegde autoriteiten de vergunning voor het huidige gebouw van de Europese school verlengen totdat de permanente school in het gebied van het RPA Defensie in gebruik kan worden genomen; dat de bevoegde autoriteiten erop toezien dat de uitvoering van het RPA het gebruik van het huidige gebouw op het terrein in Evere van de Europese school Brussel II niet belemmert totdat de permanente Europese school in het gebied van het RPA Defensie klaar is voor gebruik, onder meer door voldoende ruimte te reserveren voor de schoolbussen: de oppervlakte van de Europese school Brussel II uitbreiden met voldoende kantine-, sport- en ontspanningsfaciliteiten voor 1.500 kinderen, met een opening naar een groene zone (bijvoorbeeld aan de achterzijde), totdat de permanente school in het gebied van het RPA klaar is voor gebruik;

Overwegende dat de Europese school eraan herinnert dat de vestiging van de Europese school Brussel II Evere het schoolgebouw, een personeelsparking, een parkeerplaats voor 18 bussen en de speelplaats van de school omvat en dat het hele terrein op passende wijze omheind en bewaakt is; Overwegende dat al die elementen van de huidige infrastructuur noodzakelijk zijn voor de goede werking van een Europese school, waarvoor een specifiek verdrag geldt dat door het gastland is ondertekend; Dat voor en ten tijde van de bouw van die vestiging was gezegd dat die tijdelijk was en dat er vlakbij, in dezelfde wijk, een permanente en geheel nieuwe vestiging zou worden gebouwd, maar dat de Belgische overheid tussen september 2021 en vandaag twee totaal nieuwe en verschillende beslissingen heeft genomen: enerzijds zou de nieuwe school worden gebouwd in Neder-Over-Heembeek en anderzijds zou de tijdelijke vestiging 'Brussel II Evere' permanent worden;

Overwegende dat de Europese school erop wijst dat het huidige RPA een voorstel bevat voor de ontwikkeling van het terrein waarop de school en alle bovengenoemde infrastructuur zich bevinden en dat de huidige infrastructuur van de school (met inbegrip van de parkeerplaatsen en de speelplaats) zal worden gebruikt om een netwerk van openbare wegen aan te leggen dat de verschillende delen van de wijk met elkaar verbindt; Overwegende bijgevolg dat de bestaande infrastructuur niet kan worden behouden, zelfs indien de voorwaarden van punt AV.0.13 van bovengenoemd document worden behouden; Overwegende bijgevolg dat de Europese school bezwaar wenst te maken tegen de regelingen van het plan aangezien dat er niet voor kan zorgen dat de goede werking van de school behouden blijft;

Overwegende dat de Europese school erop wijst dat voorschrift AV.0.13 toelaat dat de gebouwen waarvoor de vergunning 04/PFD/1770033 (stedenbouwkundige vergunning met beperkte duur, tot 3/2027, voor de bouw van een tijdelijke Europese school met 1.500 plaatsen op de NAVO-site) werd verleend, tot 31 december 2037 mogen worden verbouwd, ingrijpend gerenoveerd of afgebroken-verbouwd; Dat de Europese school zich afvraagt of dat betekent dat zelfs als de school in de komende jaren een nieuwe vergunning krijgt, dit na 2037 niet meer mogelijk zal zijn en zich afvraagt wat de urbanisatieplannen voor het gebied zijn na 2037;

Overwegende dat de GOC van mening is dat de mogelijkheid moet worden onderzocht of de Europese school kan worden verplaatst naar de Europese wijk, om de identiteit van de Europese wijk te verankeren die tegenwoordig veel te monofunctioneel en technocratisch is;

Overwegende dat het oorspronkelijke idee was om, in afwachting van de opening van de vijfde Europese school in Brussel, een tijdelijke Europese school te bouwen op het voormalige NAVO-terrein. Dat eens de 5e Europese school is gebouwd, de tijdelijke Europese school in het gebied van dit RPA zal worden afgebroken; Dat dit de reden is waarom een stedenbouwkundige vergunning met beperkte duur tot maart 2027 werd verleend;

Overwegende echter dat de Belgische Ministerraad op 13 mei 2022 heeft beslist om enerzijds aan de internationale organisatie een vijfde Europese school in Brussel ter beschikking te stellen met een capaciteit van 3.000 leerlingen op de site van Neder-Over-Heembeek, die vanaf het schooljaar 2028-2029 volledig onderwijs aanbiedt van de kleuterschool tot en met het 7de secundair; en anderzijds de terreinen van Berkendael en Evere definitief toe te wijzen aan respectievelijk de Europese school Brussel I en de Europese school Brussel II, terreinen die tot nu toe voorlopig ter beschikking werden gesteld; Dat de school hoe dan ook tijdelijk is gebouwd, dat wil zeggen met prefab-onderdelen en het absolute minimum aan infrastructuur en noodzakelijke uitrusting; Dat, zoals is aangegeven door verschillende ouders en de vzw Generatie 2004, de huidige site veel te klein is voor 1.500 leerlingen; Dat de huidige locatie dus ongeschikt is om de Europese school permanent te huisvesten, tenzij die aanzienlijk zou worden uitgebreid, wat volledig zou indruisen tegen de ambitie van de Brusselse regering om op die plek een gebied voor stedelijke industrie te creëren;

Overwegende dat in het verordenend luik (AV.0.13) van dit RPA wordt bepaald dat de Europese school mag worden behouden en worden verbouwd, gerenoveerd of afgebroken-verbouwd tot uiterlijk 31 december 2037, onder de drie voorwaarden die in dat voorschrift worden opgesomd; Dat er dus nog meer dan 10 jaar tijd is om een alternatieve oplossing te vinden;

Overwegende bovendien dat algemeen voorschrift AV.0.13 werd gewijzigd om eraan toe te voegen dat de vergunningen die vereist zijn om de Europese school te exploiteren, na 31 maart 2037 kunnen worden verlengd in schijven van maximaal twee extra jaren;

Overwegende dat na maart 2027 (het behoud, de verbouwing, renovatie of afbraak-verbouwing van) de Europese school de uitvoering en goede werking van de stadswijk niet in het gedrang mag brengen; Dat dit een voorwaarde is die zal worden beoordeeld bij een eventuele aanvraag voor verlenging van de stedenbouwkundige vergunning;

Dat het feit dat de huidige Europese school dus gedeeltelijk op een landschapsweg ligt mogelijk een probleem kan zijn als dat een goede doorstroming van de actieve vervoerswijzen binnen de stadswijk zou belemmeren; Dat dit per geval moet worden beoordeeld;

Overwegende daarenboven dat de Europese school in haar hoedanigheid van voorziening van collectief belang of van openbare dienst zou kunnen worden toegestaan in andere gebieden van dit RPA; Dat echter de keuze van de locatie voor de 5e Europese school werd bepaald door de federale Ministerraad en dat die kwestie dus onder de bevoegdheid van de federale staat valt;

Overwegende dat een ouder van een leerling er ook op wijst dat bijzonder voorschrift A.8.2 bepaalt dat in een woongebied de voorzieningen van collectief belang of van openbare dienst - waartoe ook scholen behoren - maximaal een vloeroppervlakte van 1.000 m2 mogen hebben, wat volstrekt onvoldoende is;

Overwegende dat die beperking bedoeld is om ervoor te zorgen dat secundaire bestemmingen verenigbaar zijn met de hoofdbestemming - huisvesting - van het woongebied Defensie;

Overwegende dat een ouder van een leerling erop wijst dat de bouw van de huidige school een substantieel bedrag van 6 miljoen euro heeft gekost en dat het daarom onzinnig is ze af te breken. Overwegende bovendien dat diezelfde ouder stelt dat de Europese school de volgende voordelen met zich meebrengt voor de stadswijk van dit RPA: De aanwezigheid van een school met de kenmerkende diensten die worden geboden door de Belgische economie, stimuleert de lokale economische groei;

De aanwezigheid van gezinnen van buitenlandse werknemers die zich in de omgeving zullen willen vestigen om dichter bij de school van hun kinderen te zijn en die in de perimeter van dit RPA zullen leven, geld uitgeven, eigendommen kopen enz.;

Stedenbouwkundige maatregelen die specifiek zijn voor een schoolomgeving en die gunstig zijn voor het residentiële karakter van een wijk;

Overwegende, tot slot, dat die ouder stelt dat België zonder de Europese school in Evere niet voldoende gebouwen ter beschikking stelt om het concept van Europese school te realiseren, hoewel dergelijke scholen, gezien de aanwezigheid van Europese instellingen in Brussel, essentieel zijn;

Overwegende dat die kwestie onder de bevoegdheid van de federale staat valt; Dat het niet aan het RPA is om ze te behandelen in het kader van de ruimtelijke ordeningsprincipes van zijn perimeter;

Overwegende dat Urban het betreurt dat de laatste versie van het RPA niet langer voorziet in een uitgestrekt gebied dat plaats biedt aan de grote voorziening waar wel sprake van was in het oorspronkelijke plan.

Overwegende dat in de vorige versie een gebied werd voorgesteld voor voorzieningen van collectief belang of van openbare dienst, tussen de stadswijk en het hoofdkwartier van Defensie. Dat het ging om een groot perceel waar de Europese school zou komen. Dat echter, door die inplantingsstrategie niet te volgen, de Europese school een groot gebied zonder bestemming laat. Dat dit gebied, dat voorheen bedoeld was voor voorzieningen, werd opgenomen in het stedelijk weefsel, wat wordt gerechtvaardigd door het feit dat daar ook voorzieningen kunnen komen; Dat het huidige RPA dus niet langer voorziet in een uitgestrekt gebied dat specifiek is bedoeld voor een grootschalige voorziening.

Overwegende bijgevolg dat Urban het betreurt dat die aanvankelijke strategie niet is gevolgd, aangezien de andere bouwblokken (superblocks) niet ontworpen zijn om een grote voorziening te huisvesten en potentiële operatoren mogelijk niet kunnen concurreren met andere ontwikkelaars voor de eventuele aankoop van een 'superblock';

Overwegende dat niets de ontwikkeling van grote voorzieningen binnen het woongebied (maximale vloeroppervlakte van 1.000 m2) en binnen het sterk gemengd gebied (maximale vloeroppervlakte van 1.500 m2) in de weg staat, ook al is er op die plek niet langer ruimte specifiek bestemd voor voorzieningen; Dat het bovendien mogelijk is om een school (zonder vloeroppervlaktebeperking) te ontwikkelen in het gebied voor voorzieningen H;

Dat de grote strook in kwestie (+/- 3 ha) specifiek gepland was voor een Europese school na een akkoord tussen het Brussels Gewest, het Vlaams Gewest en de federale regering; dat die strook uit het plan werd geschrapt na de beslissing van de federale regering om in het gebied geen definitieve Europese school te vestigen;

Dat bovendien die strook die specifiek gepland was voor voorzieningen werd geschrapt om de stadswijk niet te veel te versnipperen en te star te maken wat betreft de exacte locatie van elke bestemming;

Voorzieningen Overwegende dat Urban opmerkt dat het, afgezien van 'A.7 Gebied voor voorzieningen H', wenselijk kan zijn om de mogelijkheid open te laten dat langs het parkgebied een grotere voorziening van collectief belang wordt ontwikkeld; Dat bovendien Urban erop wijst dat het RPA geen enkel gebied specifiek voorziet voor de ontwikkeling van grootschalige voorzieningen, zoals in het oorspronkelijke ontwerp-RPA was vastgesteld;

Overwegende dat, zoals hierboven vermeld, de voorschriften A.8.2. en A.9.2. van dit RPA de ontwikkeling van voorzieningen met een vloeroppervlakte van respectievelijk 1.000 m2 en 1.500 m2 toestaan, terwijl in het gebied voor voorzieningen H de ontwikkeling van voorzieningen zonder vloeroppervlaktebeperking is toegestaan;

Overwegende dat de voorschriften A.9.1. en A.10.6. van dit RPA voorrang geven aan voorzieningen in de sokkel van het superblock (in het sterk gemengd gebied) en in de sokkel van het metroblok (in het gebied voor stedelijke industrie);

Overwegende dat Brupartners erop aandringt dat het aanbod aan diensten en voorzieningen samen met de woningen wordt ontwikkeld en dat het lokale gebruik ervan moet worden bevorderd om de wijk leefbaarder te maken;

Overwegende dat de stad Brussel ook vindt dat lokale voorzieningen cruciaal zullen zijn om de doelstelling van '10-minutenstad' te bereiken in deze nieuwe ingesloten wijk;

Overwegende dat dit RPA de ambitie heeft een gemengde wijk te creëren waarin alle bestemmingen die nodig zijn voor het goed functioneren van een zowel economische als woonwijk worden gemengd; Dat de regering van mening is dat die ontwikkeling op natuurlijke wijze zal plaatsvinden naarmate dit RPA wordt uitgevoerd;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu ook vraagt om in het ontwerp van RPA voldoende openbare toiletten en waterfonteinen te voorzien;

Overwegende dat het strategisch luik van het RPA Defensie werd gewijzigd om de nadruk te leggen op de doelstelling om een keten van openbare ruimtes te creëren zodat kan worden voldaan aan nieuwe collectieve noden die inherent zijn aan een nieuwe wijk, zoals fietsenstallingen, fonteinen, openbare toiletten, drinkwaterpunten, bankjes enz.; Dat die oriëntaties zich onder meer vertalen in verordenend voorschrift A.1.6. dat bepaalt dat de structurerende openbare ruimtes kunnen worden gebruikt voor technische voorzieningen en stadsmeubilair; Dat voor het overige de kwestie van de exacte locatie van de rustpunten in de openbare ruimte niet binnen een plan van aanleg zoals het RPA valt; Dat die kwestie onder de operationaliseringsfase valt en kan worden bestudeerd door middel van het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen, eens de precieze ontwikkelingsprojecten zijn vastgesteld;

Overwegende dat de stad Brussel opmerkt dat er in het verordenend luik bijzondere aandacht wordt besteed aan de geluidsisolatie van woningen, maar dat dit ook zou moeten gelden voor de voorzieningen met gevoelige functies (kinderdagverblijven, scholen enz.) die in dat gebied liggen en die onderhevig zijn aan talrijke en uiteenlopende overlast;

Overwegende dat het strategisch luik werd aangepast om de definitie van 'geluidsgevoelige functies' die moeten worden beschermd tegen geluidsoverlast door zowel weg- als luchtverkeer, te verduidelijken;

Dat dit functies omvat zoals woningen, scholen, rusthuizen, universiteiten, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen; Dat de richtsnoeren van het strategisch luik bindend zijn voor de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen in het kader van hun beoordelingsbevoegheid; Dat overigens de toekomstige gebouwen de milieunormen zullen moeten naleven;

Overwegende dat Perspective van mening is dat er een studie nodig is over gebouw H om na te gaan of delen van het bestaande gebouw H (momenteel 30.000 m2) kunnen worden gerecupereerd om een aantal Brusselse overheidsdiensten in verband met het park te huisvesten. Dat die studie technisch (onder meer betontesten) en programmatisch (welke voorzieningen voor welke diensten) moet zijn; Dat er al een beperkte studie is uitgevoerd door ROTOR en er al programmatische workshops zijn georganiseerd met o.a. de stad Brussel, de gemeente Evere (o.a. scholen), gemeenschapsactoren (o.a. sport) en Leefmilieu Brussel (o.a. voeding);

Overwegende dat de gemeente Evere zich verheugt over het voornemen om het gebouw H te behouden en samen met alle belanghebbenden na te denken over de functie ervan. Dat de gemeente graag prioriteit wil in die reflectie en graag zou zien dat het grootste deel van het gebouw wordt gebruikt voor voorzieningen;

Overwegende dat de regering nota heeft genomen van die opmerking, maar dat die buiten het toepassingsgebied van het dit RPA valt, dat niet de ambitie heeft om te bepalen welke diensten of voorzieningen in gebouw H zullen worden gevestigd; Dat een RPA zich overeenkomstig artikel 30/2 van het BWRO beperkt tot de grote ruimtelijke ordeningsprincipes;

Dat een dergelijke studie in een later stadium kan worden uitgevoerd;

Overwegende dat een bezwaarindiener het betreurt dat gebouw H wordt behouden, ook al heeft het geen enkele esthetische waarde, dat het verwijst naar een voorbije periode en duur zal zijn in onderhoud;

Overwegende dat een bezwaarindiener vindt dat het gebouw H moet worden afgebroken en vervangen door een kleiner gebouw dat voldoet aan de huidige energienormen, omdat het een veel te groot gebouw uit de jaren 60 is;

Overwegende dat de stad Brussel eraan herinnert dat het beter is om de verbouwing van bestaande gebouwen te stimuleren, en niet de afbraak-heropbouw van gebouwen (gebouw H en voormalige NAVO-gebouwen);

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.7.3. van dit RPA het volgende bepaalt: "Het bestaande gebouw blijft bij voorkeur behouden. Elke volledige of gedeeltelijke sloop moet worden gerechtvaardigd door een milieueffectrapport, inclusief een koolstofvoetafdruk."; Dat, bijgevolg, de voorkeur wordt gegeven aan behoud en dat afbraak alleen mogelijk is als dit wordt gerechtvaardigd door een milieueffectrapport en meer in het bijzonder een koolstofvoetafdruk die bij de aanvraag voor een stedelijke vergunning wordt gevoegd;

Dat daarenboven het strategisch luik de voorkeur voor het behoud van gebouw H als volgt rechtvaardigt: "in mei 2021 is door Rotor een rapport opgesteld over de mogelijkheden van hergebruik op het Defensieterrein. Over gebouw H concludeert zij: "Het zoveel mogelijk handhaven van deze gigantische gebouwenmassa zou de beste manier zijn om een aanzienlijke afvalproductie te voorkomen. Vanuit het oogpunt van het behoud van de hulpbronnen is dit de voorkeursstrategie";

Begraafplaats Overwegende dat een bezwaardindiener opmerkt dat de openingstijden van de begraafplaatsen niet zijn opgenomen in dit RPA, in het bijzonder van de Brusselse begraafplaats, die historische waarde heeft en een groene ruimte vormt, maar die momenteel al om 16.00 uur sluit;

Overwegende dat, in overeenstemming met artikel 30/2 van het BWRO, het RPA de grote ruimtelijke ordeningsprincipes vermeldt; dat het dus niet de bedoeling is dat een RPA de openingstijden van een begraafplaats met historische of erfgoedwaarde wijzigt, zelfs als die binnen de perimeter van het RPA ligt; Dat dit een kwestie is die moet worden geregeld door de gemeente op wiens grondgebied de begraafplaats ligt, of door een andere begraafplaatsbeheerder;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL de aandacht vestigen op de kwestie van de biodiversiteit op begraafplaatsen en benadrukken dat er een eenzijdigheid is aan soorten bestuivers en dat dit RPA hier bijzondere aandacht aan moet besteden;

Overwegende dat een van de drie hoofddoelen van dit RPA natuurbehoud en -creatie in en rond de stadswijk is; Dat die ambitie ook geldt voor de begraafplaatsen, die vandaag al een grote ecologische waarde hebben;

Dat het strategisch luik in dat opzicht het volgende aangeeft: "Hoewel begraafplaatsen tegenwoordig bekend staan als stedelijke toevluchtsoorden voor biodiversiteit, moeten er inspanningen worden geleverd om ze te ontwikkelen op een manier die de begrafenisregels en -tradities van verschillende religies respecteert. De begraafplaatsen in de sector zullen kunnen inspelen op deze inspanningen via de grote ecologische ambities van het project";

Dat echter het MER werd gewijzigd om te specificeren dat begraafplaatsen een grote verscheidenheid aan bestuivers herbergen en dat daar speciale aandacht aan worden besteed;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat inzake de uitbreiding van de begraafplaats in het parkgebied een hele reeks voorafgaande voorwaarden moet worden bestudeerd voordat een dergelijk programma kan worden overwogen, aangezien het aanzienlijke beperkingen met zich meebrengt voor het parkgebied, de rand ervan, de verontreinigde bodem, de Good Soil-strategie, de robuuste ecologische verbinding enz.;

Overwegende dat, zoals hierboven aangegeven, voorschrift A.5.2. als volgt is gewijzigd om tegemoet te komen aan de opmerkingen van Leefmilieu Brussel: - het eerste streepje van het voorschrift benadrukt het feit dat de begraafplaats deel uitmaakt van de Brussels-Vlaamse ecologische verbindingszone en het park; - een tweede streepje wordt toegevoegd waarin wordt verduidelijkt dat slechts een beperkt deel van het gebied van 0,8 ha graven zal bevatten en dat die graven bovendien op een ecologische manier moeten worden aangelegd; - het vierde streepje van het voorschrift werd aangevuld met specificaties over de kenmerken van de landschappelijke omheining en de ecologische rol ervan; het laatste streepje specificeert dat Leefmilieu Brussel zal worden geraadpleegd wanneer de vergunningsaanvraag voor de aanleg van de begraafplaats wordt ingediend;

Overwegende dat Perspective aangeeft dat, wat betreft de mogelijkheid om een begraafplaats van 0,8 ha aan te leggen in het zuidelijke deel van het parkgebied, die beslissing zal worden genomen in overleg met de Intercommunale d'Inhumation en Leefmilieu Brussel, met name wat betreft de timing, de overdracht van dit deel van de grond en de concrete aanleg;

Overwegende dat de gemeente Evere verheugd is over het voorstel om 0,8 ha te reserveren voor de uitbreiding van de begraafplaats, aangezien ze als samenwerkend lid van de intercommunale de behoefte aan uitbreiding van de percelen altijd heeft ondersteund; Dat de gemeente erop wijst dat de behoeften van de intercommunale veel groter zijn, maar dat die mogelijkheid nu al moet worden verwelkomd;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek oordeelt dat het een noodzaak is om de uitbreiding van de multireligieuze begraafplaats in het parkgebied te situeren; Dat de voorgestelde locatie aan de andere kant van de Eversestraat echter een reeks technische en beheerskwesties met zich zal meebrengen waarmee vanaf het begin rekening moet worden gehouden in overleg met de betrokken entiteiten;

Overwegende dat de multireligieuze begraafplaats begrijpt dat het belangrijk is dat het bijkomende perceel beheersautonomie behoudt en dat het operationeel beheer coherent moet zijn en gelijkwaardig voor iedereen; Overwegende dat de multireligieuze begraafplaats opmerkt dat de opdracht van algemeen belang die aan begraafplaatsbeheerders wordt gegeven fundamenteel is en dat het essentieel is om een kwalitatieve dienstverlening te blijven bieden aan families en overledenen, ongeacht hun geloof; Dat de ontwikkeling van het bijkomende perceel niets afdoet aan het verdere gebruik van de huidige locatie, die zal blijven voldoen aan de noden van de diverse gemeenschap, met inbegrip van begrafenissen van volwassenen van het islamitisch geloof, alsook van andere geloofsovertuigingen en van kinderen of foetussen van het islamitisch geloof; Dat ook de capaciteit van de concessies, van twee personen per graf, zorgt voor continuïteit van de begrafenisdiensten die aan de moslimgemeenschap worden aangeboden binnen de huidige locatie;

Overwegende dat de gemeente Evere zich verheugt over het voorstel om een gemeenschappelijk voorplein aan te leggen voor de begraafplaatsen van Evere en Schaarbeek om de toegang tot die voorzieningen overzichtelijker te maken, maar dat ze het betreurt dat niet is nagedacht over de mogelijkheid om dit voorplein levendiger te maken met percelen die bestemd zijn voor voorzieningen of handelszaken omdat begraafplaatsen economisch en verenigingsleven kunnen brengen (detailhandel in grafdecoratie, bloemenwinkel, uitvaartondernemingen, horeca, bezinningsruimtes enz.);

Overwegende dat in het strategisch luik staat dat "het project [voorziet] in de aanleg van een nieuw plein als multimodale ruimte voor de toegang tot de verschillende begraafplaatsen en als drager van een programmatische activering die verband houdt met de begraafplaatsen (toegang voor voetgangers, fietsen, bloemenwinkel, enz.). Deze openbare ruimte zal het nieuwe programma verbinden met het plein van gebouw H en met de oostelijke ingang van het grote stadspark";

Dat dit toekomstige plein in het verordenend luik wordt aangeduid als openbare ruimte van belang; dat voorschrift B.5.3. verduidelijkt: "per openbare ruimte van belang kan één paviljoen worden toegestaan";

Overwegende dat, zoals vermeld in haar vorige adviezen, de gemeente Schaarbeek aangeeft dat één van de gezamenlijke strategische doelstellingen van het ontwerp van het RPA en het GRUP erin bestaat het begraafplaatsgebied te integreren in een grootstedelijk stadspark; dat het ontwerp van het RPA in zijn strategisch luik de begraafplaatsen identificeert als integraal deel uitmakend van het GRUP/RPA Defensie en ze opneemt in een "beschermde en transregionale groene zone" (p. 49); Dat het ontwerp van het GRUP in zijn verordenend luik het begraafplaatsterrein van Schaarbeek aanduidt als 'parkbegraafplaats'; dat het ontwerp van het RPA het begraafplaatsterrein van Schaarbeek aanduidt als 'begraafplaatsgebied met bomen'. Dat het ontwerp van het RPA in zijn strategisch luik specifieke voorwaarden oplegt voor de aanleg van de begraafplaatsen van Schaarbeek en Evere om "hun ecologische waarde te benadrukken en ze te verbinden met de ecologische corridor van de Noordrand";

Overwegende echter dat, hoewel de gemeente Schaarbeek die doelstellingen onderschrijft en ze aansluiten bij de doelstellingen van de gemeente voor de ontwikkeling en het beheer van haar groene ruimtes, ze nog steeds worden geformuleerd zonder rekening te houden met de specifieke werking van begraafplaatsen; dat die doelstellingen moeilijk te realiseren lijken als de logistieke en mobiliteitsaspecten niet van bij de opstelling van het plan worden onderzocht; ook al zijn de operationele aspecten niet direct onderwerp van het plan; en dat in overleg met de betrokken entiteiten; Dat die ontwikkelingen hadden moeten worden beschouwd in samenhang met een coherente landschapsvisie voor het hele begraafplaatsterrein, die ook rekening houdt met de erfgoeddimensie van het begraafplaatsterrein, ontworpen door de vermaarde tuinarchitect René Pechère;

Overwegende dat dit RPA de ambitie heeft om een nieuw type begraafplaats te creëren, dat zowel bekommerd is om natuurbehoud als om zijn rol als een plek van bezinning; dat dit natuurlijke karakter van de begraafplaatsen binnen de perimeter van dit RPA geen enkel verband houdt met de kwestie van mobiliteit en van toegang tot de begraafplaatsen;

Dat bovendien het strategisch luik wel degelijk rekening houdt met de specifieke werkingsmodaliteiten van de begraafplaatsen aangezien hierin het volgende wordt gesteld: "Hoewel begraafplaatsen tegenwoordig bekend staan als stedelijke toevluchtsoorden voor biodiversiteit, moeten er inspanningen worden geleverd om ze te ontwikkelen op een manier die de begrafenisregels en -tradities van verschillende religies respecteert"; Dat in die zin voor de mogelijke begraafplaatsuitbreiding twee opties worden voorgesteld zodat de verschillende partners die bevoegd zijn voor het begraafplaatsbeheer die kunnen bespreken en de optie kiezen die hen het meest geschikt lijkt;

Dat, tot slot, voorschrift A.11.2. verduidelijkt dat "bijzondere aandacht wordt besteed aan het behoud van bestaande waardevolle elementen van ecologische, historische of landschappelijke waarde.";

Dat dit voorschrift garandeert dat zowel de natuurlijke als de historische en landschappelijke elementen met erfgoedwaarde worden behouden op de begraafplaatsen;

Stedelijke industrie Overwegende dat een bezwaarindiener vraagt of een bijkomend gebied voor stedelijke industrie niet nog meer hinder zal betekenen voor de Leopold III-laan, die nu al heel druk en lawaaierig is;

Overwegende dat het toekomstige gebied voor stedelijke industrie 'Defensie' op dit moment al een bestemming heeft van ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving; Dat bovendien de impact van de uitvoering van dit RPA op de mobiliteit werd geanalyseerd in het MER (zie hieronder); Dat ten slotte dit RPA voornamelijk gericht is op het openbaar vervoer en de actieve vervoerswijzen en dat het gebied voor stedelijke industrie vlot bereikbaar zal zijn met die middelen;

Overwegende dat Citydev aanvoert dat het opleggen, in een gebied voor stedelijke industrie, van een 'bovenwereld' van minstens 27,20 m hoog betekent dat minstens 11,70 m boven de sokkel verplicht wordt toegewezen aan complementaire functies voor de productieve 'benedenwereld'. Dat maakt de ontwikkeling van het project ingewikkeld, zelfs onmogelijk, omdat de verdiepingen beslist niet uitsluitend gebruikt zullen worden voor kantoren of gelijkaardig, waarvoor moet worden opgemerkt dat het moeilijk is om te concurreren met de fiscale aantrekkelijkheid van het aangrenzende Vlaams Gewest;

Overwegende bijgevolg dat Citydev adviseert om indicatief te blijven, zonder een minimum op te leggen;

Overwegende dat de GOC zich aansluit bij de bekommernissen van CityDev, zowel op het gebied van de verbinding als op het vlak van de bouwprofielen (probleem van bouwblokken op een sokkel);

Overwegende dat rekening werd gehouden met die opmerkingen; Dat de twee voorschriften voor het gebied voor stedelijke industrie immers werden gewijzigd om aan die opmerkingen tegemoet te komen: Enerzijds werd bijzonder voorschrift A.10.2. gewijzigd om toe te staan dat op de benedenverdieping nevenfuncties van kantoren mogen worden ingericht wanneer meerdere verdiepingen van een gebouw worden gebruikt voor kantoren;

Anderzijds werd bijzonder voorschrift A.10.7. gewijzigd zodat het mogelijk is onder die 27 meter hoogte te blijven: "De hoogte van de sokkel van de gebouwen in deze gebieden mag niet meer dan 15,5 meter bedragen. Het geheel van de gevels aan de Leopold III-laan vormen een bouwlijn van minimaal 27 meter hoog. De maximale hoogte van de gebouwen bedraagt 47 meter.

Van de minimumhoogte mag worden afgeweken op voorwaarde dat het project : - voor advies wordt voorgelegd aan de administratie die belast is met ruimtelijke ordening (perspective.brussels); - garandeert dat het lawaai van de Leopold III-laan wordt verminderd voor de aangrenzende woonwijk; - stedelijkheid garandeert door een minimumhoogte van 15,5 meter, de activering van de daken en de activering van de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie aan de Leopold III-laan";

Overwegende dat de stad Brussel van oordeel is dat het gebied voor stedelijke industrie aan de Leopold III-laan kan worden vergeleken met een sterk gemengd gebied waar alle functies op voet van gelijkheid worden geplaatst en daardoor niet voldoet aan de ambitie om van de Leopold III-laan een economisch en technologisch uitstalraam te maken;

Dat dit gebied niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van aantrekkelijke productieactiviteiten, technologische hubs of activiteiten die gericht zijn op de circulaire economie; Dat in de voorschriften geen enkele oppervlaktebeperking is opgenomen voor handelszaken, waarvan de aard trouwens niet gespecificeerd is (groothandel, speciaalzaak, supermarkt, winkelcentrum enz.), net zomin als voor de hotels en congrescentra; Dat voorschrift A.10.8. slechts de visie uit het verleden reproduceert, met industrieparken omgeven door een groene rand, zoals momenteel te zien is op Da Vinci Noord en Da Vinci Zuid;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel ook meent dat, met het oog op de momentele herziening van het GBP, de evaluatie van de ontwerp-OGSO's, de Shifting Economy-strategie, de Good Food-strategie of het Plan voor het beheer van hulpbronnen en afval (zie de noden van Net Brussel), nog verder moet worden gegaan in de prioriteit die in de stadswijk moet worden gegeven aan productieactiviteiten (in de verschillende subzones van de wijk), naar aanleiding van het bedrijventerrein Da Vinci. Dat dient ook te worden gekoppeld aan de uitdagingen rond mobiliteit, toegankelijkheid en stedelijke logistiek;

Overwegende dat dit RPA een stadswijk wil creëren die bestaat uit drie geprogrammeerde lagen: de bewoonde rand, het stedelijke superblock en het economische uitstalraam; Dat het strategisch luik verduidelijkt dat het economische uitstalraam gericht is op "een grootschalige tertiair en productief programma";

Dat echter dit principe van geprogrammeerde lagen gepaard gaat met de ambitie om een programmatische mix te creëren, zowel horizontaal als verticaal; Dat de horizontale mix verschillende functies dicht bij elkaar wil brengen. In dat verband wordt in het strategisch luik het volgende uiteengezet: "Parallel aan een duurzame stedelijke dichtheid wil het ontwerp een einde maken aan de mono-functionaliteit die het gebied kenmerkt. Gezien de omvang van het gebied lijkt het essentieel om een zo volledig mogelijke mix van programma's en gebruiksmogelijkheden te voorzien. Het doel is tweeledig: dit nieuwe stuk stad verdichten en tegelijkertijd de integratie van bedrijven in de stad verbeteren. Het project is gebaseerd op de bouw van 150.000 m2 woningen, 150.000 m2 economische activiteiten (een mix van tertiaire en productieve) en 50.000 m2 voorzieningen (diensten, winkels en horeca). Het verordenend luik laat echter de nodige flexibiliteit toe om deze aandelen aan te passen tijdens de ontwikkeling van de site";

Dat dit RPA ook een verticale gemengdheid wil creëren binnen elk gebouw van de stadswijk: "Verticale gemengdheid is een krachtige hefboom om hedendaagse uitdagingen aan te pakken. We hebben hier te maken met functiemenging, d.w.z. de combinatie van verschillende programma's binnen hetzelfde gebouw. Het ontwerp neigt naar een verticale mix door onderscheid tussen hoog en laag te creëren. De sokkels veranderen van programma naargelang hun positie in het plan.

Daarop, in navolging van het principe van programmatische superpositie, komt de bovenwereld. Een wereld van lopende verdiepingen die stevig verankerd zijn door de basis en die plaats biedt voor een meervoudige, vrije en flexibele programmatische variatie." Dat dit RPA bijgevolg groot belang hecht aan die transversale gemengdheid; dat echter, ook al heeft het gebied voor stedelijke industrie geen vloeroppervlaktebeperking voor handelszaken, kantoren, hotels en congrescentra, in overeenstemming met voorschrift A.10.1., de hoofdbestemming productie- en logistieke activiteiten gericht op milieuverbetering blijft; Dat, gezien alle hierboven genoemde elementen, het niet nodig is om de voorschriften van het gebied voor stedelijke industrie te wijzigen;

Overwegende dat Perspective opmerkt dat een gecoördineerde Brusselse strategie (tussen Perspective, Citydev enz.) essentieel is om de gewenste economische ontwikkeling zo effectief mogelijk te realiseren (met de nadruk op stedelijke activiteiten die zich functioneel en ruimtelijk integreren in een compacte en leefbare wijk). Dat coördinatie met de economische activiteiten die gepland zijn door het GRUP interessant kan zijn gezien de verschillende contexten van de twee economische zones; Dat het gebied voor stedelijke industrie bovendien een rol zal spelen in de onderhandelingen met het federale niveau over de aankoopprijs van de grond;

Overwegende dat de regering nota neemt van de opmerkingen van Perspective in dit verband; Dat die opmerkingen evenwel buiten de scope van dit RPA vallen, aangezien dit een operationaliseringskwestie is waar rekening mee zal moeten worden gehouden wanneer de verschillende projecten in het toekomstige gebied voor stedelijke industrie daadwerkelijk worden uitgevoerd;

Duurzaamheid Algemeen Overwegende dat volgens de stad Brussel het huidige RPA een gemiste kans is om een echte operationele veerkrachtstrategie te ontwikkelen voor alle stedelijke en milieuthema's zoals geïntegreerd regenwaterbeheer, vergroening, energieproductie, circulariteit enz. door voor die kwesties te verwijzen naar de specifieke geldende regelgeving, de GSV of toekomstige individuele projecten en de vergunningen die ze zullen vereisen, ook al zou het RPA ambitieuze doelstellingen, strategieën en voorschriften voor de toekomst kunnen bevatten; Overwegende echter dat bij gebrek aan dergelijke doelstellingen of voorschriften in het RPA (dat nochtans bedoeld lijkt te zijn als referentie-instrument voor planning en regelgeving voor het gebied in kwestie), de stad Brussel zich afvraagt wat de alternatieve verordenende grondslag ervan zou zijn;

Overwegende dat Brupartners erop aandringt dat dit ontwerp van RPA de ambitie zou hebben om een project te ontwikkelen dat duurzaam is (afvalbeheer, waterbeheer, ...) en gericht op de circulaire economie;

Overwegende dat duurzaamheid een van de grote principes van dit RPA is; Dat het strategisch luik die ambitie als volgt verduidelijkt: "In overeenstemming met de doelstellingen inzake duurzame stadsontwikkeling en circulaire economie stelt het project een transversaal antwoord op duurzaamheidskwesties voor door de integratie van het thema gezondheid via het Good-Food-plan, onderwijs, agroforestry en agroecologie. Deze verschillende tools dienen als leidraad voor alle ontwikkelingen binnen het toekomstige bewoonde gebied. Om deze aanpak te voltooien, zullen de gebouwen worden onderworpen aan de hoogste normen op het gebied van duurzaamheid en energie-efficiëntie (energieneutraal gebouw, aangepast systeem voor waterterugwinning, enz.). Naar het voorbeeld van het toekomstige hoofdkwartier van Defensie, dat al werkt aan een 'Zero Energy Building'-aanpak";

Dat bovendien het verordenend luik onder meer in de volgende maatregelen voorziet: - Geïntegreerd regenwaterbeheer in alle bestemmingsgebieden; - Maximale vergroening van alle gebieden, in het bijzonder de verschillende soorten verkeerszones; - Verplichting voor groendaken; - Het gebied voor voorzieningen H is bestemd voor activiteiten in verband met milieubeheer en in verband met voedselproductie;

Het gebied voor stedelijke industrie is bestemd voor activiteiten die gericht zijn op milieuverbetering;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu ook positief benadrukt dat dit ontwerp van RPA veel voorschriften bevat die gunstig zijn voor het milieu in het algemeen: het feit dat er geen leidingen mogen worden gelegd onder beplante oppervlakken, het grote volume van ruimtes die niet toegankelijk zijn voor auto's, de hoge graad van doorlaatbaarheid enz.;

Waterbeheer Overwegende dat Brupartners voorstelt om te overwegen gratis openbare drinkwaterpunten binnen de perimeter van het ontwerp van RPA te installeren;

Overwegende dat het strategisch luik van dit RPA werd gewijzigd om te verduidelijken dat gratis openbare drinkwaterpunten beschikbaar zullen zijn in de hele perimeter van dit RPA;

Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu de aandacht vestigt op het feit dat specifieke afwateringsvereisten, zowel voor afvalwater als voor regenwater, moeten worden bestudeerd zodra er concrete projecten zijn; Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, met dit in het achterhoofd, ingenomen is met de doelstelling om te komen tot 80% doorlaatbare grond en 0% lozing van regenwater in de riolering;

Overwegende dat het Departement Leefmilieu van de Provincie Vlaams-Brabant ook aangeeft dat door het verminderen van de verharding op het terrein meer regenwater lokaal kan infiltreren en het terrein ook beter zal zijn aangepast aan het klimaat;

Energie Overwegende dat volgens Leefmilieu Brussel het strategisch luik duidelijk aangeeft welke reflecties over de energie-uitdagingen nodig zijn, maar dat Leefmilieu Brussel voorstelt om aan te dringen op energieterugwinning, door aan de lijst van systemen een systeem toe te voegen dat "alle ter plaatse verloren warmte recupereert, zoals warmte van koelgroepen, van ventilatiesystemen, van koeltorens, datacenters en afvalwater (douches of andere), en zelfs afvalwarmte van buiten de zone, afkomstig van het crematorium van Evere en de verschillende datacenters in Zaventem";

Overwegende dat het strategisch luik werd gewijzigd om in actie 7 - energiebeheer aan de lijst van systemen een systeem toe te voegen dat "alle ter plaatse verloren warmte recupereert, zoals warmte van koelgroepen, van ventilatiesystemen, van koeltorens, datacenters en afvalwater (douches of ander), en zelfs afvalwarmte van buiten de zone, afkomstig van het crematorium van Evere en de verschillende datacenters in Zaventem".

Overwegende dat de stad Brussel het betreurt dat, terwijl klimaatverandering en versterking van de territoriale veerkracht bij klimaat- en milieurisico's een onbetwiste en dringende prioriteit zijn, het ontwerp van het grootstedelijk landschapspark niet direct gekoppeld is aan de stadswijk met het oog op globale duurzaamheidsdoelstellingen; Overwegende dat de stad in dat verband meent dat de perimeter van het RPA interessante mogelijkheden biedt voor het delen van energie en voor energiegemeenschappen, voor de ontwikkeling van zonne-energie en windenergie in de stad, en dat ze vindt dat er, zodra er sprake is van verstedelijking van open ruimtes, een verplichting zou moeten zijn om vanaf het begin de kwesties EPB (maximale eis voor nieuwe gebouwen), energieproductie (door alle beschikbare technologieën in te zetten, inclusief geothermische energie, die niet wordt vermeld), het delen van energie en gemeenschappen te integreren;

Overwegende dat de stad Brussel vaststelt dat het strategisch luik ingaat op het concept 'positieve energiewijk', maar dat het verordenend luik geen specifieke, ambitieuze voorschriften met betrekking tot die milieukwesties bevat;

Overwegende dat Actie 7 van het strategisch luik zich concentreert op het energiebeheer van de toekomstige stadswijk; Dat het de ambitie van dit RPA is om een voorbeeldige stadswijk op het vlak van energie te ontwikkelen; dat onder meer de volgende maatregelen worden voorgesteld: - "de energievraag zoveel mogelijk beperken met energie-efficiënte gebouwen, modulaire, flexibele en compacte ruimten voor meervoudig gebruik, met synergiën tussen de verschillende programma's,... - het gebruik van hernieuwbare energiesystemen bevorderen met fotovoltaïsche panelen, thermische zonnepanelen, warmtepompen, geothermische energie, ... - collectieve energieproductie bevorderen met windturbines, warmtenetwerken, gemeenschappelijke warmtekrachtkoppelingssystemen, levering van biomassa, grootschalige distributie van biogas, terugwinning van energie, biomethanisering van afval, ...;

Overwegende dat, in tegenstelling tot wat de stad Brussel aangeeft, het delen van energie en energiegemeenschappen worden voorgesteld als maatregelen voor energieoptimalisering; Dat ook de ontwikkeling van zonne- en windenergie en geothermische energie aan bod komen; dat de kwestie van de EPB al wordt geregeld door specifieke verordeningen die uiteraard van toepassing zullen zijn binnen de toekomstige stadswijk;

Dat bovendien het strategisch luik werd gewijzigd om een systeem toe te voegen voor de terugwinning van de warmte die door alle soorten bedrijven of installaties wordt geproduceerd;

Overwegende, tot slot, dat de mogelijkheid van een 'positieve energiewijk' ook wordt behandeld in het strategisch luik, in Actie 07 met betrekking tot energiebeheer;

Overwegende dat de stadswijk pas voltooid zal zijn tegen 2030 en dat het dus belangrijk is om niet nu al in het verordenend luik van het RPA specifieke regels vast te leggen die over enkele jaren achterhaald kunnen zijn; Dat naargelang het moment waarop projecten worden ontwikkeld, ze zullen moeten voldoen aan de op dat moment geldende regelgeving, die ervoor zal zorgen dat de concrete stedelijke ontwikkeling van het gebied in overeenstemming is met de doelstellingen van de Brusselse wetgever;

Dat die aanpak meer flexibiliteit biedt en het mogelijk maakt om rekening te houden met de beste beschikbare technieken wanneer de concrete projecten worden uitgevoerd;

Typologie Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu opmerkt dat de gebouwen in het centrale gedeelte van het woongebied (die lager zijn dan de omgeving) dreigen ingesloten te zijn; Dat gezien de hoek die werd gebruikt voor de berekeningen (45° ), er in de winter ook een aanzienlijke beschaduwing kan zijn van de lagere gebouwen in het midden: omwille van de breedtegraad van Brussel (50,8 graden noorderbreedte) staat de zon alleen hoger dan 45° tussen april en september, en alleen op de middelste uren van de dag; Dat zelfs op de zonnewende in juni, de dag waarop de zon het hoogst staat, die hoogte alleen tussen 9 uur 's ochtends en 3 uur 's middags (zonnetijd) groter is dan 45° ; Dat op elk ander moment van het jaar de zon lager staat dan 45°, wat leidt tot een aanzienlijke beschaduwing van de omliggende gebouwen, vooral op straatniveau (in december bereikt de zon in Brussel slechts een maximale hoogte van 16° );

Overwegende dat de risico's van beschaduwing die in die opmerking worden aangehaald, moeten worden gerelativeerd; Dat de niet-bebouwbare zones tussen de huizenblokken immers 20 tot 30 meter breed zullen zijn, en nog breder tussen de delen buiten de sokkels, terwijl de maximale bouwhoogtes beperkt zijn in het woongebied, in het sterk gemengde gebied en het gebied voor stedelijke industrie van het RPA;

Dat dit probleem bovendien ook kan worden opgelost in het stadium van uitreiking van de vergunningen;

Dat in dat opzicht het MER verduidelijkt dat "het wenselijk is om in een latere fase van het project specifieke zonlichtstudies en schaduwsimulaties op te stellen om de schaduwwerking op verschillende momenten van de dag en op verschillende tijdstippen van het jaar te visualiseren; Dat op die manier kan worden aangegeven waar en wanneer bijvoorbeeld open ruimtes of wandelpaden genieten van bezonning. De simulaties kunnen ook worden gebruikt om de mogelijke schaduw van grote gebouwen op openbare ruimtes te beoordelen wanneer de zon laag staat. In die simulaties zou ook het schaduweffect van struikvegetatie (boomhagen, bossen enz.) kunnen worden geanalyseerd."; Dat een analyse van de slagschaduwen dus sterk wordt aanbevolen in een later stadium, tijdens de daadwerkelijke uitvoering van dit RPA;

Overwegende dat de stad Brussel geen voorstander is van stedenbouw op sokkel (superblock) ten koste van de doorlaatbaarheid van de grond;

Dat de stad Brussel zich afvraagt hoe die sokkels aangenaam worden gemaakt op het vlak van zonlicht, waarmee en hoe het oppervlak van die sokkels wordt gevuld, wat de kwaliteit is voor de binnenterreinen van de huizenblokken; Dat ze in dit verband erop wijst dat het planten van hoge bomen en het vergroenen van de openbare ruimte niet voldoende is om het risico van hitte-eilanden, die al aanwezig zijn op het terrein, te voorkomen en dat de typologie van de ruimtes ook een impact heeft;

Dat de stad Brussel van mening is dat investeren in daken daarentegen een reëel potentieel biedt voor de ontwikkeling van een breed scala aan activiteiten die in het RPA moeten worden aangemoedigd: hangende tuinen, stadslandbouw, rooftops, uitzichtpunten enz.;

Overwegende dat het systeem van sokkels het net mogelijk maakt om, in het woongebied en in het sterk gemengd gebied, een groter grondoppervlak doorlaatbaar te houden dankzij hun poreuze, open of zwevende aard;

Dat de voorschriften 8.4, 8.5, 9.4, 9.5, 10.8 en 10.9 minimumpercentages doorlaatbare oppervlakte en volle grond definiëren voor de huizenblokken die voor bebouwing in aanmerking komen;

Dat binnen het woongebied poreuze en open sokkels gepland zijn; dat het strategisch luik in dat opzicht verduidelijkt dat "om de permeabele oppervlakken en biodiversiteit te maximaliseren, is het eerste principe van poreuze sokkel ingevoerd voor de rand van het woongebied. Een maximale hoogte van 9,5 m boven het maaiveld is gereserveerd voor gecultiveerde of siertuinprojecten, evenals voor het behoud van visuele porositeit tussen het hart van het blok en het Grootstedelijk stadspark. De gebouwen moeten op één lijn staan. Deze grenzen worden beplant en mogen niet hoger zijn dan 2 m.";

Dat binnen het sterk gemengd gebied hangende sokkels worden voorzien: "Binnen het superblok zijn er verschillende manieren om de plinten in te delen. De gewenste mix van functies in het hart van de wijk vraagt om de ontwikkeling van groene, beschermde kerngebieden. Deze kunnen worden aangeplant in de volle grond of worden opgehoffen op de daken van de plinten." Dat het dus onjuist is om te beweren dat de sokkels nadelig zijn voor de doorlaatbaarheid van de bodem; dat ze bovendien de levenskwaliteit in de stadswijk verbeteren door ze luchtiger, lichter en groener te maken;

Overwegende bovendien dat dit RPA hitte-eilanden binnen de stadswijk zoveel mogelijk wil voorkomen; Dat hiertoe verschillende maatregelen zijn genomen, zoals ontharding en vergroening van wegen en openbare pleinen;

Dat, voor wat de daken betreft, algemeen voorschrift AV.0.6. oplegt dat "Platte daken met een oppervlakte van meer dan 20 m2, inclusief de platte daken van de sokkels, worden beplant met ten minste semi-intensieve vegetatie, met uitzondering van de technische installaties en hun toegangen.";

Dat daken dus in de eerste plaats beplant moeten worden, maar dat op die verplichting een uitzondering wordt gemaakt in het geval van zonnepanelen of een andere technische installatie. Dat het belangrijker en nuttiger wordt geacht dat van die daken een soort tuin wordt gemaakt, eventueel toegankelijk voor het publiek, waar regenwater wordt opgevangen, die isoleert tegen de kou in de winter en warmte absorbeert in de zomer, in plaats van een eenvoudige rooftop of uitzichtpunt;

Overwegende bovendien dat de stad Brussel vindt dat de stadssequentie met vastgelegde balktypologie (woonrand) zoals voorgesteld in dit RPA diversiteit mist en dat de stedelijke morfologie daarom moet worden herzien om de wijk meer open te stellen richting het grootstedelijk park; Dat dit niet alleen meer groen in de woonwijk zou brengen, maar ook uitzichten openen vanuit de woningen aan de rand van de woonwijk en vanuit het superblock, terwijl momenteel, door de hogere volumes langs het park, alleen de woningen aan die kant genieten van een groen en aangenaam uitzicht, ten koste van de andere;

Overwegende dat het strategisch luik specificeert dat binnen het woongebied "de woontypologie zo georiënteerd is dat het uitzicht op de twee landschappen eromheen maximaal is"; Overwegende dat dit RPA bovendien focust op de homogeniteit van de gebouwen binnen het woongebied om een aangename leesbaarheid te behouden;

Dat gebouwen binnen het woongebied immers tot 36 meter hoog mogen zijn, terwijl ze in het sterk gemengd gebied tot 28,5 meter hoog mogen zijn; Dat die verschillende regels worden gerechtvaardigd door het feit dat het woongebied naast het park ligt, terwijl het sterk gemengd gebied in het midden van de wijk ligt;

Overwegende dat Urban aangeeft dat de nieuwe stadswijk is opgebouwd volgens een principe van hoge volumes in het noorden en het zuiden en lagere volumes in het midden van de wijk; Dat de volumes geleidelijk evolueren van de zone langsheen de laan waar ze tussen R+8 en R+5 zijn, naar het centrum van de wijk waar ze beperkt zijn tot R+5 en R+3, en dan weer oplopen tot R+8 en R+5 aan de rand; dat Urban zich echter afvraagt of de bouwlagen werden berekend vanaf de sokkels of met inbegrip daarvan? Dat de vraag ook rijst of het verplicht is om een sokkel te creëren, op twee bouwlagen en van maximaal 9,5 meter? Overwegende bijgevolg dat Urban meent dat die begrippen baat zouden hebben bij verduidelijking;

Overwegende dat Urban de minimum- en maximumhoogte van de gebouwen niet in twijfel trekt, maar graag zou zien dat de voorkeuren/aanbevelingen duidelijker worden geformuleerd om de kwaliteit van toekomstige projecten te waarborgen; Dat het toelaten van dergelijke grote bouwvolumes gepaard moet gaan met een doordacht ontwerp, enerzijds om de leefkwaliteit van de bewoners te garanderen en anderzijds om de goede integratie in de stedelijke omgeving te garanderen; Overwegende bijgevolg dat Urban van mening is dat het raadzaam zou zijn, om uiteenlopende interpretaties te voorkomen, elke dubbelzinnigheid in de formulering van de gebouwhoogte en het aantal verdiepingen te vermijden;

Overwegende dat moet worden verduidelijkt dat voor een sokkel met twee bouwlagen, de eerste bouwlaag zal worden beschouwd als de benedenverdieping en de tweede bouwlaag zal worden beschouwd als de eerste verdieping; Dat de sokkel dus wel degelijk is begrepen in de berekening van de verdiepingen;

Dat er bovendien op moet worden gewezen dat in het strategisch luik op bepaalde plaatsen sprake is van 'R + aantal bouwlagen', terwijl het verordenend luik alleen een maximumhoogte oplegt voor respectievelijk de sokkel en het gebouw in zijn geheel, en een minimumhoogte voor de bouwlijn;

Overwegende dat ook moet worden gespecificeerd dat de creatie van een sokkel van maximaal 9,5 meter in het woongebied en sterk gemengd gebied, en van 15,5 meter in het gebied voor stedelijke industrie, verplicht is, in overeenstemming met de bijzondere voorschriften van het verordenend luik;

Overwegende dat Urban nog de volgende vragen heeft over de verschillende gebouwtypologieën: Voor Type 01 (grootstedelijke eenheden): - Is de sokkel begrepen in het maximaal aantal bouwlagen R+8? R+8 als maximaal volume en 47 m als maximale hoogte geeft een gemiddelde verdiepingshoogte van 5,875 m, wat onrealistisch is tenzij de sokkel - ongeacht het aantal bouwlagen daarvan - wordt beschouwd als de 'R'-verdieping (benedenverdieping). Zelfs in dat geval is een gebouwhoogte van 47 m nauwelijks realiseerbaar met een bouwvolume van sokkel+8;

De axonometrie van het economisch bouwblok (p. 204) vermeldt R+9, wat niet in overeenstemming is met het plan als het over de wenselijke dichtheid gaat zoals uiteengezet op p. 190-191;

Voor type 02 (overwegend productieve bouwvolumes): - Is de sokkel begrepen in het maximaal aantal bouwlagen R+5? R+5 als maximaal aantal verdiepingen betekent een gemiddelde verdiepingshoogte van 4,75 m, wat onrealistisch is. Hier doet zich dus hetzelfde probleem voor als bij type 01;

De axonometrie van het productieve bouwblok (p. 206) vermeldt R+7, wat niet in overeenstemming is met het plan van de wenselijke dichtheid op p. 190-191; Voor de types 03 tot 06 (gemengd bouwvolume, overwegend residentieel volume, volume parkrand, structurerend volume): Het aantal bouwlagen lijkt niet overeen te komen met de voorgestelde gebouwhoogtes;

Voor type 04 (overwegend residentieel bouwvolume): De typologie, met een verplichte U-vorm, resulteert in een zeer hoge bebouwingsdichtheid. Die bebouwingsdichtheid wordt niet als problematisch beschouwd voor zover de hoogte van de gebouwen beperkt blijft. De axonometrie van die gebouwtypologie laat echter een volume R+7 zien, wat niet overeenkomt met het aantal bouwlagen op de pagina's 190-191. Als het maximum aantal bouwlagen (R+5) wordt gerespecteerd, kan een U-vorm aanvaardbaar zijn, maar dat hangt uiteraard af van de kwaliteit van het project. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan gedeelde uitzichten, oriëntatie van de wooneenheden, zoninval, groene ruimtes enz.;

Overwegende dat de minimum- en maximumhoogte van de gebouwen zoals opgelegd door het verordenend luik niet onverenigbaar zijn met het aantal bouwlagen zoals aangegeven in het strategisch luik; Dat er immers aan moet worden herinnerd dat de hoogte van een woonverdieping verschilt van die van een verdieping van een eenheid voor economische activiteit en dat de sokkels dubbele hoogtes kunnen hebben;

Overwegende echter dat het strategisch luik op dit punt werd gewijzigd om verwarring te voorkomen; Dat het strategisch luik nu ook absolute hoogtes in meters aangeeft;

Overwegende dat er ook aan wordt herinnerd dat de creatie van een sokkel verplicht is en dat voor een sokkel met twee bouwlagen, de eerste bouwlaag zal worden beschouwd als de benedenverdieping en de tweede bouwlaag zal worden beschouwd als de eerste verdieping; Dat de sokkel dus wel degelijk is begrepen in de berekening van de verdiepingen;

Overwegende dat Urban opmerkt dat, indien een sokkel verplicht is, de vraag rijst of die in de bouwlijn van het superblock moet zijn geplaatst (conform de GSV); Dat, indien wordt aangenomen dat een torenvolume gepland is aan de rand van het superblock, slechts een klein deel van het perceel wordt bebouwd en de sokkel visueel zal worden gegenereerd in de gevelafwerking; Dat indien hetzelfde geldt voor de andere percelen, het idee van een sokkel geen zin meer heeft;

Dat naast het voorzien van een constructie op de onbebouwde delen van het superblock, Urban voorstelt om die onbebouwde ruimte te voorzien van een sterke en verplichte 'vergroening', toegankelijk voor het publiek;

Overwegende dat Urban het wenselijk acht voorschriften op te stellen over de uitlijning van de sokkels en dat die uitlijningen zich op de grens tussen het particuliere superblock en de openbare ruimte moeten bevinden. Dat zelfs wanneer een superblock slechts gedeeltelijk wordt bebouwd, er een constructie moet worden opgetrokken in het verlengde van het superblock zodat de architectuur van de sokkels leesbaar blijft in het nieuwe stadsweefsel; Dat die constructies moeten zorgen voor een visuele verbinding om de interactie tussen het private en openbare domein te bevorderen; Dat voor toekomstige projecten de leesbaarheid van de architectuur van de sokkels moet worden gegarandeerd. Aangezien sommige superblocks uit meerdere gegroepeerde blocks bestaan, moet de mogelijkheid van openbare doorgangen doorheen die gebouwen worden bestudeerd (of op zijn minst niet worden uitgesloten door de regelgeving) om een barrière-effect tussen de Leopold III-laan en de wijk vermijden; Dat een variabele porositeit voor voetgangers de wijk ook levendiger zou kunnen maken;

Overwegende dat het strategisch luik specificeert dat alle sokkels binnen elk bestemmingsgebied op één lijn moeten liggen, met uitzondering van de sokkels in de rand van de stadswijk, binnen het woongebied, om een opening naar het grootstedelijk park mogelijk te maken;

Overwegende dat het strategisch luik ook het volgende verduidelijkt: "Voor een optimaal beheer van het privéwater zijn niet-bouwbare grondreserves aangelegd in privégebieden. Deze privéterreinen zullen worden bestemd voor regenwaterbeheer volgens het lineaire principe van aangelegde valleien en/of doorlaatbare landschapsoppervlakken. Tot slot worden de economische en logistieke programma's die grenzen aan de verkeerslus vrijgehouden van bebouwing over een strook van 15 m breed. Deze strook wordt gebruikt voor logistiek en/of landschappelijke inbedding. Dat bovendien het verordenend luik bepaalt dat 10% tot 30% van de oppervlakte van elk binnenblok in het woongebied, sterk gemengd gebied en gebied voor stedelijke industrie doorlaatbaar en/of volle grond moet zijn;

Dat tot slot doorsteken voor actieve verplaatsingen werden toegevoegd aan het grafisch plan van het verordendend luik, doorsteken die doorheen de 3 grote gebieden voor stedelijke industrie lopen om een barrière-effect tussen de stadswijk en de Leopold III-laan te vermijden;

Overwegende bovendien dat Urban zich afvraagt of elk perceel dat een superblock vormt in de toekomst kan worden verdeeld in kleinere percelen; Dat die verdeling niet wordt onderzocht in het RPA aangezien een superblock altijd als één geheel wordt beschouwd; Dat volgens Urban een grondiger analyse moet worden opgenomen in het RPA;

Dat, tot slot, Urban zich afvraagt hoe de volledige toegankelijkheid van die percelen zal worden gewaarborgd, aangezien ze niet noodzakelijkerwijs uitkomen op een weg die toegankelijk is voor auto's;

Overwegende dat het strategisch luik van het RPA niet ingaat op de kwestie van de verdeling van bouwblokken, aangezien het de oriëntaties van een stedelijke strategie bepaalt; Dat die kwesties onder de operationalisering vallen en zullen worden onderzocht in het stadium van de uitvoering van bouwprojecten via de aanvragen voor stedelijke vergunningen; Dat echter elk bouwblok, dat meerdere gebouwen kan omvatten, kan worden onderverdeeld in percelen;

Overwegende dat het strategisch luik werd verduidelijkt met betrekking tot de toegankelijkheid van de percelen; Dat het strategisch luik nu aangeeft dat de ondergrondse parkeergarages zullen worden gedeeld per bouwblok;

Overwegende dat de stad Brussel opmerkt dat, afgezien van gebouw H en de atletiekbaan, weinig bestaande elementen worden behouden, maar dat die toch een meerwaarde zouden bieden door het gebied een identiteit te geven en als gedenkteken te fungeren, in het bijzonder voor het grootstedelijk parkgebied, waar op termijn plaatsen voor bezinning zullen komen; Dat de stad Brussel, naast het behoud van het landelijke landschap, zou willen dat het RPA meer rekening houdt met de identiteit van het gebied en zijn verleden als troef voor de ontwikkeling van de nieuwe wijken (verleden gelinkt aan de luchtvaart, de Tweede Wereldoorlog, het voormalige vliegveld, het voormalige NAVO-hoofdkwartier, de infrastructuren van Defensie enz.);

Overwegende dat het behoud van bestaande gebouwen in het parkgebied 'Defensie' wordt toegestaan door bijzonder voorschrift A.5.3. op voorwaarde dat die gebouwen "de gebruikelijke aanvulling op het gebied vormen en erbij behoren";

Dat bovendien het verleden en de identiteit van het gebied worden gewaarborgd door gebouw H dat iconisch is door zijn vorm en geschiedenis; dat dit gebouw dienst kan doen voor een breed scala aan programma's, met inbegrip van eventueel een 'museum' over de geschiedenis van het gebied;

MOBILITEIT Multimodaliteit Overwegende dat een bezwaarindiener van mening is dat de reorganisatie van de mobiliteit binnen de perimeter van dit RPA en het RPA Bordet een enorme impact zal hebben op de bevolking van Haren, die momenteel sterk groeit, en ze nog meer zal isoleren van de rest van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Overwegende dat uit die opmerking niet duidelijk blijkt waarom de reorganisatie van de mobiliteit tot gevolg zou hebben dat de bevolking van Haren geïsoleerd raakt van de rest van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Dat dit RPA het gebied net wil ontsluiten door de actieve mobiliteit en het openbaar vervoer te verbeteren - wat zal bijdragen tot de toegankelijkheid van de wijk en haar omgeving;

Overwegende dat Brupartners eraan herinnert dat, om de gewestelijke ambities op het vlak van mobiliteit (minder plaats voor de auto) te realiseren, coherente alternatieven en concrete begeleidende maatregelen noodzakelijk zijn (verhogen van de frequentie van het openbaar vervoer, stimuleren van gedeelde verplaatsingen, ...);

Overwegende dat dit RPA een groot aantal begeleidende maatregelen bevat om het autogebruik terug te dringen en tegelijk de toegankelijkheid van het gebied te behouden en te verbeteren; Dat het verordenend luik bijvoorbeeld parkeerplaatsen voor actieve vervoersmiddelen verplicht, dat de verlenging van tramlijnen 55/32 wordt overwogen, dat er een nieuwe buslijn binnen de wijk komt, enz.;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie eraan herinnert dat de Jules Bordetlaan (auto COMFORT) en de Leopold III-laan (auto PLUS) twee van de drie randwegen zijn van de door het RPA nagestreefde autovrije stadswijk en dat ze in dat opzicht het autoverkeer van die wijk zullen moeten opvangen. Dat het huidige RPA voorstelt om ze om te vormen tot 'parkway', d.w.z. rustige stadsboulevards, om het comfort en de veiligheid van actieve modi te verbeteren, wat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie verheugt, maar dat er goed moet worden nagedacht over hoe de verschillende vervoerswijzen op die wegen kunnen worden gecombineerd met het oog op die verschillende doelstellingen;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie eraan herinnert dat op de Jules Bordetlaan keuzes zullen moeten worden gemaakt, rekening houdend met de ambities van het RPA, de multimodale wegenspecialisatie en de fysieke beperkingen van die verkeersas;

Overwegende tot slot dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie eraan herinnert dat het RPA in het verlengde ligt van het Good Move-plan en dat het netwerk, dat binnen de perimeter van het project wordt ontwikkeld, past binnen de categorieën PLUS, COMFORT en WIJK. Dat de mogelijkheid om een hele nieuwe wijk te bouwen en daarbij rekening te houden met de ambities van Good Move en andere milieuplannen en -strategieën een kans is om wijken verkeersluwer te maken. Overwegende bijgevolg dat de Commissie, om het principe van autoluwe maas toe te passen op het verkeer in de wijk, aanbeveelt de voorkeur te geven aan eenrichtingsstraten om nu al ruimte vrij te maken voor andere functies dan autoverkeer; Dat ze daarnaast aanbeveelt doorgaand verkeer tussen wijken (mensen die door de wijk rijden om de files op de grote wegen te vermijden) maar ook binnen eenzelfde wijk te vermijden;

Overwegende dat de Leopold II-laan niet binnen de perimeter van het RPA valt; dat het strategisch luik aangeeft dat de Leopold III-laan "wordt getransformeerd om een betere verkeersafwikkeling mogelijk te maken en tegelijkertijd een ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit aan deze toegangsweg tot de stad te geven. Het wordt een Parkway die de PLUS-categorie van het mobiliteitsplan GoodMove landschappelijk kan kaderen en tegelijkertijd werkt aan de milieueffecten van een weg van deze omvang." Dat de nadruk dus wel degelijk wordt gelegd op het gedeeld gebruik van de weg door de verschillende vervoerswijzen en dat dit veilig en vlot moet gebeuren;

Dat hetzelfde geldt voor de Jules Bordetlaan. Het strategisch luik verduidelijkt immers het volgende: "Daartoe zal de intensiteit van de stromen van het RPA Bordet worden teruggebracht tot de intensiteit die vereist is voor een as van het statuut COMFORT in het mobiliteitsplan Good Move. De Jules Bordetlaan wordt veranderd van een weg met 2 x 2 rijstroken in een multimodale as. Het nieuwe profiel van de Jules Bordetlaan zal bestaan uit een 2 x 1 rijstrook aan de westzijde, een centraal platform voor een tramlijn in twee richtingen en een zacht platform aan de westzijde met een fietspad, een strook voor beplanting en een voetpad"; Dat hieruit volgt dat bijzondere aandacht werd besteed aan het delen van de grote assen door de verschillende vervoerswijzen Overwegende, bovendien, dat de hoofdwegen tweerichtingsweg blijven en dat tegelijk voldoende ruimte wordt behouden om andere soorten vervoer te integreren; dat het dus niet nodig is om ze om te vormen tot eenrichtingsweg, wat het verkeer binnen de perimeter van het RPA en daarrond zou bemoeilijken;

Overwegende, tot slot, dat het risico op doorgaand verkeer niet uit het oog werd verloren in dit RPA en dat het strategisch luik in dat verband het volgende vermeldt: "om de ontwikkeling van sluipverkeer tussen J.Bordet en Leopold III te voorkomen, wordt in het project toegangscontrole voorgesteld tussen de gedeelde lussen";

Dat bovendien het strategisch luik als volgt werd gewijzigd: "De verkeerslus in de nieuwe wijk is voorbehouden voor bestemmingsverkeer en vormt geen verbinding die verkeer van de Leopold III-laan naar de Jules Bordetlaan mogelijk maakt. Als de tunnel er niet komt, zal de toegang tot de nieuwe wijk selectief worden gemaakt en worden beveiligd door elektrische paaltjes te plaatsen";

Gemotoriseerd verkeer Overwegende dat de gemeente Evere van oordeel is dat drie aspecten volledig over het hoofd lijken gezien in de mobiliteitsstudie: het feit dat een deel van de Jules Bordetlaan wordt gebruikt voor residentiële doeleinden, de noodzaak om de Germinal-woonwijk te ontsluiten en de mobiliteit in, rond, naar en van de begraafplaatsen en het crematorium;

Overwegende, ten eerste, dat de Germinal-woonwijk niet binnen de perimeter van dit RPA ligt; dat de noodzaak om die wijk te ontsluiten dus buiten het toepassingsgebied van dit RPA valt;

Overwegende, ten tweede, dat dit RPA zich terdege bewust is van het verkeer dat wordt gegenereerd door het woongebied langs de Jules Bordetlaan en door de verschillende begraafplaatsen in de omgeving, aangezien het gaat om verkeer dat er nu al is - en dat het startpunt vormt voor de beoordeling, in het milieueffectrapport, van de haalbaarheid van het wegennetwerk dat door dit RPA wordt voorgesteld;

Overwegende dat de gemeente Evere zich vragen stelt over de toegang voor hulpdiensten, politie en technische diensten tot het hele gebied van dit RPA;

Overwegende dat het verordenend luik aangeeft dat: - de structurerende openbare ruimtes met bomen en de structurerende landschappen met bomen toegankelijk zijn voor alle gemotoriseerde voertuigen; - de structurerende openbare ruimtes met versterkte milieu-integratie en de landschapswegen "toegankelijk zijn voor onderhoudsvoertuigen en occasioneel voor voertuigen van de hulpdiensten, verhuiswagens en leveringsvoertuigen".

Dat onder "voertuig van de hulpdiensten" ieder medisch of politievoertuig moet worden verstaan;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek erop wijst dat het ontwerpplan een duurzame heraanleg plant van de Jules Bordetlaan plant (p. 54 + punt 4), die in hoofdzaak gericht zal zijn op zachte vervoerswijzen; dat het huidige RPA niet toelaat een standpunt in te nemen over de relevantie van dat voorstel zonder zicht te hebben op het parkeer- en toegangsbeleid voor het hele gebied; dat de studie die momenteel wordt uitgevoerd door Beliris in dit stadium niet toelaat de haalbaarheid van het voorgestelde stuk na te gaan;

Overwegende dat de regering niet bevoegd is - in het kader van dit RPA - om zich uit te spreken over de voortgang van de heraanleg van de Jules Bordetlaan; Dat een studie van Beliris lopende is;

Dat de Jules Bordetlaan is opgenomen in een structurerende openbare ruimte met bomen; dat er zowel gemotoriseerde als actieve vervoerswijzen zijn toegestaan;

Dat bovendien het strategisch luik de parkeerstrategie voor de perimeter van het RPA verduidelijkt:"Om in de parkeerbehoefte te voorzien zal het project een gemengd parkeersysteem van bovengrondse parkeerplaatsen (langs de gemeenschappelijke lus), een systeem van siloparkeerplaatsen en ondergrondse privéparkeerplaatsen invoeren.

Silo- en ondergrondse parkeergarages worden strategisch geplaatst en gekalibreerd voor onderlinge afstemming tussen het tertiaire en het residentiële programma. Het aantal parkeerplaatsen zal worden bepaald door een toekomstige mobiliteitsstudie." Toegang tot het begraafplaatsgebied Overwegende dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek de aandacht willen vestigen op het mobiliteitsprobleem in en rond de verschillende begraafplaatsen en crematoria binnen de perimeter van dit RPA en het GRUP, aangezien die begraafplaatsen ook bereikbaar zijn via de Jules Bordetlaan, die momenteel onderwerp is van een heraanlegproject onder leiding van Beliris; Overwegende dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek van mening zijn dat de specifieke werking en gebruiken van de begrafenisondernemingen niet op een concrete en bevredigende manier zijn geïntegreerd en dat hun behoeften niet op een globale en overlegde manier werden geanalyseerd, te meer omdat de auto het geprefereerde vervoermiddel blijft bij begrafenissen en het dus essentieel lijkt om te voorzien in de nodige parkeergelegenheid en voldoende en vlotte toegangen voor die specifieke locaties;

Overwegende bijgevolg dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek vragen dat er een grondige en volledige analyse wordt gemaakt van de mobiliteitsbehoeften van de verschillende begrafeniseenheden in de perimeter, in overleg met de verschillende eenheden, zodat alternatieven kunnen worden voorgesteld die de ecologische uitdagingen verzoenen met de dienst van openbaar nut die Cremabru aan de burgers verleent in het kader van begrafenissen; Overwegende dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek van mening zijn dat de alternatieven die uit die globale analyse voortvloeien, minstens moeten toelaten om de huidige behoeften van de betrokken eenheden te dekken, met inbegrip van de uitzonderlijke behoeften in geval van begrafenissen van specifieke prominenten; Overwegende bovendien dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek van mening zijn dat die alternatieven het ook mogelijk moeten maken om in te spelen op de gewenste evoluties op de verschillende locaties, in het bijzonder de doelstellingen om het autoverkeer op de begraafplaatsen zelf te verminderen en te rationaliseren;

Overwegende dat de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie ook een mobiliteitsstudie vraagt, die ook de parkeergelegenheid in en rond de begraafplaatsen en het crematorium moet omvatten;

Overwegende dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek aangeven dat de volgende specifieke situaties in aanmerking moeten worden genomen met betrekking tot de locatie van begrafeniseenheden binnen de perimeter: - de aanleg van een multireligieuze begraafplaats op het terrein van de begraafplaats van Schaarbeek; - de inplanting van een crematorium op het terrein van de begraafplaats van Evere (opent binnenkort); de inplanting van een dierencrematorium op het terrein van de begraafplaats van Schaarbeek (project loopt);

Overwegende dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek ook de aandacht vestigen op hun grensoverschrijdende ligging, deels in het Brussels en deels in het Vlaams Gewest;

Overwegende bijgevolg dat Cremabru en de gemeente Schaarbeek wensen dat rekening wordt gehouden met het volgende: - voetgangers en auto's bereiken de multireligieuze begraafplaats via de ingang van de begraafplaats van Schaarbeek; - voetgangerspaden tussen het crematorium en de andere sites (stad Brussel, begraafplaatsen van Evere en Schaarbeek) gezien de asverstrooiingen ter plaatse die geschat worden op meer dan 40%; - toegang tot het crematorium via de begraafplaats van Evere; - het risico dat het parkeren verschuift van de ene site naar de andere (zonder dat er controle mogelijk is) bij gelijktijdige en/of grotere ceremonies; - de opening van het crematorium en het dierencrematorium zal meer activiteit genereren dan nu het geval is; het aantal begrafenissen op de multireligieuze begraafplaats en de behoefte aan bijkomende ruimte buiten de perimeter van de begraafplaats van Schaarbeek;

Overwegende tot slot dat Cremabru wenst dat dit RPA bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen rekening zou houden met de voertuigtelling en gegevens in het advies van Cremabru;

Overwegende dat Perspective stelt dat de ambitie om het aantal bezoekers van de begraafplaatsen en het nieuwe crematorium dat met de auto komt te verminderen en het aantal auto's en parkeerplaatsen binnen de perimeters van de begraafplaatsen te beperken, hand in hand gaat met onderhandelingen om voldoende parkeerplaatsen in de omgeving te voorzien, onder meer in het kader van de geplande heraanleg van de Bordetlaan door Beliris; Dat al werd beslist dat de heraanleg van die laan ook het plein tussen de Bordetlaan en gebouw H zal omvatten; Dat een specifiek aspect van die onderhandelingen de toegankelijkheid van de begraafplaats van de Intercommunale d'Inhumation is. Dat de relatief lange wandelafstand tussen de ingang van de begraafplaats van Schaarbeek en het gedeelte van de Intercommunale (in Zaventem) noodzaakt tot overleg tussen het Vlaams Gewest en de gemeente Zaventem; Dat de aanleg van een parking op het deel van de begraafplaats van Evere dat in Zaventem ligt, naast het nieuwe crematorium (inclusief een doorgang naar de begraafplaats van de Intercommunale), de beste oplossing lijkt;

Overwegende dat de gemeente Evere erop wijst dat het perceel naast het kerkhof van Evere actief wordt gebruikt als gemeentelijke opslagplaats en voor volkstuinen en boomgaarden en, bijgevolg, niet kan worden gebruikt om een bijkomende toegang of parking te creëren voor de begraafplaatsen en het crematorium; Dat het strategisch mobiliteitsplan van het ontwerp-RPA gebaseerd is op infrastructurele verbindingen met de Croydonlaan en de Bazellaan die buiten de perimeter van dit RPA liggen en, volgens het Gewestelijke Bestemmingsplan, in een gebied voor stedelijke industrie liggen (en dus niet in een wegengebied); Overwegende dat de gemeente Evere opmerkt dat die verbindingen binnen de perimeter van het RPA Bordet liggen dat pas in de beginfase van ontwikkeling zit; Dat bijgevolg de gemeente van oordeel is dat de uitvoerbaarheid van het RPA Defensie afhankelijk is van het welslagen van het RPA Bordet;

Overwegende dat de gemeente Evere ook vraagt om in het ontwerp-RPA de mogelijkheid op te nemen om een openbare parkeerplaats aan te leggen op de huidige parking van het H-gebouw van Defensie, en dat om het parkeren op de begraafplaatsen te beperken of zelfs helemaal af te schaffen;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek opmerkt dat de begraafplaats van Schaarbeek door haar voorplein verbonden is met de Jules Bordetlaan en dat de Eversestraat erlangs loopt; Dat het strategisch luik van het RPA de Jules Bordetlaan en de Eversestraat aanduidt als 'Randen en verweving' (p. 54); Dat die strategische principes een belangrijke impact hebben op mobiliteitvlak voor wat betreft de noodzakelijke toegangs- en parkeermogelijkheden voor de begraafplaatsen en crematoria in het gebied;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek benadrukt dat het strategisch luik van het RPA de "tramhalte gebouw H" (p. 65) ter hoogte van het voorplein van de begraafplaatsen aanduidt als een belangrijke openbare en landschappelijke ruimte; Dat het die ruimte opneemt in de keten van openbare ruimtes die doorheen de perimeter van het ontwerpplan loopt; dat de verschillende functies waar die openbare ruimte aan moet beantwoorden echter onvoldoende worden beschreven, in het bijzonder de functies die verband houden met de begraafplaatsen; Overwegende dat het ontwerp van RPA ook de zone voor het gebouw H en het voorplein van de begraafplaatsen ziet als "toegangspoort tot het park" (p. 174) waarvoor de functie van de begraafplaatsen wordt genoemd als een aangrenzende functie en een ruimte voor meditatie wordt voorgesteld;

Dat geen melding wordt gemaakt van de functies van toegang, logistiek of parkeren; dat overigens datzelfde gebied is aangegeven als gedeelde parkeerplaats (p. 130) maar zonder verdere informatie. Overwegende tot slot dat, voor zover de gemeente weet, nog niet is bevestigd dat die openbare ruimte van belang is opgenomen in het heraanlegproject van de Jules Bordetlaan dat momenteel wordt bestudeerd door Beliris; Dat de gemeente zich daarom zorgen maakt over de daadwerkelijke uitvoering van die aanleg en de samenhang van de studies in het hele gebied;

Overwegende dat de gemeente Schaarbeek erop wijst dat in het verordenend luik van het ontwerp van RPA de Jules Bordetlaan is aangegeven als "structurerende openbare ruimte met bomen"; dat het voorplein van de begraafplaats is aangegeven als "structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie"; dat de voorschriften voor eerstgenoemde ruimte elke parkeermogelijkheid verhinderen en dat voor de tweede ruimte de daadwerkelijke parkeermogelijkheid niet is geverifieerd; Overwegende bijgevolg dat het ontwerp van RPA, voor de openbare ruimtes die grenzen aan het begraafplaatsgebied, rekening had moeten houden met de toegangs- en parkeermogelijkheid voor de verschillende begrafenisondernemingen en begraafplaatsen, alsook met een parkeermogelijkheid die aan de noden voldoet, en dat het ontwerp van RPA dat op zijn minst als een bekommernis had moeten vermelden;

Overwegende dat de Jules Bordetlaan is opgenomen in een structurerende openbare ruimte met bomen waar gemotoriseerd verkeer en parkeren toegestaan zijn; dat de concrete en precieze heraanleg van de Jules Bordetlaan zal afhangen van het door Beliris voorgestelde project, maar dat in elk geval overleg zal worden georganiseerd met de betrokken partijen (bewoners, gemeenten, begraafplaatsbeheerders enz.) om met ieders belangen rekening te houden;

Overwegende dat parkeren is toegestaan in de structurerende openbare ruimtes met versterkte milieu-integratie; dat de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie naast de Bordetlaan groot is (+- 1,5 ha) en dus een groot aantal parkeerplaatsen zou kunnen bieden;

Overwegende, met betrekking tot het exacte aantal parkeerplaatsen dat specifiek voor de begraafplaatsen nodig is, dat het strategisch luik vermeldt dat "het aantal parkeerplaatsen zal worden bepaald door een toekomstige mobiliteitsstudie"; dat bijgevolg het exacte aantal parkeerplaatsen nog niet bekend is, maar zal resulteren uit de mobiliteitsstudie die op een later tijdstip zal worden uitgevoerd;

Dat bovendien het MER werd aangevuld met de indicatieve schatting van het aantal parkeerplaatsen dat er moet komen binnen het RPA; dat hieruit volgt dat + 6.400 parkeerplaatsen voor personenauto's nodig zijn in het plangebied;

Overwegende dat die gegevens in een later stadium kunnen worden gebruikt om het aantal parkeerplaatsen te berekenen dat nodig is voor de goede werking van de begraafplaatsen; Dat alle specifieke situaties waar de gemeente Schaarbeek en Cremabru vragen om rekening mee te houden bij de analyse van het aantal benodigde parkeerplaatsen nuttig zullen zijn voor die latere mobiliteitsstudie; Dat de precieze inrichting van die plaatsen onder de operationalisering van dit RPA valt en moet worden onderzocht tijdens de concrete uitvoering van het RPA; dat, overeenkomstig artikel 30/2 van het BWRO, een richtplan van aanleg alleen de grote ruimtelijke ordeningsprincipes binnen een afgebakende perimeter regelt; dat het bepalen van het exacte aantal parkeerplaatsen dat moet worden voorbehouden voor begraafplaatsbezoekers een te precies uitvoeringselement is om te worden opgenomen in een RPA;

Dat, gezien de grensoverschrijdende ligging van de verschillende begraafplaatsen, een groot aantal actoren (gemeenten en begraafplaatsbeheerders) moet worden geraadpleegd bij de concrete uitvoering van het heraanlegproject van de Jules Bordetlaan door Beliris; Dat dit echter buiten het toepassingsgebied van dit RPA valt en dat het bijgevolg niet opportuun is om te antwoorden op alle opmerkingen die in dit verband werden gemaakt over de noodzakelijke raadpleging van de verschillende betrokken actoren en het noodzakelijke overleg tussen die actoren;

Overwegende dat het voorplein van gebouw H en het voorplein van de begraafplaatsen openbare ruimtes van belang zijn waar paviljoenen kunnen komen en die dus kunnen worden gebruikt voor handelszaken die bij begraafplaatsen horen (verkoop van bloemen en grafdecoratie enz.);

Dat bovendien voorschrift A.2.3. dat geldt voor de structurerende openbare ruimtes met versterkte milieu-integratie, bepaalt dat "de toegang tot de begraafplaatsen wordt gegarandeerd via de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie aan de Bordetlaan. Deze toegang is voorbehouden aan de bezoekers van de begraafplaatsen en gemotoriseerde voertuigen die nodig zijn voor begrafenisrituelen of voor het onderhoud van de begraafplaatsen"; Dat voorschrift A.2.4. nog verduidelijkt: "deze gebieden zijn toegankelijk zijn voor onderhoudsvoertuigen en occasioneel voor voertuigen van de hulpdiensten, verhuiswagens en leveringsvoertuigen. Bovengronds parkeren is er toegestaan, behalve in het overdrukgebied voor het lint voor handelskernen en publieke voorzieningen dat van noord naar zuid door het centrum van de stadswijk loopt. In de zone aan de Bordetlaan kan een parking van meerdere niveaus worden toegestaan";

Dat de bezorgdheid van de verschillende gemeenten en Cremabru over de mogelijkheid om op het voorplein van de begraafplaatsen te parkeren ongegrond is, aangezien de toegang tot de begraafplaatsen voor bezoekers met gemotoriseerde voertuigen moet worden gewaarborgd en er een parkeergarage van meerdere verdiepingen mag komen;

Overwegende dat in verband met de mobiliteitsnetwerken en de doorgangen voor voetgangers op de begraafplaats (nog steeds aangegeven op p. 120 en 125), de gemeente Schaarbeek van mening is dat de toegankelijkheid van de begraafplaats moet worden aangepast aan de beheersmodaliteiten die worden toegepast door de begraafplaatsbeheerders van Schaarbeek, namelijk de gemeente Schaarbeek voor een deel ervan en de Intercommunale Inhumation voor de multireligieuze begraafplaats; en dat om een goed beheer en dus de rust en de veiligheid op die locatie te garanderen;

Overwegende, eveneens in verband met de netwerken, dat de gemeente Schaarbeek van mening is dat het netwerk van technische wegen dat op p. 129 wordt voorgesteld, onverenigbaar lijkt met andere principes van het plan, zoals de logistieke afsluiting van de Eversestraat;Dat dit bovendien had moeten worden geverifieerd met de beheerders van het gebied; Dat de aangegeven continue trajecten niet overeenstemmen met de bestaande grenzen van de verschillende locaties; dat een dergelijk voorstel overleg met de beheerders had vereist;

Overwegende in het algemeen dat de gemeente Schaarbeek erop wijst dat de voorgestelde netwerken misschien relevant kunnen zijn voor de stadswijk (die niet het onderwerp is van dit advies); Dat men die principes, volgens de gemeente, had moeten aanpassen aan de specifieke werking van het begraafplaatsgebied en niet te systematisch had moeten uitbreiden;

Overwegende dat voorschrift A.5.5. van het strategisch luik het volgende aangeeft: "De voormalige Eversestraat wordt gebruikt voor het parkbeheer en de werking van de begraafplaatsen"; dat bovendien voorschrift A.11.4. dat van toepassing is op het begraafplaatsgebied met bomen hieraan toevoegt dat "het gebruik van de bestaande berijdbare verkeerswegen beperkt is tot de werking van de begraafplaats"; Dat bijgevolg de bestaande wegen de goede werking en het optimale beheer van de verschillende begraafplaatsen mogelijk moeten maken;

Overwegende bovendien dat het plan op pagina 129 van het strategisch luik, dat de technische paden binnen de begraafplaatsen weergeeft, slechts ter illustratie is en niet de exacte paden weergeeft die dit RPA beoogt aan te leggen;

Parkeren Overwegende dat Urban eraan herinnert dat de huidige GSV bepaalt dat er één parkeerplaats per wooneenheid moet worden voorzien; Dat zelfs wanneer afwijkingen op die regelgeving mogelijk zijn, het wenselijk wordt geacht om in dit gebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest enkele parkeerplaatsen te voorzien; Dat volgens Urban uit dit RPA niet duidelijk blijkt hoe met dit probleem rekening wordt gehouden;

Overwegende dat het strategisch luik vermeldt dat "het aantal parkeerplaatsen zal worden bepaald door een toekomstige mobiliteitsstudie"; Dat bijgevolg het exacte aantal parkeerplaatsen nog niet bekend is, maar zal resulteren uit de mobiliteitsstudie die op een later tijdstip zal worden uitgevoerd;

Dat bovendien het MER werd aangevuld met de indicatieve schatting van het aantal parkeerplaatsen dat er moet komen binnen het RPA; dat hieruit volgt dat + 6.400 parkeerplaatsen voor personenauto's nodig zijn in het plangebied;

Dat meer specifiek, met betrekking tot de toekomstige bewoners van de wooneenheden in de stadswijk, het MER aangeeft dat "voor de woonfunctie wordt aangenomen dat er een residentiële ontwikkeling zal zijn voor 3.000 bewoners. Als wordt uitgegaan van een gemiddelde van 2,08 personen per huishouden (bron: Statbel), betekent dat 1.442 huishoudens in het plangebied. Het autobezit is 1,29 per huishouden volgens de MOBER-richtlijnen voor Brussel. Zo kan het aantal benodigde parkeerplaatsen voor bewoners worden berekend. Het gaat om 1.860 parkeerplaatsen.";

Overwegende, daarenboven, dat de GSV van toepassing blijft om het aantal parkeerplaatsen dat moet worden gepland per wooneenheid te bepalen;

Overwegende dat Brupartners van mening is dat het voorzien van ondergrondse parkeerplaatsen voor bezoekers (en niet alleen voor buurtbewoners) een mogelijke oplossing is voor parkeerproblemen, de kwaliteit van de bovengrondse openbare ruimte kan verbeteren en het potentieel van sociaaleconomische activiteiten kan maximaliseren, maar dat een verhouding van 1 parkeerplaats/1 appartement te hoog is;

Overwegende dat Brupartners er in dit verband op aandringt dat rekening wordt gehouden met de eisen van de DBDMH voor het ondergronds parkeren van elektrische voertuigen;

Overwegende dat het strategisch luik een gemengde parkeerstrategie voorstelt die als volgt wordt beschreven: "Om in de parkeerbehoefte te voorzien zal het project een gemengd parkeersysteem van bovengrondse parkeerplaatsen (langs de gemeenschappelijke lus), een systeem van siloparkeerplaatsen en ondergrondse privéparkeerplaatsen invoeren.

Silo- en ondergrondse parkeergarages worden strategisch geplaatst en gekalibreerd voor onderlinge afstemming tussen het tertiaire en het residentiële programma. Het aantal parkeerplaatsen zal worden bepaald door een toekomstige mobiliteitsstudie." Dat de ondergrondse parkeerplaatsen zowel toegankelijk zullen zijn voor de bewoners van de wijk als voor de tertiaire sector; dat bovengronds parkeren op straat wordt beperkt tot langsparkeren op de gedeelde lus - waardoor de impact van dit type parkeren op het sociaaleconomische leven beperkt blijft tot een paar straten; dat de rest van het bovengronds parkeren dus zal plaatsvinden in parkeersilo's;

Overwegende, bovendien, dat de GSV van toepassing blijft om het aantal parkeerplaatsen dat moet worden gepland per wooneenheid te bepalen;

Overwegende overigens dat de stad Brussel geen voorstander is van een parkeersilo naast gebouw H, maar dat die parkeergarage een plaats zou kunnen krijgen in het gebied voor stedelijke industrie zodat ze kan worden gedeeld door de economische activiteiten en de wooneenheden;

Overwegende dat parkeergelegenheid gepland is op het voorplein van gebouw H; Dat dit niet noodzakelijk een parkeersilo hoeft te zijn, maar ook een ondergrondse of bovengrondse parking kan zijn. Dat bovendien ondergrondse parkeergarages of -silo's ook in het gebied voor stedelijke industrie kunnen worden gebouwd;

Overwegende dat de stad Brussel opmerkt dat er ook ondergrondse parkings gepland zijn op de benedenverdieping onder alle blokken van de stadswijk en dat de sokkels van de superblocks plaats kunnen bieden aan parkings die worden omgevormd naarmate het gebied wordt ontwikkeld; Overwegende dat de stad Brussel geen voorstander is van garages op de benedenverdieping van de gebouwen omdat het ondoorzichtige oppervlakken zijn, zonder enig contact met de openbare ruimte;

Overwegende dat Urban het niet wenselijk acht om parkings op de benedenverdieping toe te staan; Dat dit verbod niet lijkt te zijn opgenomen in de voorschriften van het RPA; Dat toegang tot een ondergrondse parkeergarage of tot een leveringszone meer aangewezen lijkt;

Overwegende dat de twee gebieden van het RPA waar parkeren is toegestaan (gebied A.1 en gebied A.2) de parkeeroppervlakte sterk beperken; Dat voorschrift A.1.4. immers bepaalt dat maximaal 25% van de oppervlakte van het gebied berijdbaar is; Dat voorschrift A.2.2. bepaalt dat ten minste 40% van het gebied volle grond met vegetatie is;

Dat het echter onvermijdelijk is dat ingangen van ondergrondse parkeergarages zich op de benedenverdieping van gebouwen bevinden; dat het moeilijk voor te stellen is dat die garages op een andere manier worden bereikt dan via een ingang op de benedenverdieping;

Overwegende, bovendien, dat de stad Brussel zich afvraagt af of er op gewestelijk niveau wordt nagedacht over de locatie van parkeerplaatsen voor toeristenbussen binnen dit RPA, op het grondgebied van de stad of elders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en dat die denkoefening moet zijn aangepast aan elke specifieke situatie: intercity bussen, reisbussen van het centrum, buslijnen naar Marokko en andere zuidelijke landen (Zuidstation);

Overwegende dat dit RPA geen bijzondere aandacht besteedt aan het parkeren van toeristenbussen, maar dat de verschillende parkeerterreinen eventueel wel dergelijke plaatsen kunnen omvatten zodat de verschillende soorten toeristenbussen kunnen parkeren;

Overwegende dat de stad Brussel opmerkt dat de kwestie van de parkings moet worden herzien omdat er tegenstrijdigheden zijn tussen de openbare ruimtes van belang en de openbare ruimtes met versterkte milieu-integratie, die beide voornamelijk voetgangersgebied zijn en die desalniettemin plaats zouden kunnen bieden aan bovengronds parkeren zonder vastgestelde limiet;

Overwegende dat zowel de vzw BRAL als de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vaststellen dat verschillende parkeersystemen worden voorgesteld: bovengrondse parkeerplaatsen langs de lus, parkeersilo's en ondergrondse parkeerplaatsen; Dat als de nieuwe wijk vooruitstrevend probeert te zijn, er geen bovengrondse parkings meer zouden moeten zijn (op enkele voor PBM, bezoekers en leveringen na) om de openbare ruimte en de ontharding te maximaliseren; Overwegende dat de vzw BRAL en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie verwijzen naar het nieuwe project Erasmus Gardens, dat zowel niet-betalende bovengrondse parkeerplaatsen als betalende ondergrondse parkeerplaatsen bevat, maar waar de betalende ondergrondse plaatsen leeg zijn en iedereen bovengronds wil parkeren;

Overwegende dat de vzw BRAL en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie eraan herinneren dat de parkeerstrategie in dit RPA flexibel is zodat ze achteraf nog kan worden aangepast, met name aan veranderende behoeften en de programmering en fasering van het project. Dat, hoewel die flexibiliteit positief is, de Commissie en de vzw BRAL er toch op willen wijzen dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen ook invloed heeft op het type mobiliteit van een project; Dat ze daarom de regering oproepen om meer ambitie te tonen als ze wil bijdragen aan de modal shift die het plan Good Move beoogt; Dat, om opnieuw het voorbeeld van de Erasmus Gardens te nemen, de Commissie en de vzw BRAL vaststellen dat de beschikbaarheid van parkeerplaatsen bewoners aantrekt die hun auto willen gebruiken. Dat ze erop wijzen dat parkeren een fundamentele hefboom is als het RPA een mobiliteitsverandering wil aanmoedigen;

Overwegende dat die vrees niet gerechtvaardigd is; Dat immers, zoals hierboven uiteengezet, de voorschriften in verband met de twee gebieden van het RPA waar parkeren is toegestaan (gebied A.1 en gebied A.2) de parkeeroppervlakte sterk beperken; Dat immers voorschrift A.1.4. bepaalt dat maximaal 25% van de oppervlakte van het gebied berijdbaar is; Dat voorschrift A.2.2. bepaalt dat ten minste 40% van het gebied volle grond met vegetatie is;

Overwegende, bovendien, dat een van de belangrijkste principes (op het vlak van mobiliteit) binnen dit RPA nu net is om de omvormbaarheid van de sokkels mogelijk te maken, wat het mogelijk zal maken om een parkeersilo te laten evolueren volgens de geleidelijke uitvoering van de verschillende projecten voor de ontwikkeling van het openbaar vervoer en van een uitgebreid netwerk voor fietsers en voetgangers;

Dat in de loop der jaren de parkeersilo's deels kunnen worden afgeschaft en vervangen door andere functies; Dat het strategisch luik in dit verband preciseert dat "er moet worden nagedacht over de omkeerbaarheid van deze sokkels, die aanvankelijk kunnen worden gebruikt als siloparkeerplaatsen, die vervolgens kunnen worden omgevormd en aangepast aan een ander programma, afhankelijk van maatschappelijke veranderingen en de bereikbaarheid van de locatie met het openbaar vervoer. Deze flexibiliteit biedt zekerheid in de tijd zonder de ambities om het autogebruik de komende jaren terug te dringen in gevaar te brengen";

Overwegende dat de vzw BRAL en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie vaststellen dat het project voorziet in de uitrol van een Mobipuntennetwerk (micromobiliteitsplatformen, ook Mobility Hubs genoemd), en de projectdragers vragen om te onderzoeken of het relevant is die Mobipunten te combineren met parkeergelegenheid;

Overwegende dat de Mobipunten zullen worden ingericht langs de grote wegen en in de nabijheid van parkings, zoals te zien is op het plan op pagina 131 van het strategisch luik;

Openbaar vervoer Overwegende dat de stad Brussel het ondersteunt dat voorzieningen worden gedeeld met naburige instellingen (hoofdkwartier of andere grootschalige voorziening) en dat de oplossingen voor openbaar vervoer die zich voornamelijk rondom het gebied bevinden bij lange na niet in staat zijn om aan de toekomstige vraag te voldoen, wat toekomstige bewoners zou kunnen aanmoedigen om de auto te gebruiken;

Overwegende dat het openbaar vervoersaanbod in en rond de toekomstige stadswijk aanzienlijk zal worden uitgebreid; dat de verlenging van tramlijn 55/32 langs de Jules Bordetlaan is gepland; Dat tramlijn 62 langs de Leopold III-laan eveneens zal worden verlengd; dat er binnen de wijk een nieuwe buslijn komt die zowel de stadswijk, het gebied voor stedelijke industrie Da Vinci Zuid en het nieuwe hoofdkwartier van Defensie zal bedienen. Dat dit de bewoners en gebruikers van dit RPA dus zou moeten aanmoedigen om het openbaar vervoer te gebruiken;

Overwegende dat de stad Brussel vindt dat het opgeven van het RPA Bordet twijfel doet rijzen over de concrete verwezenlijking van de grote mobiliteitsambities van het RPA Defensie, of het nu gaat om de logistieke lus, de aanleg van een tunnel onder de Leopold III-laan tussen Da Vinci Noord en Zuid, de omleiding van de verkeersstromen naar de Zweefvliegtuigstraat, de tramhalte op de Jules Bordetlaan of de aanleg van een beveiligd platform voor actieve vervoerswijzen op het kruispunt Bordet;

Overwegende dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft beslist om niet verder te gaan met de uitwerking van het RPA Bordet;

Dat de geografische nabijheid van de twee ontwerp-RPA's leidt tot belangrijke gemeenschappelijke doelstellingen, onder meer inzake mobiliteit en groen en blauw netwerk; Dat het ontwerp van RPA 'Defensie' op zijn niveau een totaalvisie kon ontwikkelen die de ambities van het ontwerp RPA 'Bordet' op de volgende punten integreert: ? een territoriale strategie gebaseerd op ecologische corridors en een blauw-groen netwerk; ? een ontwikkelingsstrategie gebaseerd op multimodale assen en knooppunten; ? algemene mobiliteitsprincipes voor het hele gebied Bordet/Defensie; ? een afstemming van de hypotheses van het milieueffectrapport, onder meer op het vlak van mobiliteit;

Dat, bijgevolg, de grote principes van het RPA Bordet werden geïntegreerd in dit RPA en het licht zullen zien wanneer het plan wordt uitgevoerd;

Overwegende bovendien dat de stad Brussel aangeeft dat het RPA voorziet in een nieuwe buslijn met een lussensysteem binnen de wijk, maar dat de vraag rijst of dit een echte nieuwe buslijn is of een pendelbus die rond het knooppunt Bordet rijdt. Dat er garanties moeten worden geboden dat die openbaar vervoerslijn er ook daadwerkelijk komt, in aanmerking nemend dat de gevangenis van Haren, waar 3.000 gevangenen zitten, nog steeds geen oplossing heeft voor het openbaar vervoer; Dat de ontsluiting en toegankelijkheid van de stadswijk een voorwaarde is om een harmonieuze ontwikkeling van het gebied te garanderen;

Overwegende dat, zoals vermeld in het strategisch luik, "het openbaarvervoernetwerk [in de wijk] zal worden afgestemd op de behoeften van de toekomstige wijk"; Dat bijgevolg die openbaar vervoerslijn in een later stadium moet worden bespreken met de betrokken partijen om de meest optimale optie te vinden; Dat dus geen garanties kunnen worden geboden in het stadium van de goedkeuring van dit RPA, maar dat de algemene ambitie wel is om verplaatsingen met het openbaar vervoer zoveel mogelijk te stimuleren;

Overwegende dat de gemeente Evere meent dat de mobiliteitsvisie van het ontwerp van RPA hoofdzakelijk gebaseerd is op de aanleg van een tramlijn op de Jules Bordetlaan, terwijl noch de MIVB, nog het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die visie ooit in praktijk hebben gebracht; Overwegende dat de gemeente bijgevolg vreest dat het ontwerp van RPA hiervan afhangt en eist dat de intenties met betrekking tot dit aspect worden verduidelijkt voordat het RPA Defensie definitief wordt goedgekeurd;

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie verheugd is over het voornemen van het RPA om "te zorgen voor geschikte, veilige en multimodale verbindingen om dit momenteel geïsoleerde gebied opnieuw met elkaar te verbinden (...) met name door te zorgen voor aansluiting op het openbaar vervoersnet"; Dat echter de Commissie opmerkt dat een verlenging van tramlijn 55 wordt genoemd in de documenten die zijn voorgelegd in het kader van het openbaar onderzoek en het betreurt dat dit punt niet werd uiteengezet in de presentatie tijdens de zitting om het verband tussen de eventuele verlenging van tramlijn 55 en het project van metrolijn 3 te verduidelijken; Dat ze er bovendien op wijst dat het RPA geen melding maakt van het project van metrolijn 3, wat de Commissie verbaast, temeer omdat dit een belangrijk dossier is voor de Brusselse mobiliteit en waarvan de haltes niet zo ver van het huidige project gelegen zijn, maar toch te ver weg zijn om te voet te bereiken (ongeveer een kilometer tussen het ontwerp van station Bordet en het midden van de nieuwe wijk die in het RPA wordt beoogd);

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie bijgevolg aanbeveelt aandacht te besteden aan de kwaliteit van het bovengronds openbaar vervoer om de nieuwe wijk zo nodig te verbinden met eindhalte Bordet van metrolijn 3;

Overwegende, bovendien, dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie voorstander is van de voorgestelde optie om tramlijn 55 te verlengen, maar eraan herinnert dat de hoofdhypothese van het project van metrolijn 3 in dit stadium het schrappen van tramlijn 55 is; Dat in dat geval de Commissie aanbeveelt om de verlenging van tramlijn 8 op de Jules Bordetlaan te overwegen, hoewel ze zich ervan bewust is dat het tracé nog niet is vastgelegd en dat er ook rekening moet worden gehouden met de tram naar de luchthaven. Overwegende bijgevolg dat de in dit RPA beschreven opties onvoldoende zijn uitgewerkt en dat de Commissie vraagt dat de mobiliteitsbeslissingen die zijn genomen in het kader van dit RPA zouden worden verduidelijkt;

Overwegende dat een bezwaarindiener zich vragen stelt bij het traject van tram 8, die volgens dit RPA via de Bordetlaan zal rijden, maar die volgens Beliris en de MIVB ook via de Oudstrijderslaan zou kunnen rijden, en dat hierover blijkbaar nog geen zekerheid bestaat en ook geen akkoord tussen de verschillende Brusselse operatoren;

Overwegende dat de gemeente Evere erop wijst dat dit RPA nauw samenhangt met het RPA Bordet en dat die plannen alleen kunnen worden uitgevoerd als het project van metrolijn 3 tussen Albert en Bordet binnen hetzelfde tijdsbestek als de RPA's wordt voltooid;

Overwegende dat de verlenging van tramlijn 55 momenteel wordt bestudeerd; dat een van de opties die verlenging lokaliseert op de Jules Bordetlaan om de toegankelijkheid van de stadswijk te verbeteren en ze te verbinden met de toekomstige HUB Bordet;

Overwegende dat zowel de verlenging van tramlijn 55 als de aanleg van de nieuwe metrolijn 3 projecten zijn die nog in studie/ontwikkeling zijn; Dat het bijgevolg niet mogelijk is om in het kader van dit RPA uitsluitsel te geven over hun exacte locatie, traject en uitvoeringsplanning;

Dat het echter in ieder geval de ambitie van dit RPA is om de toekomstige stadswijk optimaal aan te sluiten op het openbaar vervoer;

Dat bovendien een busdienst zal worden voorzien binnen de wijk; dat de concrete uitvoering van die verschillende openbaar vervoersdiensten onder de operationalisering van dit RPA valt en in een later stadium zal worden verduidelijkt;

Actieve modi Overwegende dat een bezwaarindiener het toejuicht dat het gewest rekening heeft gehouden met het toenemend gebruik van de fiets.

Overwegende dat de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, wat het wandelnetwerk betreft, tevreden is met de aanleg van voetgangersdoorsteken met een constant profiel van 15 meter in de residentiële en handelszones.

Overwegende dat de gemeente Evere opmerkt dat het ontwerp van RPA veel nadruk legt op voetgangerspaden; Dat de gemeente dat initiatief toejuicht, maar ook wil dat aandacht wordt besteed aan de toegankelijkheid en veiligheid daarvan, in het bijzonder voor mensen die minder zichtbaar zijn in de openbare ruimte (vrouwen, ouderen, personen met een handicap), en dat er dus oppervlakken nodig zijn die toegankelijk zijn voor personen met beperkte mobiliteit en verlichting die aanwezig en veilig is;

Overwegende dat de gemeente Evere ook aandacht vraagt voor de kwaliteit van de straatverlichting langs de Eversestraat, die door veel fietsers en voetgangers wordt gebruikt;

Overwegende dat het strategisch luik aangeeft dat de "doorwaadbaarheid" van de toekomstige wijk maximaal, flexibel en beschermd tegen autoverkeer zal zijn. De ambitie voor de nieuwe stadswijk is om zo dicht mogelijk bij een autovrije wijk te komen. Aan de rand van de wijk is een systeem van verkeerslussen aangelegd om de woonkern vrij te maken van gemotoriseerd verkeer.";

Dat bovendien de normen van de GSV van toepassing blijven met betrekking tot de verlichting, voetpaden en toegankelijkheid voor mensen met beperkte mobiliteit;

Overwegende dat Urban de aandacht vestigt op de geplande ontwikkelingen aan de Jules Bordetlaan; Dat het van mening is dat, gezien de beschikbare ruimte, een projectstudie meer in detail zou moeten analyseren hoe de verschillende vervoerswijzen kunnen worden gecombineerd; Dat aangezien de gewestelijke Groene Wandeling langs de rand van het gebied loopt, het mogelijk lijkt om de actieve mobiliteit te versterken en een bijkomende verbinding te voorzien met het groengebied Moeraske door de as Jules Bordet - Houtweg volledig te herinrichten ten voordele van actieve vervoerswijzen en te vergroenen;

Overwegende dat in dit RPA goed rekening werd gehouden met het potentieel van de Jules Bordetlaan voor de ontwikkeling van multimodaliteit, evenals met de nabijheid van de Groene Wandeling; Dat het strategisch luik in dat verband het volgende aangeeft: " Drie prioritaire routes voor de ontwikkeling van het fietsnetwerk zijn aanwezig binnen de perimeter van het GRUP en het RPA Defensie. Het gaat om de Leopold III-laan, de Jules Bordetlaan en het Woluwedal, die in het GoodMove-plan als snelle fietsroutes zijn gedefinieerd;

Bovendien is de site rechtstreeks toegankelijk vanaf de Groene Wandeling, een voetgangers- en fietsroute die een lus van 60 km rond Brussel vormt en die het studiegebied binnenkomt via de Eenboomstraat, ten westen van het Brusselse kerkhof.";

Dat de concrete heraanleg van de Jules Bordetlaan buiten de scope van dit RPA valt, aangezien een heraanlegproject momenteel wordt bestudeerd door Beliris (zie motivering supra);

Overwegende dat Urban opmerkt dat de nieuwe voetgangerswegen tussen de verschillende delen van het project (begraafplaatsen en toekomstig park) kortere wegen zullen bieden tussen de wijken, maar dat een verduidelijking over de toegankelijkheid (bijv. openingsuren) van die wegen welkom zou zijn;

Overwegende dat, in overeenstemming met artikel 30/2 van het BWRO, een RPA de grote ruimtelijke ordeningsprincipes bepaalt; Dat de kwestie van de eventuele uren van toegankelijkheid van bepaalde voetgangerswegen zal opduiken tijdens het stadium van concrete uitvoering van het RPA door verschillende projecten en zal moeten worden bepaald door de gemeente of andere eigenaar van die wegen;

Overwegende dat een bezwaarindiener meent dat de Eversestraat moet worden afgesloten voor alle gemotoriseerd verkeer en een voetgangersweg moet worden en dat er zo snel mogelijk moet worden begonnen met het aanplanten om het voorgestelde gebied zo groen mogelijk te maken;

Overwegende dat de Eversestraat gedeeltelijk buiten gebruik zal worden gesteld, maar toegang moet blijven bieden tot de verschillende begraafplaatsen; Dat het strategisch luik in dat verband het volgende aangeeft: "[In het zuiden] wordt een ontharding uitgevoerd in de Everestraat, die wordt gedegradeerd tot een as voor zachte mobiliteit.

Om ecologische noord-zuidverbindingen/overgangen te garanderen, wordt gemotoriseerd verkeer op een groot deel van de Eversestraat verboden.

Aan weerszijden worden twee logistieke toegangen gehandhaafd.;

EFFECTENSTUDIE Algemeen Overwegende dat Leefmilieu Brussel eraan herinnert dat de ingedeelde inrichtingen in de zin van de ordonnantie betreffende de milieuvergunningen van 5 juni 1997, automatisch onderworpen zijn aan een effectenrapport (voor inrichtingen van klasse 1B) of een effectenstudie (voor inrichtingen van klasse 1A), ongeacht of ze al dan niet zijn opgenomen in de perimeter van een bijzonder bestemmingsplan waarvoor een MER of een RPA is opgesteld. Dat bijgevolg bepaalde aspecten van toekomstige projecten zullen worden onderzocht bij die vergunningsaanvragen en dat Leefmilieu Brussel een definitieve beslissing zal nemen over die aspecten op basis van de geplande aanvullende informatie en studies voor de projecten, onder meer met betrekking tot het strategisch project van het hoofdkwartier van Defensie;

De mens - territoriale aspecten Overwegende dat het Departement Mobiliteit & Openbare Werken aangeeft dat de cijfers voor het aantal wooneenheden en het aantal bewoners tegenstrijdigheden bevatten;

Overwegende dat het Departement Mobiliteit & Openbare Werken van mening is dat de kernindicator van 25 wooneenheden/ha in dit specifieke geval niet correct is;

Overwegende dat de regering rekening heeft gehouden met die opmerking;

Dat de aanvulling op het MER het aantal bewoners heeft aangepast naar 3.000; Dat het MER op basis van die prognose een indicatieve raming geeft van het verkeer dat zal worden gegenereerd door de uitvoering van het huidige RPA en van het aantal parkeerplaatsen dat nodig zal zijn; Dat in dit verband wordt verwezen naar de uiteenzetting hieronder met betrekking tot de aanvulling bij het MER;

Overwegende dat Brupartners meent dat de behoefte aan plaatsen in kinderdagverblijven en scholen moet worden onderzocht en dat dit RPA moet inspelen op die behoefte;

Overwegende dat Urban verbaasd is over het ontbreken van duidelijke doelstellingen op het gebied van collectieve voorzieningen; Dat het MER evenmin de behoefte lijkt te analyseren op basis van de huidige bewoners, noch op basis van prognoses van de behoeften als gevolg van de nieuwe woonwijk;

Overwegende dat het de Raad voor het Leefmilieu verbaast dat het RPA geen duidelijke doelstellingen voor collectieve voorzieningen vermeldt en dat er geen onderzoek is gedaan naar de behoeften op dit vlak op basis van de huidige bewoners, noch prognoses van toekomstige behoeften als gevolg van de nieuwe woonwijk. Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu meent dat er bijvoorbeeld vanaf het begin in een groot aantal beveiligde fietsparkeerplaatsen moet worden voorzien, zodat de stroom van fietsverplaatsingen zich kan ontwikkelen vanaf de eerste ingebruikname van de nieuwe wijk;

Overwegende dat de voorschriften van het verordenend luik voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten toelaten in het gebied voor voorzieningen A, het gebied voor voorzieningen H, het woongebied en het sterk gemengd gebied.

Dat een van de doelstellingen van dit RPA net is om te voorzien in een groot aantal voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten doorheen de hele stadswijk; dat die een vloeroppervlakte van maximaal 1.500 m2 per gebouw mogen hebben in het sterk gemengd gebied en van 1.000 m2 in het woongebied. Dat dit het mogelijk maakt om grootschalige voorzieningen onder te brengen, bijvoorbeeld kinderdagverblijven of scholen;

Dat het strategisch luik ook aangeeft dat "het project is gebaseerd op de bouw van 150.000 m2 woningen, 150.000 m2 economische activiteiten (een mix van tertiaire en productieve) en 50.000 m2 voorzieningen (diensten, winkels en horeca). Het verordenend luik laat echter de nodige flexibiliteit toe om deze aandelen aan te passen tijdens de ontwikkeling van de site";

Dat het dus wel degelijk de ambitie is van dit RPA om te voorzien in een groot aantal voorzieningen, met behoud van de nodige flexibiliteit om te kunnen inspelen op toekomstige behoeften;

Lawaai Overwegende dat een bezwaarindiener het toejuicht dat het gewest rekening heeft gehouden met de geluidshinder van de luchthaven in dit RPA;

Overwegende dat een bezwaarindiener zich zorgen maakt over het lawaai en de trillingen die worden veroorzaakt door het auto- en vliegverkeer binnen de perimeter van dit RPA;

Overwegende dat een bezwaarindiener aanvoert dat, volgens het milieueffectrapport, het lawaai van het luchtverkeer de WHO-normen overschrijdt; Dat het gebied in zijn huidige staat ongeschikt is voor woningbouw en dat op het vlak van geluidsoverlast aanbevelingen aangewezen zijn. Overwegende dat de bezwaarindiener opmerkt dat de perimeter van dit RPA in zone 2 ligt (de minst strenge zone) van het ministerieel besluit van 3 mei 2004Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 03/05/2004 pub. 11/06/2004 numac 2004014102 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Ministerieel besluit betreffende het beheer van de lawaaihinder op de luchthaven Brussel-Nationaal sluiten betreffende het beheer van de geluidshinder op de luchthaven Brussel-Nationaal en dat het gewest van plan is de grenswaarden in verband met het overvliegen te verlagen.

Overwegende bijgevolg dat de bezwaarindiener meent dat het onzeker is of het probleem van luchtverkeerslawaai wordt opgelost en dat bijgevolg de perimeter van het RPA niet geschikt is voor woningbouw;

Overwegende dat de bezwaarindiener meent dat de voorgestelde aanbevelingen voor geluidsisolatie ontoereikend zijn, aangezien ze het lawaai alleen verminderen als de ramen gesloten blijven en dat het lawaai bovendien een obstakel zal zijn om te genieten van het groengebied, terwijl lawaaihinder een impact heeft op de levenskwaliteit en de gezondheid;

Overwegende dat Leefmilieu Brussel aangeeft dat, in het kader van het gemengde karakter van de functies in het Brussels Gewest, de besluiten inzake buurtlawaai en ingedeelde inrichtingen, die niet worden vermeld in de tabel op pagina 300 van de effectstudie, moeten worden nageleefd.

Dat op pagina 334 de zoom Lden en de zoom Ln niet correct zijn (oranje op de kaart van het Brussels Gewest en geel op het ingezoomde deel), maar dat dit misschien te wijten is aan een niet aangegeven wijziging van de legende.

Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat vliegtuiglawaai invloed heeft op alle gebieden waar overheen wordt gevlogen en dat een goede ruimtelijke ordening in een dergelijk gebied geen gevoelige functies inplant; Dat Leefmilieu Brussel meent dat de suggestie dat een goede ruimtelijke ordening die hinder kan verminderen niet geldt voor vliegtuiglawaai, want dat uitgangspunt geldt uitsluitend voor het dempen van lawaai van weg- of treinverkeer; Dat het, volgens Leefmilieu Brussel, lijkt of het compromis is geweest om een streng verordenend voorschrift voor geluidsisolatie op te stellen, dat toelaat om in de woningen het vliegtuiglawaai te verdragen; Dat Leefmilieu Brussel vindt dat die maatregel echter niet zal toelaten om ramen te openen of te genieten van buitenruimtes als terrassen, tuinen of zelfs openbare pleinen;

Dat de laatste zin in het MER over visuele en auditieve afleiding nauwelijks te begrijpen is en niet van toepassing lijkt te zijn op het ontwerp van de wijk van het RPA Defensie; Dat de maatregel die stelt dat het geluid van water dat van vliegtuigen kan overstemmen misleidend is, want er zou al een geiser of waterval nodig zijn om tot een dergelijk resultaat te komen, oplossingen die niet passen binnen de wijk, en dat Leefmilieu Brussel vindt dat de maatregel bijgevolg moet worden geschrapt;

Overwegende dat het MER werd gewijzigd om: - de besluiten betreffende buurtlawaai en het besluit ingedeelde inrichtingen toe te voegen aan de tabel op pagina 300; - de legende van de zoom Lden en Ln op pagina 334 te corrigeren; - de aanbeveling met betrekking tot visuele en auditieve afleiding door een waterpartij te schrappen;

Overwegende dat het strategisch luik specificeert dat "bijzondere aandacht wordt besteed aan de bescherming van de wijk tegen de geluidsoverlast van de luchthaven, door de invoering van architecturale aanbevelingen voor de wijk (loggia's voor woningen, akoestische gevels om de nagalm te verminderen).";

Dat meer specifiek Actie 6 een strategie bevat om geluidsoverlast door overvliegende vliegtuigen tot een minimum te beperken: "Om vliegtuiglawaai zo veel mogelijk te beperken, is een hoogwaardige constructie met dubbele huid nodig. De volgende aanbevelingen voor dak- en gevelconstructies kunnen als richtlijn worden gebruikt: - Dakvensters verminderen de algemene geluidsisolatie van daken.

Aangezien de maximale geluidsniveaus naar verwachting hoger zullen zijn dan 75 dB(A) per dag, voornamelijk overdag, wanneer over het plangebied wordt gevlogen, is het niet gepast om dakramen te voorzien voor de stadswijk. - Het gebruik van hoogwaardige materialen wordt aanbevolen voor dak- en gevelelementen. - Ramen in gevels zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van het geluid dat naar binnenruimtes wordt overgedragen. Het is aan te raden om akoestische beglazing te gebruiken, d.w.z. dubbele bladen gelaagd glas van verschillende dikte met een spouwdiepte die geschikt is om laagfrequent geluid te isoleren. Door die voorwaarden in acht te nemen, kan een geluidsreductie van Rw = 46 dB worden bereikt.";

Dat die aanbevelingen van toepassing zijn op gebouwen en dus geen oplossing bieden voor het buitenleven in de stadswijk; Dat het strategisch luik in dit verband opmerkt dat "in de open lucht (op een terras) de menselijke conversatie zal worden verstoord door de passage van een vliegtuig; dit geldt voor niveaus boven 65 dB(A)."; Dat echter"de meeste grote steden in de buurt van luchthavens liggen. Het vliegverkeer heeft tot ver in de omgeving impact. En hoewel vliegtuiggeluid vaak als zeer hinderlijk wordt ervaren, houden we hiermee geen/weinig rekening bij de aanleg van onze stedelijke gebieden. Met een goed stedelijk ontwerp is het mogelijk het geluidsniveau naar beneden te brengen en hinder te verminderen. Voor het geluid van overvliegende vliegtuigen geldt dat de fysieke omgeving invloed heeft op de hoorbaarheid ervan. En dat het ontwerp van een gebied kan zorgen voor zowel visuele als auditieve afleiding en zo de hinder beperken.";

Overwegende dat het strategisch luik vervolgens een reeks stedenbouwkundige en bouwkundige maatregelen voorstelt om die overlast zoveel mogelijk te beperken;

Overwegende dat uit het voorgaande volgt dat de regering zich bewust is van de geluidshinder die kan worden veroorzaakt door het overvliegen van vliegtuigen;

Overwegende bovendien dat algemeen voorschrift AV.0.12 van het verordenend luik een voldoende akoestische isolatie garandeert in elk gebouw dat bestemd is voor huisvesting; Dat de bewoners van de stadswijk bijgevolg, binnen de gebouwen, geen geluidsoverlast van vliegtuigen zullen ondervinden; Dat het strategisch luik bovendien een reeks maatregelen en aanbevelingen voorstelt om de akoestiek binnen de gebouwen te verbeteren;

Dat wat de geluidshinder buitenshuis betreft, het strategisch plan aangeeft dat die geluidshinder in vele wijken van Brussel hoorbaar is en dat het probleem niet specifiek is voor het gebied van Defensie;

Dat het feit dat de luchthaven van Zaventem op relatief korte afstand van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, het onvermijdelijk maakt dat de inwoners in zekere mate last zullen hebben van geluidshinder;

Dat echter alles in het werk wordt gesteld om het buitenleven in de toekomstige stadswijk zo aangenaam mogelijk te maken en die hinder zoveel mogelijk te beperken; Dat het strategisch luik onder meer de volgende maatregelen voorstelt: - Kies waar mogelijk voor poreuze gevels aan de geluidsbelaste bouwzijden: het insluiten van het geluid tussen gebouwen met reflecterende gevels kan het geluidsniveau tussen de gebouwen verhogen. Dit kan worden voorkomen door de keuze van de juiste bouwmaterialen. Poreuze gevels hebben vooral het effect op het dempen van het geluid voor frequenties > 2.000 Hz; - Afwisseling hoogbouw en laagbouw: de hoogbouw creëert deels afscherming voor de laagbouw en voorkomt dat het geluid wordt ingesloten tussen hoogbouw;

Overwegende dat het Vlaams Gewest op 5 april 2024 de omgevingsvergunning voor de luchthaven Brussel-Nationaal heeft afgeleverd; dat die vergunning een aantal voorwaarden bevat die tot doel hebben de geluidshinder te beperken; dat die voorwaarden onder meer de volgende zijn: - Stapsgewijze invoering van een verbod op nachtvluchten in het weekend; - Opleggen van een geluidsdrempel voor opstijgende en landende vluchten, die verschilt naargelang het tijdvenster waarin de vliegbeweging plaatsvindt; - Tijdens de zomer en winter moeten ook maximale geluidsniveaus worden gerespecteerd tussen 23u en 5u59; - Het aantal personen dat (overdag en 's nachts) last heeft van geluidshinder moet in 2032 met 30% zijn gedaald ten opzichte van 2019 (met tussenliggende drempels die in 2028 en 2030 moeten worden gehaald);

Overwegende dat, hoewel de voorwaarden van de omgevingsvergunning het niet mogelijk maken om een einde te maken aan alle geluidshinder door luchtverkeer boven het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die voorwaarden op zijn minst die hinder in de komende jaren zouden moeten verminderen.

Dat bovendien de Belgische Staat al meermaals veroordeeld is wegens niet-naleving van de Brusselse geluidsnormen met betrekking tot het overvliegen; Dat is geoordeeld dat de huidige exploitatiewijze van de luchthaven in strijd is met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 mei 1999 betreffende de bestrijding van geluidshinder voortgebracht door het luchtverkeer en dus onwettig is; Dat sancties werden opgelegd aan de Belgische Staat om een einde te maken aan de schendingen;

Overwegende bijgevolg dat (1) gelet op de recent afgeleverde omgevingsvergunning die verschillende voorwaarden bevat om de geluidshinder te verminderen en (2) gelet op de vele veroordelingen voor schendingen van het besluit 'geluidshinder', het zeer waarschijnlijk is dat de situatie inzake overvliegende vliegtuigen in de toekomst zal veranderen en dat die situatie in principe positief zou moeten evolueren voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om een einde te maken aan de systematische schendingen;

Dat bovendien de regering niet wil dat een onwettige situatie (namelijk het overmatig overvliegen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dat in strijd is met, onder meer, het besluit 'geluidshinder') haar mogelijkheden voor ruimtelijke ordening beperkt; Dat ze bijgevolg de bestemming van het woongebied niet wenst te wijzigen in sterk gemengd gebied;

Lucht Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu, de vzw BRAL en de Gewestelijke Mobiliteitscommissie het betreuren dat de berekeningen in verband met de luchtkwaliteit werden gemaakt aan de hand van verouderde modellen, waardoor het huidige RPA mogelijk op verschillende plaatsen nog kan leiden tot een overschrijding van de huidige normen; Overwegende dat de Raad voor het Leefmilieu en de vzw BRAL van mening zijn dat bij de opstelling van het huidige RPA rekening had moeten worden gehouden met de nieuwe richtlijnen die binnenkort zullen worden vastgelegd en die in elk geval strenger zullen zijn dan de huidige normen;

Overwegende dat het MER zich heeft gebaseerd op de huidige normen;

Overwegende evenwel dat op 20 februari 2024 tussen het Europees Parlement en de Raad een voorlopig akkoord is bereikt over een ontwerp-richtlijn inzake luchtkwaliteit; Dat die ontwerprichtlijn nog niet in werking is getreden en dat ze daarna nog moet worden omgezet in nationaal recht; Dat het bijgevolg in dit stadium niet mogelijk is rekening te houden met toekomstige normen en te anticiperen op de wijze waarop die zullen worden omgezet; Dat hieruit volgt dat het MER redelijkerwijs geen rekening kon houden met die onzekere elementen;

Dat daarenboven, in de veronderstelling dat de toekomstige normen strenger zouden zijn, dat niet noodzakelijk ertoe leidt dat ze worden overschreden bij de uitvoering van het RPA; Dat immers moet worden benadrukt dat het RPA bepaalt dat de wijk voorrang moet geven aan zachte vervoerswijzen en het autoverkeer moet beperken tot de omtrek van de stadswijk (autoverkeer uitsluitend mogelijk in de struturerende openbare ruimtes/landschappen met bomen); Dat het RPA een kader biedt voor de toekomstige uitvoering van het RPA om ervoor te zorgen dat het de luchtkwaliteit niet beïnvloedt; Dat tot slot de operationalisering van het RPA bovendien de milieunormen moet naleven die van kracht zullen zijn tijdens de ontwikkeling van de bouwprojecten;

Water Overwegende dat Leefmilieu Brussel vaststelt dat de milieueffectstudie dezelfde definitie van 'geïntegreerd regenwaterbeheer (GRB)' moet vermelden als die in de verklarende woordenlijst van het verordenend luik van dit RPA;

Overwegende dat het MER werd gewijzigd om de twee definities van 'geïntegreerd regenwaterbeheer' te laten overeenstemmen;

Bodem Overwegende dat Leefmilieu Brussel opmerkt dat, wat bodembeheer betreft, de meeste aanbevelingen relevant zijn, met uitzondering van de aanbeveling over de noodzaak om gebouw H af te breken met als argument dat de bodemverontreiniging onder het gebouw zal worden verwijderd; Dat het van mening is dat dit een discussie verdient omdat de verontreiniging perfect kan blijven zitten als ze geen gezondheidsrisico vormt en dat dit geen argument voor afbraak mag zijn;

Overwegende dat het MER op dit punt als volgt werd gewijzigd: "De optie waarbij gebouw H wordt gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw, werd positief beoordeeld omdat die werkzaamheden kunnen worden gecombineerd met bodemsanering van eventuele restverontreiniging.

Bodemsanering mag echter geen argument zijn om gebouw H te slopen.

Bovendien moet het uitgraven van de bodem tot een minimum worden beperkt om onnodige CO2-uitstoot te voorkomen, tenzij er aanwijzingen zijn voor gezondheidsrisico's. De voorgestelde uitbreiding van de begraafplaats ligt ook in een vervuild gebied. Ook hier is het aan te raden om het afgraven van grond tot een minimum te beperken.";

Overwegende dat Leefmilieu Brussel aangeeft dat bodembeheer belangrijk gezien de grote verandering van het gebied, maar dat ervoor moet worden gezorgd dat het afgraven van grond wordt beperkt en dat de grond maximaal wordt hergebruikt wanneer hij schoon of licht verontreinigd is, om onnodige CO2-uitstoot te vermijden en gronden van goede kwaliteit te behouden in het gebied;

Overwegende dat het MER in dat verband stelt dat "het de bedoeling is om in het kader van de ontwikkeling van het plangebied zoveel mogelijk van de afgegraven grond in de reeds afgegraven gebieden binnen de contouren van het plan te houden en dus geen grond af te voeren (gesloten grondbalans), tenzij deze zodanig verontreinigd is dat deze buiten het gebied moet worden behandeld. De nog herkenbare natuurlijke leemachtige bodems en hun microreliëf moeten zoveel mogelijk behouden blijven tijdens de grondwerken in de sloop- en bouwfase.";

Overwegende dat Leefmilieu Brussel tot slot opmerkt dat de voorgestelde locatie voor de uitbreiding van de begraafplaats midden in een vervuild gebied ligt;

Overwegende dat in het MER is bepaald dat de resterende bodemverontreiniging moet worden verwijderd wanneer de nieuwe planning voor de perimeter van dit RPA wordt uitgevoerd; Dat de verplichtingen in dat verband afhankelijk zijn van de geldende regelgeving en verschillen naargelang de bestemming van het betrokken gebied;

Mobiliteit Overwegende dat de gemeente Evere opmerkt dat het RPA aangeeft dat het project kadert in een logica die mobiliteit helderder moet maken, maar dat een instrument als een RPA niet bedoeld lijkt te zijn om een grootschaliger visie op mobiliteit te ontwikkelen; Dat het project de mobiliteit niet heeft bestudeerd op een globale manier uitgaande van de huidige realiteit, en zich heeft beperkt tot de beleidsdoelstellingen van het plan Good Move, zonder rekening te houden met de methodologie van dat plan, dat gebaseerd is op studies van de huidige situatie en overleg met alle belanghebbenden;

Overwegende dat, in tegenstelling tot wat de gemeente Evere beweert, het MER specificeert dat "het studiegebied voor het aspect 'Mobiliteit' het plangebied omvat, evenals de hoofdwegen en aangrenzende kruispunten in de ruimere omgeving van het projectgebied, een gebied waar potentiële effecten op de mobiliteit kunnen worden verwacht als gevolg van de uitvoering van het plan.";

Dat bovendien de methodologie is gebaseerd op twee relevante scenario's, waaronder de feitelijke referentiesituatie die is gebaseerd op "de huidige toestand van het plangebied zoals beschreven in hoofdstuk 5.6.2.1 en aangevuld met de voor het referentiejaar verwachte ontwikkelingen"; Dat de opmerkingen van de gemeente Evere hierover dus niet correct zijn;

Overwegende dat het Agentschap Wegen en Verkeer en het Departement Mobiliteit & Openbare Wegen van mening zijn dat uit het effectrapport niet duidelijk blijkt op basis van welke kerncijfers de verkeersgeneratie wordt berekend, terwijl het doel van dit RPA is om bestemmingen te kiezen die de impact van het verkeer beperken en er dus een risico bestaat dat in de praktijk meer verkeer wordt gegenereerd dan voorspeld in het effectrapport. Overwegende, bijgevolg, dat het Agentschap Wegen en Verkeer aanbeveelt om in het effectrapport de uitvoeringsdetails van iedere bestemming aan te geven, alsook de kerncijfers en het worst-case scenario om de verkeersgeneratie te berekenen;

Overwegende dat het Departement Mobiliteit & Openbare Werken er ook op wijst dat de methodologie in het hoofdstuk waarin de impact op de verkeersgeneratie wordt geanalyseerd, niet samenhangend noch transparant is;

Overwegende dat met die opmerking rekening is gehouden; Dat in de aanvulling op het MER immers verduidelijkingen en toelichtingen met betrekking tot de mobiliteit werden opgenomen; Dat die verduidelijkingen echter niet van dien aard zijn dat ze de conclusies van het MER in twijfel trekken, zoals hierna toegelicht in het deel met betrekking tot de aanvulling op het MER, waarnaar wordt verwezen;

Overwegende dat het Agentschap Wegen en Verkeer en het Departement Mobiliteit & Openbare Werken ook opmerken dat het effectrapport aangeeft dat het niet mogelijk is om de totale parkeercapaciteit te ramen, terwijl een dergelijke tekortkoming directe gevolgen heeft voor de beoordeling van de verkeersgeneratie en -controle, en dat niet duidelijk is waarom het niet mogelijk zou zijn om de totale parkeercapaciteit te berekenen op basis van de bruto vloeroppervlakte in m2. Overwegende bijgevolg dat het Agentschap Wegen en Verkeer en het Departement Mobiliteit & Openbare Werken aanbevelen om het aantal parkeerplaatsen beter te bepalen;

Overwegende daarenboven dat het Agentschap Wegen en Verkeer betoogt dat het MER aangeeft dat de doorstroming niet zal verslechteren in de geplande situatie, terwijl de verzadiging op de Leopold III-laan zal toenemen en die beoordeling dus onjuist lijkt. Overwegende dat het Departement Mobiliteit & Openbare Werken ook aangeeft dat het onwaarschijnlijk is dat de verkeerstoename van 13.350 bewegingen/dag geen enkele negatieve impact zal hebben op de verkeersdoorstroming;

Overwegende dat met die opmerking rekening is gehouden; Dat in de aanvulling op het MER immers verduidelijkingen en toelichtingen met betrekking tot de mobiliteit werden opgenomen; Dat die verduidelijkingen echter niet van dien aard zijn dat ze de conclusies van het MER in twijfel trekken, zoals hierna toegelicht in het deel met betrekking tot de aanvulling op het MER, waarnaar wordt verwezen;

Overwegende dat het Departement Mobiliteit & Openbare Werken van mening is dat het belang van de Leopold III-laan voor het openbaar vervoer kan worden benadrukt in de effectstudie;

Overwegende dat het MER werd gewijzigd om te verduidelijken dat "de Leopold III-laan ook een openbaarvervoersfunctie vervult: De Leopold III-laan speelt ook een belangrijke rol voor het openbaar vervoer.

Tram 62 rijdt in eigen bedding met het eindpunt Eurocontrol. In de nabije toekomst zal de tram naar de luchthaven ook langs de bestaande tramlijn 62 rijden.

Verschillende grote buslijnen bedienen deze as ook (onder meer lijn 12 tussen het stadscentrum en de luchthaven).";

Overwegende, tot slot, dat zowel het Agentschap Wegen en Verkeer als het Departement Mobiliteit & Openbare Werken stellen dat de F201 onjuist is getekend op kaart 5.3 van het MER;

Overwegende dat het MER werd gewijzigd om de kaart te vervangen door een kaart met een correct traject van de F201;

Overwegende dat IEB vaststelt dat het tamelijk onduidelijk is hoe het openbaar vervoer in het gebied is georganiseerd; Dat het lijkt of het MER werd opgesteld in afstemming met de koers die werd gekozen voor het RPA Bordet; Dat inmiddels duidelijk is dat dit RPA wordt opgegeven; Dat de documenten van het openbaar onderzoek geen addendum bij het MER bevatten dat meer inzicht zou bieden in wat het betekent voor de mobiliteit van het RPA Defensie wanneer de ambities van het RPA Bordet worden opgeborgen; Dat het MER stelt dat metrolijn 3 klaar zal zijn tegen 2028 (wat betekent dat het mobiliteitshoofdstuk rond 2017 werd opgesteld), wat niet langer klopt; Dat afgezien daarvan het project metrolijn 3, dat weliswaar te ver van het project verwijderd is om een eerste keus oplossing te zijn, nauwelijks wordt vermeld: Dat de strategische nota rekent op een openbaarvervoersdienst waarbij tramlijn 55 wordt verlengd (pagina 126); Dat er echter geen spoor van die koers te vinden is in het MER; Dat die verlenging bovendien in tegenspraak is met de uitvoering van het noordelijke deel van het project metrolijn 3, aangezien dat laatste de bovengrondse lijn volledig afschaft; Dat het MER echter een groot voorstander is van een dergelijke verlenging;

Overwegende dat voor IEB de herziening van het huidige programma van het RPA om er alternatieve functies voor de huisvesting te ontwikkelen, gepaard zal moeten gaan met een bijwerking van het MER om de implicaties van die veranderingen voor de mobiliteit nader te bestuderen, akte te nemen van de stopzetting van het RPA Bordet en alternatieve scenario's voor openbaarvervoersdiensten aan te bieden: een scenario waarin metrolijn 3 klaar is tegen 2032, een scenario waarin metrolijn 3 wordt opgegeven en lijn 55 wordt behouden en verbeterd, een scenario waarin de toekomstige lijn 8 wordt verlengd, ...

Overwegende dat met die opmerking rekening is gehouden; Dat in de aanvulling op het MER immers verduidelijkingen en toelichtingen met betrekking tot de mobiliteit werden opgenomen; Dat die verduidelijkingen echter niet van dien aard zijn dat ze de conclusies van het MER in twijfel trekken, zoals hierna toegelicht in het deel met betrekking tot de aanvulling op het MER, waarnaar wordt verwezen;

Overwegende dat de gemeente Evere aangeeft dat in het MER het bundelen van parkeerplaatsen in parkeersilo's en gedeelde parkings als positief wordt omschreven, terwijl geen onderzoek is gebeurd naar het verband met de kerkhoven en het crematorium; Dat ook geen rekening werd gehouden met de verwachte en te verwachten evolutie van de behoeften van de verschillende entiteiten: de opening van het crematorium voor mens en dier zal meer activiteiten genereren dan nu het geval is; het aantal begravingen op de multireligieuze begraafplaats en de behoefte aan bijkomende ruimte buiten de perimeter van de begraafplaatsen.

Overwegende dat aan het MER een benaderende berekening werd toegevoegd van het aantal parkeerplaatsen dat nodig zal zijn voor het goed functioneren van het RPA Defensie; Dat het echter specifiek voor de begraafplaatsen niet mogelijk is om nu al te voorspellen hoeveel extra plaatsen mogelijk nodig zullen zijn; dat dit onder de operationalisering valt en dat een dergelijke beslissing zal worden genomen bij het onderzoek van de toekomstige vergunningsaanvraag voor uitbreiding of de aanleg van nieuwe begraafplaatsen (zoals het crematorium en het dierencrematorium);

Bouwkundig erfgoed Overwegende dat de stad Brussel het betreurt dat de effectstudie niet de moeite heeft genomen om bepaalde opvallende bouwkundige elementen in het gebied te inventariseren en dat het ook interessant was geweest om de studie van Rotor op te nemen in de bijlagen bij het Plan; Dat de aanbevelingen van de effectstudie in verband met erfgoed kunnen worden samengevat in enkele regels die aangeven dat de restauratie van gebouw H de voorkeur verdient (wat betekent dat dit niet gegarandeerd is) en dat er in dit verband educatieve informatieborden moeten worden geplaatst, wat bij lange na niet voldoende is om de herinnering aan de plek actief in stand te houden; Dat er hier een gemiste kans is om het naoorlogse erfgoed te benadrukken en dat over dit erfgoed ook zou kunnen worden nagedacht in termen van een voorlopig/tijdelijk gebruik tijdens de herbestemmingsfasen om na te gaan of de activiteiten eventueel blijvend kunnen worden gemaakt;

Overwegende dat het MER, wat het bouwkundig erfgoed betreft, zich baseert op de lijst van beschermde monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten, de Centrale Archeologische Inventaris (CAI), de (goedgekeurde) erfgoedinventarissen en beheersplannen van het Brussels Agentschap Onroerend Erfgoed, historisch en actueel cartografisch materiaal en nota's van archeologische onderzoeken uitgevoerd via onroerenderfgoed.be en informatie via archiviris.be; Dat het MER dus gebaseerd is op een groot aantal documenten om te bepalen welk bouwkundig erfgoed aanwezig is in het gebied; Dat een aanzienlijk aantal beschermde monumenten en gehelen worden beschreven; Dat, tot slot, het MER garandeert dat "geen enkele beschermde erfgoedwaarde door het plan zal worden gewijzigd of vernietigd" en meer in detail uiteenzet hoe de verschillende erfgoedelementen zullen worden beschermd;

Overwegende dat de KCML opmerkt dat het MER van het RPA (pp. 223-224) de nadruk legt op de aanwezigheid binnen de operationele perimeter van de archeologische vindplaats met referentie 212712 in de Centrale Archeologische Inventaris; Dat voor de geplande ingrepen op die locatie opvolging door de bevoegde diensten moet worden verzekerd;

Overwegende dat het MER werd gewijzigd om die verduidelijking toe te voegen met betrekking tot de aanwezigheid van de archeologische vindplaats met referentie 212712 in de Centrale Archeologische Inventaris en aan de operationele aanbevelingen de verplichting werd toegevoegd om contact op te nemen met de bevoegde diensten: XIV. Samenvatting van de manier waarop rekening werd gehouden met de adviezen, bezwaren en opmerkingen die tijdens de procedure waren geformuleerd Gelet op artikel 30/6 van het BWRO, dat bepaalt dat het besluit dat het RPA definitief goedkeurt, in zijn motivering de manier moet samenvatten waarop rekening is gehouden met de adviezen, bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens de procedure;

Overwegende dat de regering kennis heeft genomen van de adviezen, bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens de eerste fase van informatie en participatie, en later tijdens de bijzondere regelen van openbaarmaking (openbaar onderzoek en vraag om advies) en daarmee rekening heeft gehouden;

Dat ze kennis heeft genomen van en rekening heeft gehouden met het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, dat zelf op die elementen is gebaseerd;

Dat ze het Richtplan van Aanleg volgens bepaalde aanvragen in geringe mate heeft laten evolueren; dat punt wordt uitvoeriger behandeld in hoofdstuk XVII hieronder;

Dat ze de weigering van andere voorstellen die tijdens die opeenvolgende fasen werden geformuleerd, naar behoren met redenen heeft omkleed;

Dat ze op die manier de bepalingen van artikel 30/6 van het BWRO naleeft;

XV. Samenvatting van de manier waarop de milieuoverwegingen in het plan werden geïntegreerd Gelet op artikel 30/6 van het BWRO, dat bepaalt dat het besluit ter definitieve goedkeuring van het RPA, in zijn motivering de manier samenvat waarop de milieuoverwegingen in het RPA werden geïntegreerd;

Overwegende dat de milieu-uitdagingen in een zeer vroeg stadium van het totstandkomingsproces van het RPA in aanmerking werden genomen en geïntegreerd dankzij het iteratieve werk met de gelijktijdige opstelling van het MER;

Overwegende dat de aanbevelingen in het MER moeten worden beschouwd als 'resterende' aanbevelingen, d.w.z. aanbevelingen die niet konden worden opgenomen tijdens het iteratieve proces dat leidde tot de gezamenlijke opmaak van het ontwerp van RPA en het MER; Dat dit des te meer het geval is omdat het goedgekeurde ontwerp van RPA een aanpassing is van het herziene ontwerp van RPA, waarbij rekening is gehouden met de effecten die in het MER zijn vastgesteld en met de adviezen, bezwaren en opmerkingen die zijn uitgebracht ter gelegenheid van de bijzondere regelen van openbaarmaking die werden georganiseerd voor dit ontwerp van RPA;

Overwegende dat het MER de volgende aanbevelingen formuleert: - Wat betreft de biodiversiteit: Om te vermijden dat de wijziging van ecotopen een significant negatieve impact heeft op vleermuizen en eikelmuizen: Om te vermijden dat in de te slopen gebouwen vleermuizen aanwezig zijn, en die dieren bijgevolg sterven terwijl ze beschermd zijn, is een voorafgaand onderzoek door een vleermuizenexpert vereist. Bovendien is het elk te behouden gebouw aangewezen om maatregelen te nemen om de erin levende fauna te behouden, bijvoorbeeld vleermuizen maar ook andere soorten.

Een gebouw in ruïnetoestand kan worden behouden in het bos, op een plaats die niet toegankelijk is voor het publiek, om er te zorgen voor bijkomende toevluchtsoorden voor die soorten. o Om een significant negatieve impact te vermijden omwille van versnippering en barrière-effect: Rekening houdend met de zeldzaamheid van de eikelmuis en de kwetsbaarheid van de populaties die een doelsoort kunnen zijn in het plangebied, is een milderende maatregel om in het plangebied te voorzien in voldoende dicht struikgewas en bosranden. Sportaccommodatie (een variant op een looppiste) hoort niet thuis in de nieuwe groene zone (en zeker niet in het bosgebied). Dat zou een grote hypotheek leggen op de mogelijkheid tot ecotoopcreatie en op de corridorfunctie. Die sportpiste kan hoogstens in de rand worden toegestaan, langs de buitengrenzen van de zone en zonder toegang tot het bosgebied; o Om een significant negatieve impact van de variant helipad te vermijden: Het locatievoorstel 2, waarbij de variant helipad op de open plek zou komen, leidt tot significant negatieve effecten waarvoor geen andere mildering bestaat dan een alternatieve locatie.

Locatievoorstel 2 is nog negatiever gezien de impact op de open zone van het Woluweveld. De locatievoorstellen 1, 3 en 4 zijn zonder negatieve impact. Omdat het landen van een helikopter onvoorspelbaar is, zal de fauna niet kunnen wennen aan die prikkels, en dat kan een belangrijke impact veroorzaken. Het is dus belangrijk de locatie van de helihaven goed te kiezen onder de verschillende opties, om negatieve impacten te vermijden. De helihaven moet zo ver mogelijk van het bos, de open plek en het Woluweveld worden aangelegd. - Wat het archeologisch erfgoed betreft: de bepalingen van het Vlaamse decreet betreffende het erfgoed alsook de archeologische clausule betreffende de preventieve archeologische onderzoeken in het kader van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning in het Brussels Gewest zullen moeten worden nageleefd voor het project; - Wat lawaai en trillingen betreft: Het plangebied is duidelijk onderhevig aan geluidsbelasting ten gevolge van het luchtverkeer. De aanbevelingen op het vlak van akoestiek moeten dan ook worden toegespitst op de impact van het vliegtuiglawaai, een uniforme impact die de WGO-advieswaarde sterk overschrijdt (met meer dan 10 dB(A)). Op basis van de geluidsgegevens is het terrein in zijn huidige staat niet geschikt voor woningbouw. Het geluid zou moeten worden teruggebracht tot minder dan 55 dB(A) Lden om woningbouw (zij het met geluidsisolatie) te overwegen die de bewoners ten volle ten goede zou komen. Er worden aanbevelingen op het vlak van akoestiek van de gebouwen geformuleerd (NBN-normen voor de geluidsisolatie) om de impact van de vliegtuigen binnen de woningen te reduceren. Buiten de woningen zouden andere maatregelen (zoals de oriëntatie) moeten worden overwogen om de geluidsomgeving van de bewoners te verbeteren tot een lager niveau voor wat betreft de impact van het straatlawaai (Leopold III-laan); - Wat betreft de luchtkwaliteit: Op basis van monitoring kan worden vastgesteld in welke mate de luchtkwaliteit en de impact van het wegverkeer stelselmatig verbeteren door de genomen beleidsmaatregelen en aanscherping van de emissienormen. Op basis van die monitoring, gekoppeld aan mobiliteitsprognoses, kan dan worden opgevolgd in hoeverre aanvullende maatregelen nodig zijn. Algemene NO2-monitoring kan hierbij als meest relevant worden beschouwd. - In de discipline mens-ruimtelijke aspecten worden volgende milderende maatregelen voorgesteld: ? Een gefaseerde aanleg en commercialisering van de zone met stedelijke gemengheid, dat verbetert de impact op het sociaaleconomisch weefsel met 1 graad en de gebruikskwaliteit met 1 kleurtint (BHG); ? Garanderen van een voldoende diverse mix in de verschillende zones, door bijvoorbeeld het opnemen van een aantal minima en maxima: o Inzake functies: bijv. minimumpercentage van de benedenverdieping voor niet-residentiële functies op Brussels grondgebied; o Inzake netto vloeroppervlaktes voor wooneenheden: bijv. minimumpercentage groter dan 120 m2, maximumpercentage kleiner dan 85 m2 op Brussels grondgebied; o Inzake vloeroppervlaktes voor commerciële activiteit op Brussels grondgebied; o Dat wijzigt de impact op de sociaaleconomische context, de mogelijkheid van gezamenlijk gebruik en de gebruikskwaliteit met 1 graad. Ook de wisselwerking met de territoriale context wordt hierdoor beter (BHG en VL); ? Integratie van de kmo-zone in het stedelijk weefsel door functionele en recreatieve verbindingen tussen de zone: o De zone met stedelijke gemengdheid (via de open plek) en de parkzone; ? De fietsostrade FR0. Die maatregel betreft het Vlaams grondgebied maar wijzigt ook in Brussel de impact op de sociaaleconomische context, de mogelijkheid van gezamenlijk gebruik en de gebruikskwaliteit met 1 graad. Ook de wisselwerking met de ruimtelijke context en de ruimtebeleving worden hierdoor beter; - Voor de displine Materialen en Afval worden de volgende milderende maatregelen voorgesteld: In groene ruimtes is het belangrijk dat een gedifferentieerd beheer wordt toegepast om de productie van groenafval te minimaliseren en de biodiversiteit te maximaliseren (composteren of mulchen waar dat vanuit ecologisch perspectief aangewezen of mogelijk is). Circulaire economie kan ook worden vertaald naar de nieuwbouw door de bouwconcepten snel en efficiënt aanpasbaar te maken in de tijd. Bijvoorbeeld door de kantoren in het BHG zonder noemenswaardige werken om te vormen tot wooneenheden. Hierdoor kunnen zowel de financiële impact als de milieu-impact (met onder meer de productie van afval) in de toekomst tot een minimum worden herleid. Voor de nieuwbouwprojecten is het noodzakelijk om ook het hergebruik van materialen te stimuleren door met modulaire systemen te werken en met materialen die op een efficiënte manier demonteerbaar zijn en aldus kunnen worden gerecupereerd en hergebruikt. Ecologische ontwerpen zijn daarom essentieel voor de nieuwe gebouwen. Hierbij wordt expliciet verwezen naar flexibele ontmanteling en bouw, scheiding van bouwlagen, keuze van duurzame materialen, milieu-/klimaatvriendelijk onderhoud van gebouwen enz.;

Overwegende dat sommige van die aanbevelingen moeilijk toe te passen zijn op het RPA, omdat ze buiten het planningskader vallen; Dat er daarom behoefte is aan toezicht op de vergunningsaanvragen en voortdurend overleg tussen de publieke actoren tijdens de uitvoering van het plan; Dat in dat verband titel XVIII van dit besluit nadere bijzonderheden bevat over de beoogde opvolgingsmaatregelen;

Overwegende dat na afloop van het analyseproces de volgende aanbevelingen van het MER echter niet werden opgenomen in dit ontwerpplan: Overwegende dat het MER enerzijds van mening is dat het hergebruik van gebouw H de voorkeur verdient gezien de iconische waarde ervan en dat anderzijds de sloop van dit gebouw positief wordt beoordeeld omdat die werkzaamheden kunnen worden gecombineerd met de sanering van de grond;

Overwegende dat het niet binnen de scope van het RPA valt om maatregelen ter bescherming van het erfgoed vast te stellen;

Dat echter het ontwerp van het PAD bepaalt dat het behoud van het bestaande gebouw de voorkeur geniet en dat elke volledige of gedeeltelijke sloop moet worden gerechtvaardigd door een milieueffectrapport met inbegrip van een koolstofvoetafdruk; Dat de vraag of gebouw H al dan niet moet worden behouden, daarom zal worden onderzocht in het kader van de vergunningsaanvragen in overeenstemming met de verordenende voorschriften van het RPA;

Overwegende dat het MER eraan herinnert dat de NBN-normen aanbevelingen doen voor de akoestiek van gebouwen om de impact van vliegtuiglawaai in woningen te verminderen, terwijl buiten woningen andere maatregelen (zoals oriëntatie) moeten worden overwogen om de geluidsomgeving voor de bewoners te verbeteren;

Overwegende dat het ontwerp van RPA die aanbeveling van het MER opvolgt en verder gaat dan de aanbevelingen in de huidige NBN-normen door akoestische normen op te leggen die van toepassing zijn op gebouwen die gebruikt worden voor huisvesting;

Overwegende bovendien dat wordt verwezen naar de uiteenzettingen onder titel "IX. Milieueffectenrapport (MER)";

XVI. Redenen die hebben geleid tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen Gelet op artikel 30/6 van het BWRO, dat bepaalt dat het besluit houdende definitieve goedkeuring van het RPA in zijn motivatie de redenen samenvat die hebben geleid tot de keuze van het plan zoals het werd goedgekeurd, rekening houdend met de overwogen andere redelijke oplossingen;

Overwegende dat de opmaak van het MER onlosmakelijk verbonden was met de totstandkoming van het RPA, en dat beide documenten tijdens hun hele uitwerking op elkaar werden afgestemd dankzij een iteratief proces in meerdere fasen;

Overwegende dat het MER het nulalternatief heeft bestudeerd, dat overeenkomt met de situatie zonder RPA en waarbij het huidige hoofdkwartier van Defensie vanaf 2028 volledig leeg zou staan en de terreinen braak zouden liggen;

Dat het MER in dat opzicht het volgende verduidelijkt: "Het probleem situeert zich vooral bij het onbebouwde kader dat op dit ogenblik een weinig kwalitatieve en bijna verlaten aanblik biedt. De onbebouwde oppervlakken en de niet-onderhouden groene zones zijn hier de belangrijkste oorzaken van. Het uitblijven van maatregelen voor die ruimtes zou betekenen dat deze van verval getuigende aanblik nog versterkt zal worden. Wat de bebouwde omgeving betreft, houdt dit een zeker risico tot kraken in en de gebouwen zullen vandalisme en vernieling meemaken. Daarnaast gaat leegstand ook hand in hand met inbraak, weerschade en sluikstorten. Dit alles heeft een impact op de leefbaarheid van het gebied (gevoel van onveiligheid, verwaarlozing van het eigendom, ...)";

Overwegende dat het MER ook drie alternatieve programma's heeft bestudeerd met betrekking tot de invulling van de stadswijk (RPA1, RPA2, RPA3). Het eerste programma-alternatief (RPA1) komt overeen met het planprogramma dat het onderwerp is van dit RPA. Het tweede programma-alternatief (RPA2) voorziet in een minimale vloeroppervlakte voor huisvesting van 60% in woongebied en een maximale vloeroppervlakte van 60% voor andere functies dan wonen in het sterk gemengd gebied. Het derde programma-alternatief (RPA3) bepaalt dat de hele stadswijk een bestemming krijgt als sterk gemengd gebied waarop de regels van het GBP van toepassing zijn;

Overwegende dat werd gekozen voor het eerste programma-alternatief zoals uiteengezet in het verordenend luik van dit RPA, aangezien de impact op de mobiliteit kleiner is en met die optie de gewenste functionele mix op de best mogelijke manier wordt bereikt;

Overwegende dat de verschillende alternatieven voor dit RPA werden onderzocht binnen het MER en dat daaruit is gebleken dat de huidige optie het best beantwoordt aan de ambities van de regering en de minste impacterende effecten heeft voor het milieu;

XVI. Aan het ontwerp van RPA aangebrachte wijzigingen Algemeen Gelet op artikel 30/6 van het BWRO dat als volgt luidt: "Na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de uitgebrachte adviezen, kan de Regering binnen zestig dagen na de ontvangst van het advies van de Gewestelijke Commissie of de vervaldag van de haar toebedeelde termijn voor het uitbrengen van dit advies, hetzij het richtplan van aanleg definitief goedkeuren, hetzij beslissen om het te wijzigen.

In het eerste geval omkleedt zij haar beslissing met redenen op elk punt waarop zij afwijkt van de adviezen of bezwaren en opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het onderzoek.

In het tweede geval, behalve wanneer de wijzigingen van ondergeschikt belang zijn en niet van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu, wordt het gewijzigde ontwerp opnieuw voorgelegd voor onderzoek, overeenkomstig artikel 30/5 (...)";

Overwegende dat die totstandkomingsprocedure is gekopieerd van de procedure voor de BBP's; Dat die bepaling uitgaat van het principe dat elk gewijzigd ontwerp van RPA opnieuw moet worden voorgelegd voor onderzoekshandelingen, behalve wanneer de wijzigingen aan de volgende twee voorwaarden voldoen: - De wijzigingen zijn van ondergeschikt belang; - De wijzigingen zijn niet van dien aard dat ze noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu;

Dat het bijgevolg bij wijze van afwijking is dat een gewijzigd RPA niet opnieuw aan de regelen van openbaarmaking moet worden onderworpen;

Overwegende dat het BWRO het begrip 'van ondergeschikt belang' niet definieert; Dat die term in het woordenboek wordt omschreven als 'van secundair belang' of 'minder belangrijk'; Dat de Raad van State in haar rechtspraak niet-substantiële wijzigingen aan een ontwerp, waarvoor er geen nieuw openbaar onderzoek moet worden georganiseerd, heeft bepaald als wijzigingen met betrekking tot "bijkomende of niet-essentiële aspecten van het ontwerp" (zie RvS, nr. 241.283, 23 april 2018, Lescrenier et Brandhof);

Overwegende dat er als gevolg van de opmerkingen die werden uitgebracht tijdens het openbaar onderzoek een aantal wijzigingen aan het RPA werd aangebracht; Dat krachtens artikel 30/6 van het BWRO en de hierboven uiteengezette principes moet worden onderzocht of die wijzigingen van ondergeschikt belang kunnen worden beschouwd en of ze geen noemenswaardige gevolgen voor het leefmilieu zullen hebben en dus of het RPA opnieuw aan de regelen van openbaarmaking moet worden onderworpen;

Wijzigingen aan het informatieve luik Overwegende dat geen wijzigingen werden aangebracht aan het informatieve luik van het RPA;

Wijzigingen aan het strategisch luik Overwegende dat daarentegen wel wijzigingen werden aangebracht aan het strategisch luik van het RPA;

Wijzigingen in de gebruikershandleiding Overwegende dat volgende verduidelijking werd toegevoegd aan het deel 'Perimeter': "Alle voorstellen in het document die buiten de perimeter van het RPA vallen, zijn verkennend en indicatief onderzoek";

Overwegende dat in het deel 'projectgerelateerde begrippenlijst' de definities van de Good Food-strategie en van de facilitator duurzame stadswijken werden gecorrigeerd;

Overwegende dat die wijzigingen louter formeel zijn om de reikwijdte van dit RPA te verduidelijken en om een aantal onnauwkeurigheden in de definities van kernbegrippen te corrigeren; Dat die wijziging bijgevolg op geen enkele wijze de reikwijdte van het strategisch luik wijzigt;

Overwegende dat die wijzigingen dus vanzelfsprekend geen noemenswaardige gevolgen kunnen hebben voor het leefmilieu;

Overwegende, kortom, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot nieuwe onderzoeksmaatregelen krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Wijzigingen in deel 01. Landschap Overwegende dat onder de titel 'Actie 04 - Gebouw H' nu uitdrukkelijk staat dat "in het geval van (gedeeltelijke) sloop van gebouw H, het gebouwde project zo compact mogelijk moet zijn met een beperkte vloeroppervlakte om het parkoppervlak in volle grond te maximaliseren.";

Overwegende dat die toevoeging in de lijn ligt van voorschrift A.7.1. van het verordenend luik dat van toepassing is op gebied voor voorzieningen H, en oplegt dat "in de onbebouwde gebieden van dit gebied zijn de bepalingen A.5.1. en A.5.3. van toepassing. Het oppervlak van de onbebouwde delen is volledig in volle grond, met uitzondering van de bestaande infrastructuren die hergebruikt worden, de technische installaties en de fietspaden die deel uitmaken van een fietsnetwerk";

Dat die toevoeging ook in de lijn ligt van de totaalvisie van dit RPA, dat overprogrammatie in het parkgebied wil voorkomen en streeft naar halfnatuurlijke groengebieden met een rijke biodiversiteit.

Overwegende dat die wijziging daarom meer moet worden beschouwd als de uitdrukkelijke vermelding van een voor de hand liggend feit dan als een echte nieuwigheid met betrekking tot de doelstellingen van het RPA; Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang, aangezien ze slechts een al bestaande doelstelling versterkt;

Overwegende dat de milieu-impact van die wijziging de milieukwaliteit van het plan niet wijzigt - integendeel zelfs - en dat ze dus niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat onder titel 'Onderdeel 03 - Graduele park- en bosranden' de rol van stadslandbouw wordt benadrukt: "Het grootstedelijk park, de open plek en de rand zullen, in aanvulling op hun ecologische dimensie, van tijd tot tijd een rol vervullen in de voedselproductie. De open plek kan worden gebruikt voor landbouw- en veeteeltpraktijken (beweiding, schaapskooien, boomgaarden). De rand zou kunnen bestaan uit fruitbomen (kerselaars, appelbomen, perenbomen, pruimelaars, hazelaars, kastanjebomen, notenbomen) en plaats bieden voor boslandbouw (grassen onder eiken, ...).";

Dat die toevoeging ook in de lijn ligt van de totaalvisie van dit RPA en de wens - die al was opgenomen in het strategisch luik - om binnen het parkgebied stadslandbouw toe te staan, nader toelicht. Dat ze immers verwijst naar de Good Food-strategie zoals vermeld in de begrippenlijst van het RPA; Dat die wijziging daarom meer moet worden beschouwd als de specificatie van een doel dat al werd vermeld in het strategisch luik dan als een echte nieuwigheid met betrekking tot de doelstellingen van het RPA; Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang, aangezien ze slechts een al bestaande doelstelling versterkt;

Overwegende dat de milieu-impact van die wijziging de milieukwaliteit van het plan niet wijzigt - integendeel zelfs - en dat ze dus niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende, kortom, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Wijzigingen in deel 02. Mobiliteit Overwegende dat onder de titel 'Gemotoriseerd verkeer logistiek & verkeer in de wijk', de doelstelling om doorgaand verkeer in de toekomstige stadswijk te vermijden in de volgende bewoordingen wordt herhaald: "De verkeerslus in de nieuwe wijk is voorbehouden voor bestemmingsverkeer en vormt geen verbinding die verkeer van de Leopold III-laan naar de Jules Bordetlaan mogelijk maakt. Als de tunnel er niet komt, zal de toegang tot de nieuwe wijk selectief worden gemaakt en worden beveiligd door elektrische paaltjes te plaatsen";

Overwegende dat het opnieuw eerder gaat om een herinnering of benadrukking van een principe dat nu al in het RPA staat dan om een echte wijziging; dat het strategisch luik immers al aangaf: "Om de ontwikkeling van sluipverkeer tussen J. Bordet en Leopold III te voorkomen, wordt in het project toegangscontrole voorgesteld tussen de gedeelde lussen.";

Dat die toevoeging de mogelijkheid wil uitsluiten dat een kortere weg wordt genomen door de stadswijk en het plaatselijk verkeer wil scheiden van het logistiek verkeer; dat die wijziging niet van dien aard is dat de in dit RPA geldende organisatieprincipes voor de mobiliteit worden gewijzigd; dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Overwegende dat die wijziging ook niet van dien aard is dat ze gevolgen kan hebben voor het leefmilieu aangezien ze de organisatieprincipes voor de mobiliteit binnen de stadswijk herhaalt;

Overwegende dat onder de titel 'Mobipunten en parkings' wordt verduidelijkt dat de ondergrondse parkeergarages "in principe per bouwblok worden gedeeld";

Dat die verduidelijking werd aangebracht om te garanderen dat alle percelen toegang hebben tot ondergrondse parkeergarages; dat die wijziging bedoeld is om te voorkomen dat bepaalde wooneenheden of handelszaken geen toegang hebben tot ondergrondse parkeergarages, maar dat ze op geen enkele wijze de vastgelegde principes voor het parkeren binnen de perimeter van dit RPA wijzigt; dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Overwegende dat ze bovendien niet van dien aard is dat ze de effectenanalyse van het MER wijzigt, aangezien die analyse zich baseert op dezelfde parkeerprincipes;

Overwegende dat de verbinding naar de begraafplaats van Schaarbeek, via de Eversestraat, aan de kant van Zaventem, zoals weergegeven op de grafische plannen op pagina's 138, 150, 156 en 157, werd verwijderd;

Dat die wijziging was gevraagd door het Departement Omgeving aangezien de verbinding niet was besproken met de verschillende betrokken partijen; dat het strategisch luik voorzag in twee hypotheses voor de toekomstige ontwikkeling van de begraafplaats: een eerste met toegangen tot de begraafplaats aan weerskanten van de Eversestraat, de tweede met uitsluitend een toegang aan de kant van de Jules Bordetlaan;

Dat aangezien die optie al in het strategisch luik was opgenomen, ze in overeenstemming blijft met de principes van het RPA; dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Overwegende dat ze bovendien niet van dien aard is dat ze de effectenanalyse van het MER wijzigt, aangezien die analyse zich baseert op dezelfde principes voor toegang tot de begraafplaats;

Overwegende, kortom, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Wijzigingen in deel 03. Stedelijkheid Overwegende dat onder de titel 'Openbare ruimtes' wordt gespecificeerd dat "de keten van openbare ruimtes het mogelijk maakt om te voldoen aan nieuwe collectieve behoeften die inherent zijn aan de nieuwe wijk, namelijk: fietsenstallingen, fonteinen, openbare toiletten, openbare drinkwaterpunten enz.".

Dat die wijziging bedoeld is om te specificeren welke soorten collectieve voorzieningen in de openbare ruimtes kunnen worden geïnstalleerd; dat het dus gaat om een verduidelijking en niet zozeer om een echte wijziging;

Dat de installatie van openbare drinkwaterpunten overigens aansluit op de wens van de regering om water toegankelijker te maken; Dat fietsenstallingen ervoor moeten zorgen dat de fietsstroom zich kan ontwikkelen zodra de nieuw te bouwen wijk wordt betrokken;

Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang en zonder noemenswaardige gevolgen voor het leefmilieu;

Overwegende dat op pagina's 187 en 189 de grafische plannen werden gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met het grafisch plan van het verordenend luik wat betreft de locatie van de openbare ruimtes van belang;

Overwegende dat het strategisch luik van het RPA geen verordenende kracht heeft, dat die toevoeging louter formeel is en moet worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikt belang die uiteraard geen negatieve gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat op pagina 190 de legende van het grafisch plan werd gewijzigd om de bouwlagen in 'R + x' te vervangen door bouwlagen in meters om te zorgen voor samenhang met het verordenend luik dat maximum- en minimumhoogtes in meters oplegt;

Overwegende dat het strategisch luik van het RPA geen verordenende kracht heeft, dat die toevoeging louter formeel is en moet worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikt belang die uiteraard geen negatieve gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat onder de titel 'Actie 06 - Geluidsimpact' werd verduidelijkt dat onder 'geluidsgevoelige functies' wordt verstaan "bijvoorbeeld: woningen, scholen, rusthuizen, universiteiten, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen enz.";

Dat die wijziging meer moet worden beschouwd als de nadere verduidelijking van een doel dat al werd vermeld in het strategisch luik dan als een echte nieuwigheid met betrekking tot de doelstellingen van het RPA; Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang, aangezien ze slechts een al bestaande doelstelling versterkt; Dat die wijziging overigens niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende, bovendien, dat onder titel 'Actie 06 - Geluidsimpact' het volgende ontwerpprincipe op stedenbouwkundig niveau werd geschrapt: "Aandacht voor landschapsinrichting: bomen, dempende grondoppervlakken en bewegend water. Groen zorgt voor afleiding en bewegend water maskeert deels het vliegtuiggeluid";

Dat die wijziging voortvloeit uit de opmerking van Leefmilieu Brussel dat die maatregel niet realistisch is en niet kan worden toegepast in een context zoals die van dit RPA; Dat die wijziging op zich geen wijziging inhoudt van de ruimtelijke ordeningsprincipes die in dit RPA zijn opgenomen; dat ze uitsluitend tot doel heeft een milderende maatregel te schrappen die in dit geval niet van toepassing is; dat die wijziging bijgevolg moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Overwegende dat de opsteller van het MER in het aanvullend rapport meent dat die wijziging geen noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat,tot slot, onder de kop `Actie 6 - Geluidsimpact' nu vermeld wordt dat "De programmatie van het RPA moet flexibel en aanpasbaar zijn om rekening te kunnen houden met veranderingen in het stedelijk milieu, met name op het gebied van geluidshinder door vliegtuigen. Bij aanvragen van een stedenbouwkundig certificaat, een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning zal de programmatie van de projecten, in het bijzonder die met geluidsgevoelige functies (woningen, scholen, zorgfaciliteiten, kinderopvang) worden beoordeeld met betrekking tot het werkelijke niveau van deze geluidsoverlast en de mogelijke effecten op de gezondheid van toekomstige bewoners en gebruikers. Waar nodig zal een alternatieve programmatie worden aanbevolen. »;

Overwegende dat deze verduidelijking tot doel heeft de gronden voor verkavelingsvergunningen, certificaten en stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot geluids- en trillinghinder in verband met overvliegen voor geluidsgevoelige functies (woningen, scholen, zorginstellingen, kinderopvang) te versterken; Dat een dergelijke verduidelijking de milieukwaliteit voor deze functies zal verbeteren;

Overwegende dat hieruit volgt dat deze wijziging van ondergeschikt belang is en geen significante gevolgen voor het milieu zal hebben;

Overwegende dat onder de titel 'Actie 07 - Energiebeheer' een maatregel werd toegevoegd met de bedoeling een voorbeeldige stadswijk te creëren op het vlak van energie: die maatregel wil een systeem dat "alle ter plaatse verloren warmte recupereert, zoals warmte van koelgroepen, van ventilatiesystemen, van koeltorens, datacenters en afvalwater (douches of ander), en zelfs afvalwarmte van buiten de zone, afkomstig van het crematorium van Evere en de verschillende datacenters in Zaventem";

Overwegende dat die wijziging volledig in overeenstemming is met de doelstelling van het RPA om een voorbeeldige wijk te creëren op het vlak van energie en slechts een extra maatregel voorstelt om die doelstelling te bereiken; dat die wijziging dus moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang.

Overwegende dat die wijziging niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het milieu, aangezien ze de koolstofvoetafdruk van de toekomstige wijk zal verbeteren;

Overwegende, kortom, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Wijzigingen aan het verordenend luik Wijzigingen van de grafische voorschriften Overwegende dat alles wat buiten de perimeter van dit RPA ligt in grijstinten is aangegeven om verwarring over de omvang van die perimeter te voorkomen;

Dat die wijziging bedoeld is om te verduidelijken wat wel en niet binnen de perimeter van het dit RPA valt en dus van ondergeschikt belang is omdat ze geen enkel ruimtelijk ordeningsprincipe wijzigt;

Dat een dergelijke verduidelijking ook niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de landschapsweg tussen het terrein van Da Vinci Zuid en het gebied voor stedelijke industrie 'Defensie' werd geschrapt en vervangen door een doorsteek voor actieve vervoerswijzen;

Overwegende dat die wijziging voortkomt uit een opmerking van Citydev dat de landschapsweg de ontwikkeling van synergieën tussen de twee gebieden voor stedelijke industrie verhindert, een synergie die men anders zou kunnen organiseren rond eenzelfde logistieke verbinding;

Dat die wijziging bedoeld is om de gecoördineerde werking van de twee gebieden voor stedelijke industrie te verbeteren, zoals nagestreefd door het strategisch luik van dit RPA, en daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang en dat moet worden opgemerkt dat ze geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het milieu;

Overwegende dat de oranje kleur van het 'structurerend landschap met bomen' in de legende van het grafisch plan werd vervangen door zacht paarsachtig blauw om verwarring met het sterk gemengd gebied te vermijden; Dat die wijziging louter formeel is en moet worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikt belang die uiteraard geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat er drie doorsteken voor actieve modi werden toegevoegd, doorheen de drie grote gebieden voor stedelijke industrie;

Dat die toevoeging bedoeld is om te voorkomen dat een barrière-effect ontstaat tussen de Leopold III-laan en de stadswijk; Dat een dergelijke doorgankelijkheid voor fietsers en voetgangers de stadswijk ook levendiger kan maken.

Dat die indicatieve toevoeging van drie doorsteken volledig in de lijn ligt van de grote ruimtelijke ordeningsprincipes van dit RPA, dat actieve verplaatsingen zoveel mogelijk wil aanmoedigen; Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd van ondergeschikt belang; Dat een dergelijke wijziging bovendien gunstig is voor het milieu en bijgevolg geen noemenswaardige gevolgen daarvoor;

Overwegende dat de volgende wijzigingen werden aangebracht in de legende van het grafisch plan: - "parkgebied" werd vervangen door "parkgebied 'Defensie' "; - "open plek" werd vervangen door "open plek en rand"; - de kleur van het stedelijk industriegebied 'Defensie' werd afgestemd op de kleur die is gebruikt op het grafisch plan; de arcering van het gebied van de open plek en randen en van het tunnelgebied werd afgestemd op de arcering die is gebruikt op het grafisch plan;

Dat die wijziging bedoeld is om te verduidelijken wat wordt nagestreefd; dat een dergelijke louter formele wijziging moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat een dergelijke verduidelijking ook niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu.

Overwegende dat het structurerend landschap met bomen dat grenst aan het gebied voor voorzieningen A met enkele meters is verlengd, zodat het de gehele lengte van de stadswijk beslaat, van de Leopold III-laan tot het parkgebied 'Defensie'; Dat die wijziging voortvloeit uit een vraag van Defensie om een correcte toegang te verlenen tot de terreinen ten zuiden van het gebied voor voorzieningen A;

Dat die wijziging bedoeld is om de goede werking van gebied voor voorzieningen A te garanderen en de toegankelijkheid voor toekomstige gebruikers te verbeteren; Dat die wijziging daarom in de lijn ligt van de ruimtelijke ordeningsprincipes van het RPA Defensie en een optimale uitvoering daarvan garandeert; Dat die wijziging bijgevolg moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat ze geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu aangezien de structurerende landschappen met bomen zorgen voor maximale doorlaatbaarheid van de grond en vergroening;

Overwegende, kortom, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Wijzigingen van de schriftelijke voorschriften Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.6. werd gewijzigd om te specificeren dat het enkel voor platte daken verplicht is om een semi-intensief groendak aan te leggen;

Dat het om technische verduidelijkingen gaat die op zich niets veranderen aan de inhoud van het voorschrift; Dat een groendak enkel kan worden aangelegd op een plat dak; Dat een dergelijke verduidelijking bijgevolg moet worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikt belang die vanzelfsprekend geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.10. werd gewijzigd om de zin "nutsleidingen mogen niet onder beplante gebieden worden geplaatst" te vervangen door "Tenzij wordt bewezen dat het technisch onmogelijk is, zullen de voorzieningen zo worden gelegd dat de beplanting zoveel mogelijk wordt gespaard. Dat moet worden aangetoond in de toelichting bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning.";

Overwegende dat het hier gaat om een technische verduidelijking om enerzijds meer flexibiliteit te bieden bij de installatie van nutsleidingen, en anderzijds toe te laten om te controleren of het voorschrift wordt nageleefd, via een toelichting bij de vergunningsaanvraag; Dat die wijziging voortvloeit uit een verzoek van Defensie, dat wil dat de riolering van het nieuwe hoofdkwartier onder het parkgebied loopt;

Dat het hier gaat om een soepeler herformulering van hetzelfde principe; dat die wijziging in overeenstemming blijft met de ambities van het RPA maar voorkomt dat er een impasse ontstaat bij de aanleg van de stadswijk en de nutsleidingen daarvan zonder te raken aan de doelstellingen van AV.0.10.; Dat die versoepeling wordt gecompenseerd door de invoering van een controlemechanisme, met name een toelichting bij de indiening van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning; Dat die wijziging bijgevolg moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Dat de wijziging, indien van toepassing, de verplichting toevoegt om bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning een toelichting te voegen die aantoont dat het technisch onmogelijk is de beplanting zoveel mogelijk te sparen; Dat die wijziging bijgevolg van ondergeschikt belang is en geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat AV.0.12 is gewijzigd om de eisen voor geluidsisolatie niet alleen van toepassing te maken op woningen, maar ook, meer in het algemeen, op "geluidsgevoelige functies (scholen, kinderdagverblijven, zorg- en gezondheidszorg-instellingen)".

Overwegende dat deze wijziging tot doel heeft het akoestisch comfort te verbeteren van functies die gevoelig zijn voor vliegtuiglawaai, zoals woningen, scholen, verpleeghuizen, ziekenhuizen, kinderdagverblijven, onderwijs- en gezondheidsfaciliteiten; dat deze wijziging in overeenstemming is met de doelstellingen van het strategisch gedeelte op het gebied van akoestische isolatie;

Overwegende dat deze wijziging daarom als ondergeschikt kan worden aangemerkt en geen significante gevolgen zal hebben voor het milieu;

Overwegende dat de volgende zin werd toegevoegd aan algemeen voorschrift AV.0.12: "Dat moet worden aangetoond in de toelichting bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning.";

Dat die toevoeging bedoeld is om de verplichting tot bepaalde akoestische normen voor "geluidsgevoelige functies" operationeel en bindend te maken; Dat het hierdoor mogelijk wordt om bij de uitreiking van een stedenbouwkundige vergunning na te gaan of die voorschriften worden nageleefd;

Overwegende dat die wijziging kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang en uiteraard geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat algemeen voorschrift PG.0.12 aangevuld werd met een tweede alinea die als volgt luidt: "Bij aanvragen van een stedenbouwkundig certificaat, een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning zal de programmatie van de projecten, in het bijzonder die met geluidsgevoelige functies (woningen, scholen, kinderopvang, gezondheidszorg-instellingen) worden beoordeeld met betrekking tot het werkelijke niveau van deze geluidsoverlast en de mogelijke effecten op de gezondheid van toekomstige bewoners en gebruikers. Waar nodig zal een alternatieve programmatie worden aanbevolen." Overwegende dat deze verduidelijking tot doel heeft de gronden voor verkavelingsvergunningen, certificaten en stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot geluids- en trillinghinder in verband met overvliegen voor geluidsgevoelige functies (woningen, scholen, zorginstellingen, kinderopvang) te versterken; dat een dergelijke verduidelijking de milieukwaliteit voor deze functies zal verbeteren;

Uit het bovenstaande volgt dat deze wijziging gering is en geen significante gevolgen zal hebben voor het milieu;

Overwegende dat algemeen voorschrift AV.0.13 werd gewijzigd om eraan toe te voegen dat de stedenbouwkundige vergunning met beperkte duur voor de Europese school na 31 maart 2037 kan worden verlengd in schijven van maximaal twee extra jaren;

Overwegende dat die wijziging de mogelijkheid opent om, in voorkomend geval, de werking van de Europese school voort te zetten na de oorspronkelijk vastgestelde maximumtermijn; Dat die wijziging bedoeld is om rekening te houden met de opmerkingen die werden geformuleerd tijdens het openbaar onderzoek; Dat genoemde eventuele verlenging concreet zal worden beoordeeld tijdens het onderzoek van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag met inachtneming van de doelstellingen van dit RPA en de stand van zaken met betrekking tot de operationalisering ervan; Dat in die context de vergunningverlenende overheid zal moeten nagaan of de voorwaarden van AV.0.13 worden nageleefd, in het bijzonder het feit dat na maart 2027 het behoud, de verbouwing, de afbraak-heropbouw van de Europese school de uitvoering en goede werking van de stadswijk niet in gevaar mag brengen; Dat dit een voorwaarde is die zal worden beoordeeld bij een eventuele aanvraag tot verlenging van de stedenbouwkundige vergunning; Dat die wijziging dus kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat die wijziging, vanzelfsprekend, geen noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de algemeen voorschrift AV.0.13 werd gewijzigd om aan te geven dat "De exploitatie van installaties die onderworpen zijn aan de milieuvergunning en die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de Europese school, mag worden voortgezet in overeenstemming met de ontvangen vergunning. De milieuvergunning kan worden verlengd, vernieuwd of gewijzigd "; Dat het gaat om een noodzakelijke toevoeging die bedoeld is om iedere verwarring over de mogelijkheid om de Europese school tot 31 december 2037 te behouden op de locatie van dit RPA onder de in dat voorschrift genoemde voorwaarden; Dat het dus eerder een verduidelijking is dan een echte wijziging en bijgevolg in overeenstemming blijft met de openbare ordeningsprincipes van dit RPA;

Dat dit bijgevolg moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang en vanzelfsprekend geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.3.2 werd gewijzigd om de zinsnede "met uitzondering van technische installaties" toe te voegen;

Dat die wijziging werd toegevoegd om meer flexibiliteit te bieden bij de aanleg van landschapswegen zonder de doelstellingen van bijzonder voorschrift A.3.2 te ondermijnen; Dat die toevoeging het voorschrift gemakkelijker uitvoerbaar maakt;

Dat die wijziging het principe behoudt en het enkel versoepelt, om te voorkomen dat technische installaties die nodig zijn voor de goede werking van landschapswegen niet kunnen worden geïnstalleerd; dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Dat het aanvullend rapport van het MER concludeert dat "deze uitzondering geen invloed heeft op de algehele beoordeling van de infiltratie van regenwater"; Dat de wijziging daarom niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.4.1. werd gewijzigd om de minimumbreedte van 20 m voor de strook die grenst aan het sterk gemengd gebied te vervangen door 15 meter;

Dat die wijziging voortkomt uit de vaststelling dat een strook van 20 meter te breed was en niet toeliet om naast die strook een voldoende brede rijbaan aan te leggen om de toegang tot het nieuwe hoofdkwartier van Defensie te garanderen;

Overwegende dat die wijziging het mogelijk maakt om het structurerend landschap met bomen op de juiste manier te realiseren conform wat met dit RPA wordt beoogd; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat het terugbrengen van de strook tot 15 meter een verwaarloosbaar effect heeft op de gebruikskwaliteit en biodiversiteit;

Overwegende dat die wijziging dus kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang en uiteraard geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de volgende wijzigingen zijn aangebracht in bijzonder voorschrift A.5.2: - Bij het eerste streepje: "maakt deel uit van" is vervangen door "en neemt volledig deel aan de werking"; - Een tweede streepje is toegevoegd: "de begraafplaats is ontworpen op een ecologische manier, met inbegrip van gebieden die zijn aangelegd en beheerd om habitats te creëren die gunstig zijn voor fauna en flora "; - In het derde streepje zijn de volgende verduidelijkingen in verband met de fysieke landschappelijke omheining toegevoegd: "doorlaatbaar voor fauna" en "Deze omheining integreert zich maximaal in het landschap". Een natuurlijke barrière (zoals een inheemse en gediversifieerde haag) geniet de voorkeur"; - In het vierde streepje werden de woorden "en de aan te planten" geschrapt; - In het vijfde streepje werden de woorden "en geen verhoging van de ondoorlatendheid van de bodem" geschrapt; - Een laatste streepje is toegevoegd: "de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor de aanleg van de begraafplaats wordt vooraf voor advies voorgelegd aan de administratie bevoegd voor het leefmilieu (Leefmilieu Brussel) en aan de regionale cel voor Begraafplaatsen en Lijkbezorging.";

Dat die wijzigingen bijdragen aan de doelstelling om het park een ecologische karakter te geven en het anderzijds mogelijk maken om een begraafplaats aan te leggen in het park; Dat die wijzigingen niet van dien aard zijn dat ze noemenswaardige gevolgen zullen hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat, zoals hierboven aangegeven, het bijzonder voorschrift A.5.2 werd gewijzigd om er de opmerkingen van Leefmilieu Brussel in op te nemen voor wat betreft: - De ecologische functie die de begraafplaats moet behouden; - de verplichting om de graven op een milieuvriendelijke manier in te planten; - het doordringbare en natuurlijke karakter van de grens tussen de begraafplaats en de rest van het park.

Overwegende bovendien dat de keuze voor het natuurlijke karakter van de uitbreiding van de begraafplaats een compromis is tussen het milieubelang van het parkgebied en de realiteit van overvolle aangrenzende begraafplaatsen; Dat de aanleg van een landschappelijke begraafplaats het mogelijk maakt om die twee doelstellingen te combineren;

Dat de reden voor de wijziging van het vierde streepje is om het in overeenstemming te brengen met de voorwaarden die al zijn opgenomen in voorwaarde A.5.3, die van toepassing is op het hele parkgebied;

Dat het doel van de wijziging van het vijfde streepje is om het evenwicht te perfectioneren tussen de noodzaak om de begraafplaats uit te breiden en de noodzaak om de bestaande flora te behouden;

Dat het dus gaat om wijzigingen die in de lijn liggen van de principes die worden uiteengezet in het strategisch luik; dat die wijziging moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Dat de aanvulling op het MER vaststelt dat die wijzigingen geen of een verwaarloosbaar effect hebben op het milieu (gebruikskwaliteit, toegankelijkheid, biodiversiteit); Dat de wijzigingen daarom niet van dien aard zijn dat ze noemenswaardige gevolgen zullen hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat die wijziging ertoe strekt de ecologische kwaliteit van de begraafplaats te verbeteren; Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikt belang; Dat de aanvulling op het MER besluit dat de milieuvoorwaarden positief zijn voor de biodiversiteit maar weinig of geen gevolgen hebben voor het plan; Dat een dergelijke wijziging bovendien gunstig is voor het milieu en bijgevolg geen noemenswaardige gevolgen heeft daarvoor;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.3 is gewijzigd om te verduidelijken dat de bestaande infrastructuren "mogen worden hergebruikt mits ze de gebruikelijke aanvulling op het gebied vormen en erbij behoren" en om een uitzondering toe te voegen voor "de eigenlijke graven van de begraafplaats die eventueel zijn aangelegd overeenkomstig voorschrift A.5.2." en "de technische installaties die nodig zijn voor de geplande ontwikkelingen binnen de perimeter van het RPA 'Defensie'";

Dat die wijziging bedoeld is om strengere beperkingen op te leggen aan de infrastructuur die kan worden hergebruikt om een waterdoorlatende bodem te garanderen; zoals het voorschrift voorheen was geformuleerd, zou het te laks kunnen worden geïnterpreteerd;

Dat de toevoeging van de uitzondering voor technische installaties beantwoordt aan een verzoek van Defensie om de riolering van het toekomstige hoofdkwartier onder het parkgebied te kunnen laten lopen;

Dat die wijziging het dus mogelijk maakt om een betere toepassing te garanderen van de doelstellingen die in dit RPA worden nagestreefd, zoals het creëren van een zo natuurlijk mogelijk parkgebied en de ontwikkeling van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie binnen het gebied; Dat die wijziging dus moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang;

Dat die wijziging het aantal infrastructuren beperkt dat kan worden behouden; Dat de aanvulling op het MER vaststelt dat de uitzonderingen geen invloed hebben op de algehele beoordeling van de infiltratie van regenwater; Dat er bijgevolg een noemenswaardige gevolgen zijn voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.4 werd gewijzigd om de zinsnede "met uitzondering van technische installaties die noodzakelijk zijn voor de geplande ontwikkelingen in de perimeter van het RPA" toe te voegen;

Overwegende dat die wijziging ook moet toelaten om een rioleringssysteem aan te leggen voor het nieuwe hoofdkwartier van Defensie, dat onder het parkgebied door zou lopen; Dat bijgevolg kan worden verwezen naar de motivering hierboven voor wat betreft het ondergeschikt belang van de wijziging; Dat in de aanvulling op het MER wordt vastgesteld dat die toevoeging geen invloed heeft op de algehele beoordeling van infiltratie van regenwater; Dat die wijziging niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de bijzondere voorschriften A.5.6. en A.6.9. werden gewijzigd om te verduidelijken dat het uitsluitend gaat om "hoogstambomen"; Dat alleen voor het kappen van hoogstambomen een vergunning nodig is; Dat dit niet geldt voor kleine bomen en struiken en dat daarom niet voor elk bosonderhoud een vergunning moet worden geëist;

Dat dit een correctie is om verwarring te voorkomen en geen echte wijziging; Dat het dus een zuiver formele wijziging is en dat ze daarom kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat de aanvulling op het MER concludeert dat de specificatie van hoogstambomen weinig of geen gevolgen heeft voor de biodiversiteit, het landschap of de gebruikskwaliteit; Dat die wijziging uiteraard niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat het woord 'strooisellaag' is geschrapt uit bijzonder voorschrift A.5.7; Dat die wijziging het gevolg is van een opmerking van Leefmilieu Brussel dat erop wijst dat een strooisellaag geen vegetatielaag is;

Dat het hier gaat om een correctie om verwarring te voorkomen en niet om een echte wijziging; Dat de aanvulling op het MER vaststelt dat de verduidelijking betreffende de graslaag geen invloed heeft op de algemene beoordeling van de biodiversiteit in het plangebied; Overwegende dat het dus gaat om een zuiver formele wijziging die kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang en uiteraard geen noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.5.9 is gewijzigd om de zinsnede "de verlichting is beperkt en naar beneden gericht" toe te voegen;

Dat dit een technische verduidelijking is die is toegevoegd om dat voorschrift in overeenstemming te brengen met bijzonder voorschrift A.6.10.; Dat dit dus een zuiver formele wijziging is en dat ze dus kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat bovendien volgens het MER de verduidelijkingen over de passende verlichting positief zijn voor de biodiversiteit en dat de gevolgen voor de gebruikskwaliteit en de veiligheid verwaarloosbaar zijn; Dat de wijziging bijgevolg niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift A.6.2. is gewijzigd om de formulering in overeenstemming te brengen met die van voorschrift A.5.3., zodat alleen handelszaken die de gebruikelijke "en ondergeschikte" aanvulling vormen bij de voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten kunnen worden toegestaan in het gebied voor voorzieningen A;

Dat die wijziging bedoeld is om elke interne verwarring te vermijden bij de interpretatie van het begrip 'gebruikelijke aanvulling/erbij behoren', dat verwijst naar de jurisprudentie van de Raad van State in dat opzicht; Dat het bijgevolg gaat om een eenvoudige verduidelijking die kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang en die, vanzelfsprekend, geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift A.6.6. als volgt werd gewijzigd: - aan de uitzondering op de verplichting tot volle grond werd veiligheids-"voorzieningen" toegevoegd; - het woord "bebouwing" werd vervangen door "gebouw"; - de woorden "met inbegrip van ondergronds" werden geschrapt;

Dat het gaat om verduidelijkingen die zijn toegevoegd op verzoek van Defensie om ervoor te zorgen dat zowel de veiligheidsinfrastructuur als -voorzieningen onder de uitzondering vallen, dat alle gebouwen onder dit voorschrift vallen en om de Franse tekst in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst van het RPA; dat het dus gaat om een zuiver formele wijzigingen en dat ze bijgevolg kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat de verduidelijkingen over de voorzieningen en gebouwen geen gevolgen hebben voor de veiligheid, de gebruikskwaliteit, het landschap of de biodiversiteit; Dat de genoemde wijziging bijgevolg niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen kan hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.6.8 is gewijzigd om te verduidelijken dat de zone in volle grond, natuurlijke en doorlaatbare watervlakken omvat en dat de doorlaatbare oppervlakten aaneengesloten zijn en buiten de weg liggen;

Overwegende dat het hier gaat om een eenvoudige technische verduidelijking van de kenmerken van de doorlaatbare oppervlakken in volle grond; Dat deze wijziging de waterinfiltratie en de waterbergingscapaciteit maximaliseert; Dat zij zich inschrijft in de oriëntaties in het strategische luik; Dat zij een evidente positieve impact op het milieu heeft;

Overwegende dat het dus een wijziging betreft die niets verandert aan de principes die gelden binnen deze zone en dat deze wijziging dus van ondergeschikt belang kan worden gekwalificeerd; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat de wijzigingen geen gevolgen hebben voor het landschap of de gebruikskwaliteit; Dat de wijziging daarom niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.6.10 is gewijzigd om te specificeren dat bij de verlichting, die beperkt is en naar beneden gericht, rekening moet worden gehouden met "de specifieke veiligheidseisen van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie";

Dat die technische verduidelijking de goede werking van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie moet garanderen; Dat het eerder gaat om een verduidelijking die voortvloeit uit de doelstelling om het nieuwe hoofdkwartier van Defensie te vestigen in het gebied van dit RPA en de goede werking daarvan te garanderen, dan om een echte wijziging van een principe van het RPA; Dat die wijziging bijgevolg kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat de toevoeging van eisen inzake de beveiliging van Defensie geen gevolgen heeft voor de algehele beoordeling van de biodiversiteit en/of gebruikskwaliteit; Dat de wijziging daarom niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift A.7.1 werd gewijzigd om de uitzondering voor technische installaties toe te voegen aan de verplichting voor volle grond;

Dat die wijziging is toegevoegd om samenhang met de voorschriften AV.0.10 en A.5.3 te garanderen; Dat de aanvulling op het MER benadrukt dat de bijkomende uitzondering voor technische installaties geen invloed heeft op de infiltratie van regenwater en de gebruikskwaliteit; Dat voor het overige kan worden verwezen naar de motivering hierboven voor wat betreft het ondergeschikt belang en de afwezigheid van gevolgen voor het milieu van die twee wijzigingen;

Overwegende dat voorschrift A.7.5 is gewijzigd om de woorden "het afdichten van gevelopeningen, ruiten van spiegelend of niet-transparant glas en rookglas" te schrappen;

Dat die wijziging er kwam op verzoek van Urban, dat vindt dat het gaat om elementen die eerder onder het toepassingsgebied van een stedenbouwkundige verordening vallen en te specifiek zijn voor een richtplan van aanleg;

Dat het gaat om een wijziging die het mogelijk maakt om voor detailkwesties die niet onder de grote ruimtelijke ordeningsprincipes als bedoeld in artikel 30/2 van het BWRO vallen, te verwijzen naar de toepassing van stedenbouwkundige voorschriften; Dat deze wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat de nuanceringen met betrekking tot de gevels van handelszaken die uitgeven op de straat geen gevolgen hebben voor de gebruikskwaliteit of de veiligheid; Dat de wijziging daarom niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de titel van de "Zone "Woongebied Defensie" is gewijzigd in "Gemengd gebied Defensie";

Overwegende dat het om een louter formele terminologische wijziging gaat die geen gevolgen heeft voor de inhoud van het voorschrift;

Overwegende, derhalve, dat de genoemde wijziging van ondergeschikt belang is en duidelijk geen significante gevolgen voor het milieu kan hebben;

Overwegende dat alinea 3 van bijzonder voorschrift A.8.2. op volgende manier herformuleerd werd: "De uitbreiding van de vloeroppervlakten voor productieactiviteiten en kantoren mag onder de volgende voorwaarden worden toegelaten: 1. de uitbreiding wordt omstandig gemotiveerd met sociale, economische of milieu-redenen (geluids- en trillingshinder);2. de handelingen en werken werden onderworpen aan de speciale regelen van openbaarmaking"; Overwegende dat het voornaamste doel van de wijziging is het mogelijk te maken overschrijdingen van de reglementaire maxima te rechtvaardigen, niet alleen om sociale en economische redenen, maar ook om milieuredenen (lawaai- en trillingshinder); Dat het dus de bedoeling is de van geluidsgevoelige functies beter te beschermen tegen lawaaioverlast veroorzaakt door overvliegen en tegelijk de ontwikkeling mogelijk te maken van een grotere mix van functies die minder gevoelig zijn voor lawaai, zoals productieve activiteiten en kantoren;

Overwegende dat deze wijziging in overeenstemming is met de doelstellingen van functionele diversiteit en bescherming tegen geluidshinder die met dit RPA worden nagestreefd; Dat deze bezorgdheid ook tot uiting komt in de adviezen en opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek zijn geformuleerd en die in de wijziging zijn weergegeven; Dat deze wijziging het mogelijk maakt om bij de uitvoering van het plan beter rekening te houden met deze doelstellingen; Dat het al dan niet toekennen van deze uitzonderingen geval per geval zal worden onderzocht bij de instructie van de vergunningsaanvragen met betrekking tot een specifiek project; Dat deze wijziging geen invloed heeft op de totale oppervlakte die in de betrokken zone wordt ontwikkeld; Dat het bijgevolg een wijziging van ondergeschikt belang is;

Overwegende dat het aanvullend rapport bij het MER vaststelt dat de verduidelijkingen in bepaling A.8.2. over vloeroppervlaktes geen invloed hebben op de gebruikskwaliteit of de sociaaleconomische beoordeling; Dat de Regering deze analyse onderschrijft; Dat hieruit volgt dat deze wijziging geen significante gevolgen voor het milieu kan hebben;

Overwegende dat bijzondere bepaling A.8.3 is gewijzigd door toevoeging van de volgende tekst: " De vloeroppervlakte voor handelszaken mag worden vergroot op voorwaarde dat: 1. die vergroting naar behoren met sociale, economische of milieuredenen (geluids- en trillinghinder) is omkleed;2. de handelingen en werken aan de speciale regelen van openbaarmaking werden onderworpen.»;

Dat die toevoeging toelaat dat de voor handelszaken bepaalde vloeroppervlakte van 150 m2 onder bepaalde omstandigheden mag worden overschreden, aangezien werd geoordeeld dat een winkel van 150 m2 per gebouw miniem is in verhouding tot de grootte van de betreffende bouwblokken;

Dat die wijziging moet toelaten om het voorschrift realistischer te maken en beter aangepast aan de grote omvang van het gebied van Defensie, bij de uitvoering; Dat die wijziging daarom aansluit op de doelstelling voor een functionele mix van dit RPA en een betere uitvoering mogelijk maakt; Dat die wijziging geen invloed heeft op de totale ontwikkelde oppervlakte in het gebied in kwestie; Dat het dus gaat om een wijziging die moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER staat dat de verduidelijkingen met betrekking tot de vloeroppervlakte geen invloed hebben op de beoordeling van de gebruikskwaliteit of de sociaaleconomische aspecten; Dat de wijziging geen gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift A.10.2 is gewijzigd om de volgende zin toe te voegen: "Wanneer een of meer verdiepingen van de gebouwen worden gebruikt voor kantoren, mogen de benedenverdiepingen van de gebouwen ook worden gebruikt voor nevenfuncties bij deze kantoren, zoals een toegangshal, cafetaria of fietsenberging";

Dat die wijziging voortvloeit uit een verzoek van Citydev om de mogelijkheid te waarborgen om de stedelijke economie te ontwikkelen onafhankelijk van de ontwikkeling van kantoren; Dat die wijziging in overeenstemming blijft met de grote ruimtelijke ordeningsprincipes van dit RPA en net moet toelaten om die principes beter toe te passen; Dat het bijgevolg gaat om een wijziging van ondergeschikt belang die uiteraard geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift A.10.7 is gewijzigd om een afwijking van de minimumhoogte van 27 meter mogelijk te maken zolang het project voldoet aan de volgende voorwaarden: - het werd voor advies voorgelegd aan de administratie die belast is met ruimtelijke ordening (perspective.brussels); - het garandeert dat het lawaai van de Leopold III-laan wordt verminderd voor de aangrenzende woonwijk; - het garandeert stedelijkheid door een minimumhoogte van 15,5 meter, de activering van het dak en de activering van de structurerende openbare ruimte met versterkte milieu-integratie, aan de kant van de Leopold III-laan;

Dat die wijziging het gevolg is van een verzoek van Citydev en de GOC;

Dat, aangezien de bepaling de regel van minimum- en maximumhoogte handhaaft, met de mogelijkheid van een afwijking, ze in overeenstemming blijft met de principes in het strategisch luik; Dat het bijgevolg gaat om een wijziging van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat de aangepaste hoogte geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke aspecten of het landschap in deze milieubeoordeling; Dat de wijziging dus geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift B.1.2 is gewijzigd om te verduidelijken dat het om een "bosrand" gaat en om een definitie van de rand toe te voegen: "Bosranden hebben een vegetatieve en gelaagde structuur die te herkennen is aan de boomlaag, de struiklaag en de kruidlaag.";

Dat het gaat om een toevoeging om de kenmerken van die rand te specificeren; Dat het een eenvoudige verduidelijking is van wat al in het strategisch luik staat met betrekking tot de beschrijving van die randen; Dat de toevoegingen bovendien positief zijn voor de biodiversiteit, maar weinig of geen gevolgen hebben voor de algemene beoordeling op planniveau; Dat het dus gaat om een zuiver formele wijziging die moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang en die, vanzelfsprekend, geen noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

Overwegende dat voorschrift B.1.3. werd toegevoegd aan het gebied in overdruk "B.1. Open plek en bosranden"; dat dit voorschrift als volgt luidt: "Ter hoogte van het nieuwe hoofdkwartier van Defensie mag de rand het uitzicht vanuit de binnenkant van het nieuwe hoofdkwartier naar het parkgebied 'Defensie' niet belemmeren, en dat over een lengte van 30 m. Dat deel van de rand is beplant met hoogstambomen";

Dat die wijziging is toegevoegd op verzoek van Defensie om het uitzicht vanuit de binnenkant van het nieuwe hoofdkantoor naar het parkgebied 'Defensie' te garanderen en zo dat toekomstige hoofdkwartier aangenamer te maken voor de toekomstige gebruikers;

Dat de wijziging slechts betrekking heeft op een klein deel van de open plek en de rand en alleen vereist dat dit deel iets minder bebost is om erdoor te kunnen kijken tot in het park; Dat die wijziging dus moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat in de aanvulling op het MER is vastgesteld dat die toevoegingen geen invloed hebben op het landschap, de biodiversiteit of de gebruikskwaliteit en dus uiteraard geen noemenswaardige gevolgen voor het leefmilieu;

Overwegende dat in bijzonder voorschrift B.3.1. werd verduidelijkt dat het tracé van de actieve doorsteken ter informatie is; Dat dit een zuiver formele verduidelijking is en dat die wijziging dus moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat de aanvulling op het MER vaststelt dat de toevoegingen positief zijn voor de gebruikskwaliteit, maar slechts een verwaarloosbaar effect hebben op de algemene beoordeling op planniveau; Dat ze dus geen noemenswaardige gevolgen hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat bijzonder voorschrift B.6.1 is gewijzigd om de woorden "is bedoeld voor" te vervangen door "kan";

Dat die wijziging aangeeft dat de tunnel facultatief is en niet verplicht;

Dat die wijziging daarom moet worden beschouwd als van ondergeschikt belang; Dat de aanvulling op het MER vaststelt dat de gewijzigde formulering geen gevolgen heeft voor de mobiliteitsbeoordeling; Dat de wijziging daarom niet van dan aard is dat ze noemenswaardige gevolgen heeft voor het leefmilieu;

De woordenlijst is uitgebreid met volgende definitie: « C.2.18.

Technische installatie : installatie die is gekoppeld aan de exploitatie van een gebouw, een groep gebouwen of een aanleg.

Technische installaties omvatten namelijk rioolsysteeminstallaties, elektrische netwerkinstallaties, verwarmingsnetwerkinstallaties, energienetwerkinstallaties, waternetwerkinstallaties, enz. »;

Overwegende dat het een technische verduidelijking betreft; Dat de opsomming van technische installaties als voorbeeld dient om dit concept beter te begrijpen; Dat de wijziging derhalve louter formeel is en derhalve als van ondergeschikt belang kan worden beschouwd; Dat het duidelijk niet waarschijnlijk is dat zij significante gevolgen voor het milieu zal hebben;

Overwegende, samengevat, dat het aanvullend rapport van het MER bevestigt dat die wijzigingen van ondergeschikt belang niet van dien aard zijn dat ze noemenswaardige gevolgen hebben voor het leefmilieu;

Dat de regering die analyse onderschrijft; Overwegende, samengevat, dat die wijzigingen geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

Aanvulling op het MER Overwegende dat voor het MER een aanvullend rapport is opgesteld om de volgende onderzochte effecten te verduidelijken en toe te lichten: - Bodem en grondwater; - Biodiversiteit; - Landschap, bouwkundig en archeologisch erfgoed; - Mobiliteit;

Overwegende dat in de discipline 'Biodiversiteit' de volgende verduidelijking is aangebracht met betrekking tot de aanwezigheid van verschillende soorten bestuivers op de begraafplaatsen: "In de referentiesituatie voor het vakgebied Biodiversiteit wordt gesteld dat begraafplaatsen een geheel zijn van elementen die biologisch waardevol en heel waardevol zijn. Het is belangrijk om toe te voegen dat die plaatsen worden gekenmerkt door een verscheidenheid aan bestuivers.";

Overwegende dat hoofdstuk 7 van het MER al wijst op de milieueffecten voor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit; Dat, aangezien het hier gaat om een natuurlijke begraafplaats die ecologisch zal worden aangelegd om de spontane ontwikkeling van inheemse vegetatie te stimuleren, die impact wordt beschouwd als zeer beperkt; Dat het verordenend luik van het RPA immers bepaalt dat de begraafplaatsgebieden met bomen bestemd zijn voor begraafplaatsen en beplanting en dat die gebieden worden aangelegd als groene en ecologische ruimtes, met bijzondere aandacht voor het behoud van waardevolle bestaande elementen van ecologische, historische of landschappelijke waarde; Dat bovendien het RPA oplegt dat de vegetatie (bomen, struiken en kruidachtige planten) is samengesteld op basis van overwegend inheemse plantensoorten, of bij uitzondering aangevuld met fruitbomen; Overwegende, bijgevolg, dat de verduidelijkingen die werden aangebracht in de aanvulling op het MER de conclusies van het MER niet wijzigen;

Overwegende dat Bijlage 3 met de verklarende woordenlijst werd gewijzigd om de definitie van "geïntegreerd regenwaterbeheer" in overeenstemming te brengen met de definitie in de verklarende woordenlijst van het verordenend luik;

Overwegende dat het dus gaat om een zuiver formele wijziging en dat die wijziging kan worden beschouwd als van ondergeschikt belang en vanzelfsprekend niet van dien aard is dat ze noemenswaardige gevolgen zal hebben voor het leefmilieu;

Overwegende dat de volgende wijzigingen zijn aangebracht in de discipline 'Bodem en grondwater': "De ontwikkelingsoptie, waarbij gebouw H wordt gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw, werd positief beoordeeld omdat die werkzaamheden kunnen worden gecombineerd met bodemsanering van eventuele restverontreiniging. Bodemsanering mag echter geen argument zijn om gebouw H te slopen. Bovendien moet het uitgraven van de bodem tot een minimum worden beperkt om onnodige CO2-uitstoot te voorkomen, tenzij er aanwijzingen zijn voor gezondheidsrisico's. Ook hier is het aan te raden om het uitgraven tot een minimum te beperken. ";

Overwegende dat het RPA, in het verordenend luik, bepaalt dat behoud van het bestaande gebouw de voorkeur heeft en dat elke volledige of gedeeltelijke sloop moet worden gerechtvaardigd door een milieueffectrapport inclusief een koolstofvoetafdruk; Dat het RPA op die manier het behoud van het bestaande gebouw aanbeveelt; Dat die voorkeursoptie inhoudt dat er geen graafwerken plaatsvinden;

Overwegende bijgevolg dat de verduidelijkingen die werden aangebracht in de aanvulling op het MER de conclusies van het MER niet wijzigen;

Overwegende dat in de discipline 'Landschap, bouwkundig en archeologisch erfgoed' de aanwezigheid van de archeologische site met referentie 212712 in de Centrale Archeologische Inventaris binnen de perimeter van dit RPA is toegevoegd, evenals de verduidelijking dat "Voor interventies die op die site gepland zijn, is het aangewezen een opvolging door de bevoegde diensten te verzekeren.";

Overwegende dat de opvolging zal worden verzekerd door de bevoegde diensten in het kader van de uitvoering van de specifieke projecten die in het gebied zullen worden ontwikkeld; Dat die kwestie onder de operationalisering valt; Overwegende bijgevolg dat de verduidelijkingen die werden aangebracht in de aanvulling op het MER de conclusies van het MER niet wijzigen;

Overwegende dat het deel in verband met 'Mobiliteit' van het MER in de aanvulling is aangepast om het aantal inwoners aan te passen tot 3.000, op basis waarvan het MER een indicatieve schatting geeft van het verkeer dat zal worden gegenereerd door de uitvoering van dit RPA, en van het aantal benodigde parkeerplaatsen;

Overwegende dat in de aanvulling op het MER hieruit de volgende conclusie wordt getrokken: "De aanpassing van het residentiële programma met ongeveer 1.100 extra huishoudens brengt vrijwel geen toename of verandering van het autoverkeer per uur met zich mee ten opzichte van de geplande situatie en het ontwikkelingsscenario in de MEB, zowel wat betreft verkeersbewegingen ter hoogte van de verbindingen als in termen van LOS-scores. Dat is deels een gevolg van: - Een gunstig modaal aandeel, dankzij een gunstige ligging in een openbaar vervoersknooppunt; - De extra gezinnen genereren ook verplaatsingen van kinderen, wat het modale aandeel doet dalen; - Het gegenereerde verkeer wordt verdeeld over meerdere verbindingen; - Het herkomst-bestemmingsverkeer wordt verdeeld in alle richtingen; - De generatie/aantrekking van verkeer is verdeeld over de dag.

Bijgevolg kan worden gesteld dat de aanpassing van het residentiële programma niet leidt tot andere resultaten voor de impactgroepen die als relevant worden beschouwd. De totaalscores (en bijbehorende conclusies) voor die impactgroepen blijven daarom dezelfde.";

Dat de aanvulling bovendien verwijst naar de aanbevelingen van het milieubeoordelingsrapport (paragraaf 5.15.5, blz. 490), waarmee al rekening is gehouden in dit RPA;

Overwegende, bijgevolg, dat de verduidelijkingen in de aanvulling op het MER de conclusies van het MER niet veranderen;

Overwegende dat in het deel 'Lawaai en trillingen' verduidelijkingen zijn aangebracht met betrekking tot de wetgeving die op dit gebied van toepassing is; Overwegende dat bovendien de Lden- en Ln-zoomkaarten zijn gecorrigeerd wat betreft de gebruikte kleuren;

Overwegende dat in het MER een test is uitgevoerd ten opzichte van de norm NBN S01-400-1: 2008 waar de akoestische isolatie van woningen aan moet voldoen om binnenshuis geen overlast te veroorzaken (afdeling 5.7.7.1.1); Dat in de aanvulling op het MER wordt geconcludeerd dat dit in principe voldoende is om aan die indicatieve normen te voldoen en dat het daarom niet nodig is om aanvullende aanbevelingen te doen;

Overwegende dat de verduidelijkingen in de aanvulling op het MER daarom niet van dien aard zijn dat ze de conclusies van het MER wijzigen;

Overwegende dat met betrekking tot de verduidelijkingen van de LDEN-ZOOM- en LN-ZOOM-kaarten in de aanvulling op het MER het volgende wordt gesteld: - "Wat betreft de parameter Lden: "Op basis van de Lden-Zoom van de strategische geluidsbelastingskaart (2019) voor het plangebied Defensie wordt aangegeven dat de impact van het luchtverkeerslawaai op de stadswijk, de Europese school en het parkgebied voornamelijk tussen 55 en 60 dB(A) zal liggen. Op basis van de strategische geluidsbelastingkaart is er in het plangebied sprake van een overbelasting wat betreft gezondheidsrisico's door blootstelling aan vliegtuiglawaai volgens de advieswaarden van de WHO (: Lden > 45 dB(A))";

Wat betreft de parameter Lnight: "Op basis van bovenstaande Ln-Zoom van de strategische geluidsbelastingskaart (2019) voor het plangebied Defensie wordt aangegeven dat de geluidsniveaus van het luchtverkeer gedurende de nacht op de stadswijk en de Europese school voornamelijk tussen 50 en 55 dB(A) zal liggen. Voor het parkgebied wordt een geluidsbelasting aangegeven die 5 dB(A) lager ligt (Ln = 45-50 dB(A)).

Op basis van de strategische geluidsbelastingkaart is er in het plangebied sprake van een overbelasting wat betreft gezondheidsrisico's door blootstelling aan vliegtuiglawaai volgens de advieswaarden van de WHO (: Ln < 40 dB(A)). De overschrijding van deze waarden veroorzaakt hinder door vliegtuiglawaai.";

Overwegende dat dIE verduidelijkingen niet resulteren in een nieuwe aanbeveling in het MER; Dat bijgevolg de verduidelijkingen in de aanvulling op het MER niet van dien aard zijn dat ze de conclusies van het MER wijzigen; Dat die verduidelijkingen bijgevolg geen verplichting inhouden om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek;

Overwegende dat alle wijzigingen die in het MER zijn aangebracht, zijn verzameld in hoofdstuk 11 van het MER; Dat voor het overige wordt verwezen naar de uiteenzettingen in dat hoofdstuk 11;

Overwegende dat in de aanvulling op het MER de volgende conclusie wordt getrokken: "De opmerkingen en adviezen voor het MER leiden niet tot een feitelijke aanpassing van de milieubeoordeling, maar eerder tot een aantal verduidelijkingen.

De adviezen en aanvullingen op het strategisch luik, op het verordenend luik (bestemmingen en overdrukken) en op de voorschriften naar aanleiding van het onderzoek van het RPA vereisen evenmin een aanpassing van de milieueffectbeoordeling.

Het is dus niet nodig om eerdere milieubeoordelingen in dit MER te herzien.";

Overwegende, samengevat, dat de preciseringen en verduidelijkingen de conclusies van het MER niet wijzigen; Dat hieruit volgt dat de aanvulling op het MER geen verplichting inhoudt om over te gaan tot een nieuw openbaar onderzoek krachtens artikel 30/6 van het BWRO;

XVII. Opvolging van het RPA Overwegende dat de regering de ambtenaren aanduidt van het bestuur belast met ruimtelijke ordening, die haar, om de vijf jaar vanaf de goedkeuring van het plan, een verslag voorleggen over de follow-up van de noemenswaardige gevolgen van de uitvoering van het RPA op het leefmilieu, teneinde met name in een vroegtijdig stadium de onvoorziene negatieve gevolgen en de eventuele corrigerende maatregelen te identificeren (art. 30/11 van het BWRO);

Overwegende dat een besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende die aanduiding gelijktijdig met dit RPA van kracht zal worden;

Overwegende dat de identificatie van indicatoren en de follow-up daarvan het mogelijk zal maken om de ontwikkeling van het RPA te meten en een globaal en transversaal beeld te hebben van de evolutie daarvan; Dat ze het immers mogelijk maken om de belangrijkste uitdagingen/gevolgen en de doeltreffendheid van de aanbevelingen in het MER te monitoren, onvoorziene gebeurtenissen te detecteren en het RPA gedurende zijn hele levensduur op te volgen teneinde het aan te passen aan veranderingen in de omgeving of in het RPA zelf; Dat de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het milieutoezicht alle redelijke, beschikbare en meest geschikte maatregelen zullen nemen om het milieutoezicht op het plan te garanderen;

Overwegende dat de regering de keuze van de in het MER voorgestelde indicatoren onderschrijft, onverminderd het eventuele gebruik van andere indicatoren door de ambtenaren belast met het toezicht op het RPA; Dat ze zich niettemin de mogelijkheid voorbehoudt om die zo nodig later te verfijnen;

Overwegende dat het gaat om: - de oppervlakte per bestemming in de zin van het RPA, - de V/T-verhouding, - de volumes en architecturale kwaliteit van de nieuwbouw, - de integratie van de nieuwbouw in het sterk gemengd gebied, - het aantal gecreëerde plaatsen inzake openbare voorzieningen, - het aantal sociale woningen, - de gezonde mix van wooneenheden en hotels, - het aantal gecreëerde wooneenheden, - het commerciële aanbod, - de typologie van commerciële, logistieke en productieactiviteiten - de opvolging van de verzadigingsgraad van de alternatieve vervoersmiddelen voor de auto; - het aantal parkeerplaatsen voor gemotoriseerde voertuigen, - het aantal parkeerplaatsen voor fietsen, - de beperkte toegankelijkheid voor gemotoriseerde voertuigen, - de inzameling van klachten van bewoners, - de landschapsinrichting; - het planten van inheemse soorten en het vermijden van exotische soorten, - de bodemkwaliteit, - de bodembalans, - de ondoorlaatbaarheidsgraad van het gebied, - het regenwaterbeheer, de circulaire economie;

Overwegende dat de regering de in het rapport voorgestelde methodologie onderschrijft, onverminderd de toepassing van een aanvullende methodologie door de ambtenaren belast met het toezicht op het RPA of latere aanpassingen;

Dat die opvolgingsmaatregelen kunnen worden toegepast op verschillende niveaus: - op niveau van het grondgebied in het algemeen; - op projectniveau; op het niveau van de toegekende vergunningen;

Overwegende dat de regering ook de bestaande bronnen en soorten gegevens onderschrijft die door het milieueffectrapport worden voorgesteld, zonder afbreuk te doen aan aanvullende bronnen en soorten gegevens die moeten worden verstrekt door de ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op het RPA; Dat die bestaande bronnen en soorten gegevens onder de meer de wijkmonitoring (BISA), de staat van het Brusselse leefmilieu (Leefmilieu Brussel), de hoeveelheid opgehaald afval (Net Brussel), de thematische observatoria en tellingen, in het bijzonder van de handel, fietsen (ProVélo), kantoren, productieactiviteiten, verblijfsvergunningen, parkeervergunningen omvatten, de lokale kennis van het gebied door middel van de vergunningen en lokale spelers via de specifieke diensten van gemeentebesturen, evenals andere gegevens die beschikbaar zijn bij gewestelijke instellingen, onder meer de verkeersstromen (Brussel Mobiliteit), het gebruik van de treinstations (MIVB), het aanbod en de bezetting van parkeerplaatsen (Parkeeragentschap van het Brussels Gewest), ...;

XIX. Evaluatieverslag 'gelijkekansentest' Gelet op de gelijkekansentest die verplicht is krachtens de ordonnantie van 4 oktober 2018, aangevuld door een uitvoeringsbesluit van 22 november 2018, waarvan de regering kennis heeft genomen;

Op voordracht van de minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor ruimtelijke ordening;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Het richtplan van aanleg 'Defensie' wordt goedgekeurd, Het omvat 1° Een informatief luik ter informatie;2° Een strategisch luik ter informatie, dat de grote principes en de belangrijkste gedragslijnen voor de aanleg van de betrokken perimeter aangeeft;3° Een verordenend luik, met bindende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften; Die elementen zijn bij dit besluit gevoegd als bijlage;

Art. 2.Het richtplan van aanleg 'Defensie' wordt van kracht 15 dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad;

Art. 3.Het regeringslid dat bevoegd is voor ruimtelijke ordening wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

XVI. Bijlagen Bijlage 1. Het milieueffectenrapport met betrekking tot het ontwerp van richtplan van aanleg 'Defensie';

Bijlage 2. Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 september 2023Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045455 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 2021 houdende aanstelling van de leden van de Raad voor het Leefmilieu voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 13/10/2023 numac 2023045404 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 december 2022 tot vaststelling van de controlemethode en omstandigheden voor geluidsmetingen type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045457 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2019 betreffende personen gemachtigd om de partijen te horen in overeenstemming met artikel 81 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 14/09/2023 pub. 06/10/2023 numac 2023045458 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2019 betreffende personen gemachtigd om de partijen te horen in overeenstemming met artikel 56 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems sluiten tot goedkeuring van het ontwerp van het richtplan van aanleg 'Defensie';

Bijlage 3. Het richtplan van aanleg 'Defensie', bestaande uit de volgende elementen: 1° het informatief luik ter informatie;2° het strategisch luik ter informatie, dat de grote principes en de belangrijkste gedragslijnen voor de aanleg van de betrokken perimeter aangeeft;3° het verordenend luik, met bindende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften; Brussel, 2 mei 2024 Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor territoriale ontwikkeling en stadsvernieuwing, toerisme, de promotie van het imago van Brussel en biculturele zaken van gewestelijk belang, R. VERVOORT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 14 SEPTEMBER 2024. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot goedkeuring van het ontwerp van het richtplan van aanleg "Defensie" De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikelen 6, § 1, I, 1° en 20;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid artikel 8;

Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), inzonderheid zijn artikelen 30/1 tot 30/11 ingevoegd door de ordonnantie van 30 november 2017 tot hervorming van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening en de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en tot wijziging van aanverwante wetgevingen;

Overwegende dat de voornoemde bepalingen van het BWRO een nieuw gewestelijk planningshulpmiddel invoerden in het recht van ruimtelijke ordening in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, genaamd "richtplan van aanleg" (RPA);

Dat dit hulpmiddel bedoeld is als samenvatting van de bestaande hulpmiddelen, met integratie van de strategische roeping van de Richtschema's en van een regelgevend luik gericht op het verzekeren van de realisatie van de strategische doelstellingen van het Gewest door ze in letterlijke en grafische voorschriften te formaliseren;

Dat het RPA onder meer de grote principes van ordening, het programma van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de mobiliteit en de parkeermogelijkheden aanduidt.

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van het richtplan van aanleg voor de zone "ex-NAVO/Defensie" (BS van 14.06.2019);

Inhoudsopgave I. Perimeter van de Defensie-site - algemene beschouwingen II. Procedure voor uitwerking en opvolging van het RPA III. Inhoud en rechtseffecten van het RPA IV. Door het RPA nagestreefde doelstellingen van het GPDO V. Gewestelijk karakter van het RPA VI. Voorafgaand informatie- en participatieproces VII. Het ontwerp-RPA en zijn ambities VIII. De concrete verwezenlijking van de ambities van het RPA IX. Milieueffectenrapport (MER) XVI. Bijlagen I. Perimeter van de Defensie-site - algemene beschouwingen Overwegende dat het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten dat opdracht geeft tot de uitwerking van een richtplan van aanleg voor dit gebied, een beoogde interventieperimeter vaststelt die het Brusselse deel van de site van Defensie omvat, namelijk de 40 Brusselse hectaren, gelegen langs de Leopold III-laan en de begraafplaatsen van Brussel, Schaarbeek en Evere;

Overwegende dat de site van Defensie en de begraafplaatsen zich voor een deel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (gemeentes Evere en Brussel-Stad) en voor een deel in het Vlaamse Gewest (gemeente Zaventem) bevinden; dat een coherente aanpak aan beide zijden van de gewestgrens noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen;

Overwegende dat in het kader van het intergewestelijk proces TOP Noordrand beide gewesten samen een visie ontwikkelen voor de site; dat beide gewesten in 2017 een definitiestudie lieten opmaken; dat deze bestaat uit een diagnostiek, een stedenbouwkundig onderzoek en beleidsaanbevelingen;

Overwegende dat de federale ministerraad begin 2018 opdracht gaf aan het ministerie van Defensie een federale technische werkgroep op te richten met als doel het sluiten van een akkoord met het Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest over de inplanting van een nieuw hoofdkwartier voor Defensie en de inplanting van de 5e Europese School op de site;

Overwegende dat de Brusselse en Vlaamse Regeringen 2 samenwerkingsakkoorden met betrekking tot de site goedkeurden (op 19/7/2018 en 21/12/2018);

Overwegende dat het 1e samenwerkingsakkoord tussen de gewestelijke Ministers de gecoördineerde opmaak van de nodige planningsinstrumenten voor de site in het Vlaams Gewest en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft;

Overwegende dat het 2e samenwerkingsakkoord tussen de gewestelijke en federale Ministers de stedenbouwkundige principes voor de ontwikkeling van de site evenals de inplanting van een Europese school (in het Brusselse Gewest) en het nieuwe Defensie-hoofdkwartier (op de grens tussen het Brussels en Vlaams gewest) betreft;

Overwegende dat het Brusselse deel van de site de ontwikkeling van een nieuwe gemengde wijk toelaat evenals de creatie van een grootschalig park met een groene intergewestelijke verbinding tussen de begraafplaatsen (van Brussel, Schaarbeek en Evere) en het Woluweveld (in Zaventem);

II. Procedure voor de uitwerking van het RPA Overwegende dat de Brusselse Hoofdstedelijke Regering een RPA kan goedkeuren voor een deel van het gewestelijke grondgebied (art. 30/1 van het BWRO);

Overwegende dat, voordat het ontwerp van RPA door de Regering wordt goedgekeurd, het bestuur dat belast is met de territoriale planning (perspective.brussels) een informatie- en participatieproces met het betrokken publiek organiseert (art. 30/3, § 2 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering vervolgens het ontwerp van RPA uitwerkt, evenals een milieueffectenrapport (MER) (art. 30/3, § 1 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering, in overeenstemming met artikel 30/5 van het BWRO en met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 april 2019 betreffende de openbare onderzoeken op het gebied van ruimtelijke ordening, stedenbouw en leefmilieu, het ontwerpplan tegelijkertijd voorlegt voor advies aan de instanties en besturen (perspective.brussels, Leefmilieu Brussel, de Economische en Sociale Raad, de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, de Raad voor het Leefmilieu, de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, de Adviesraad voor Huisvesting) en aan de betrokken gemeenteraden;

Dat het ontwerp van RPA moet worden onderworpen aan een openbaar onderzoek in elk van de gemeenten van het Gewest waarop het genoemde ontwerp betrekking heeft, overeenkomstig artikel 30/5, § 1 van het BWRO;

Het begrip 'betrokken gemeente' moet worden geïnterpreteerd in het licht van het begrip 'betrokken publiek' of 'waarschijnlijk betrokken publiek' in de zin van richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en in het licht van het begrip 'betrokken publiek' in de zin van het Verdrag van Aarhus betreffende de toegang tot informatie, participatie van het publiek bij het besluitvormingsproces en toegang tot justitie inzake milieuaangelegenheden;

Dat de betrokken gemeenten dus de gemeenten, waarvan de inwoners worden of kunnen worden getroffen, zijn door de milieueffecten die door het ontwerp van RPA kunnen worden veroorzaakt.

Dat in het MER de Stad Brussel en de gemeente Evere - op het grondgebied waarvan de perimeter van het RPA ligt - aangewezen zijn als de gemeenten waarop het ontwerp van RPA betrekking heeft;

Overwegende dat uit het milieueffectrapport naar voren komt dat het planontwerp een aanzienlijke impact kan hebben op het milieu in het Vlaams Gewest;

Dat het dus geboden is het planontwerp en het bijbehorende MER, in overeenstemming met artikel 30/5 § 3 van het BWRO, voor advies voor te leggen aan de autoriteiten van het Vlaams Gewest;

Overwegende dat de Regering het ontwerp van plan en het MER evenals de adviezen en de opmerkingen of bezwaren aan de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie voorlegt, waarvan het advies, samen met de adviezen, opmerkingen en bezwaren aan het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt bezorgd (art. 30/5, § 2 van het BWRO);

Overwegende dat de Regering, na kennis te hebben genomen van de resultaten van het onderzoek en van de geformuleerde adviezen, het RPA definitief kan goedkeuren of wijzigen (art. 30/6 van het BWRO);

Dat in de veronderstelling van wijzigingen aan het ontwerp van RPA en behalve als die wijzigingen beperkt zijn en niet van dien aard zijn dat ze merkbare effecten op de omgeving zullen hebben, dit ontwerp van RPA opnieuw aan de onderzoekshandelingen wordt onderworpen (art. 30/6 van het BWRO);

III. Inhoud en rechtseffecten van het RPA Gelet op artikel 30/2 van het BWRO, dat het volgende voorziet m.b.t. de inhoud van een RPA: "Het richtplan van aanleg gaat uit van de richtsnoeren van het gewestelijk ontwikkelingsplan dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd en geeft de grote principes aan voor de inrichting of herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van: - de programmering van de bestemmingen; - de structurering van de wegen, - de openbare ruimten en het landschap; - de kenmerken van de constructies; - de bescherming van het erfgoed; - mobiliteit en parkeren";

Overwegende dat het ontwerp-RPA "Defensie" uit 3 componenten bestaat: een informatieve component, een strategische component en een regelgevende component;

Overwegende dat het ten eerste een informatief gedeelte omvat, zonder enige juridische waarde, dat de geschiedenis van de site bevat, de diagnose van de bestaande situatie, alsook de definitie van de doelstellingen en uitdagingen voor de site;

Overwegende dat het ontwerp-RPA een strategisch gedeelte omvat, dat de ambities van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weerspiegelt voor dit grondgebied van gewestelijk belang, waarvan de principes zullen worden toegepast in het kader van de uitvoering van de projecten;

Dat het schriftelijke aanwijzingen en aanbevelingen en schetsen bevat die concreet gestalte geven aan die ambities (art. 30/9 van het BWRO);

Dat dit strategisch gedeelte indicatieve waarde heeft en bijgevolg bakens bevat die de auteurs van projecten moeten begeleiden, zonder dat dit de bewerkstelliging van een project dat hier niet precies mee overeenkomt, verhindert aangezien het desgevallend mogelijk is om ervan af te wijken mits een afdoende motivering en zolang de essentie zelf van de strategische opties wordt gerespecteerd;

Dat de strategische opties ruimtelijk worden voorgesteld en uitgewerkt worden ofwel op het niveau van de perimeter van het RPA, ofwel op het niveau van de verschillende nauwkeurig geïdentificeerde sites;

Overwegende dat het ontwerp-RPA verder ook een verplicht verordenend gedeelte bevat, samengesteld uit geschreven voorschriften en grafische voorschriften, die op correcte schaal, de onveranderlijke elementen beschrijft waaraan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een verplichtend karakter wil geven om de samenhang van de nagestreefde ontwikkeling te verzekeren (art. 30/9 van het BWRO);

Dat de verordenende bepalingen van het RPA voor de betreffende perimeter de bepalingen van het gewestelijk bestemmingsplan, het bijzonder bestemmingsplan en de stedenbouwkundige verordening en de reglementaire bepalingen van de gewestelijke en gemeentelijke mobiliteitsplannen en de verkavelingsvergunningen, die ermee in tegenspraak zijn, opheffen;

Dat de ontwikkeling van een project gelegen binnen de perimeter van dit ontwerp-RPA derhalve moet worden beoordeeld in het licht van de strikte naleving van het verordenend gedeelte, maar ook van de strategische oriëntaties die op de verschillende niveaus zijn voorzien;

Overwegende dat alleen een gecombineerde lezing van de drie gedeelten een overzicht geeft van de mogelijkheden van dit ontwerp-RPA;

Dat de verordenende bepalingen van het RPA beperkingen met zich mee kunnen brengen met betrekking tot het gebruik van eigendom, met inbegrip van een verbod om er te bouwen (art. 30/10 van het BWRO).

IV. Doelstellingen van het GPDO die worden nagestreefd door het RPA Gelet op artikel 30, lid 2, van het BWRO, dat bepaalt dat het RPA past in de oriënteringen van het Gewestelijk ontwikkelingsplan zoals dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd;

Gelet op het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (hierna 'GPDO' genoemd), dat in zijn definitieve versie werd aangenomen bij besluit van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 juli 2018;

Overwegende dat dit ontwerp van richtplan van aanleg uitgaat van de richtsnoeren van het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling en de grote principes voor de inrichting of herinrichting aangeeft, zoals de programmering van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, de mobiliteit en het parkeren;

Overwegende dat het GPDO de ruimtelijke ordening en de gewestelijke projecten opdeelt in vier grote thema's, waarin verschillende strategieën vastgelegd zijn: 1. Het grondgebied benutten om de basis van de territoriale ontwikkeling vast te leggen en nieuwe wijken te ontwikkelen o Strategie 1/ Vastgoedpotentieel en vastgoedreserves benutten o Strategie 2/ Een redelijke verdichting voorstellen o Strategie 3/ Toekomstige beleidsdaden voor de sociale huisvesting in Brussel 2.Het grondgebied benutten om een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving te ontwikkelen o Strategie 1/ Voorzieningen ter ondersteuning van het dagelijkse leven o Strategie 2/ De openbare ruimten en groene ruimten ter ondersteuning van de kwaliteit van het levenskader o Strategie 3/ Zorgen voor een beter evenwicht tussen de wijken o Strategie 4/ Het stedelijk erfgoed beschermen en in de kijker plaatsen als drager van identiteit en aantrekkelijkheid o Strategie 5/ Het natuurlijk landschap versterken o Strategie 6/ Het natuurlijk erfgoed in het Gewest beschermen en verbeteren 3. Het grondgebied benutten voor de ontwikkeling van de stedelijke economie o Strategie 1/ De economische functies ondersteunen in hun ruimtelijke dimensie o Strategie 2/ De plaats van de economische sectoren herkwalificeren o Strategie 3/ De buurteconomie en de lokale werkgelegenheid ondersteunen 4.Het grondgebied benutten om de multimodale verplaatsingen te bevorderen Dat erin gepleit wordt voor de ontwikkeling van nieuwe wijken en een ambitieuze bouw van aangepaste woningen, de ontwikkeling van voorzieningen en van een aangename, duurzame en aantrekkelijke leefomgeving, de ontwikkeling van sectoren en diensten die bevorderlijk zijn voor de tewerkstelling, de economie en de opleiding en de verbetering van de mobiliteit als een factor van duurzame stadsontwikkeling;

Overwegende dat, met betrekking tot de site van Defensie, in het GPDO het volgende staat: Op vlak van mobilisatie van het vastgoedpotentieel en de vastgoedreserves: "als gevolg van de verhuizing van de NAVO naar een nieuw hoofdkwartier aan de overkant van de Leopold III-laan is de reconversie van de voormalige site in een nieuwe stadswijk mogelijk.

De locatie is goed bereikbaar met tram 62 en 55 en zal nog beter bereikbaar worden door de aanleg van metro Noord met een station ter hoogte van Bordet.

Het demografisch GBP heeft een deel van de site aan de Leopold III-laan gewijzigd van een gebied voor voorzieningen in een ondernemingsgebied in een stedelijke omgeving (174.000 m2); De rest van de site behoudt het leger voor zijn hoofdkwartier (in het zuiden).

Het vroegere NAVO-deel van de site heeft dus het potentieel voor de reconversie in een nieuwe stadswijk die plaats kan bieden voor 3.000 tot 4.000 nieuwe inwoners.

Het terrein van Defensie bevindt zich zowel op Brussels als op Vlaams grondgebied. In samenwerking met het Vlaams Gewest is een definitiestudie (met een diagnose en een stedenbouwkundige studie) uitgewerkt. Bedoeling is om een intergewestelijk RPA uit te werken voor de volledige site." Op vlak van versterking van het natuurlijk landschap: "Nieuwe groenvoorzieningen creëren in wijken met tekorten door te steunen op stadsprojecten in strategische gebieden, meer bepaald nieuwe openbare parken waaronder een park van 10 ha op Thurn & Taxis en op lijn 28 binnen een netwerk van parken van 20 ha, de Péchèretuin bij het Rijksadministratief Centrum, een stadspark op de Reyerssite, een recreatieve groenvoorziening op Beco West, parken en plantsoenen bij de Ninoofsepoort, Josaphat, het Weststation, de voormalige NAVO-site of op termijn het Mabru-terrein..." Overwegende dat dit ontwerp van RPA op gepaste wijze aansluit bij de richtsnoeren en prioriteiten van het GPDO: Op vlak van mobilisatie van het vastgoedpotentieel en de vastgoedreserves: het huidige ontwerp van RPA voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe, gediversifieerde stadswijk. Deze zal een gebied voor stedelijke industrie, een sterk gemengd gebied en een woongebied omvatten. Grote openbare ruimten zullen de wijk aantrekkelijk en open voor het publiek maken. Doorheen heel de wijk zal een winkelstraat lopen, die ook de Leopold III-laan zal verbinden met het grootstedelijk park achter de wijk.

De stadswijk zal tussen de 2.500 en 3.000 nieuwe inwoners kunnen huisvesten en de nodige bedrijven en voorzieningen in de stad kunnen integreren. Het doel is dus om een programmatische mix te creëren.

Op vlak van versterking van het natuurlijke landschap: het huidige ontwerp van RPA voorziet in de aanleg van een groot grootstedelijk park ten zuiden van de stadswijk. Dit heeft tot doel de biodiversiteit te verbeteren door een ecologische verbinding te creëren tussen de begraafplaatsen in het westen en het Woluweveld in het oosten.

Het park wordt ontworpen om bestaande landschapskwaliteiten te versterken en om een sociale, recreatieve, pedagogische, ecologische en/of landschapsfunctie te vervullen. Het zal toegankelijk zijn via een noordelijke ingang en een westelijke ingang. Het park zal ook worden doorkruist door een open plek die een grote ruimte voor ontspanning zal vormen en voetgangers- en fietspaden zal bevatten.

Er zal eveneens veel aandacht uitgaan naar de vergroening van de begraafplaatsen om hun ecologische en landschappelijke functie te versterken.

Overwegende dat het huidige ontwerp van het RPA derhalve in overeenstemming is met de doelstellingen van het GPDO;

V. Het gewestelijke karakter van het RPA Overwegende dat er in de gewestelijke beleidsverklaring 2014-2019 gesproken wordt over de inrichting van een kwaliteitsvolle openbare ruimte op de site van Defensie;

De Regering bepaalt er immers het volgende: "De Regering zal nieuwe groene ruimten creëren in dichtbewoonde gebieden met een groot tekort aan openbaar en privaat groen, en dan meer bepaald in de prioritaire wijken (hoofdstuk 2). Zo is er een park van 10 ha gepland op Tour & Taxis, een stadspark op de Reyerssite, een groene recreatieruimte op Beco West, groene ruimten ter hoogte van de Ninoofsepoort, Josaphat, Weststation, en op termijn op de voormalige NAVO-site en Mabru ..." (pg. 81) "Ingevolge de verhuizing van de NAVO naar het nieuwe hoofdkwartier dat in aanbouw is aan de overkant van de Leopold III-laan leent de oude NAVO-site zich tot reconversie tot een nieuwe stadswijk. De site, die al goed met het openbaar vervoer bereikbaar is, wordt nog vlotter toegankelijk met de aanleg van de Metro Noord (Bordet). Met het oog op de aanleg van een nieuwe gemengde wijk met vrijwaring van de economische activiteiten, zal de Regering aan de hand van de studie betreffende de uitvoering van de OGSO's tegen 2014 de krachtlijnen bepalen voor de ontwikkeling van de site. De Regering zal vervolgens in 2015 een strategie uitwerken voor de aanleg van de Leopold III-laan teneinde er een nieuw kantoorgebied met internationale uitstraling te ontwikkelen. Ook de inplanting van een competentiepool voor digitale en nieuwe technologieën zal worden onderzocht in het licht van een mogelijke complementariteit met het nieuwe Mediacity bij Reyers." (pg. 138);

Overwegende dat de perimeter van het huidige PAD-project de Defensie-site omvat, die deels in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (gemeenten Evere en Brussel-Stad) en deels in het Vlaams Gewest (gemeente Zaventem) ligt. Dat er twee samenwerkingsakkoorden werden gesloten om de geïntegreerde en gezamenlijke ontwikkeling van de Defensie-site te verzekeren;

Overwegende de ligging van de site naast het NAVO-hoofdkwartier en dicht bij de luchthaven van Zaventem, heeft de site een regionale en zelfs internationale reikwijdte;

Dat dit PAD-project bovendien een nieuwe, emblematische en referentiewijk wil creëren die de noordelijke toegangspoort tot de stad zal vormen;

Overwegende dat het noodzakelijk lijkt om voor deze perimeter een alomvattende strategische en reglementaire gewestelijke inrichtingsvisie te bepalen; dat het richtplan van aanleg daarvoor het meest geschikte instrument lijkt te zijn;

VI. Voorafgaand informatie- en participatieproces VI.I. Regelingen voor voorafgaande informatie en participatie Gelet op artikel 30/3, § 1, lid 2 van het BWRO, dat het ontwerp van RPA onderwerpt aan een voorlichtings- en participatieprocedure met het betrokken publiek, georganiseerd door het Bestuur belast met de territoriale planning voordat het door de Regering wordt aangenomen;

Gelet op het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 mei 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 03/05/2018 pub. 09/05/2018 numac 2018030985 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het informatie en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg sluiten betreffende het informatie- en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplannen van aanleg, bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad op 9 mei 2018;

Gelet op het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 14 juni 2019, waarbij de minister belast met ruimtelijke ordening het bestuur instructie heeft gegeven om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp-RPA voor de site "ex-NAVO/Defensie";

Overwegende dat het voorafgaande informatie- en participatieproces zoals bedoeld in het besluit van 3 mei 2018 plaats heeft gevonden tijdens de maanden september en oktober 2019;

Dat het publiek in dit kader werd geïnformeerd over het feit dat de informatie die is bedoeld in art. 2 § 1 van het besluit van 3 mei 2018 vanaf 2 september 2019 ter beschikking stond van het publiek en dat het publiek opmerkingen kon formuleren tot 30 dagen na de datum van de laatste informatievergadering;

Dat er een informatie- en participatievergadering werd georganiseerd op 17 september 2019, tijdens dewelke het bestuur belast met territoriale planning de in art. 2 § 1 van het besluit van 3 mei 2018 bedoelde informatie heeft gegeven en het publiek de mogelijkheid had om vragen en opmerkingen te formuleren;

Overwegende dat naar aanleiding van die informatie- en participatiefase een PV werd opgesteld, waarin de opmerkingen van het publiek werden opgenomen;

Dat dit rapport werd bekendgemaakt op de website van perspective.brussels overeenkomstig de voorschriften van het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 mei 2018 betreffende het informatie en participatieproces voor het publiek voorafgaand aan de uitwerking van de ontwerpen van richtplan van aanleg;

Dat dit syntheserapport als bijlage aan dit ontwerpplan is toegevoegd;

Overwegende dat volgende opmerkingen geformuleerd werden tijdens de informatie- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van dit ontwerp-RPA en dat hierop, in dit stadium van de procedure, volgende antwoorden werden gegeven;

VI.II. Opmerkingen omtrent de perimeter van het RPA Overwegende dat een burgergroep klaagt over het feit dat er vaak gesproken wordt over "Brussel" of "Evere" om te verwijzen naar plaatsen die eigenlijk op het grondgebied van Haren liggen; Dit is bijvoorbeeld het geval voor het vroegere NAVO-hoofdkwartier, het vroegere vliegveld, het industriepark Da Vinci, de toekomstige Europese school, enz.;

Overwegende dat in dit ontwerp van RPA de voor deze plaatsen meest gebruikte namen worden gebruikt, zoals "Evere Decathlon", "het vroegere vliegveld van Evere", enz. zodat deze plaatsen gemakkelijk kunnen worden herkend;

Bovendien liggen verschillende van deze locaties zowel op het grondgebied van Evere als op dat van Haren, zoals de Decathlon, het industrieterrein Da Vinci, het vroegere vliegveld en het vroegere NAVO-hoofdkwartier;

Dat Haren ten slotte, deel uitmaakt van de stad Brussel en dat daarom de verwijzing naar "Brussel" in plaats van "Haren" niet onjuist is;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA dan ook correcte plaatsnamen bevat.

VI.III Opmerkingen met betrekking tot de begraafplaatsen van Brussel en Schaarbeek Overwegende dat sommige burgers zich vragen stellen bij de manier waarop de begraafplaatsen zullen worden opgenomen in de plannen en visie van het RPA "Defensie", rekening houdend met het feit dat de begraafplaats van Evere ingrijpende wijzigingen zal ondergaan door de inrichting van een crematorium op deze locatie;

Overwegende dat een burger zich afvraagt of de begraafplaatsen - met name die van Brussel, die een historische en esthetische waarde heeft - zouden worden ingericht als groene ruimten en of hun toegankelijkheid voor het publiek zou worden verbeterd, aangezien er momenteel slechts één ingang is en de begraafplaats om 16.00 uur sluit;

Overwegende dat de twee begraafplaatsen ten zuidwesten van de perimeter van de site van het RPA Defensie" integraal deel uitmaken van de strategie die voor de hele site is uitgewerkt, waarvan landschap en mobiliteit twee van de transversale thema's zijn;

Dat uit de voorschriften van het " begraafplaatsgebied met bomen" zoals uiteengezet in het verordenend luik duidelijk blijkt dat de begraafplaatsen zullen worden ingericht als groene en ecologische ruimten, met bijzondere aandacht voor alle voorzieningen die nodig zijn voor hun goede werking en toegankelijkheid;

Dat in deze zin het verordenend luik vereist dat het gebied voor minstens 35 % bedekt is met een bladerdak, naast een overwegend inheemse samenstelling van de begroeiing en een functie als ecologische doorgang;

Dat het voorplein van het gebouw H in het verordenend luik is opgenomen als " openbare ruimte van belang"; Dat hier een toegang zal zijn tot de begraafplaats, net als in de Everestraat, die niet meer gebruikt zal worden, maar de werking van de begraafplaatsen moet garanderen;

Dat voorschrift A.11.2 expliciet de crematoriumfunctie vermeldt die de begraafplaats van Evere zal krijgen. Hieruit volgt dat het ontwerp van RPA Defensie" kennis heeft van en rekening heeft gehouden met de toekomstige functie van crematorium van de begraafplaats;

Dat het huidige ontwerp van RPA dus zowel de ecologische waarde van de begraafplaatsen als hun toegankelijkheid voor het publiek en hun goede werking garandeert.

VI.IV Opmerkingen betreffende de mobiliteit Overwegende dat sommige burgers vaststellen dat de Defensie-site geïsoleerd is van Haren; dat ze zich afvragen op welke wijze de Leopold III-laan verbonden zal worden met Haren;

Overwegende dat sommige burgers van mening zijn dat een pendelparking zou moeten voorzien worden binnen de perimeter van het RPA "Defensie";

Overwegende dat sommige burgers vragen naar betere verbindingen tussen de haltes van het openbaar vervoer en het voetgangers- en fietsersnetwerk;

Dat ze van mening zijn dat het verbeteren van het openbaarvervoernetwerk essentieel is voor oudere mensen die zich niet meer met de fiets of met de auto verplaatsen;

Overwegende dat sommige burgers zich vragen stellen bij de impact van de geplande nieuwe tramlijn 8 tussen Woluwe en Haren en van de stelplaats te Haren op het RPA "Defensie";

Dat ze van mening zijn dat hiermee geen rekening is gehouden bij de analyse van de toekomstige projecten in de omgeving van de perimeter van het RPA;

Overwegende dat sommige burgers het eveneens betreuren dat er geen rekening werd gehouden met het RPA Reyers in de analyse van de toekomstige ontwikkelingen rond de perimeter van het RPA Defensie;

Overwegende dat hoofdstuk "5.6. Mobiliteit" van het MER een overzicht geeft van de bestaande verbindingen tussen de site en, onder andere, de gemeente Haren;

Dat de volgende verbindingen met het openbaar vervoer bestaan tussen de site "van de Defensie" en de gemeente Haren: - Bussen 65 en 80 (MIVB); - Bussen 271, 272, 471 (De Lijn); - Treinen S4, S5, S7 en S9 (NMBS).

Dat de site van het ontwerp van RPA bijgevolg reeds goed verbonden is met Haren via verschillende vormen van openbaar vervoer.

Overwegende dat het ontwerp van RPA voorziet in de mogelijkheid om parkeerplaatsen aan te leggen in verschillende gebieden: structurerende openbare ruimten met bomen, structurerende openbare ruimten met milieu-integratie, het gebied voor voorzieningen A;

Dat het MER hieromtrent verduidelijkt dat "het parkeren binnen het plangebied zoveel als mogelijk zal gebundeld worden in daartoe voorziene siloparkings en geclusterd parkeren op gedeelde parkings. Er wordt aldus meer ingezet op parkeren in parkeergarages om het openbaar domein autovrij te houden. Enkel op specifieke segmenten kan bijkomend geparkeerd worden langsheen de weg. In de economische zone Zaventem worden bovengrondse parkeerplaatsen louter gebruikt voor kort-parkeren en deze zijn maximaal geïntegreerd in de omgevingsaanleg van de nieuwe lus" (p. 238);

Dat het MER bovendien de impact van het RPA op de hoeveelheid verkeer heeft geanalyseerd om tot de volgende conclusie te komen: "Ook voor wat betreft de verkeersafwikkeling treden er geen significante wijzigingen op en blijft de impact van het plan verwaarloosbaar (score 0), desondanks de zeer beperkte verbetering in doorstroming aan één enkel kruispunt" (p. 285);

Dat de noodzaak om een pendelparking aan te leggen bijgevolg niet aangetoond is, aangezien er voorzien zal worden in voldoende parkeerplaatsen en de impact van het plan verwaarloosbaar blijft m.b.t. de hoeveelheid aan verkeer.

Overwegende dat een van de doelstellingen van het RPA Defensie het verbeteren van de toegankelijkheid en van de verbindingen tussen vervoerswijzen is. Dat deze doelstelling als volgt wordt beschreven in het strategisch luik: "De ambitie voor de site Defensie is het comfort van de reizigers optimaliseren door aangename omgevingen te creëren en diensten aan te bieden om de reistijd optimaal te benutten. Tegelijkertijd moeten de routes gestroomlijnd worden om de verbindingen met de omliggende multimodale polen te vergemakkelijken en de stromen optimaal te sturen" (p. 116);

Dat dit concreet betekent dat de bestaande voetgangers- en fietspaden worden verlengd om ze te verbinden met de tramhalte Raket op de Leopold III-laan, en de hele toekomstige stadswijk zullen doorkruisen tot aan de nieuwe potentiële tramhalte, die ten zuidwesten van de perimeter komt te liggen aan de Jules Bordetlaan;

Dat in heel de stadswijk de focus daarnaast zal liggen op de "doorwaadbaarheid" voor voetgangers en fietsers; "Dit netwerk van zachte wegen zal de nieuwe stadswijk verbinden met de bestaande en toekomstige verkeersassen voor zachte mobiliteit in de omgeving, via de Da Vinci-wijk naar het noorden en zuiden, tot aan de HUB Bordet" (p. 121); Overwegende dat dit ontwerp van RPA dan ook een optimale verbinding tussen de haltes van het openbaar vervoer en het voetgangers- en fietsnetwerk garandeert;

Overwegende dat het idee om tramlijn 8 door te trekken tot aan Bordet al enkele jaren bestaat;

Dat er echter nog geen concreet project bestaat dat waarvoor een vergunningsaanvraag werd ingediend;

Dat in het MER rekening wordt gehouden met de huidige situatie, alsmede met de referentiesituatie, zijnde de situatie waarin het voorgenomen plan (nog) niet is uitgevoerd, maar wel rekening wordt gehouden met de (gedeeltelijke) uitvoering van reeds besloten beleid en/of het resultaat van eventuele autonome ontwikkelingen;

Dat in casu er nog niets concreets besloten of uitgevoerd is over de verlenging van tramlijn 8 naar Bordet;

Overwegende bijgevolg dat in dit ontwerp van RPA geen rekening moet worden gehouden met deze eventualiteit;

Overwegende dat hetzelfde geldt voor het RPA Reyers;

Dat het RPA Reyers nog niet definitief is goedgekeurd;

Dat het nog steeds wordt aangepast naar aanleiding van de opmerkingen die tijdens het openbaar onderzoek zijn gemaakt en van de adviezen uitgebracht door de adviesorganen;

Overwegende dat ook het RPA Bordet nog niet definitief is goedgekeurd, maar dat het, omdat het in de onmiddellijke nabijheid ligt van de perimeter van het huidige ontwerp van RPA, absoluut noodzakelijk was om de wederzijdse effecten van deze twee RPA's te bestuderen;

Dat de perimeter van het RPA Reyers daarentegen in vogelvlucht op een afstand van ongeveer 2,5 km van de perimeter van dit RPA ligt;

Overwegende bijgevolg dat, gelet op het feit dat het RPA Reyers nog niet definitief is en op de afstand die het scheidt van het huidige ontwerp van RPA, het dus niet nodig was om rekening te houden met het RPA Reyers;

VI.V Opmerkingen betreffende de voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten Overwegende dat sommige burgers zich zorgen maken over het feit dat meerdere binnen het RPA "Defensie" geplande sportfaciliteiten niet toegankelijk zouden zijn voor het publiek;

Overwegende dat sommige burgers vaststellen dat de huidige sportinfrastructuur in Evere intens wordt gebruikt en zich afvragen of het mogelijk is om bestaande en toekomstige faciliteiten met elkaar te verbinden;

Overwegende dat sommige burgers zich afvragen of er één of meerdere nieuwe scholen zullen worden gebouwd op de site om te beantwoorden aan de vraag hiernaar, die momenteel groter is dan het aanbod;

Overwegende dat een burger zich afvraagt of de toekomstige stadswijk de mogelijkheid zal bieden om lokale energiegemeenschappen te integreren;

Overwegende dat het huidige ontwerp van RPA niet specifiek in sportinfrastructuur voorziet;

Dat de voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten - die binnen elke zone kunnen ingericht worden en in het bijzonder binnen het gebied voor voorzieningen H - openbare sportinfrastructuren kunnen omvatten;

Dat het ontwerp van RPA als doel heeft om een nieuwe stadswijk te creëren die toegankelijk is voor het publiek en waarin aangename en aantrekkelijke openbare ruimtes waaronder een nieuw groot grootstedelijk park als ontmoetingsplek dienen; dat het dus geenszins de bedoeling is om een gesloten wijk te creëren waartoe de toegang beperkt zou zijn.

Overwegende dat de mobiliteit en de toegankelijkheid belangrijke doelstellingen zijn van het huidige ontwerp van RPA Dat er in de stadswijk tal van (voetgangers- en fiets)-paden zullen worden aangelegd en dat de wijk via de Leopold III-laan eveneens verbonden zal worden met de bestaande sportinfrastructuur in de omgeving;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA bijgevolg toelaat om sportinfrastructuur te ontwikkelen die toegankelijk is voor iedereen;

Overwegende dat voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten, zoals scholen, van groot belang zijn binnen het RPA "Defensie". Dat deze in alle gebieden kunnen ingericht worden, ongeacht de bestemming ervan, en dat er bovendien een belangrijke zone voor voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten (gebied voor voorzieningen H) is gepland binnen de perimeter van het RPA;

Dat voorzieningen van collectief belang of van openbare diensten bovendien een voorkeursbehandeling krijgen in verschillende bestemmingsgebieden (superblok in het sterk gemengd gebied `Defensie' en metroblok in het gebied `Defensie'), aangezien ze voorrang hebben op andere bestemmingen op het vlak van vloeroppervlakte, inplanting op benedenverdiepingen of in de sokkel, enz.;

Dat vastgesteld moet worden dat ook het MER het belang van scholen benadrukt aangezien de stadswijk de thuisbasis zal worden van toekomstige gezinnen;

Overwegende, tenslotte, dat de bestaande Europese School gelegen binnen de perimeter van het RPA `Defensie' onder de voorwaarden, beschreven in het reglementair luik van het RPA, behouden zou kunnen blijven tot ten laatste december 2037; dat deze school toelaat om 1500 leerlingen op te vangen;

Overwegende bijgevolg dat het RPA "Defensie" de mogelijkheid biedt om verschillende nieuwe scholen binnen zijn perimeter te creëren;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA gericht is op duurzaamheid en het gedeelde gebruik van allerlei soorten voorzieningen;

Dat de mogelijkheid om lokale energiegemeenschappen op te richten niet expliciet is opgenomen in het RPA, maar dat niets dit in de weg staat;

Overwegende dat het Richtplan van Aanleg een gewestelijk planningsinstrument is in de wetgeving met betrekking tot ruimtelijke ordening;

Dat het RPA de grote inrichtingsprincipes vermeldt, zoals het programma van de bestemmingen, de structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, de kenmerken van de bouwwerken, de bescherming van het erfgoed, mobiliteit en parkeren;

Dat de kwestie van lokale energiegemeenschappen buiten de reikwijdte van het RPA valt.

V.VI Opmerkingen met betrekking tot het landschap Overwegende dat sommige burgers zich afvragen of er ruimte zal zijn voor stadslandbouw en wat de kwaliteit is van de grond;

Overwegende dat sommige burgers het toejuichen dat het RPA "Defensie" zowel de infrastructuur wil verbeteren als de biodiversiteit wil stimuleren, maar vinden dat de stedelijke infrastructuur niet de overhand mag nemen op het landschappelijk aspect van de site;

Overwegende dat het huidige ontwerp van RPA de verplichting oplegt om op alle daken van meer dan 20 m2 van de stadswijk een semi-intensief groendak aan te leggen; dat een dergelijk semi-intensief groendak ook toelaat om er een moestuin te kweken.

Dat stadslandbouw ook zal worden toegestaan binnen meerdere gebieden, zoals het gebied voor voorzieningen H, het parkgebied, enz.;

Dat wat de kwaliteit van de grond betreft, het MER het volgende vaststelt: "Op verschillende plaatsen is de bodem verontreinigd en werden saneringswerken opgestart of uitgevoerd. Planingrepen waarbij er effectief gewerkt zal worden in de bodem, brengen dus een zeker risico op verspreiding van bodemverontreiniging met zich mee. Ook door grondwaterverlaging kan verontreiniging verspreid worden. De verwijdering van ondergrondse structuren en afval kan pollutie met zich meebrengen. Bepaalde planingrepen kunnen een negatieve impact hebben op goede biologische bodems geschikt voor beplanting of stadslandbouw, hetgeen in een aparte pedologische studie zal onderzocht worden";

Overwegende dan ook dat het huidige ontwerp van RPA stadslandbouw mogelijk maakt en dat er een pedologische studie zal worden uitgevoerd wanneer het PAD daadwerkelijk wordt geïmplementeerd om de kwaliteit van de bodem te garanderen;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA ervan uitgaat dat de toekomstige stadswijk een grote dichtheid zal hebben met een zo klein mogelijke verstedelijkte grondoppervlakte, wat het mogelijk maakt om de omringende landschappen te behouden en tegelijkertijd de gewenste stedelijke intensiteit te genereren en een groot grootstedelijk park aan te leggen zonder nieuwe constructies;

Overwegende dat het huidige ontwerp van RPA als doel heeft om efficiënte ecosystemen te ontwikkelen om de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van de stadswijk te garanderen; dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan het waterbeheer en de waterkwaliteit in de stadswijk;

Dat in elke strategie - stedelijkheid, landschap en mobiliteit - duurzaamheid en het behoud van de natuur en het bestaande landschap bijzondere aandacht krijgen en voorrang hebben op andere doelstellingen;

Overwegende bijgevolg dat het behoud en de verbetering van het landschap en de natuur centraal staan in dit ontwerp van RPA. VI.VII. Opmerkingen met betrekking tot de geluidsoverlast van de luchthaven van Zaventem Overwegende dat sommige bewoners van mening zijn dat dit het zwarte punt van de wijk is; dat deze wijk slechts leefbaar zal zijn en de omliggende groene ruimten aangenaam zullen zijn als de geluidsoverlast van de luchthaven van Zaventem serieus wordt aangepakt;

Overwegende dat het huidige ontwerp van RPA in zijn strategisch luik een aantal aanbevelingen bevat om de geluidsoverlast ten gevolge van de nabijheid van de luchthaven van Zaventem te verminderen;

Dat het strategisch luik in dit kader bepaalde basisontwerpprincipes behandelt op twee niveaus: dat van de stedelijke planning en dat van het gebouw;

Overwegende dat het MER ook de geluidsoverlast binnen de perimeter van het RPA heeft bestudeerd en tot de volgende conclusie komt: "De globale interventiedrempels voor omgevingslawaai, luchtverkeer en wegverkeer, gebaseerd op het gemiddelde equivalente geluidsbelastings-niveau per periode, worden steeds nageleefd rond en binnen de perimeter van het plan, zowel voor de huidige situatie als voor de referentiesituatie en de geplande situatie, met uitzondering van het gebied rond de Leopold III-laan. De gebouwen in de stadswijk in de buurt van de weginfrastructuur zullen fysieke bescherming tegen het lawaai bieden voor de gebouwen aan de achterkant van het stadswijk (woonblokken en binnenkoeren)." (p. 44) Dat het MER echter wel mitigerende maatregelen aanbeveelt om deze overlast te verhelpen, zoals het voldoen aan hoge normen voor de geluidsisolatie van gevels of de oriëntatie van de woningen;

Dat het MER meer in het algemeen verwijst naar het op 28 februari 2019 goedgekeurde Plan Quiet Brussels, een plan voor de preventie en bestrijding van geluidshinder en trillingen in een stedelijke omgeving;

Dat het Plan Quiet Brussels bijzondere aandacht besteedt aan het verminderen van geluidsoverlast door het luchtverkeer: "De geluidsoverlast van vliegtuigen regelen, door het aanmoedigen van onderzoek naar duurzame en evenwichtige oplossingen in overleg met de federale overheid en het luchthavenbestuur, en door het verderzetten van eerder gevoerde acties, met name de bescherming van dichtbebouwde gebieden en het respecteren van de nachttijd;" (p.117) Overwegende dat de het huidige ontwerp van RPA een algemeen voorschrift bevat dat een geluidsisolatie van een zeker niveau oplegt voor alle toekomstige huisvesting binnen de stadswijk;

Overwegende dan ook dat dit ontwerp van RPA de geluidsimpact van het luchtverkeer op het project heeft bestudeerd en verschillende beperkende maatregelen heeft voorgesteld om de toekomstige wijk zo aangenaam mogelijk te maken.

VI.VII Opmerkingen met betrekking tot de bouwplaats Overwegende dat een burgergroep erop wijst dat het voormalige vliegveld van Haren (gelegen op de plaats van het vroegere en het nieuwe NAVO-hoofdkwartier) tijdens de twee wereldoorlogen is gebombardeerd en dat er als gevolg daarvan een risico bestaat dat er bommen in de grond aanwezig zijn, evenals oude lekken van vliegtuigbrandstof;

Overwegende dat deze burgergroep ook de aandacht vestigt op de rol van de heersende winden tijdens de werken, aangezien deze stof en restanten van de werken kunnen meevoeren tot in Haren, zoals het geval was bij sommige eerdere werven (NAVO, Decathlon, enz.);

Overwegende dat het MER rekening houdt met de voormalige aanwezigheid van het vliegveld van Haren op de site van het RPA: "Aan de noordkant van het plangebied, waar woningen en commerciële activiteiten gepland zijn, dateren de gebouwen uit een periode na de wereldoorlogen en getuigen ze van de politieke en sociale visie van die tijd. Bovendien is de context waarin deze gebouwen zich bevinden interessant: op het terrein van een voormalig militair vliegveld en tegenover het nieuwe NAVO-hoofdkwartier.

Hoewel de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een aantal bekende archeologische erfgoedsites, zijn er in grote delen van het plangebied in het verleden al opgravingen en grote ontwikkelingen (gebouwen, bermen van binnenwegen, parking) geweest. Bijgevolg is de kans dat er nog niet-erkend pedologisch erfgoed in deze gebieden wordt aangetroffen zeer beperkt. In de zones van het inrichtingsgebied waar nog geen opgravingen hebben plaatsgevonden, kan de aanwezigheid van archeologisch erfgoed niet worden uitgesloten." (p. 225) Dat in het MER ook de bodemverontreiniging wordt geanalyseerd, waarvan het grootste deel al is gesaneerd;

Dat er aanbevelingen worden gedaan om verdere verspreiding te voorkomen wanneer de site wordt heringericht;

Overwegende bijgevolg dat in dit ontwerp van RPA voldoende rekening wordt gehouden met de bodemverontreiniging en het archeologisch aspect van de Defensie-site en de mogelijke gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien;

Overwegende dat het MER van het huidige ontwerp van RPA opmerkt dat het nog niet mogelijk is om de effecten te beoordelen van elk specifiek project dat op basis van dit plan uitgevoerd zal worden: "Op dit moment is het plan nog niet gedetailleerd genoeg om bijvoorbeeld een overzicht te geven van het precieze bodemgebruik voor de verschillende alternatieven. Ook zijn er nog geen gegevens beschikbaar over de bouwfase (type en aantal werktuigen, werfzones, werfwegen, enz.) Bijgevolg kan de impact van deze bouwfase niet worden onderzocht op niveau van het plan" (p. 130).

Overwegende dan ook dat de analyse van het stof dat door de toekomstige werven van elk afzonderlijk project gegenereerd zal worden buiten het toepassingsgebied van dit ontwerp van RPA valt en dat dit effect zal worden bestudeerd tijdens de concrete uitvoering van het RPA;

VI. Opmerkingen over de bekendmaking van het RPA Overwegende dat een burger opmerkt dat de RPA's niet of nauwelijks bekend zijn bij het Brusselse publiek;

Overwegende dat een burgercollectief betreurt dat de communicatie over het RPA niet meer gericht is op de buurtbewoners;

Dat dit de indruk wekt dat alles achter de schermen wordt geregeld en dat bewoners voor voldongen feiten worden geplaatst;

Dat de groep beweert dat geen enkele inwoner van Haren een flyer of andere informatie over het project heeft ontvangen;

Overwegende dat, in overeenstemming met artikel 2, § 1, lid 2 van het besluit van 3 mei 2018 betreffende het informatie- en participatieproces voor het publiek, de administratie belast met ruimtelijke planning (perspective.brussels) naar aanleiding van de publicatie van het ministerieel besluit van 7 juni 2019Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041219 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor het gebied "Maximiliaan-Vergote" type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041217 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel Besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone « ex-NAVO/Defensie » type ministerieel besluit prom. 07/06/2019 pub. 14/06/2019 numac 2019041218 bron brussels hoofdstedelijk gewest Ministerieel besluit houdende instructie om over te gaan tot de uitwerking van het Richtplan van Aanleg voor de zone "Heizel" sluiten dat opdracht gaf om over te gaan tot de uitwerking van een ontwerp van richtplan van aanleg voor de zone "Defensie", op 17 september 2019 een informatie- en participatievergadering van het publiek heeft georganiseerd over het bedoelde ontwerp van richtplan van aanleg "Defensie";

Dat in overeenstemming met artikel 3, § 4 van het besluit van 3 mei 2018 betreffende het informatie en participatieproces voor het publiek een verslag van de informatie- en inspraakvergadering werd gepubliceerd op de website van perspective.brussels;

Dat daarnaast een flyer werd verspreid onder de buurtbewoners van de gemeenten op het grondgebied waarvan het toekomstige RPA Defensie zal worden uitgevoerd, d.w.z. de stad Brussel, waar Haren deel van uitmaakt, en de gemeente Evere;

Dat het publiek de kans kreeg om gedurende anderhalve maand (van 2 september tot 17 oktober 2019) opmerkingen en suggesties over te maken aan perspective.brussels, de stad Brussel en de gemeente Evere;

Overwegende dat tijdens de volgende fase van de opstelling van dit RPA nog een openbaar onderzoek zal plaatsvinden en dat buurtbewoners dan de kans zullen krijgen om hun opmerkingen en klachten kenbaar te maken;

VII. Het ontwerp van RPA en zijn ambities Gelet op het ontwerp van RPA;

Overwegende dat het ontwerp van RPA uitgaat van de richtsnoeren van het gewestelijk plan voor duurzame ontwikkeling dat van kracht is op de dag dat het wordt goedgekeurd en de grote principes aangeeft voor de inrichting of de herinrichting van het grondgebied waarop het betrekking heeft, met name op het vlak van programmering van de bestemmingen, structurering van de wegen, de openbare ruimten en het landschap, kenmerken van de constructies, bescherming van het erfgoed en mobiliteit en parkeren;

Overwegende dat de ambities van het ontwerp van RPA "Defensie" zijn onderverdeeld in drie thema's: landschap, mobiliteit en stedelijkheid;

Dat deze ambities worden vertaald in een reeks specifieke doelstellingen, waarbij mobiliteit en landschap de structurerende pijlers worden van een samenhangende stedelijke ontwikkeling: - de ontwikkeling van het ontwerp van RPA Defensie integreren in een bredere visie, in lijn met de ontwikkeling van het ontwerp van het RPA Bordet en in co-creatie met de ontwikkeling van een GRUP voor de Vlaamse delen van de begraafplaatsen en de Defensie-site als onderdeel van het inter-gewestelijke proces TOP Noordrand; - de site, die momenteel alleen wordt gebruikt voor voorzieningen van openbaar belang, die afgesloten is voor het publiek en aan de rand van de stad gelegen is, laten evolueren naar een nieuwe gemengde en duurzame wijk; - ervoor zorgen dat de site uitstekend bereikbaar is, zowel door het creëren van efficiënte verbindingen met de omliggende wijken op lokaal niveau als door zich te integreren in de grootstedelijke werking; - een landschapsvisie ontwikkelen die de keten van groene ruimten die het Josaphat-park in Schaarbeek via de Defensie-site zou kunnen verbinden met de Groene vallei in Zaventem benut en versterkt, en die de grote resterende landschappen die verbonden zijn met open ruimten en transportinfrastructuren versterkt;

Overwegende dat deze ambities op verschillende manieren worden vertaald: - De Leopold III-laan zal worden ontwikkeld als een Park Lane. Dit houdt de creatie in van een doorlopend landschappelijk kader waarin de verschillende vervoerswijzen (voetgangers, fietsers, trams en auto's) worden geïntegreerd. De wijk wordt aangesloten op het bestaande openbaarvervoernetwerk en zal het eveneens mogelijk maken om verschillende lijnen te verlengen en nieuwe diensten te creëren. Er wordt voorrang gegeven aan de actieve vervoersmiddelen, en bijgevolg worden de toegang en de parkeermogelijkheden voor gemotoriseerde vervoersmiddelen beperkt; - Het ontwerp van RPA voorziet in een verdichtte en gemengde stadswijk. De gewenste dichtheid maakt het mogelijk om de omliggende landschappen te behouden en tegelijkertijd de stedelijke intensiteit te genereren die nodig is voor de ontwikkeling van stedelijke praktijken. Daarnaast zal de stadswijk een programmatische mix bevatten om nieuwe woningen te creëren en het bedrijfsleven in de stad te stimuleren. Ten slotte zal de stadswijk gericht zijn op duurzaamheid, zowel in het gebruik ervan als in de gebouwen, die aan de hoogste normen zullen moeten voldoen; - de begraafplaatsen van Brussel, Evere en Schaarbeek, het zuidelijke deel van de Defensiesite en het Woluweveld zullen samen een landschap vormen met een oppervlakte van ongeveer 200 ha met een uniek potentieel als open ruimte voor de Noordrand. Het is de bedoeling dat deze ruimte wordt ervaren en gebruikt als stedelijke long van de grootstad en als ecologische verbinding tussen de verschillende groene ruimten.

VIII. De concrete verwezenlijking van de ambities van het project Overwegende dat het ontwerp van RPA de volgende stedenbouwkundige doelstellingen nastreeft: - Een verdeling van de stadswijk in drie categorieën: een bovenwereld, een tussenwereld en een benedenwereld; - Boven-wereld: ontwikkeling van semi-intensieve groendaken voor betere isolatie, betere waterdichtheid en beter waterbeheer, en ruimte voor biodiversiteit; - Tussen-wereld: op het dak van de beneden-wereld, synergiën creëren tussen bewoners en de productieve activiteiten eronder door landschapsinrichting en de ontwikkeling van gemeenschappelijke ruimtes zoals een moestuin, een serre en een beplant terras; - Beneden-wereld: bestaat uit poreuze sokkels bestemd voor productieve activiteiten, handelszaken, voorzieningen ... die de aantrekkingskracht van de wijk moeten verhogen; - Anticiperen op de noodzaak om gebouwde infrastructuur in de toekomst te demonteren en/of om te bouwen. Gebruik maken van duurzame materialen en een omkeerbare uitvoering die meerdere levenscycli mogelijk maken.

Overwegende dat het ontwerp van RPA de volgende landschappelijke doelstellingen nastreeft: - De toekomstige wijk zal een hoge dichtheid hebben met een minimum aan verstedelijkte grondoppervlakte; - Een groot grootstedelijk park ontwikkelen als deel van een ecologische corridor tussen het Vlaams en het Brussels gewest; - Doeltreffende ecosystemen ontwikkelen om de bestaande omstandigheden te verbeteren en de ecologische en landschappelijke kwaliteit van de wijk te vergroten; - Groene ruimten ontwerpen op een manier die toelaat om te voldoen aan een verscheidenheid van gebruikswijzen en behoeften, die bijdragen aan de sociale cohesie en het welzijn van de gebruikers; - De natuur voorrang geven in de ontwikkeling van de wijk; - De oorspronkelijke ambities en de verschillende rollen die de aanwezigheid van natuur in de stedelijke omgeving speelt op termijn bevestigen door de uitvoering en toepassing van een aangepast beheerplan; - Ervoor zorgen dat de inrichting van de openbare ruimte en het landschap consistent is met het systeem dat het water infiltreert, opvangt, buffert, behandelt en afvoert; - Meerdere ambities, gericht op het optimaliseren van de infiltratiemogelijkheden, de kwaliteit van de afvloeiingswater en het stabiliseren van de grondwaterniveaus, laten overlappen; - De hoeveelheid en het type water dat wordt verbruikt, optimaliseren, zowel in open ruimtes als in gebouwen; - De watercyclus opwaarderen, zodat deze een toegevoegde waarde krijgt voor de mens en een didactische dimensie krijgt; - Voorkomen dat er enige vervuiling in de watercyclus terechtkomt en grondwaterniveaus zo dicht mogelijk bij hun natuurlijke niveau houden; - De projectbeheerder sturen door het opstellen van een waterbeheerplan en gebruikers en lokale autoriteiten betrekken bij het waterbeheer op niveau van de buurt.

Overwegende dat het ontwerp van RPA de volgende mobiliteitsdoelstellingen nastreeft: - Streven naar het evenredig verdelen van de openbare ruimte tussen de verschillende vervoerswijzen door het gebruik van de actieve vervoerswijzen en van het openbaar vervoer al in de ontwerpfase aan te moedigen; - Een duurzaam, gemakkelijk te onderhouden wegennet creëren. Rekening houden met de organisatie van leveringen; - Het aantal doorlatende bodems van alle soorten, zoveel mogelijk vergroten en het regenwater van de openbare ruimten zodanig beheren dat er nullozing is over een periode van 100 jaar, door middel van een infiltratiesysteem in plaats van een buffersysteem. Zoveel mogelijk lichtgekleurde wegverharding gebruiken om warmte-eilanden te voorkomen; - De omvorming van parkeerplaatsen mogelijk maken om het gebruik ervan te kunnen veranderen. Bijvoorbeeld parkeerplaatsen aanleggen op hetzelfde niveau als het trottoir om elk verstorend effect in geval van evolutie te voorkomen; - Een netwerk van gedeelde nutsvoorzieningen organiseren om het gebruik van de ondergrond te verminderen en de zones in volle grond te maximaliseren; - Openbare ruimten en wegen spaarzaam verlichten, rekening houdend met de behoeften voortvloeiend uit het feit dat de ecologische corridor waarin het project zich bevindt deel gaat uitmaken van een netwerk; - Een optimaal, duurzaam koeltenetwerk vereist een systemische aanpak, met als basis drie elkaar versterkende doelstellingen: 1) Een koeltenetwerk door aaneengesloten beplante gebieden: aaneengesloten boomputten en zones in volle grond; 2) Zoveel mogelijk ononderbroken biodiversiteitscorridors mogelijk maken op alle niveaus (ondergronds, op de grond, in de boomkronen, enz.). 3) Dit netwerk gebruiken om geïntegreerd regenwaterbeheer te promoten; - De werf zo organiseren dat ze het leven in de buurt niet buitensporig beperkt, vooral voor wat de mobiliteit betreft;

IX. Ontwerp milieueffectenrapport (ontwerp van MER) Gelet op Richtlijn 2001/42/EG van de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's;

Gelet op artikel 30/3, § 1, 1e lid van het BWRO, dat het ontwerp van het richtplan van aanleg onderwerpt aan een milieueffectenrapport (MER);

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/11/2018 pub. 11/12/2018 numac 2018015186 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 november 2018 tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de Titels II & III van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening sluiten tot vaststelling van de structuur van de milieueffectenrapporten behorend bij de uitwerking, wijziging of opheffing van de plannen en verordeningen bedoeld in de titels II & III van het BWRO ;

Gelet op het ontwerp van MER;

Overwegende dat het ontwerp van MER parallel en op een iteratieve manier met het ontwerp van RPA werd uitgewerkt teneinde de impact van de ruimtelijke en programmatische voorstellen op het milieu te evalueren;

Overwegende dat dit ontwerp van RPA aansluit bij de aanbevelingen van het MER en deze geïntegreerd heeft, met uitzondering van de aspecten die niet behoren tot het detailniveau van het ontwerpplan of de strikte perimeter ervan overschrijden en die op het ogenblik van de vergunningsaanvragen onderzocht zullen moeten worden;

Overwegende dat na afloop van het analyseproces de volgende aanbevelingen van het MER echter niet werden opgenomen in dit ontwerpplan: Overwegende dat het MER inschat dat het hergebruik van Gebouw H de voorkeur verdient gezien z'n emblematische waarde en dat anderzijds de sloop van dit gebouw positief wordt beoordeeld omdat dit werk gecombineerd kan worden met de sanering van de grond;

Overwegende dat het niet binnen het bestek van het PAD valt om maatregelen ter bescherming van het erfgoed te nemen;

Dat het ontwerp van het PAD niettemin bepaalt dat het behoud van het bestaande gebouw de voorkeur geniet en dat elke volledige of gedeeltelijke sloop moet worden gerechtvaardigd door een milieueffectrapport met inbegrip van een koolstofvoetafdruk; Dat de vraag of gebouw H al dan niet moet worden behouden, daarom zal worden onderzocht in de context van vergunningsaanvragen overeenkomstig de regelgevende bepalingen van het PAD;

Overwegende dat het MER erop wijst dat de NBN-normen aanbevelingen doen over de akoestiek van gebouwen om de impact van vliegtuiglawaai binnen woningen te verminderen, terwijl buiten woningen andere maatregelen (zoals oriëntatie) moeten worden overwogen om de geluidsomgeving voor bewoners te verbeteren;

Overwegende dat het ontwerp-PAD deze aanbeveling van het MER volgt en verder gaat dan de aanbevelingen in de huidige NBN-normen door akoestische normen op te leggen die van toepassing zijn op de gebouwen die bestemd zijn voor huisvesting;

Overwegende dat het MER de volgende definitieve samenvatting bevat: "Wat de bodem en het grondwater betreft, zijn de negatieve effecten, in vergelijking met de huidige referentiesituatie, beperkt op het Vlaams grondgebied (noordelijke zone), voor wat veranderingen in bodembedekking en -gebruik, alsook veranderingen in structuur en profiel betreft. In Brussel en het zuidelijke deel van het Vlaams grondgebied zijn deze effectengroepen positief door een aanzienlijke verzachting. De veranderingen betreffende de bodemstabiliteit en de grondwaterkwaliteit zijn neutraal in Vlaanderen en Brussel. Het positieve effect van het plan op de bodem- en grondwaterkwaliteit is beperkt, aangezien de verwijdering van restverontreinigingen gepaard kan gaan met de sloop van gebouwen en ondergrondse structuren." "Voor wat het oppervlaktewater betreft, wordt een (beperkt) positief effect verwacht op de hoeveelheid oppervlaktewater. Het plan voorziet bijvoorbeeld in lokale (directe) infiltratie van regenwater en in een aanzienlijke verzachting, wat een positief effect heeft op de wateropslag en een beperkt positief effect op de afvoer van het regenwater. Bovendien zal de ontwikkeling leiden tot een toename van het huishoudelijk afvalwater, maar er zullen geen of minder overstorten nodig zijn omdat al het regenwater kan infiltreren.

Bijgevolg wordt het effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater als neutraal beschouwd. Het plan voorziet in maximaal hergebruik van het regenwater, wat resulteert in een beperkte positieve beoordeling van de watervoorziening." "De effecten op de biodiversiteit zijn overwegend positief in vergelijking met referentiesituatie 1. De echte winst voor de natuur zal afhangen van de concrete ontwikkeling van de natuurlijke structuur, die op projectniveau moet worden uitgevoerd. Er kunnen echter negatieve effecten optreden als de helihaven op een open plek zou worden aangelegd. Een heliport op de open plek naast de open ruimte van het Woluweveld zou een nog negatiever effect hebben. Met betrekking tot de vleermuizen die in de gebouwen leven, wordt het effect van het aanbieden en creëren van ecotopen ook negatief beoordeeld in plaats van gematigd positief. De veranderingen in de kenmerken van de habitat door hydrologie of door veranderingen in bodemkwaliteit worden neutraal beoordeeld, net als verstoringen door geluid en beweging. Ten slotte worden de effecten van ecosysteemdiensten en het klimaat positief beoordeeld." "De impact op het landschap, het bouwkundig erfgoed en de archeologie wordt als overwegend positief beschouwd. Het plan voorziet in een logischer structuur en in landschappelijke samenhang, met een economische ontwikkelingszone en andere gebouwen in het noorden, een corridor voor de fauna in het centrum en het behoud en de kwalitatieve verbetering van de begraafplaatsen in het zuiden. Ook de impact op de perceptuele kenmerken zal positief zijn. De ontwikkeling van groene ruimten in de buurt van de begraafplaatsen zal een positieve invloed hebben op de contextuele waarde van dit landschapselement. Er is geen impact op het architecturaal erfgoed. In de zones van het plangebied waar geen opgravingen hebben plaatsgevonden, kan de aanwezigheid van archeologisch erfgoed niet worden uitgesloten. Het effect wordt beoordeeld als beperkt negatief, aangezien er ook indirecte effecten kunnen optreden." "De impact op de mobiliteit is beperkt. De totale impact van het plan op de verschillende netwerken is zeer beperkt. De extra infrastructuur voor voetgangers en fietsers versterkt het lokale netwerk, maar heeft slechts een beperkte functie op grotere schaal. Bovendien is de toegang tot de verschillende vervoerswijzen al zeer goed geregeld in de referentiesituaties en is de impact van het plan verwaarloosbaar.

Ook op het gebied van verkeersstromen en levendigheid van het verkeer kunnen we stellen dat het plan niet leidt tot negatieve veranderingen en dat het effect neutraal is." "Op het gebied van geluid en trillingen blijkt uit de beoordeling van de geluidsoverlast die het luchtverkeer op de grond veroorzaakt ten opzichte van de grenswaarden dat steeds aan de criteria wordt voldaan.

De sterk aanbevolen bovengrens voor de beheersing van nadelige effecten op de gezondheid door blootstelling aan vliegtuiglawaai zal in het hele plangebied worden overschreden. De toetsing aan de algemene interventiedrempel voor globaal geluid zal volgens de kaarten van de blootstelling aan geluid leiden tot ernstige geluidsoverlast door verkeer aan de noordelijke rand van het stedelijk gebied." "De beoordeling voor wat de lucht betreft, wordt voornamelijk bepaald door veranderingen in de mobiliteit. In de geplande situatie kan het effect op NO2 in beperkte mate als negatief worden beschouwd langs straten met bebouwing. Voor fijn stof is de impact verwaarloosbaar. In het ontwikkelingsscenario is het negatieve effect veel groter, met een negatief effect en een beperkt negatief effect met betrekking tot NO2 langs veel wegen. Wat fijn stof betreft, is er eveneens een beperkt negatief effect langs een beperkt aantal wegen." "De effecten op de menselijke ruimte zijn meestal positief tot zeer positief. De ontwikkeling van de site met een dicht maar gediversifieerd stedelijk programma helpt het stedelijk gebied te versterken en het potentieel van de site volledig te benutten. Het plangebied zal ruimtelijk compatibel zijn met zijn omgeving. Het plan voorziet in een stedelijke mix van functies in het gebied, maar omdat er te weinig concrete voorafgaande voorwaarden in zijn opgenomen om deze mix te garanderen, wordt het effect op de sociaaleconomische context als beperkt negatief beoordeeld. De intensiteit van het gebruik van de ruimte, de mogelijkheden voor gedeeld gebruik en de kwaliteit van het gebruik nemen eveneens navenant toe. Het plan leidt tot de evolutie van de site naar een site met een stedelijke mix, waardoor de intensiteit van het gebruik van de ruimte in de noordelijke zone toeneemt. De aanzienlijke vergroting van de oppervlakte van het park opent nieuwe mogelijkheden voor gedeeld gebruik. Het plan biedt een duidelijke en leesbare structuur, met duidelijke oriëntatiepunten in het gebied. De perceptie van de ruimte wordt dan ook positief beoordeeld. Het positieve effect is iets sterker dan in de reële situatie, waarin de site beperkt toegankelijk was. " "Het effect op de menselijke gezondheid is matig negatief wat betreft de veranderingen in de luchtkwaliteit en significant negatief wat betreft de geluidsoverlast. De invloed van het wegverkeer op de luchtkwaliteit wanneer het plan wordt uitgevoerd, kan worden beschouwd als verwaarloosbaar tot negatief voor NO2, afhankelijk van de locatie.

Voor PM10 is het effect verwaarloosbaar en voor PM2,5 is het verwaarloosbaar tot maximaal beperkt. Er wordt een relatief grotere impact verwacht, behalve in de buurt van de Holidaystraat. Wat lawaai betreft, lijkt het luchtverkeer de bepalende factor te zijn voor het gebied waarop het plan betrekking heeft. De sterk aanbevolen bovengrens voor de beheersing van nadelige gezondheidseffecten door blootstelling aan lawaai afkomstig van het vliegverkeer zal in het hele plangebied worden overschreden. Door het verkeer wordt er hinder verwacht ter hoogte van de ontwikkeling van de noordelijke rand van het stadsdistrict." "De evaluatie van het microklimaat is zowel positief als negatief. Wat betreft de bezonning en schaduw kan het effect zowel beperkt positief als beperkt negatief zijn, afhankelijk van de oriëntatie van de gebouwen en van andere elementen die schaduwen kunnen werpen. Het plan voorziet in een verzachting en toename van groen en bebossing, wat een beperkte positieve bijdrage zal leveren aan het beperken van het hitte-eilandeffect. Door de afbraak van een aantal gebouwen, om open ruimte te creëren, wordt meer wind verwacht in dit gebied, dat beperkt negatieve wordt beoordeeld voor windcomfort. " "Wat energie betreft, zullen de geplande ontwikkelingen het mogelijk maken om op een duurzamere manier met energie om te gaan. Daarnaast is het dankzij nieuwe technologische toepassingen mogelijk om alle functies en activiteiten in het plangebied onafhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. In het kader van deze milieubeoordeling worden het gebruik van lokale hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van energie-efficiëntietechnieken als positief beschouwd." "De beoordeling op het vlak van materialen en afval is zowel positief als negatief. Door de herontwikkeling van de site zal de productie van verschillende afvalstromen op de studiesite veranderen ten opzichte van de huidige situatie. De veranderingen betreffende zowel de aard als de omvang ervan. Potentiële initiatieven op het gebied van duurzaam afvalbeheer en circulaire economie worden als beperkt positief beoordeeld." "De effecten op het klimaat zijn voornamelijk positief. Het plan streeft naar een duurzame ontwikkeling van de site en de aangrenzende begraafplaatsen. In deze context zijn de in het plan voorgestelde maatregelen gericht op het bereiken van een netto klimaatwinst of ten minste algehele klimaatneutraliteit. Wat de bodem betreft, wordt gestreefd naar een netto verzachting, wat de hittestress zal verminderen, de ecosysteemdiensten zullen worden hersteld, wat kan leiden tot een grotere koolstofopslag, en er zal een meer natuurlijke infiltratie van regenwater mogelijk zijn om uitdroging tegen te gaan.

Het regenwater zal ook plaatselijk worden gebufferd om volledige infiltratie in het plangebied mogelijk te maken. De vergroening van het gebied is positief op het vlak van landschap en biodiversiteit. Ze heeft ook positieve effecten op het hitte-eilandeffect, de hittestress en de koolstofopslag in het betreffende gebied. Het voortzetten van de modal shift kan leiden tot een vermindering van het aantal auto's en voertuigen op fossiele brandstoffen. De integratie van de circulaire economie, van duurzaamheid en klimaatbestendigheid heeft een positief effect op het gebied van materialen en afval. Het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energie-efficiënte bouwtechnieken is eveneens positief voor het klimaat." Besluit :

Artikel 1.Het ontwerp van het richtplan van aanleg "Defensie" wordt goedgekeurd, Het bestaat uit: 1° Een informatief luik zonder enige rechtswaarde;2° Een strategisch luik met indicatieve waarde, waarin de grote principes en de belangrijkste gedragslijnen voor de inrichting van de betreffende perimeter worden aangeduid;3° Een reglementair luik, met dwingende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften;4° Bijlagen ;

Art. 2.Het ontwerp van het richtplan van aanleg "Defensie" en het bijhorende milieueffectenrapport worden ter advies voorgelegd aan de adviserende instanties en onderworpen aan het openbaar onderzoek op het grondgebied van de gemeenten Evere en Brussel-Stad, overeenkomstig artikel 30/5 § 1 van het BWRO;

Art. 3.De bevoegde minister voor Ruimtelijke Ordening is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit besluit.

XVI. Bijlagen Bijlage 1. Het milieueffectenrapport met betrekking tot het ontwerp van richtplan van aanleg "Defensie";

Bijlage 2. Het syntheserapport met betrekking tot het verloop van de voorlichtings- en participatiefase voorafgaand aan de goedkeuring van het ontwerp van het RPA van aanleg "Defensie";

Bijlage 3. Het ontwerp van het RPA van aanleg "Defensie", bestaande uit de volgende elementen: 1° het informatieve luik;2° het strategisch luik met indicatieve waarde, waarin de grote principes en de belangrijkste gedragslijnen voor de inrichting van de betreffende perimeter worden aangeduid;3° het reglementair luik, met dwingende kracht, bestaande uit schriftelijke en grafische voorschriften; Brussel, 14 september 2024.

Namens de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van Gewestelijk Belang, R. VERVOORT


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld


^