gepubliceerd op 21 september 2017
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de activeringsmaatregelen van de werkzoekenden
14 SEPTEMBER 2017. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de activeringsmaatregelen van de werkzoekenden
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, artikel 57quater;
Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van Actiris, artikel 4, 1° en 3° ;
Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, artikel 9, § 2;
Gelet op de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, de artikelen 80 tot 86;
Gelet op de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen, artikel 2, eerste paragraaf, gewijzigd door de ordonnantie van 9 juli 2015, artikel 4, inleidende zin, de artikelen 9/1., eerste lid, 20/1., derde paragraaf, tweede lid, en 20/2., derde lid, ingevoegd door de ordonnantie van 9 juli 2015 en artikel 22, eerste lid, 2° ;
Gelet op de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende algemene regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van werkgelegenheid en economie, de artikelen 4 en 5;
Gelet op de ordonnantie van 23 juni 2017 betreffende de tewerkstellingssteun in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de artikelen 1, 2, 7 tot 10, 14 tot 26, 30 tot 32 en 34 tot 39;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die in dienst genomen wordt in het kader van het Activaplan;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het kader van de invoeginterim;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in het kader van het Activaplan;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor een rechthebbende op financiële maatschappelijke steun in het kader van de invoeginterim;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.
Gelet op het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de algemene uitvoeringsbepalingen van de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling van jongeren in de social profitsector voortspruitend uit de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 april 2017;
Gelet op de gendertest uitgevoerd op 4 mei 2017;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 mei 2017;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van Actiris, gegeven op 1 juni 2017;
Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 15 juni 2017;
Gelet op het advies nr. 61.756/1/V van de Raad van State, gegeven op 14 augustus 2017, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat artikel 6, paragraaf 1, IX, 7°, a) van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, als gewijzigd door de wet van 6 januari 2014, de bevoegdheid betreffende de verminderingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid die vastgesteld worden in het licht van de kenmerken die eigen zijn aan de werknemers, aan de gewesten overgedragen heeft vanaf 1 juli 2014;
Overwegende dat artikel 6, paragraaf 1, IX, 7°, b) van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, als gewijzigd door de wet van 6 januari 2014, de bevoegdheid betreffende de activering van de uitkeringen toegekend door de werkloosheidsverzekering of van de financiële maatschappelijke bijstand, in geval van werkhervatting, met het behoud van een uitkering die door de werkgever in mindering wordt gebracht van het loon, aan de gewesten overgedragen heeft vanaf 1 juli 2014;
Overwegende dat, rekening houdend met de werkloosheidsgraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het bijzonder bij jongeren, het voortaan geregionaliseerde doelgroepenbeleid zich moet toespitsen op de Brusselse werkzoekenden en werknemers en nieuwe begrotingskeuzen vereist;
Op de voordracht van de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en werknemers waarop de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders van toepassing is.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de ordonnantie" : de ordonnantie van 23 juni 2017 betreffende de tewerkstellingssteun in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° "de ordonnantie van 30 april 2009" : de ordonnantie van 30 april 2009 betreffende het toezicht op de reglementeringen inzake werkgelegenheid die tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren en de invoering van administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op deze reglementeringen;3° "de ordonnantie van 8 oktober 2015" : de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende algemene regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van werkgelegenheid en economie;4° "het koninklijk besluit van 25 november 1991" : het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;5° "het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016" : het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016 houdende uitvoering van de ordonnantie van 8 oktober 2015 houdende algemene regels betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van subsidies op het vlak van werkgelegenheid en economie;6° "operator" : de instelling of de organisatie die een opleiding verstrekt die het recht opent op aanmoedigingssteun voor opleiding;7° "subsidies" : de subsidies bedoeld in artikel 2 van de ordonnantie van 8 oktober 2015. HOOFDSTUK II. - Activeringsmaatregel Afdeling 1. - Activa
Art. 3.§ 1. De werknemer die op het ogenblik van de indiensttreding niet-werkende werkzoekende is, heeft recht op een werkuitkering gedurende een periode van dertig kalendermaanden in de mate dat hij gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is, op het ogenblik van de aanvraag of de dag vóór de indiensttreding, ingeschreven als niet-werkende werkzoekende bij Actiris gedurende minstens 312 dagen van de achttien kalendermaanden die eraan voorafgaan;2° hij is minstens halftijds in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst, voor onbepaalde duur of voor een duur van minstens zes maanden, behalve in het geval van een indienstneming als bedoeld in artikel 16 van de ordonnantie;3° hij is niet meer voltijds of deeltijds leerplichtig en heeft de wettelijke pensioenleeftijd nog niet bereikt. § 2. De toekenning van de werkuitkering wordt stopgezet wanneer de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd bereikt heeft.
Art. 4.De in artikel 3 bedoelde werkuitkering bedraagt 350 euro per kalendermaand gedurende de eerste zes maanden, 800 euro gedurende de 12 volgende maanden en 350 euro voor de 12 daarop volgende maanden. De maand van indiensttreding is inbegrepen in deze berekening.
Art. 5.§ 1. De volgende werkzoekenden zijn vrijgesteld van de in artikel 3, 1° bedoelde inactiviteitsperiode : 1° de niet-werkende werkzoekende die, op de dag van de aanvraag van de Activakaart of de dag vóór de indiensttreding, jonger is dan dertig jaar en geen hoger diploma of getuigschrift heeft dan dat van het lager secundair onderwijs;2° de niet-werkende werkzoekende die, op de dag van de aanvraag van de Activakaart of de dag vóór de indiensttreding, minstens 57 jaar oud is;3° de niet-werkende werkzoekende die tewerkgesteld was tot aan het einde van de inschakelingsovereenkomst bedoeld in artikel 3 van de ordonnantie, in artikel 7ter van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 februari 1998 tot bepaling van de verdelingscriteria voor de subsidies toegekend aan lokale besturen die gesubsidieerde contractuelen tewerkstellen of in artikel 28bis, § 1, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen;4° de niet-werkende werkzoekende die tewerkgesteld was tot aan het einde van de in het kader van de maatregel van artikel 60, § 7 of 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn gesloten arbeidsovereenkomst;5° de niet-werkende werkzoekende die tewerkgesteld was tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst gesloten in het kader van de sociale inschakelingseconomie bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie of gesloten in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzake de doorstromingsprogramma's of van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;6° de niet-werkende werkzoekende die gedurende minstens zes maanden tewerkgesteld was in het kader van een stage in uitvoering van de ordonnantie van 10 maart 2016 betreffende de stages voor werkzoekenden;7° de niet-werkende werkzoekende die minstens zes maanden werkervaring heeft opgedaan in het kader van een individuele beroepsopleiding, zoals voorzien in de artikelen 33 tot 42 van het besluit 2016/1620 van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 29 september 2016 tot uitvoering van het Decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 maart 1994 houdende oprichting van het "Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle" of in hoofdstuk III van titel III van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding; 8° de niet-werkende werkzoekende die met succes een professionaliserende opleiding gevolgd heeft in de zin van artikel 3, § 2, 1°, a) van het decreet van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 maart 1994 houdende oprichting van het Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding, een beroepsopleiding in de zin van artikel 61, 1°, a), b) en d) van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, een professionaliserende opleiding in de zin van artikel 3, § 1, 2°, a) van het Waalse decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi" of een certificerende opleiding georganiseerd of gesubsidieerd door de "Service formation petites et moyennes entreprises", bedoeld bij het decreet van 17 juli 2003 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende het oprichten van een apart beheerde dienst belast met het beheer en de promotie van de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen te Brussel, het Vlaams Agentschap voor Ondernemingsvorming - Syntra Vlaanderen opgericht bij decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen, het "Institut wallon de Formation en Alternance et des indépendants et Petites et Moyennes Entreprises", opgericht bij decreet van het Waals Gewest van 17 juli 2003 tot oprichting van een "Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et des petites et moyennes entreprises" en het "Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen" opgericht bij decreet van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s; 9° de niet-werkende werkzoekende die met succes een alternerende opleiding gevolgd heeft zoals bepaald in het kaderakkoord van 24 oktober 2008 tot samenwerking betreffende de alternerende opleiding of de op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie en het Waals Gewest gesloten samenwerkingsovereenkomst betreffende de Permanente Vorming van de Middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en hun uitvoeringsbesluiten, evenals in het Vlaams decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen en het besluit van de Vlaamse regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3;10° de niet-werkende werkzoekende die ontslagen werd naar aanleiding van het afschaffen van GESCO's bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.474 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen of in artikel 94 van de programmawet van 30 december 1988; 11° de niet-werkende werkzoekende die ontslagen werd in het kader van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 31 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact of die ontslagen werd naar aanleiding van het faillissement, de sluiting of de vereffening van de onderneming.12° De niet-werkende werkzoekende die in dienst was tot het einde van de arbeidsovereenkomst toegekend in het kader van het vormend tewerkstellingsinstrument voor jonge werkzoekenden bedoeld in artikel 11 van de ordonnantie. De niet-werkende werkzoekende mag niet langer dan zes maanden bij een werkgever tewerkgesteld geweest zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst tussen het einde van de in 3° tot 12° bedoelde tewerkstellingen en de aanvraag van de Activakaart. § 2. Wordt gelijkgesteld met een indienstneming voor de toepassing van dit besluit en de erin voorziene voordelen, de voortzetting van een tewerkstelling na het verstrijken van 'een periode zoals voorzien in paragraaf 1, eerste lid, 3° tot 12° van artikel 5.
Art. 6.Worden gelijkgesteld met inschrijvingsperiodes als niet-werkende werkzoekende bedoeld in artikel 3, 1°, de volgende periodes : 1° de inschrijvingsperiodes als niet-werkende werkzoekende bij een gewestelijke arbeidsbemiddelingsdienst van een ander gewest;2° de periodes van hechtenis tijdens een periode van inschrijving als niet-werkende werkzoekende;3° de tewerkstellingsperiodes in het kader van de inschakelingsovereenkomst bedoeld in artikel 3 van de ordonnantie, in artikel 7ter van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 5 februari 1998 tot bepaling van de verdelingscriteria voor de subsidies toegekend aan lokale besturen die gesubsidieerde contractuelen tewerkstellen of in artikel 28bis, § 1, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen;4° de periodes die in inschrijvingsperiodes als niet-werkende werkzoekende gelegen zijn en die aanleiding hebben gegeven tot de betaling van een toelage in toepassing van de wettelijke of regelgevende bepalingen inzake verplichte ziekte- of invaliditeitsverzekering of inzake moederschapsverzekering;5° de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 2 april 1965 betreffende de betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;6° de tewerkstellingsperiodes in het kader van de sociale inschakelingseconomie bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie en de tewerkstellingsperiodes bij een werkgever bedoeld door het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, of door het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders inzake de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;7° de tewerkstellingsperiodes overeenkomstig artikel 60, § 7 of 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;8° de onderwijsperiodes van de alternerende opleidingen zoals voorzien in het kadersamenwerkingsakkoord van 24 oktober 2008 met betrekking tot het alternerend onderwijs of het samenwerkingsakkoord van 20 februari 1995 met betrekking tot de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen door de Franse Gemeenschaps-commissie en het Waalse Gewest en hun uitvoeringsbesluiten alsook in het Vlaamse decreet van 10 juni 2016 tot regeling van bepaalde aspecten van alternerende opleidingen en het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 met betrekking tot de organisatie van het bijzonder secundair onderwijs van opleidingsvorm 3;9° de tewerkstellingsperiodes in GESCO's zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr.474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen of in artikel 94 van de programmawet van 30 december 1988; 10° de tewerkstellingsperiodes in het kader van het vormend tewerkstellingsinstrument voor jonge werkzoekenden zoals bedoeld in artikel 11 van de ordonnantie. Afdeling 2. - Activa voor verminderde arbeidsgeschiktheid
Art. 7.§ 1. De werknemer die op het ogenblik van de indiensttreding niet-werkende werkzoekende was, heeft recht op een werkuitkering gedurende een periode van zesendertig kalendermaanden in de mate dat hij gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is niet-werkende werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid de dag van de aanvraag van de Activakaart of de dag vóór de indiensttreding;2° hij is ingeschreven bij Actiris als niet-werkende werkzoekende;3° hij is in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst;4° hij is niet meer voltijds of deeltijds leerplichtig en heeft de wettelijke pensioenleeftijd nog niet bereikt; § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1,1° wordt verstaan onder werkzoekende met een verminderde arbeidsgeschiktheid : 1° de niet-werkende werkzoekende die voldoet aan de medische voorwaarden om een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming te genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan personen met een handicap;2° de niet-werkende werkzoekende die als doelgroepwerknemer tewerkgesteld was bij een werkgever die valt onder het toepassingsgebied van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen, de sociale werkplaatsen en de maatwerkbedrijven;3° de niet-werkende werkzoekende persoon met een handicap die het recht op verhoogde kinderbijslag opent op basis van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minstens zesenzestig procent;4° de niet-werkende werkzoekende die in het bezit is van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen;5° de niet-werkende werkzoekende die toegelaten wordt tot de Service Personnes Handicapées Autonomie Recherchée (PHARE) of die gebruikmaakt van de maatregelen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).6° de werkloze die een blijvende arbeidsongeschiktheid vertoont van minstens 33 %, vastgesteld door de erkende geneesheer van de RVA, in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheden, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 141 van het koninklijk besluit van 25 november 1991. § 3. De toekenning van de werkuitkering wordt stopgezet wanneer de werknemer de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt.
Art. 8.De in artikel 7, § 1, bedoelde werkuitkering bedraagt 750 euro per kalendermaand gedurende de eerste 12 maanden en 600 euro voor de volgende 24 maanden. De maand van indiensttreding is inbegrepen in deze berekening. Afdeling 3. - Aanmoedigingssteun voor opleiding
Art. 9.§ 1. Elke werkgever kan een financiële tussenkomst genieten om de opleidingskosten te compenseren van de werknemer bedoeld in artikel 3 of 7 die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is jonger dan dertig jaar de dag van de aanvraag van de Activakaart of van de Activakaart verminderde arbeidsgeschiktheid;2° hij heeft geen hoger diploma of getuigschrift dan dat van het lager secundair onderwijs;3° hij is voltijds in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. De financiële tussenkomst bedraagt maximaal 5.000 euro en is enkel toegankelijk voor de opleidingen die gevolgd worden tijdens de toekenningsperiode van de in de artikelen 3 en 7 bedoelde uitkeringen. § 2. De keuze van de opleiding gebeurt in overleg tussen de werkgever en de werknemer op basis van de behoeften van de werknemer en is uitsluitend of voornamelijk gericht op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de onderneming, via welke hij competenties verwerft en zijn inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verbetert.
Art. 10.De in toepassing van artikel 109 van de herstelwet houdende sociale bepalingen van 22 januari 1985 erkende opleidingen en de opleidingen die erkend worden door de erkenningscommissie, door artikel 110 van voornoemde wet opgericht bij de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, openen het recht op de financiële tussenkomst en voor zover zij de voorwaarden opgenomen in artikel 2, 5° naleven.
Art. 11.De werkgever dient uiterlijk twintig werkdagen vóór het begin van de door de werknemer te volgen opleiding een aanvraag tot financiële tussenkomst in bij Actiris die, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld is van : 1° het naar behoren ingevulde, door Actiris opgestelde aanvraagformulier;2° de door de operator opgestelde documenten die de te volgen opleiding uitvoerig beschrijven;3° een kopie van de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Uiterlijk twintig werkdagen na ontvangst van de aanvraag brengt Actiris de werkgever op de hoogte van zijn beslissing. Bij een weigering zullen de redenen hiervoor meegedeeld worden. Het uitblijven van een antwoord binnen deze termijn staat gelijk met een instemming.
Art. 12.De werkgever dient uiterlijk twee maanden na het einde van de door de werknemer gevolgde opleiding een aanvraag tot betaling van de financiële tussenkomst in bij Actiris die, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld is van : 1° het naar behoren ingevulde, door Actiris opgestelde betalingsaanvraagformulier;2° het door de operator afgegeven attest van regelmatige bijwoning van de opleiding;3° de bewijsstukken van de betaling van de inschrijvingskosten van de opleiding, met inbegrip van de door de operator opgemaakte factuur; De financiële tussenkomst wordt betaald uiterlijk twee maanden na de indiening van de betalingsaanvraag. Afdeling 4. - Aan de afdelingen 1, 2 en 3 gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 13.§ 1. De in de artikelen 3, 7 en 9 bedoelde voordelen worden niet toegekend in het geval dat de werknemer door dezelfde werkgever opnieuw in dienst genomen wordt binnen een periode van twaalf maanden die volgt op het einde van de aanvankelijke arbeidsovereenkomst die het recht op voordelen heeft geopend.
Als de oorspronkelijke overeenkomst die het recht op de voordelen geopend heeft echter tegen dezelfde voorwaarden en zonder onderbreking verlengd wordt door een aanhangsel, worden de voordelen tegen dezelfde voorwaarden behouden, voor zover de toekenningsperiode van het recht niet uitgeput is.
Voor de toepassing van het vorige lid worden weekenden, feestdagen of inhaalrust niet als een onderbreking tussen twee tewerkstellingsperiodes beschouwd als ze buiten de duur van de arbeidsovereenkomst plaatsvinden.
Indien de aanvankelijke overeenkomst niet het recht op de voordelen heeft geopend, is er geen wachttijd nodig tussen het einde van de aanvankelijke overeenkomst en de nieuwe overeenkomst met recht op de voordelen voorzien in de artikelen 3, 7 en 9. § 2. De in de artikelen 3, 7 en 9 bedoelde voordelen worden niet toegekend aan de werknemer die door dezelfde werkgever opnieuw in dienst genomen wordt binnen een periode van twaalf maanden die volgt op het einde van de vorige arbeidsovereenkomst en die zijn recht op de voordelen vermeld op de Activakaart geheel of gedeeltelijk heeft uitgeput op basis van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden.
Als de oorspronkelijke overeenkomst die het recht op de voordelen geopend heeft echter tegen dezelfde voorwaarden en zonder onderbreking verlengd wordt door een aanhangsel, worden de voordelen tegen dezelfde voorwaarden tot uiterlijk 31 december 2018 behouden, voor zover de toekenningsperiode van het recht niet uitgeput is.
Art. 14.De steun ingevoerd door de artikelen 3, 7 en 9 zijn niet cumuleerbaar met : 1° de steun en premies ingevoerd door het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 28 november 2002 betreffende het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen;2° de hulp toegekend krachtens Hoofdstuk II van de ordonnantie;3° de hulp ingevoerd door het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromings-programma's;4° de hulp ingevoerd door het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen. HOOFDSTUK III. - Procedures voor de afgifte van de Activakaart en voor de betaling Afdeling 1. - Procedure voor de afgifte van de Activakaart
Art. 15.§ 1. Overeenkomstig artikel 24 van de ordonnantie kan een werkgever de in de artikelen 3, 7 en 9 bedoelde voordelen genieten wanneer hij een niet-werkende werkzoekende in dienst neemt tijdens de geldigheidsduur van de door Actiris afgegeven Activakaart.
Met deze kaart bevestigt Actiris dat de niet-werkende werkzoekende aan de in de artikelen 3, 7 en 9 bepaalde voorwaarden voldoet.
De niet-werkende werkzoekende vraagt de Activakaart aan. § 2. Om de in de artikelen 3, 7 en 9 bepaalde voordelen te kunnen genieten, moet de in paragraaf 1 bedoelde aanvraag uiterlijk de dertigste dag na de indiensttreding van de werknemer worden ingediend bij Actiris.
Wanneer de aanvraag van de Activakaart buiten voornoemde termijn ingediend wordt, wordt de periode waarin de voordelen toegekend kunnen worden, verminderd met de periode die aanvangt op de dag van de indiensttreding en die afloopt op de laatste dag van de maand waarin de datum valt van de laattijdige aanvraag van de Activakaart.
De datum van ontvangst van de aanvraag bij Actiris wordt beschouwd als de indieningsdatum.
Artikel 152quater, § 2, vierde lid van het koninklijk besluit van 25 november 1991 is niet van toepassing op deze procedure. § 3. De Activakaart heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden en is geldig voor elke indienstneming die binnen haar geldigheidsduur valt.
Wanneer een nieuwe Activakaart aangevraagd wordt tijdens de geldigheidsperiode van een vorige kaart, wordt ze afgegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige kaart.
De Activakaart kan hernieuwd worden voor opeenvolgende periodes van twaalf maanden elk, voor zover de niet-werkende werkzoekende nog altijd voldoet aan de vereiste voorwaarden op het ogenblik van de indiening van de aanvraag tot hernieuwing of op het ogenblik van de indiensttreding.
De Activakaart heeft als geldigheidsdatum : 1° de datum waarop de aanvraag is ingediend wanneer de werkzoekende nog niet in dienst genomen is;2° de datum van indiensttreding wanneer de werknemer al in dienst genomen is. § 4. De Activakaart vermeldt duidelijk de duur van de periode waarin de niet-werkende werkzoekende recht heeft op werkuitkeringen en de in de artikelen 4 en 8 bedoelde forfaitaire bedragen. Ze vermeldt ook de financiële steunmaatregelen die in uitvoering van de ordonnantie toegekend kunnen worden op basis van de kenmerken van de niet-werkende werkzoekende. § 5. Actiris kan ambtshalve een Activakaart afgeven aan een niet-werkende werkzoekende als de arbeidsbemiddelingsdienst over alle nodige gegevens beschikt om eenduidig vast te stellen dat die niet-werkende werkzoekende aan alle voorwaarden voldoet om aanspraak te maken op een kaart. Afdeling 2. - Betalingsprocedure
Art. 16.§ 1. De werkuitkering wordt slechts toegekend indien voldaan is aan artikel 15, en voor zover de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1° de werknemer dient bij de aanvang van zijn tewerkstelling een uitkeringsaanvraag in via zijn uitbetalingsinstelling, samen met een kopie van de arbeidsovereenkomst of van het aanhangsel bij de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst;2° de arbeidsovereenkomst bedoeld bij 1° bevat bepalingen waaruit blijkt dat de werknemer overeenkomstig de Activakaart, afgeleverd door Actiris, in aanmerking komt voor de toekenning van een werkuitkering en dat het door de werkgever te betalen nettoloon verkregen wordt door de werkuitkering in mindering te brengen van het nettoloon voor de beschouwde maand;3° de werkgever verbindt er zich toe a) het werkloosheidsbureau van Brussel in kennis te stellen van een arbeidsongeval dat de werknemer overkomt;b) in geval van terugbetaling door de arbeidsongevallenverzekeraar, aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een betaling te verrichten gelijk aan het resultaat van de formule : A X B X C/D, waarbij : A gelijk is aan 0,9; B gelijk is aan de uitkering betaald voor de beschouwde maand;
C gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de periode van arbeidsongeschiktheid in de beschouwde maand;
D gelijk is aan het belastbaar bedrag van het loon voor de beschouwde maand.
In afwijking van de bepalingen genomen krachtens artikel 138 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 moet het dossier dat de aanvraag om de werkuitkering bevat, toekomen op het werkloosheidsbureau binnen een termijn van vier maanden volgend op de maand waarin de tewerkstelling een aanvang neemt.
In geval van laattijdige ontvangst van het volledig dossier, mag de werkgever in afwijking van het eerst lid, 2°, voor de periode die voorafgaat aan de maand van de laattijdige ontvangst, de werkuitkering niet in mindering brengen van het door hem te betalen nettoloon. § 2. Om ervoor te zorgen dat de werkuitkering aan de werkzoekende wordt uitbetaald, vult de werkgever maandelijks een elektronische aangifte van het sociaal risico in, met als opschrift e-ASR-Werkloosheid : scenario 8.
De werknemer wordt gedurende de duur van het contract vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk III, afdelingen 1 tot 3 en van de artikelen 68 en 71 van het koninklijk besluit van 25 november 1991.
De vrijstelling bedoeld in het vorige lid doet evenwel geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit het statuut van deeltijdse werknemer, die eveneens een inkomensgarantie-uitkering geniet of uit het statuut van tijdelijk werkloze, indien de werknemer uitkeringen ontvangt voor de uren van tijdelijke werkloosheid.
Art. 17.Voor de werknemer bedoeld in de artikelen 3 en 7 wordt het bedrag van de werkuitkering voor een beschouwde kalendermaand verkregen door respectievelijk 350, 600, 750 of 800 euro te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal uren waarvoor loon verschuldigd is tijdens de periode gedekt door die arbeidsovereenkomst gelegen in deze beschouwde kalendermaand, en de noemer gelijk is aan 4 maal de gemiddelde wekelijkse werkduur van de referentiepersoon vermeerderd met de bezoldigde uren inhaalrust naar aanleiding van een stelsel van arbeidsduurvermindering.
Indien het resultaat van de formule bedoeld in het vorige lid in een beschouwde kalendermaand meer dan respectievelijk 350, 600, 750 of 800 euro bedraagt, is het bedrag van de werkuitkering dat kan worden toegekend voor die beschouwde kalendermaand, gelijk aan respectievelijk 350, 600, 750 of 800 euro. HOOFDSTUK IV. - Controle en terugvorderings- en niet-vereffeningsprocedure Afdeling 1. - Controle
Art. 18.In titel V van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 9 juni 2016 houdende bepaling van de met het toezicht en de controle belaste overheden in werkgelegenheidsaangelegenheden en houdende nadere regels met betrekking tot de werking van deze overheden, wordt een hoofdstuk XVII ingevoegd dat een artikel 34/1 bevat, luidend : "HOOFDSTUK XVII. - Tewerkstellingssteun
Art. 34/1.Onverminderd de bepalingen van artikel 2, eerste paragraaf, vierde lid van de ordonnantie, worden de controleurs van Actiris en van het Bestuur belast met de controle op de toepassing van de ordonnantie van 23 juni 2017 betreffende de tewerkstellingssteun in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en haar uitvoeringsmaatregelen." Afdeling 2. - Terugvorderings- en niet-vereffeningsprocedure
Art. 19.In afwijking van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016 wordt de verantwoordelijke van de dienst Tewerkstellingsprogramma's bij Actiris belast met de terugvordering bedoeld in artikel 5 van de ordonnantie van 8 oktober 2015.
Art. 20.In afwijking van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016 is de directeur die verantwoordelijk is voor het departement tewerkstellingsprogramma's bij Actiris of de ambtenaar die hij aanduidt, bevoegd voor het nemen van de beslissingen betreffende de inhouding, de terugvordering en de niet-vereffening van toelagen.
Art. 21.In afwijking van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 14 april 2016 is de directeur-generaal of de adjunct-generaal-directeur van Actiris bevoegd voor de behandeling van de bezwaren als bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 8 oktober 2015.
Art. 22.Overeenkomstig artikel 6 van de ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de openbaarheid van bestuur, vermeldt de beslissing van inhouding, terugvordering of niet-vereffening van subsidies, onverminderd het bepaalde van artikel 4, vierde lid, van de ordonnantie van 8 oktober 2015, de instanties bij wie het bezwaar moet worden ingediend, en de vormen en termijnen die moeten worden geëerbiedigd.
De beslissing wordt aan de begunstigde betekend bij ter post aangetekend schrijven. Afdeling 3. - De nadere regels en procedures voor het indienen van een
bezwaarschrift.
Art. 23.De begunstigde kan binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van de beslissing van inhouding, terugvordering of niet-vereffening van subsidies een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen bij de ambtenaar als bedoeld in artikel 20.
Het bezwaarschrift is gedagtekend en ondertekend en wordt neergelegd op een van de wijzen als bedoeld in artikel 24.
Het bezwaarschrift is in voorkomend geval vergezeld van rechtvaardigingstukken.
Het recht van bezwaar geldt eenmalig per beslissing van inhouding, terugvordering of niet-vereffening van subsidies. Een beslissing die wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 kan geen aanleiding geven tot een nieuw bezwaar.
Art. 24.De verzending van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 23 neemt een van de volgende vormen aan : 1° een ter post aangetekend schrijven;2° een zending via private ondernemingen tegen ontvangstbewijs;3° door afgifte van het bezwaar tegen ontvangstbewijs.
Art. 25.§ 1. De termijn als bedoeld in artikel 23 gaat in daags na ontvangst van de per aangetekend schrijven verstuurde beslissing.
Behoudens bewijs van het tegendeel door de bestemmeling, wordt het aangetekend schrijven geacht te zijn ontvangen de derde werkdag na de datum van verzending. § 2. De vervaldag wordt in de termijn meegerekend. Indien deze dag echter op een zaterdag, een zondag of een feestdag valt, wordt hij naar de eerstvolgende werkdag verschoven.
Art. 26.Indien de begunstigde wenst gehoord te worden, vooraleer definitief uitspraak wordt gedaan, verzoekt hij daar om in het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 23.
Hij kan persoonlijk worden gehoord, desgevallend bijgestaan door een persoon van zijn keuze, dan wel door tussenkomst van een daartoe naar behoren gevolmachtigde vertegenwoordiger.
Indien de begunstigde zonder geldige, vooraf meegedeelde reden niet opdaagt op de plaats en het tijdstip van oproep, spreekt de in artikel 20 bedoelde ambtenaar zich uit over het bezwaarschrift zonder dat de begunstigde werd gehoord.
Art. 27.Elk bezwaarschrift dat in een andere vorm of buiten de bepaalde termijn wordt ingediend, of niet beantwoordt aan de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 26, of niet de gegevens bevat als bedoeld in artikel 4, tweede lid van de ordonnantie van 8 oktober 2015, is niet-ontvankelijk.
Art. 28.De in artikel 20 bedoelde ambtenaar bezorgt binnen de tien werkdagen na ontvangst een ontvangstmelding aan de begunstigde.
Hij licht de begunstigde in over het al dan niet ontvankelijke karakter van het bezwaar.
Bij verzoek om gehoord te worden overeenkomstig artikel 26, wordt de plaats en het uur van de hoorzitting bij dezelfde gelegenheid meegedeeld.
Art. 29.Indien het bezwaarschrift ontvankelijk is, wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing opgeschort tot op het ogenblik van de kennisgeving van de uitspraak als bedoeld in artikel 28.
Art. 30.Binnen de zestig dagen die ingaan daags na ontvangst van het bezwaar, beslist de in artikel 20 bedoelde ambtenaar om de eerdere beslissing te bevestigen dan wel te wijzigen, en geeft hij de belanghebbende hier kennis van. In geval van verzoek om hoorzitting wordt deze termijn met dertig dagen verlengd.
De termijnen als bedoeld in het eerste lid worden verlengd met twintig dagen wanneer het bezwaarschrift wordt ontvangen tussen 15 juni en 15 augustus.
De beslissing die het voorwerp vormt van het bezwaar wordt van rechtswege bevestigd wanneer de in artikel 20 bedoelde ambtenaar geen uitspraak doet binnen de termijnen als bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK V. - Opheffingsbepalingen
Art. 31.In het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 7, vervangen door het koninklijk besluit van 16 mei 2003 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 januari 2014;2° artikel 10, vervangen door het koninklijk besluit van 16 mei 2003 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012;3° artikel 11quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003;4° artikel 11sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2010;5° artikel 11septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2010;6° artikel 11octies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2010;
Art. 32.In het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen worden de volgende artikelen opgeheven : 1° het artikel 9;2° de artikelen 9bis, 10 en 11;3° de artikelen 18 tot 20;4° de artikelen 28/1 tot 28/1ter.
Art. 33.In het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering worden de volgende artikelen opgeheven : 1° de artikelen 129bis tot 129quater, ingevoegd bij de koninklijke besluiten van 11 juni 2002, 9 maart 2006 en 15 juni 2009;2° artikel 131, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juli 2012;3° artikel 131septies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2000 en laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 december 2011;4° artikel 131octies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 januari 2002;5° artikel 131nonies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 april 2010.
Art. 34.In het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid worden de artikelen 53 tot 55 en 57 en 58 opgeheven;
Art. 35.De volgende koninklijke besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2006 en 2 mei 2007;2° het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de algemene uitvoeringsbepalingen van de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling van jongeren in de social profitsector voortspruitend uit de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 oktober 2008 en 31 mei 2009;3° het koninklijk besluit van 30 april 2007 houdende vaststelling van de enveloppen bestemd voor de tewerkstelling van jongeren in de social profitsector en de verdeling ervan;4° het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die in dienst genomen wordt in het kader van het Activaplan;5° het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in het kader van de invoeginterim;6° het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in het kader van het Activaplan;7° het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor een rechthebbende op financiële maatschappelijke steun in het kader van de invoeginterim; HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen
Art. 36.De werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden hun werkuitkering tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in de onderstaande bepalingen en besluiten die golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit : 1° de artikelen 7 en 10 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden;2° het koninklijk besluit van 29 maart 2006 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ter bevordering van de tewerkstelling van laaggeschoolde of erg laag geschoolde jongeren zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit;3° de artikelen 6, 7 en 8 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die in dienst genomen wordt in het kader van het Activaplan;4° de artikelen 6, 7 en 8 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in het kader van het Activaplan.
Art. 37.Voor de werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden de werkgevers tot uiterlijk 31 december 2018 de vermindering van de werkgeversbijdragen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14bis, 18 en 20 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 38.Voor de werknemers die ontslagen zijn in het kader van een herstructureringsplan en die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden de werkgevers tot uiterlijk 31 december 2018 de doelgroepenvermindering overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 28/1, 28/1bis en 28/01ter van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit. Wanneer de werknemer op het moment van de indiensttreding echter minstens 30 jaar oud is, mag het referentiekwartaalloon van de ontslagen werknemer niet meer bedragen dan 13.942,47 euro.
Art. 39.De werkzoekenden die niet in dienst getreden zijn op 30 september 2017 zullen, ter vervanging van de kaart waarvan ze houder zijn en voor de resterende geldigheidsperiode, een overgangskaart ontvangen van Actiris waarop de voordelen van dit besluit vermeld staan, indien ze gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° ze zijn in het bezit van een geldige werkkaart, afgegeven op basis van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden of op basis van artikel 15/1, §§ 2 en 3 van het koninklijk besluit van 9 maart 2006 betreffende het activerend beleid bij herstructureringen;2° ze hebben, op 1 oktober 2017, een periode van 12 maanden achter de rug waarin ze ingeschreven zijn als niet-werkende werkzoekende over een referentieperiode van 18 maanden of ze kunnen zich beroepen op een van de vrijstellingen waarin artikel 5 van dit besluit voorziet of ze hebben een verminderde arbeidsgeschiktheid in de zin van artikel 7, § 2 van dit besluit.
Art. 40.Artikel 16, derde lid van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden is niet langer van toepassing op de overeenkomsten bedoeld in de artikelen 36 en 37.
Art. 41.De werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden hun werkhervattingstoeslag tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 129bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 42.De sociaal verzekerden die zich uiterlijk op 30 september 2017 als zelfstandige in hoofdberoep vestigen, behouden hun werkhervattingstoeslag tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 129ter van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 43.De sociaal verzekerden die zich uiterlijk op 30 september 2017 als zelfstandige in hoofdberoep vestigen, behouden hun werkhervattingstoeslag tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 129quater van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 44.De werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden hun werkhervattingstoeslag tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 131septies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 45.De werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden hun premie tot uiterlijk 31 december 2018 overeenkomstig de voorwaarden bedoeld in artikel 131nonies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 en zoals ze golden vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 46.Voor de werknemers die uiterlijk op 30 september 2017 in dienst getreden zijn, behouden de werkgevers tot en met uiterlijk 31 december 2018 de tussenkomst toegekend volgens de voorwaarden vastgesteld in het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de algemene uitvoeringsbepalingen van de maatregelen ten gunste van de tewerkstelling van jongeren in de social profitsector die voortvloeien uit de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, zoals van kracht voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 47.Artikel 3 van de ordonnantie van 8 oktober 2015 is niet van toepassing op de beslissingen inzake inhouding, terugvordering of niet-vereffening van subsidies die betrekking hebben op subsidies die toegekend werden vóór de inwerkingtreding van de ordonnantie en van dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 48.Treden in werking op 1 oktober : 1° de artikelen 1, 2, 7 tot 10, 14 tot 26, 30 tot 32, 34 tot 39 van de ordonnantie van 23 juni 2017 betreffende de tewerkstellingssteun in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° dit besluit, met uitzondering van artikelen 31, 3° tot 6° en 32, 2°, die in werking treden op 31 december 2017.
Art. 49.De minister bevoegd voor Tewerkstelling wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 14 september 2017.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Tewerkstelling, D. GOSUIN