Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 september 2017
gepubliceerd op 04 oktober 2017

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de organisatie van gewestelijke hulp bij de samenstelling van huurwaarborg inzake huisvesting

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2017013480
pub.
04/10/2017
prom.
28/09/2017
ELI
eli/besluit/2017/09/28/2017013480/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 SEPTEMBER 2017. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende de organisatie van gewestelijke hulp bij de samenstelling van huurwaarborg inzake huisvesting


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de artikelen 112, § 1, 5° en 117 van de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode, gewijzigd door de ordonnantie van 11 juli 2013 tot wijziging van de ordonnantie van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode;

Gelet op het besluit van 10 december 1998 tot uitvoering van de ordonnantie van 16 juli 1998 houdende organisatie van de toekenning door het Gewest van een toelage voor de samenstelling van een huurwaarborg inzake huisvesting;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 december 2016 en 1 juni 2017;

Gelet op de akkoorden van de minister van Begroting, gegeven op 23 december 2016 en 8 juni 2017;

Gelet op de gendertest, opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op de adviezen van de Adviesraad voor Huisvesting uitgebracht op 31 januari 2017 en 16 juni 2017;

Gelet op het advies 61.848/1/V van de Raad van State, gegeven op 27 juli 2017, in toepassing van artikel 84, § 1, 2°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van de minister die bevoegd is voor Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder: 1° Code: de Brusselse Huisvestingscode;2° het Gewest: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° de minister: de minister of staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor Huisvesting;4° het Fonds: de Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest", bedoeld in artikel 111 van de Code;5° de hulp: de hulp bij de samenstelling van een huurwaarborg bedoeld in de artikelen 112, § 1, 5° , en 117 van de Code;6° de aanvrager: ofwel de natuurlijke persoon die hulp wenst te krijgen van het Fonds, ofwel de natuurlijke personen die deze hulp samen wensen te verkrijgen, en dit in het kader van dit besluit;7° datum van de aanvraag: datum waarop de aanvrager de hulp voor een bepaalde woning aanvraagt;8° inkomens: de inkomens in de zin van artikel 6 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, de inkomens verworven in het buitenland voor zover deze niet vallen onder de toepassing van deze bepaling en de inkomens van de personen bedoeld in artikel 4 van het voormelde Wetboek;9° bestaansmiddelen: alle financiële inkomsten die de aanvrager geniet, ongeacht hun oorsprong;10° beschikbare bestaansmiddelen : de bestaansmiddelen, na aftrek van de huur van de woning bedoeld in artikel 4; 11°. BRUHWA-fonds: het fonds voor huurwaarborg bedoeld in artikel 112, § 1, 5°, van de Code en in artikel 8 van onderhavig besluit; 12°. Toegetreden lid: ofwel de natuurlijke persoon die de hulp wenst te bekomen bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk III van onderhavig besluit, ofwel de natuurlijke personen die, samen, deze hulp wensen te bekomen. 13°. Persoon ten laste : - Elke persoon jonger dan 25 jaar oud die regelmatig gehuisvest is bij de aanvrager en waarvan het Fonds meent dat hij werkelijk ten laste is van deze laatste, als het bewijs wordt geleverd dat deze persoon rechtgevend is op kinder- of wezenbijslag of dat hij geen eigen bestaansmiddelen heeft; - De persoon die tot in de tweede graad met de aanvrager verwant is en deel uitmaakt van diens gezin en waarvan het Fonds meent dat hij werkelijk ten laste is, als het bewijs wordt geleverd dat deze persoon geen eigen bestaansmiddelen heeft;

De persoon met een handicap die lid is van het gezin van de kandidaat-huurder of van de huurder, die er tot in de tweede graad mee de verwant is, wordt met een persoon ten laste gelijkgesteld.

De kinderen van de aanvrager die rechtgevend zijn op kinderbijslag voor een kind met een handicap worden met twee personen ten laste gelijkgesteld; 14°. Persoon met een handicap: - Hetzij het kind dat rechtgevend is op kinderbijslag voor gehandicapte kinderen, - Hetzij de persoon die door de Federale Overheidsdienst (FOD) Sociale Zekerheid erkend wordt als lijdend aan ontoereikende of verminderde lichamelijke of mentale vermogens voor 66 %; - Hetzij de persoon van wie het verdienvermogen beperkt is tot een derde van wat een valide persoon kan verdienen door een beroep uit te oefenen op de algemene arbeidsmarkt in toepassing van de wet van 27 februari 1987Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/02/1987 pub. 18/10/2004 numac 2004000528 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten Duitse vertaling sluiten betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten; - Hetzij de persoon van wie het gebrek aan zelfredzaamheid op 9 punten wordt vastgesteld in toepassing van dezelfde wet. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen betreffende de hulp Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 2.§ 1. Het is het Fonds toegestaan om aan personen met een klein of bescheiden inkomen hulp te verstrekken met het oog op de samenstelling van een huurwaarborg.

Deze hulp wordt samengesteld volgens de vorm en de voorwaarden die door dit besluit vastgesteld worden.

Wat de vorm van de hulp ook is, het door het Fonds toegekende bedrag wordt op een geïndividualiseerde bankrekening op naam van de aanvrager gestort in overeenstemming met de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op een huurwaarborgrekening. § 2. Het Fonds stelt, met instemming van de minister, het gedeelte van het terugvorderbare voorschot, bedoeld in artikel 117, § 1 van de Code, dat bij voorrang bestemd is voor de hulp bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk III, vast.

De hulp bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk III wordt gefinancierd door de bijdragen bedoeld in artikel 13 en het terugvorderbare voorschot bedoeld in artikel 117, § 1, van de Code. § 3. De hulp wordt, ongeacht de vorm, slechts binnen de perken van de beschikbare middelen toegekend. Afdeling 2. - Toekenningsvoorwaarden

Art. 3.De aanvrager moet, op de datum van de aanvraag, minstens achttien jaar oud of ontvoogd zijn en handelingsbekwaam zijn.

Art. 4.Het Fonds kan de hulp slechts verstrekken indien de aanvrager een huurovereenkomst heeft gesloten of er zich toe verbindt deze te sluiten. Deze huurovereenkomst moet minstens voor een jaar worden afgesloten en betrekking hebben op een woning die op het grondgebied van het Gewest gelegen is.

De huurder zal zich binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van de huurovereenkomst op het adres dat in de huurovereenkomst staat bij het bevolkingsregister of vreemdelingenregister moeten inschrijven.

Art. 5.§ 1. De inkomens van de aanvrager en van alle personen die van zijn gezin deel uitmaken, met uitzondering van zijn kinderen indien deze jonger dan 25 jaar zijn, mogen de bedragen die door de Regering vastgesteld zijn voor de woningen behorend tot de categorie van de sociale woning zoals bedoeld in artikel 2, § 2, 1° van de Code, niet overschrijden.

Wanneer de aanvrager, of, indien meerdere personen zich als aanvrager hebben aangediend, de jongste onder hen, echter minder dan 35 jaar oud is, mogen de inkomens niet hoger liggen dan een van de volgende bedragen: - wanneer de aanvrager, op het ogenblik van het afsluiten van zijn kredietovereenkomst, een persoon alleen is die verklaart dat hij niet de bedoeling heeft de woning, voorwerp van de huurovereenkomst, te bewonen met andere personen, mogen de inkomens niet meer bedragen dan 28.000 euro; - wanneer de aanvrager op het ogenblik van het afsluiten van het krediet verklaart deel uit te maken van een gezin met twee of meer personen, mogen de inkomens niet meer bedragen dan 34.000 euro indien slechts één persoon over inkomens beschikt; - wanneer de aanvrager op het ogenblik van het afsluiten van het krediet verklaart deel uit te maken van een gezin met twee of meer personen, mogen de inkomens niet meer bedragen dan 43.000 euro indien minstens twee personen in het gezin over inkomens beschikken.

De bedragen vermeld onder lid 2 worden verhoogd met 3.000 euro per persoon ten laste.

De bedragen bedoeld in de leden 2 en 3 zijn gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november 2016. Ze worden elk jaar op 1 januari geïndexeerd, en voor de eerste keer op 1 januari 2019, met het indexcijfer van de maand november van het jaar dat het jaar van de aanpassing voorafgaat en wordt op de euro naar beneden of naar boven afgerond, al naargelang het aantal verkregen cent ofwel lager dan 50 ofwel eraan gelijk of hoger is. De Regering kan de in huidige paragraaf bedoelde bedragen wijzigen. In dat geval wordt het advies van het Fonds gevraagd. § 2. De in aanmerking genomen inkomens zijn die van het voorlaatste jaar dat het jaar van de aanvraag voorafgaat.

Wanneer de inkomens zoals vastgesteld in toepassing van het voorgaande lid hoger zijn dan het maximumbedrag dat in toepassing van paragraaf 1 vastgelegd is en wanneer op het moment van de aanvraag de inkomens lager blijken in vergelijking met die vastgelegd in toepassing van deze paragraaf 1, dan worden de huidige inkomens in aanmerking genomen.

Het inkomensbewijs wordt geleverd door een aanslagbiljet of een fiscaal attest inzake personenbelasting.

Indien de aanvrager in de gerechtvaardigde onmogelijkheid verkeert om een aanslagbiljet of een fiscaal attest voor te leggen, kan het Woningfonds elk alternatief schriftelijk bewijs met betrekking tot de inkomensgrootte accepteren. § 3. Wanneer hij de toepassing van artikel 9, § 2, of 13, § 3 verlangt, kan de aanvrager, in afwijking van paragraaf 1 van onderhavig artikel, vragen dat hij voor de vaststelling van zijn inkomens als een alleenstaande persoon beschouwd wordt. Afdeling 3. - Vermoeden van einde van de huurovereenkomst

Art. 6.De huurovereenkomst ter gelegenheid waarvan de hulp toegekend is, wordt geacht beëindigd te zijn in de volgende gevallen: - op de vastgestelde vervaldag in de huurovereenkomst; - wanneer de geholpen persoon niet binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van de huurovereenkomst op het adres gedomicilieerd is dat in de overeenkomst aangeduid is.

De vermoedens hierboven kunnen door elk rechtsmiddel weerlegd worden. Afdeling 4. - Uitsluitingen

Art. 7.§ 1. Worden uitgesloten van het genot van de hulp: - de personen die een zakelijk recht op een woning bezitten, behoudens de naakte eigendom; - de personen die een sociale woning zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 20°, van de Code huren.

Het Fonds kan, voor de individuele gevallen en in uitzonderlijke en dringende omstandigheden afwijken van de uitsluiting van onderhavige paragraaf. § 2. Worden eveneens uitgesloten van het gebruik van de hulp : - de personen die gelijktijdig twee keer hulp genieten, waarvan er een minstens niet volledig terugbetaald is; - de personen die minstens een achterstand opgelopen hebben van twee maandelijkse aflossingen voor de terugbetaling van hulp in de vorm van krediet; - De personen die niet in orde zijn met de bijdrage bedoeld in artikel 13. § 3. Wanneer het Fonds dit echter verantwoord acht, kan het het voordeel van de hulp handhaven volgens de voorwaarden die het zelf vastlegt. In zo'n geval zullen de middelen die door de begunstigde worden ingezet om, binnen een redelijke termijn, een einde te maken aan de situatie die de uitsluiting zou verantwoorden, gepreciseerd moeten worden. HOOFDSTUK III. - Vorm van de hulp Afdeling 1. - Het krediet

Art. 8.De hulp neemt de vorm aan van een consumentenkrediet dat door het Fonds in overeenstemming met Boek VII, titel 4, hoofdstuk 1, van het Wetboek van economisch recht verleend wordt.

Het krediet wordt verleend volgens de voorwaarden van een modelkredietovereenkomst die door het Fonds opgesteld is in overeenstemming met de bepalingen van onderhavig besluit en van het Wetboek van economisch recht. Het Fonds maakt aan de minister de goedkeuring van deze contracten door de federale overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, bedoeld in artikel VII.160 van het Wetboek van economisch recht over of, bij gebrek hieraan, het bewijs van de aanvraag van deze goedkeuring.

De duur van het krediet mag niet langer zijn dan de duur van de huurovereenkomst in verband waarmee de hulp gevraagd is.

Het krediet wordt zonder intresten, volgens de door onderhavige afdeling vastgelegde voorwaarden, verschaft.

Art. 9.§ 1. Het geleende kapitaal mag niet hoger liggen dan de in de huurovereenkomst bepaalde huurwaarborg. Het geleende kapitaal mag in geen enkel geval hoger liggen dan het maximale bedrag van de huurwaarborg dat door de wet is toegestaan. § 2. In afwijking van paragraaf 1 beperkt het Fonds, wanneer de aanvrager de toepassing van artikel 5, § 2 vraagt en hij de huurovereenkomst met andere personen gesloten heeft of er zich toe verbindt deze met andere personen te sluiten, het geleende kapitaal overeenkomstig de volgende formule: K = (PH/H) x IK waarbij: - "K" het geleende kapitaal is; - "PH" de pro rata is van de huurprijs ten laste van de aanvrager, zoals deze pro rata in de huurovereenkomst gespecificeerd is; - "H" de huurprijs van de huurovereenkomst is. - "IK" het maximumbedrag is van het kapitaal dat in toepassing van paragraaf 1 kan geleend worden;

Wanneer echter de pro rata van de huurprijs ten laste van de aanvrager niet in de huurovereenkomst gespecificeerd is, wordt het maximum geleende kapitaal als volgt vastgesteld: K = IK/A of: - "K" het geleende kapitaal is; - "IK" het maximumbedrag is van het kapitaal dat in toepassing van paragraaf 1 kan geleend worden; - "A" het totaal aantal personen is die de huurovereenkomst aangegaan zijn of zullen aangaan. § 3. Wanneer meerdere aanvragers de afwijking van artikel 5, § 3 aanvragen, terwijl ze samen eenzelfde huurovereenkomst gesloten hebben of gaan sluiten, maakt het geleende kapitaal in toepassing van paragraaf 2 deel uit van dezelfde kredietovereenkomst, waarin deze aanvragers zich hoofdelijk en ondeelbaar ten aanzien van het Fonds verbinden. Afdeling 2. - Het gewestelijk fonds voor hulp bij de samenstelling van

een huurwaarborg

Art. 10.Er wordt een gewestelijk fonds voor hulp bij de samenstelling van een huurwaarborg, genaamd BRUHWA-fonds, opgericht.

Het beheer van BRUHWA-fonds wordt, in overeenstemming met artikel 112, § 1, 5° van de Code, door het Fonds gegarandeerd.

Art. 11.Om een beroep te kunnen doen op de tegemoetkoming van het BRUHWA-fonds, moet de aanvrager aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° voldoen aan de toegangsvoorwaarden voorzien in hoofdstuk II, afdeling 2 van dit besluit;2° niet in staat zijn om het krediet bedoeld in artikel 8 van dit besluit aan te gaan.Deze voorwaarde wordt door het Fonds beoordeeld; 3° toegetreden lid zijn van het BRUHWA-fonds; Het fonds beoordeelt de naleving van de toegangsvoorwaarden door met name de beschikbare bestaansmiddelen en de toegepaste huurprijs in aanmerking te nemen.

Art. 12.§ 1. Het toegetreden lid van het BRUHWA-fonds betaalt een bijdrage waarvan het bedrag door het Fonds wordt vastgesteld bij de toetreding tot het BRUHWA-fonds.

De bijdrage wordt, vanaf de betaling ervan, onherroepelijk eigendom van dit fonds. § 2. Het is het Fonds toegestaan een kaderakkoord met de OCMW's van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest af te sluiten om zo de algemene modaliteiten van de tussenkomst van de OCWM's te bepalen wanneer het Fonds de hulp toekent aan een persoon die door een OCMW wordt begeleid.

In dit geval en in afwijking op paragraaf 1 wordt de begunstigde vrijgesteld van de betaling van de bijdrage wanneer een OCMW zich bij het Fonds borg stelt met het oog op de garantie van de terugbetaling, wanneer de begunstigde in gebreke blijft, van de bedragen die in toepassing van artikel 13 § 1 verschuldigd zijn. § 3. Het bedrag van de bijdrage voorzien in de eerste paragraaf mag niet hoger dan 30,00 EUR per maand zijn gedurende de eerste drie jaar van lidmaatschap van de begunstigde bij het BRUHWA-fonds.

Dit bedrag mag niet hoger dan 5,00 EUR per maand zijn vanaf het vierde jaar van lidmaatschap.

Deze bedragen zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex van de consumptieprijzen van november 2016. Ze worden elk jaar op 1 januari, en voor de eerste keer op 1 januari 2019, geïndexeerd op basis van de index van de maand november van het jaar dat het jaar van aanpassing voorafgaat en wordt afgerond tot op de euro lager of hoger, al naargelang het aantal cent ofwel kleiner dan 50 ofwel gelijk aan of groter dan 50 is. Ze kunnen door het Fonds, mits toestemming van de Regering, gewijzigd worden.

De eerste bijdrage is verschuldigd vanaf de eerste maand die volgt op de datum van toetreding tot het BRUHWA-fonds.

Om het bedrag van de bijdragen te bepalen stelt de minister, in akkoord met het Fonds, een rooster met de bedragen van de bijdragen vast, rekening houdende met de beschikbare bestaansmiddelen. § 4. Onverminderd het bedrag van de bijdrage vastgesteld in toepassing van paragraaf 2, kan elk toegetreden lid dat een substantieel verlies van bestaansmiddelen aantoont, een keer per kalenderjaar bij het Fonds een vermindering van het bedrag van zijn bijdrage aanvragen. In voorkomend geval wordt deze vermindering voor een periode van maximum twaalf maanden toegestaan. § 5. Bij het verstrijken van de huurovereenkomst krijgt het toegetreden lid van het BRUHWA-fonds een bedrag uitbetaald dat overeenstemt met de som van de gestorte bijdragen. De bedragen die de begunstigde aan het BRUHWA-fonds verschuldigd is, worden hier echter van afgetrokken.

Wanneer de bijdragen door een derde betaald werden op basis van een overeenkomst waar het Fonds deel van uitmaakt, dan gebeurt de betaling ten gunste van deze derde partij. § 6. De verplichting om aan het BRUHWA-fonds bij te dragen wordt opgeschort voor het toegetreden lid dat het krediet, bedoeld in de 1ste afdeling van onderhavig hoofdstuk, aangaat voor de duur van de terugbetaling die voor dit krediet overeengekomen is.

Art. 13.§ 1. Wanneer de huurovereenkomst beëindigd is, dient het toegetreden lid de hulp die het via het BRUHWA-fonds heeft ontvangen terug te betalen, waarbij de som van de bijdragen die eigendom geworden zijn van het fonds en die niet aan het lid teruggegeven zijn, in mindering gebracht worden. Het Fonds vordert de niet-terugbetaalde hulp in bij het toegetreden lid.

Uitzonderlijk en wanneer hij dit verantwoord acht, kan het Fonds ervan afzien om de verschuldigde sommen geheel of gedeeltelijk in te vorderen. In dit geval beslist hij of en volgens welke voorwaarden de begunstigde van deze afstand in aanmerking blijft komen voor de hulp. § 2. Iedere hulp wordt beperkt tot het betalen van een geldsom die niet hoger mag liggen dan het in artikel 9, § 1, vastgestelde bedrag. § 3. In afwijking van paragraaf 2, wordt wanneer de aanvrager de toepassing vraagt van artikel 5, § 3, en hij de huurovereenkomst met andere personen gesloten heeft of er zich toe verbindt deze met andere personen te sluiten, de hulp vastgesteld overeenkomstig de volgende formule: K = (PH/H) x IK waarbij: - "K" de som is waarvoor de hulp verstrekt wordt; - "PH" de pro rata van de huurprijs ten laste van de aanvrager is, zoals deze pro rata in de huurovereenkomst gespecificeerd wordt; - "H" de huurprijs van de huurovereenkomst is. - "IK" het maximumbedrag is van het kapitaal dat in toepassing van paragraaf 2 kan geleend worden;

Wanneer echter de pro rata van de huurprijs ten laste van de aanvrager niet in de huurovereenkomst gespecificeerd is, wordt het maximum geleende kapitaal als volgt vastgesteld: K = KI/A waarbij: - "K" de som is waarvoor de hulp verstrekt wordt; - "KI" de maximale som is waarvoor de hulp in toepassing van paragraaf 2 gegeven wordt; - "A" het totaal aantal personen is die de huurovereenkomst aangegaan zijn of zullen aangaan. § 4. Een toegetreden lid kan maximaal twee gelijktijdige hulpmaatregelen genieten. HOOFDSTUK IV. - De aanvraagprocedure en het beroep

Art. 14.De hulpaanvraag wordt door de aanvrager of diens mandataris ingediend door middel van een standaardformulier dat op voorstel van het Fonds door de minister wordt vastgesteld.

De aanvrager of zijn mandataris voegen bij de aanvraag alle stukken die het dossier samenstellen, zoals die door het ministerieel besluit nader bepaald worden.

Art. 15.Het Fonds beslist over de toekenning van de hulp binnen de vijftien kalenderdagen na de ontvangst van het volledige aanvraagdossier.

Wanneer deze termijn verstreken is, wordt de aanvraag geacht geweigerd te zijn.

Art. 16.§ 1. Wanneer de hulp geweigerd is of geacht is geweigerd te zijn, kan de aanvrager beroep indienen bij de minister binnen de vijftien kalenderdagen na de mededeling van de beslissing tot weigering of het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 16. § 2. De minister beschikt over een termijn van zeven kalenderdagen om de ontvangst van het beroep te bevestigen en het Fonds te laten overgaan tot een nieuw onderzoek van het dossier, en over een totale termijn van eenentwintig kalenderdagen om zijn definitieve beslissing aan de aanvrager mee te delen. § 3. Wanneer het beroep uitmondt in de bevestiging van de beslissing, of bij ontstentenis van antwoord binnen de termijn van eenentwintig dagen bedoeld in paragraaf 2, wordt de aanvraag geacht definitief geweigerd te zijn. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 17.Het besluit van 10 december 1998 tot uitvoering van de ordonnantie van 16 juli 1998 houdende organisatie van de toekenning door het Gewest van een toelage voor de samenstelling van een huurwaarborg inzake huisvesting wordt opgeheven.

De ingediende aanvragen en de lopende kredietovereenkomsten die op basis van dit besluit afgesloten zijn, blijven evenwel aan de voorwaarden ervan onderworpen.

Art. 18.Met uitzondering van afdeling 2 van hoofdstuk 3, treedt onderhavig besluit in werking een maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2 van hoofdstuk 3 van dit besluit treedt in werking op 1

januari 2018.

Brussel, 28 september 2017.

Voor de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: R. VERVOORT, Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme en de Haven van Brussel C. FREMAULT, Minister van Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie G. VANHENGEL, Minister van Financiën, Begroting, Externe betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking

^