gepubliceerd op 06 september 2013
Besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg
11 JULI 2013. - Besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 3 juli 2008 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg, de artikelen 6, § 3, 55, 56, § 1, 59, § 1, 62, § 1, 74 en 94;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 juli 1998 betreffende de coördinatie en de organisatie van de werken op de openbare weg in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2000 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk inzake coördinatie en organisatie van de werken op de openbare weg;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2006 tot vastlegging van de Titels I tot VII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening die van toepassing is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op het besluit van 26 januari 2012 betreffende de Coördinatiecommissie van de Bouwplaatsen ingesteld bij de Ordonnantie van 3 juli 2008 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg, en houdende de benoeming van haar leden;
Gelet op het advies van Inspectie van Financiën, gegeven op 11 april 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 11 juli 2013;
Gelet op het advies 53.523/4 van de Raad van State, gegeven op 24 juni 2013 overeenkomstig artikel 84 § 1er, lid 1, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Minister van Openbare Werken en Vervoer;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL 1. - Algemeen
Artikel 1.Definities Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° omgeving van het terrein van de bouwplaats : de ruimte van de openbare weg die buiten het terrein van de bouwplaats is gelegen, over een breedte van vier meter vanaf de afsluiting;2° Commissie : de Coördinatiecommissie van de Bouwplaatsen;3° omgeleide doorgang : het pad bestemd voor het verkeer van de actieve gebruikers wanneer deze wegens de bouwplaats verplicht zijn het doorgaans voor hen voorbehouden deel van de openbare weg te verlaten; 4° aanhorigheden van de openbare weg : de elementen van de openbare weg die noodzakelijk zijn voor de integriteit en de leefbaarheid ervan, alsook voor de veiligheid van de gebruikers zoals met name: de wegsignalisatie (verkeerslichtsignalen, wegsignalen en wegmarkeringen) en -bebakening (m.i.v. de verkeerstekens van de fiets- en wandelroutes), de sloten en de taluds, de steunmuren, de afvoergoten, de straatkolken en leidingen die louter bestemd zijn voor de afvoer van het afvloeiend hemelwater van de rijbaan tot het riool, de beplantingen, de veiligheidsvoorzieningen (vangrails, hulpposten), de geluidswerende installaties, de openbare verlichting, de infrastructuur van de kunstwerken die deel uitmaken van de openbare weg (zoals de pijlers van een brug of een viaduct of de wanden van een tunnel)...; 5° bouwplaatsbeheerder : bij een niet-gecoördineerde bouwplaats, de natuurlijke persoon die de verzoeker vertegenwoordigt;bij een gecoördineerde bouwplaats, de natuurlijke persoon die de leidende verzoeker en de andere gecoördineerde verzoekers vertegenwoordigt; 6° stadsmeubilair : het geheel van de voorwerpen of de voorzieningen die op de openbare weg zijn geïnstalleerd, die eigendom zijn van publiekrechtelijke rechtspersonen en die verband houden met een dienst aan de gebruikers zoals met name: het rustmeubilair (banken, bankjes, stoelen, tafels), de voorwerpen die bijdragen tot de netheid van de stad (vuilnisbakken, vuilnismanden, openbaar sanitair), het informatie- en communicatiemateriaal (straatborden, aanplakking van gewestelijke, gemeentelijke of culturele informatie, oriënteringstafels), de speeltoestellen voor kinderen, de voorwerpen die nuttig zijn voor het verkeer van voertuigen of de beperking ervan (paaltjes, barrières, zuilen, parkeerautomaten, fietsbergplaatsen), de boomroosters, -korven en -steunstaken, de wachthuisjes voor de gebruikers van het openbaar vervoer...; 7° ordonnantie : de ordonnantie van 3 juli 2008 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg;8° fases van een bouwplaats: alle stadia van werkzaamheden die, in het belang van de leefbaarheid van de openbare weg, zowel in de ruimte als in de tijd afzonderlijk kunnen worden beschouwd en die samen een geordende reeks vormen die de uitvoering van de bouwplaats tot doel heeft; 9° actieve gebruikers : de voetgangers, de personen met beperkte mobiliteit, de fietsers en de gebruikers van een voortbewegingstoestel in de zin van artikel 2.15.2. 1° van het Verkeersreglement; laatstgenoemden worden voor de behoeften van dit besluit gelijkgesteld met voetgangers.
TITEL 2. - Bouwplaatsverplichtingen HOOFDSTUK 1. - Algemeen
Art. 2.Bouwplaatsbeheerder $ 1. De bouwplaatsbeheerder wordt door de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats uiterlijk in de verklaring van opstarting van bouwplaats aangeduid.
Deze verklaring omvat de vermelding van de naam, het adres, het telefoonnummer en het e-mailadres van de bouwplaatsbeheerder. § 2. Bij een niet-gecoördineerde bouwplaats voert de door de verzoeker aangeduide bouwplaatsbeheerder de voorschriften uit, die beoogd worden bij de artikelen 8 tot 12, 13, lid 2, 14, lid 2, 15, 16, §§ 1, lid 1, en 2, lid 1, 17, 18, §§ 1, lid 1, en 2, lid 1, 19, 22, § 2, 23 tot 25 en 27, §§ 1 en 2, alsook de artikelen 59, § 2, 64, § 1, lid 1, en 68, § 1, lid 1, van de ordonnantie. Bij gevaar voor de gebruikers van de openbare weg voert de bouwplaatsbeheerder voormelde voorschriften uit binnen het kwartier dat er op hem een beroep gedaan wordt. § 3. Bij een gecoördineerde bouwplaats ziet de door de leidende verzoeker aangeduide bouwplaatsbeheerder erop toe dat de gecoördineerde verzoekers de voorschriften uitvoeren, die bij § 2 worden beoogd. Bij gevaar voor de gebruikers van de openbare weg waarschuwt de bouwplaatsbeheerder de verzoekers binnen het kwartier dat er op hem een beroep gedaan wordt.
De bouwplaatsbeheerder bezorgt de beheerder onmiddellijk de identiteit van de gecoördineerde verzoekers die deze voorschriften niet naleven. HOOFDSTUK 2. - Vóór het begin van de bouwplaats Sectie 1. - De bankwaarborg
Art. 3.Bankwaarborg per bouwplaats § 1. In overeenstemming met artikel 55, § 1, lid 1, van de ordonnantie en onverminderd de toepassing van zijn tweede lid door de verzoekers die in de lijst zijn opgenomen, die bij artikel 4, § 1, 1°, van de ordonnantie wordt beoogd, stelt elke verzoeker een bankwaarborg per bouwplaats, ten gunste van de beheerder van de openbare weg waar deze bouwplaats gelegen is. § 2. De verzoeker bezorgt de beheerder een kopie van de akte van borgstelling die minstens de volgende vermeldingen bevat : 1° het bedrag van de waarborg die bij § 3 wordt beoogd;2° de verbintenis van de kredietinstelling om de beheerder op diens eerste verzoek het bedrag te betalen, dat wordt vermeld in de aangetekende brief waarmee hij een beroep doet op de waarborg in toepassing van artikel 55, § 2, van de ordonnantie;3° de verbintenis van de kredietinstelling om de waarborg te provisioneren voor het initiële bedrag dat bij punt 1° beoogd wordt, ingeval van verrichte betaling in toepassing van punt 2° 4° de vermelding dat de waarborg zal aflopen op de datum van voltooiing van de bouwplaats die in artikel 70 van de ordonnantie wordt beoogd;5° de vermelding dat de waarborg beheerst wordt door het Belgisch recht en dat, bij een eventueel geschil, alleen de rechtbanken van Brussel bevoegd zijn;6° de vermelding dat de waarborg alsook de begunstiging ervan onoverdraagbaar zijn. § 3. De waarborg bedraagt 25 euro per m2 terrein dat de bouwplaats inneemt, met een minimum van 5.000 euro, verhoogd tot 20.000 euro voor de verzoekers die zijn opgenomen in de lijst die bij artikel 4, § 1, 1°, van de ordonnantie wordt beoogd.
De beheerder stelt het bedrag van de waarborg van ambtswege vast in de uitvoeringsvergunning, naargelang van de oppervlakte van het terrein van de bouwplaats, zijn omgeving niet meegerekend, die hij noodzakelijk acht voor de goede uitvoering ervan. § 4. In uitvoering van artikel 55, § 3, van de ordonnantie, zijn vrijgesteld van de verplichting een bankwaarborg te stellen, de constructie-, renovatie-, reparatie- of onderhoudsbouwplaatsen op de openbare weg, die betrekking hebben op : 1° een zuiver of gegroepeerd individueel huis;met een individueel huis wordt een gebouw bedoeld, dat over een aparte ingang beschikt; met een zuiver individueel huis wordt een huis bedoeld, dat maar één individuele woning omvat; met een gegroepeerd individueel huis wordt een huis bedoeld, dat meerdere individuele woningen omvat of één of meerdere individuele woningen met professioneel gebruikte ruimten; 2° een gebouw bestemd voor sociale huisvesting, beheerd door een Gemeente, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, een Openbare Vastgoedmaatschappij of een Sociaal Immobiliënkantoor.
Art. 4.Meerjarenbankwaarborg § 1. In overeenstemming met artikel 55, § 1, lid 2, van de ordonnantie en onverminderd de toepassing van zijn eerste lid, stelt elke verzoeker die opgenomen is in de lijst die bij artikel 4, § 1, 1°, van de ordonnantie beoogd wordt, een meerjarenbankwaarborg ten gunste van zowel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als de 19 Brusselse gemeenten binnen de dertig dagen vanaf de uitvoering van de verplichting die voorzien is bij artikel 11, § 1, van de ordonnantie, om zich bekend te maken bij de Commissie. § 2. De verzoeker bezorgt de Commissie een kopie van de akte van borgstelling die buiten de vermeldingen die beoogd worden bij artikel 3, § 2, 2°, 3°, 5° en 6° minstens het volgende bevat: 1° het bedrag van de waarborg die bij § 3 wordt beoogd;2° de vermelding van de duur van de waarborg, die niet korter kan zijn dan vijf jaar te tellen vanaf de datum van ondertekening van de akte van borgstelling. § 3. De waarborg is gelijk aan de forfaitaire som van 50.000 euro. § 4. Op de bij § 2, 2°, beoogde vervaldag van de waarborg en wanneer de bij artikel 66, § 2, van de ordonnantie voorziene waarborgtermijn van drie jaar niet verstreken is, bezorgt de verzoeker de Commissie uiterlijk tien dagen vóór deze vervaldag het bewijs van stelling van een nieuwe meerjarenwaarborg in overeenstemming met dit artikel.
Sectie 2. - Informatie aan actieve gebruikers, omwonenden en voertuigbestuurders
Art. 5.Informatie aan actieve gebruikers, per affiche § 1. In overeenstemming met artikel 56, § 1, van de ordonnantie deelt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de actieve gebruikers de volgende informatie mee : 1° in het geval van een bouwplaats die niet het voorwerp hoeft uit te maken van een vergunning: a) zijn identiteit en zijn contactpunt dat bij artikel 21 wordt beoogd;b) de aard van de bouwplaats;c) de duur van de bouwplaats uitgedrukt in dagen en de datums van vermoedelijke aanvang en einde;d) het adres van de webpagina van de bouwplaats en voor de bouwplaatsen die zijn vrijgesteld van een vergunning krachtens een reglementaire bepaling, de QR-code die gegenereerd werd door het systeem dat voorzien is bij artikel 8 van de ordonnantie;2° in het geval van een niet-gecoördineerde vergunde bouwplaats, afgezien van de informatie die bij punt 1° wordt beoogd : a) de identiteit van de beheerder(s) die de vergunning afleverden;b) de identificatiecode van de vergunning;3° in het geval van een gecoördineerde vergunde bouwplaats, afgezien van de informatie die bij de punten 1° en 2° wordt beoogd, zijn hoedanigheid van leidende verzoeker. § 2. De in het Nederlands en het Frans opgestelde informatie wordt verstrekt op een affiche die op zichtbare wijze stroomop- en stroomafwaarts van het terrein van de bouwplaats wordt aangebracht en ter hoogte van elk kruispunt dat dit terrein omvat. § 3. De informatie van de affiche wordt aangepast in functie van de evolutie van de bouwplaats.
In het geval van een in fasen uitgevoerde vergunde bouwplaats geldt de affiche voor alle fasen en wordt deze minstens drie dagen vóór de aanvang van een nieuwe fase geactualiseerd.
Art. 6.Informatie aan omwonenden, via ongeadresseerde brievenbusreclame § 1. Dit artikel is alleen van toepassing als de beheerder de informatieverstrekking aan de omwonenden oplegt via een voorschrift dat is opgenomen in een uitvoeringsvergunning of bouwplaatsakkoord. § 2. In overeenstemming met artikel 56, § 1, van de ordonnantie deelt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de omwonenden, afgezien van de informatie die, al naargelang het geval, beoogd wordt bij artikel 5, § 1, 2° of 3°, ook de maatregelen mee, die worden getroffen in toepassing van de artikelen 16 tot 18 en 20. § 3. De in het Nederlands en het Frans opgestelde informatie wordt verstrekt via ongeadresseerde brievenbusreclame.
De ongeadresseerde brievenbusreclame wordt door de verzoeker bezorgd aan alle omwonenden binnen een gebied dat is bepaald in de uitvoeringsvergunning of het bouwplaatsakkoord. § 4. De Commissie kan de verzoeker verplichten om de buurtbewoners, bedrijven en particulieren op regelmatige basis te informeren over de realisatie van de bouwplaats.
Art. 7.Informatie aan de voertuigbestuurders, per bord § 1. Dit artikel is alleen van toepassing in het geval van een vergunde bouwplaats en wanneer deze een in overeenstemming met het Verkeersreglement gesignaleerd impact heeft op de leefbaarheid van de openbare weg voor de voertuiggebruikers.
Met impact op de leefbaarheid van de openbare weg voor de voertuigbestuurders wordt met name gedoeld op een nauwe doorgang, een verplichting om de aangegeven richting te volgen, een verboden toegang, een vermindering van het aantal rijstroken, een omleiding, een middenbermoversteek of een toegelaten tweerichtingsverkeer op een deel van een weg met eenrichtingsverkeer. § 2. In overeenstemming met artikel 56, § 1, van de ordonnantie deelt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de voertuigbestuurders de volgende informatie mee : 1° zijn identiteit en zijn contactpunt dat bij artikel 21 wordt beoogd;2° in voorkomend geval, zijn hoedanigheid van leidende verzoeker;3° de aard van de bouwplaats;4° de duur van de bouwplaats uitgedrukt in dagen of in datums van aanvang tot einde;5° het adres van de webpagina van de bouwplaats en de QR-code die gegenereerd werd door het systeem dat voorzien is bij artikel 8 van de ordonnantie. § 3. De in het Nederlands en het Frans opgestelde informatie wordt verstrekt op een bord dat stroomop- en stroomafwaarts van het terrein van de bouwplaats wordt geplaatst en ter hoogte van elk kruispunt dat dit terrein omvat. § 4. De informatie wordt aangepast in functie van de evolutie van de bouwplaats. HOOFDSTUK 3. - Van het begin tot het einde van de bouwplaats Sectie 1. - Beheer van de bouwplaats Sub-sectie 2. - Voorschriften ter verduidelijking van diegene bedoeld in artikel 59, § 1, lid 2, 1° tot 12°, van de ordonnantie
Art. 8.Afsluiting van het terrein van de bouwplaats § 1. Het terrein van de bouwplaats wordt permanent afgesloten van de ruimten die zijn voorbehouden voor het verkeer van de actieve gebruikers en van de motorvoertuigen.
Deze afsluiting gebeurt door middel van vaste afsluitingen waarvan de modellen en de gebruiksvoorschriften als BIJLAGE 1 bij dit besluit zijn gevoegd. § 2. De afsluitingen voldoen aan de volgende algemene voorwaarden : 1° ze zijn niet ondoorzichtig ter hoogte van een kruispunt, op minder dan 5 meter van de verlenging van de naastbijgelegen rand van de dwarsrijbaan alsook aan de berijdbare oprit van een aanpalende eigendom, een voetgangersoversteekplaats of een fietspad en op alle andere plaatsen waar de zichtbaarheid moet worden behouden;2° ze worden onderbroken en vervangen door een niet aaneensluitende en losse afsluiting op de punten waar de bouwplaatsvoertuigen en machines in- en uitrijden; 3° de tankdeksels, luikgrendels, schakelaars, brandkranen, plantputten... moeten permanent bereikbaar zijn voor de personen die instaan voor hun controle, hun onderhoud en hun reparatie. Dat geldt ook voor het bouwplaatsmateriaal en -materieel dat ze hiertoe dienen te gebruiken; 4° het in- en uitrijden van de voertuigen van de hulpdiensten in en buiten hun opslagplaats moet permanent mogelijk zijn, alsook de uitoefening van hun opdracht langs het terrein van de bouwplaats en de onmiddellijke omgeving ervan;5° de toegang tot winkels en huisvesting moet permanent mogelijk zijn;6° ze worden onmiddellijk vervangen, wanneer ze om gelijk welke reden zijn beschadigd;7° ze zijn zodanig geplaatst dat ze geen enkele schade, van welke aard ook, veroorzaken aan de gebruikers.
Art. 9.Aanhorigheden van de openbare weg en stadsmeubilair § 1. Het stadsmeubilair, de wegsignalisatie en de wegbebakening, de veiligheidsvoorzieningen (vangrails, hulpposten), de geluidswerende installaties, de openbare verlichting, die op het terrein van de bouwplaats en in de omgeving ervan zijn gelegen, worden op gepaste wijze beschermd.
Wanneer ze niet kunnen worden beschermd of wanneer de aard van de bouwplaats dit oplegt, worden het stadsmeubilair en de elementen van de aanhorigheiden van de openbare weg die bij het vorige lid worden beoogd, in samenspraak met hun eigenaar gedemonteerd en ofwel op het terrein van de bouwplaats, ofwel buiten de openbare ruimte opgeslagen en beschermd. § 2. De stammen, de wortelstructuur en kruinen van bomen en de hagen in het terrein van de bouwplaats of in de omgeving worden over een toereikende hoogte en oppervlakte beschermd.
De verzoeker verzekert de bescherming van de wortels, met name bij het uitgraven van sleuven.
De opslag van het materiaal en het materieel van de bouwplaats, het uitvoeren van manoeuvres en het parkeren van de bouwplaatsvoertuigen en -machines en het plaatsen van de bouwplaatsinrichtingen gebeuren buiten het bereik van het wortelgebied van bomen en hagen.
Art. 10.Orde, netheid en hinder § 1. Het materiaal en het materieel van de bouwplaats worden niet opgeslagen tegen de gevel van gebouwen, het stadsmeubilair en de aanhorigheden van de openbare weg.
Het materiaal en het materieel van de bouwplaats die worden opgeslagen in het terrein van de bouwplaats, zijn uitgerust met voorzieningen om de stabiliteit ervan te verzekeren en de verspreiding ervan te verhinderen. § 2. De verzoeker neemt maatregelen om de verspreiding van stof, lawaai en trillingen verbonden aan de bouwplaats te beperken. § 3. Het terrein van de bouwplaats en alles wat zich daarop bevindt, alsook de schuttingen en de afsluitingen, worden zorgvuldig en op en dergelijke manier schoongemaakt dat er geen vuil op de openbare weg wordt achtergelaten en het vuil in kwestie wordt verwijderd zonder de straatkolken aan te tasten of te verstoppen.
Er moet schoongemaakt worden op de dag voorafgaand aan het bouwverlof, de eindejaarsperioden bedoeld in artikel 23 en elke andere langdurige onderbreking van de werken, alsmede op het eerste verzoek van de beheerder of de politie.
Art. 11.Wegsignalisatie § 1. De wegsignalisatie die wordt gebruikt voor de signalisatie van de bouwplaats, wordt, met uitsluiting van elke andere drager : 1° hetzij vastgemaakt aan de afsluitingen bedoeld in artikel 8, met uitzondering van de verkeerslichten;2° hetzij geplaatst op palen die zijn verankerd in een verwijderbare inrichting die de perfecte stabiliteit ervan verzekert en geen obstakel vormt voor de actieve gebruikers. § 2. De zichtbaarheid en de leesbaarheid van de wegsignalisatie worden permanent gehandhaafd.
Art. 12.Verlichting § 1. De zichtbaarheid van de stellingen, afsluitingen en schuttingen die zich op de openbare weg bevinden, wordt verzekerd door op elk hoek verlichting of zelfreflecterende voorzieningen aan te brengen.
De omgeleide doorgangen bedoeld in artikel 15 worden voorzien van een indirecte en niet-verblindende binnenverlichting die op een zekere hoogte wordt geplaatst. § 2. De lichtsterkte van de openbare verlichting wordt permanent gehandhaafd.
Als de openbare verlichting gedemonteerd wordt in toepassing van artikel 9, § 1, lid 2, of als deze verlichting voor de behoeften van de bouwplaats werd gedoofd, dan zal er een vervangingsverlichting worden geplaatst en geactiveerd.
Art. 13.Fasering Een bouwplaats die in fasen kan worden uitgevoerd, wordt ontworpen en georganiseerd door de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats om een dergelijke uitvoering mogelijk te maken.
Artikel 2, § 2 of 3, is van toepassing op de uitvoering van de organisatie van de fasering.
Art. 14.Bouwplaatsvoertuigen Bij het inzetten van een groot aantal bouwplaatsvoertuigen wordt het verkeer ervan uitgedacht en georganiseerd op verzoek van de Commissie of de beheerder over trajecten die door de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats worden voorgesteld en door de Commissie of, in voorkomend geval, de beheerder worden gevalideerd.
Artikel 2, § 2 of 3, is van toepassing op de uitvoering van de organisatie van het verkeer van de bouwplaatsvoertuigen.
Art. 15.Omgeleide doorgangen § 1. De omgeleide doorgangen die bestemd zijn voor het verkeer van de actieve gebruikers, bedoeld in § 2 tot 4, voldoen aan de volgende algemene voorschriften : 1° ze vormen een onderdeel van het terrein van de bouwplaats;2° ze worden aangebracht vóór de opstarting van de respectieve fase van de bouwplaats;3° ze zijn gevrijwaard van elk obstakel over een minimale hoogte van 2,50 meter;4° ze zijn gevrijwaard van elk obstakel over hun hele breedte;5° ze worden beschermd voor het autoverkeer door afsluitingen die over de gehele lengte worden geplaatst en door een naar behoren aangegeven fysieke hindernis die bij de in- en uitgang ervan wordt geplaatst;6° als ze geïnstalleerd zijn onder een stelling of platform beoogd bij artikel 25, zijn ze beschermd tegen eventuele vallende materialen, voorwerpen of werktuigen door een inrichting die hier voldoende bestand tegen is, geplaatst op een hoogte van 2,50 meter en waarvan de palen en dwarsliggers aan de in- en uitgang van de omgeleide doorgang bedekt zijn met een opgevulde fysieke bescherming;7° ze maken de toegang mogelijk van de verzoekers tot hun installaties, van de omwonenden tot hun gebouw en van de actieve gebruikers tot hun plaats van bestemming;8° ze worden aangegeven door middel van een bord waarvan het model en de plaatsingsvoorschriften als BIJLAGE 2 bij dit besluit zijn gevoegd;9° ze zijn ononderbroken van de ingang tot de uitgang ervan, met inbegrip van hun aansluiting op de bestaande openbare weg;10° wanneer lasten worden verplaatst boven de omgeleide doorgangen of wanneer veel in- en uitrijdmanoeuvres van de bouwplaatsvoertuigen en -machines plaatsvinden, is de aanwezigheid van door de bouwplaatsbeheerder aangegeven signaleerinrichtingen verplicht aan beide kanten van de respectieve zone om de veiligheid van de gebruikers te verzekeren;11° ze zijn ontworpen en aangelegd om sociale controle mogelijk te maken;12° ze voldoen aan de kenmerken en aanlegvoorschriften die als BIJLAGE 3 bij dit besluit zijn gevoegd. § 2. Een omgeleide doorgang voorbehouden aan voetgangers en personen met beperkte mobiliteit wordt geplaatst met inachtneming van de volgende bijzondere regels : 1° wanneer het voetpad waarover het terrein van de bouwplaats zich uitstrekt, een breedte heeft die gelijk is aan of kleiner is dan 1,50 meter en vrij is van elk obstakel, dan heeft de omgeleide doorgang een breedte van 2 meter of, bij gebrek, 1,50 meter;2° wanneer het voetpad waarover het terrein van de bouwplaats zich uitstrekt, een breedte heeft die groter is dan 1,50 meter en vrij is van elk obstakel, dan heeft de omgeleide doorgang een breedte van 2 meter of, bij gebrek, 1,50 meter;3° de omgeleide doorgang wordt geplaatst, hetzij op het niveau van het trottoir, hetzij op het niveau van de rijbaan;in dat laatste geval worden de toegangen met het trottoir verbonden door een hellend vlak of een platform waarvan de maximale transversale helling 8 % bedraagt; deze helling kan echter op 12 % worden gebracht indien de lengte van het hellend vlak of van het platform niet meer bedraagt dan 0,50 meter.
Indien geen omgeleide doorgang kan worden geplaatst aan de kant van het terrein van de bouwplaats, wordt het verkeer van de voetgangers en de personen met beperkte mobiliteit omgeleid naar een ander deel van de openbare weg. § 3. Er wordt in een uitsluitend aan fietsers voorbehouden omgeleide doorgang voorzien in overeenstemming met de volgende specifieke regels: 1° wanneer het fietspad met eenrichtingsverkeer waarover het terrein van de bouwplaats zich uitstrekt, een breedte heeft die gelijk is aan of kleiner is dan 2,20 meter en vrij is van elk obstakel, dan heeft de omgeleide doorgang een breedte van 1,50 meter;2° wanneer het fietspad met tweerichtingsverkeer waarover het terrein van de bouwplaats zich uitstrekt, een breedte heeft die gelijk is aan of kleiner is dan 2,20 meter en vrij is van elk obstakel, dan herneemt de omgeleide doorgang de initiële breedte van het fietspad;3° hij wordt aangegeven als een fietspad;4° hij houdt rekening met de lengte van een fiets en het feit dat deze niet kan draaien in een rechte hoek. Als er niet in een omgeleide doorgang kan worden voorzien langs de kant van het terrein van de bouwplaats, dan wordt het fietsersverkeer over de weg omgeleid. § 4. Een gemengde omgeleide doorgang voor voetgangers, personen met beperkte mobiliteit en fietsers wordt geplaatst wanneer er geen enkel ander alternatief aanwezig is voor de bescherming van het verkeer van deze gebruikers van de openbare weg. De omgeleide doorgang wordt geplaatst met inachtneming van de volgende specifieke regels : 1° hij heeft een hindernisvrije breedte van minimaal 2 meter;2° hij houdt rekening met de lengte van een fiets en het feit dat deze niet kan draaien in een rechte hoek.
Art. 16.Voertuigen die een openbare dienst verzekeren § 1. Tussen het terrein van de bouwplaats en het tegenovergelegen fietspad wordt er permanent een verkeerszone van minstens 4 meter breed gevrijwaard van elk obstakel om het verkeer van voertuigen voor brandbestrijding of de verstrekking van dringende medische hulp mogelijk te maken.
Als deze bepaling niet kan worden nageleefd, dan moet de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de D.B.D.M.H. om een advies verzoeken en moet hij dit advies bij zijn aanvraag tot uitvoeringsvergunning of bij zijn bericht van opstarting van de bouwplaats voegen, als deze laatste niet aan een vergunning onderworpen is. § 2. Een bouwplaats mag het verkeer van voertuigen van het openbaar vervoer en de toegankelijkheid van hun haltes en stations noch direct, noch indirect belemmeren. Hetzelfde geldt voor voertuigen die huishoudelijk afval ophalen.
Als deze bepaling niet kan worden nageleefd, dan moet de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de maatschappij in kwestie om een advies verzoeken en moet hij dit advies bij zijn aanvraag tot uitvoeringsvergunning of bij zijn bericht van opstarting van de bouwplaats voegen, als deze laatste niet aan een vergunning onderworpen is.
Art. 17.Naburige gebouwen De toegangsdeur van de naburige gebouwen wordt bereikbaar gemaakt door middel van een loopplank. De loopplank is langs beide kanten uitgerust met een reling wanneer hij een open sleuf overbrugt.
De kenmerken en de plaatsingsvoorschriften van de loopplanken zijn als BIJLAGE 4 bij dit besluit gevoegd.
Art. 18.Stop- en parkeerplaatsen § 1. Het terrein van de bouwplaats mag zich niet uitstrekken over een voorbehouden parkeerplaats voor taxi's.
Als deze bepaling niet kan worden nageleefd, dan moet de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats de Directie Taxi's van Mobiel Brussel - Bestuur Uitrusting en Vervoer om een advies verzoeken en moet hij dit advies bij zijn aanvraag tot uitvoeringsvergunning of bij zijn bericht van opstarting van de bouwplaats voegen, als deze laatste niet aan een vergunning onderworpen is.
Deze Directie kan aanbevelen dat de plaats in kwestie verplaatst wordt. In dat geval zal het bestaan van de nieuwe plaats aangegeven worden door middel van een informatiebord dat ter hoogte van de verdwenen plaats zal worden opgesteld. § 2. Het terrein van de bouwplaats mag zich niet uitstrekken over : 1° een parkeerplaats die is voorbehouden aan voertuigen die goederen komen laden/lossen alsook aan voertuigen van de politie en diplomaten; 2° een plaats of inrichting (helling, toegang tot haltevoorzieningen van het openbaar vervoer, ...) bestemd voor personen met een beperkte mobiliteit.
Als deze bepaling niet kan worden nageleefd, dan brengt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats, indien mogelijk vóór de start van de bouwplaats, de betroffen beheerder op de hoogte en richt hij zich naar zijn aanbevelingen.
De beheerder kan aanbevelen dat de plaats in kwestie verplaatst wordt.
In dat geval zal het bestaan van de nieuwe plaats aangegeven worden door middel van een informatiebord dat ter hoogte van de verdwenen plaats zal worden opgesteld.
Art. 19.Laden en lossen van het bouwplaatsmaterieel en -materiaal Behoudens door de beheerder toegestane afwijking mag geen bouwplaatsvoertuig of -machine stilstaan noch parkeren op de rijbaan om bouwplaatsmaterieel en -materiaal te laden of te lossen, buiten de zones die hiertoe zijn voorzien en die deel uitmaken van het terrein van de bouwplaats.
Subsectie 2. - Andere voorschriften genomen in toepassing van artikel 59, § 1, lid 3, in fine, van de ordonnantie
Art. 20.Bemiddelaar In het geval van een vergunde bouwplaats kan de uitvoeringsvergunning de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats opleggen om een onafhankelijke bemiddelaar aan te stellen, belast met: 1° het verzamelen van de bezwaren van de omwonenden in verband met het verstrekken van informatie aan hen, het beheer van de bouwplaats en het herstel in de oorspronkelijke staat van de openbare weg;2° het doorspelen van deze bezwaren - als hij die gegrond acht - aan de verzoeker, vergezeld van een rapport waarin hij zijn aanbevelingen formuleert.
Art. 21.Contactpunt De verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats creëert voor elke bouwplaats een contactpunt in de vorm van een groen 0800, telefoonnr. waar iedereen die een gevaar met betrekking tot de bouwplaats wil signaleren, 24 uur per dag, 7 dagen per week naar kan bellen.
Art. 22.Verkeer van de gebruikers van de openbare weg § 1. De verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats ontwerpt en organiseert de bouwplaats op een zodanige manier dat deze het verkeer van de gebruikers van de openbare weg in de volgende volgorde van belang toelaat : 1° het verkeer van de voetgangers, de personen met beperkte mobiliteit en de fietsers;2° het verkeer van het openbaar vervoer;3° het verkeer van de voertuigen die een openbare dienst verzekeren bedoeld in artikel 16;4° het verkeer van de andere gebruikers van een motorvoertuig. § 2. Artikel 2, § 2 of 3, is van toepassing op de uitvoering van de organisatie van het verkeer van de gebruikers van de openbare weg.
Art. 23.Eindejaarsperiode Tenzij hij geen voorwerp hoeft uit te maken van een vergunning of behoudens een door de beheerder in de vergunning toegekende afwijking, kan er geen enkele bouwplaats van start gaan in de door de Commissie vastgelegde eindejaarsperiode.
Indien een bouwplaats bij het begin van de eindejaarsperiode niet is voltooid, moet de verzoeker, behoudens hoogdringendheid of door de beheerder toegestane afwijking de bouwplaats en de omgeving ervan in een voldoende staat herstellen om de veiligheid van de gebruikers van de openbare weg en de leefbaarheid van de openbare weg te verzekeren.
Art. 24.Bouwplaatsvoertuigen en -machines Behoudens door de beheerder toegestane afwijking zijn de afmetingen van de bouwplaatsmachines en -voertuigen die worden gebruikt voor een bouwplaats die werken aan installaties omvat, geschikt voor werkzaamheden in een stedelijke omgeving.
Hiertoe gebruikt de verzoeker bouwplaatsmaterieel zoals minigraafmachines en micrograafmachines, miniverladers, lichte motorschoppen....
Art. 25.Vaste kranen en bouwplaatsinstallaties Behoudens door de beheerder toegestane afwijking worden de vaste kranen en bouwplaatsinstallaties die op het trottoir worden geplaatst op een platform geïnstalleerd om de leefbaarheid van de openbare weg voor de actieve gebruikers te verzekeren.
Art. 26.Verkeersinformatie Wanneer een vergunde bouwplaats een impact heeft op de leefbaarheid van de openbare weg voor de voertuigbestuurders in de zin van artikel 7, dan brengt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats het multimodale mobiliteitsbeheercentrum « Mobiris » op de hoogte van: 1° de verstoringen die worden veroorzaakt door elke fase van een toegestane bouwplaats, uiterlijk twee uur vóór de opstarting ervan;2° en het einde ervan, zodra de fase van de bouwplaats werd voltooid. Sectie 2. - Herstel
Art. 27.Herstel door de verzoeker § 1. Als de bouwplaats in fasen wordt uitgevoerd, wordt het herstel in de oorspronkelijke staat van het terrein van de bouwplaats en zijn directe omgeving verricht, naarmate de fasen voltooid worden. § 2. In ieder geval is het herstel onderworpen aan de volgende regels : 1° indien de openbare weg opgebroken of beschadigd werd, worden materialen gebruikt die identiek zijn aan de voorafbestaande om de de bedekking en de voegen te hermaken met respect voor de werktekening, de tekening en de effenheid;2° het stadsmeubilair en de aanhorigheden van de openbare weg worden hersteld of vervangen;3° de openbare weg en de straatkolken worden schoongemaakt na de verwijdering van: a) alles wat er zich op het terrein van de bouwplaats bevindt;b) en, buiten het terrein, de afsluitingen, de schuttingen, de borden en hun sokkels, de bouwplaatsbewegwijzering en elk obstakel dat ermee verband houdt. § 3. Na het herstel in de oorspronkelijke staat verstuurt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats een bericht van voltooiing van de bouwplaats of de bouwplaatsfase aan de beheerder.
Art. 28.Herstel door de beheerder § 1. In afwijking van artikel 27, § 2, 1°, en met toepassing van artikel 62, § 2, van de ordonnantie voert de beheerder zelf de herstelling van de weg uit, indien de uitvoeringsvergunning voorziet.
Zodra het bij artikel 27, § 2, 2° en 3°, voorzien herstel uitgevoerd is, verstuurt de verzoeker of de leidende verzoeker in het geval van een gecoördineerde bouwplaats een bericht van voltooiing van de bouwplaats of de bouwplaatsfase aan de beheerder. § 2. De kosten van de herstelling van de weg zijn ten laste van de verzoeker naar verhouding van de kosten die hij had moeten dragen, indien hij het herstel zelf had moeten uitvoeren overeenkomstig artikel 27, § 2, 1°.
TITEL 3. - Maatregelen van ambtswege
Art. 29.Terugbetaling § 1. De afrekening van de ambtshalve maatregelen waartoe de beheerder heeft besloten met toepassing van artikel 73 van de ordonnantie wordt bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs naar de verzoeker gestuurd.
Indien de verzoeker het bedrag op de afrekening niet betaalt binnen de dertig dagen na de ontvangst ervan, houdt de beheerder het in op de bankwaarborg bedoeld in artikel 3 of 4 en brengt de verzoeker hiervan op de hoogte bij aangetekende zending of tegen ontvangstbewijs. § 2. Bij de aangetekende brief waarmee hij zich beroept op de waarborg bij de kredietinstelling van de verzoeker voegt de beheerder: 1° zijn beslissing om over te gaan tot de maatregelen van ambtswege;2° zijn afrekening bedoeld in § 1. TITEL 4. - Afsluitende bepalingen
Art. 30.Overgangsmaatregelen De verzoekers die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn opgenomen in de lijst die bij artikel 4, § 1, 1°, van de ordonnantie wordt beoogd, en die een meerjarenbankwaarborg willen stellen, stellen de waarborg die in artikel 4 wordt beoogd binnen de 30 dagen na de inwerkingtreding van dit artikel.
Voor de bouwplaatsen van de verzoekers die in de bij artikel 4, § 1, 1°, van de ordonnantie beoogde lijst zijn opgenomen, die niet voltooid zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit of voor hun bouwplaatsen die wel voltooid zijn, maar waarvan de waarborgtermijn van twee jaar (die beoogd wordt bij artikel 16, 6°, van de ordonnantie van 5 maart 1998 betreffende de coördinatie en de organisatie van de werken op de openbare weg in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) nog altijd loopt op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, vervangt de in toepassing van artikel 4 gestelde meerjarenbankwaarborg de waarborgen die ze hebben gesteld in uitvoering van de ordonnantie van 5 maart 1998.
Art. 31.Wijzigingsbepaling In het besluit van 26 januari 2012 betreffende de Coördinatiecommissie van de Bouwplaatsen ingesteld bij de Ordonnantie van 3 juli 2008 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg, en houdende de benoeming van haar leden, wordt een artikel 3/1 toegevoegd: "De volgende leden van de Commissie voor de Coördinatie van de Werven ontvangen een zitpenning per deelgenomen vergadering voor minstens anderhalf uur.
Het bedrag wordt vastgelegd op : 1° 75 euro voor de Voorzitter; 2° 50 euro voor de andere leden met stemrecht alsook voor de leden die de politiezones vertegenwoordigen."
Art. 32.Opheffingsbepalingen Volgende bepalingen worden ingetrokken : 1° de artikelen 4, lid 1, 8 en 10 tot 17 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16 juli 1998 betreffende de coördinatie en de organisatie van de werken op de openbare weg in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° de artikelen 2, 3, 5, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 van Titel III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vastlegging van de Titels I tot VII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening die van toepassing is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 juli 2000 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk inzake coördinatie en organisatie van de werken op de openbare weg.
Art. 33.Inwerkingtredingen De volgende bepalingen treden in werking de eerste dag van de tweede maand volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad : 1° de artikelen 1, 2, 10, 11, 12, 16, 42, 43, 53 tot 56, 57, §§ 1 tot 3, 58, §§ 1, 3, eerste lid, en 4, 59, 60, 61, §§ 1 en 2, 62, 63, §§ 1 tot 3, 64 tot 74, 83 tot 90, 91, §§ 1 en 3, en 92 tot 94, van de ordonnantie van 3 juli 2008 betreffende de bouwplaatsen op de openbare weg;2° artikel 91, § 2, van de ordonnantie, voor zover dit toelaat om alleen de artikelen 4, 5, 6, lid 2, en 10 tot 27, in te trekken van de ordonnantie van 5 maart 1998 betreffende de coördinatie en de organisatie van de werken op de openbare weg in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° dit besluit, met uitzondering van zijn artikelen 5, § 1, 1°, d), en 7, § 2, 5°, die van kracht worden op de datum van inwerkingtreding van artikel 8 van de ordonnantie. Brussel, 11 juli 2013.
Voor de Regering : De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Openbare Werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS
Bijlage 1 Voornaamste eigenschappen en voorschriften voor het plaatsen van de afsluitingen (artikel 8, § 1, lid 2) De afsluitingen en omheiningen die moeten worden goedgekeurd, zijn onderverdeeld in een type A en een type B. Zij moeten de hierna volgende technische eigenschappen bezitten en worden geplaatst rekening houdend met de hierna volgende voorschriften.
A. Type van afsluitingen en omheiningen 1. Afsluiting van het type A 1.1. Afsluitingen van 1 m hoog De afsluitingen bestaan uit met elkaar verbonden elementen die zijn samengesteld uit afschermende en beschermende panelen en uit sokkels.
Op elk paneel dient het logo van de aannemer en/of de verzoeker te worden aangebracht. De maximumgrootte van het logo is 0,40 m x 0,40 m.
Behalve voormeld logo mag geen enkele aanplakking, van welke aard ook, met uitzondering van de politie- en/of beheerderstoelatingen, worden aangebracht op een paneel of een sokkel.
Het logo van de fabrikant of elk ander teken dat genormeerd is en/of waarmee de fabrikant kan worden geïdentificeerd, mag niet voorkomen op het voor het publiek zichtbare gedeelte van een paneel of sokkel. 1.1.1. De panelen Het blijvend karakter van de volgende eigenschappen dient te worden gewaarborgd: esthetisch aanzicht, stijfheid en weerstand. Het geplaatste geheel moet goed bestand zijn tegen de wind zonder de ruimten te beperken die voorbehouden is aan de werken en het verkeer.
Het paneel heeft een hoogte van 1,00 m (+ 10 cm) en een maximumlengte van 2,50 m.
De opening tussen de grond en de onderkant van het paneel moet 10 cm bedragen (+ 2 cm) om een goede afwatering in de straatgoten mogelijk te maken.
De panelen moeten van verticale, uniform gekleurde stroken voorzien zijn, afwisselend in geel en in blauw, met een constante breedte (> 40 cm en maximum 90 cm). De kleuren op de voor- en de achterzijde moeten identiek zijn.
De kleuren moeten die zijn van de RAL-kleurenstalen of daarmee vergelijkbaar: geel 1023 blauw 5002 In geval van gebruik van gerecycleerde materialen moeten de kleuren neigen naar die kleurenstalen.
Het paneel moet een doeltreffend en ontradend antiaanplakkingsoppervlak hebben op de zijde langs de openbare weg.
Het paneel bestaat uit een kader dat uit één stuk vervaardigd is en aan de uiteinden is dichtgestopt. Elk uitstekend of snijdend deel van de afsluiting moet worden beveiligd.
Een horizontale regel moet de bovenkant van het paneel bedekken. Die bovenregel dient dan als handvat. De kleur ervan moet grijs zijn en hij mag niet hoger zijn dan 4 cm. Indien eventuele verstijvers bovenaan en onderaan die afmeting overschrijden, moeten zij dezelfde kleur hebben als de verticale stroken. 1.1.2. De sokkels De sokkels mogen op vaste plaatsen niet meer dan 10 cm uit het werfterrein uitsteken; de continu geplaatste sokkels die als schampstroken dienen mogen niet meer dan 20 cm uit het terrein uitsteken.
Indien zij in de bodem moeten worden bevestigd, mag hun dikte niet meer bedragen dan 20 mm; de bevestiging gebeurt met pennen of gelijkaardige methodes. De diepte van de bevestiging mag niet meer bedragen dan 60 mm in het voetpad en 130 mm in de rijbaan. Na afloop van het werk mag geen enkel uitstekend deel ter plaatse overblijven.
De afsluitingen moeten met elkaar kunnen worden verbonden met een tussenruimte van strikt minder dan 11 cm. De montagewijze moet toelaten de afsluiting aan te passen aan het terreinprofiel en, inzonderheid, ter hoogte van de oversteek van de trottoirbanden, alsmede op de plaatsen waar de omheining een andere richting uitgaat. 1.2. Afsluitingen van 2 m hoog Volle afsluitingen met een hoogte van 2 m : dezelfde als voor de volle afsluitingen van 1 m hoog.
Afsluitingen met een bovenstuk in traliewerk : Het onderste deel moet vol zijn over een hoogte van 1 m, met dezelfde eigenschappen als hierboven. Het bovenstuk in traliewerk mag al of niet van het volle deel gescheiden zijn. Ingeval de twee delen gescheiden zijn, moet de fabrikant ervoor zorgen dat het bovenstuk stabiel is, met name om het zijdelings kantelen te beletten.
Door de maas kan geen verplaatsbaar voorwerp buiten het terrein van de bouwplaats terechtkomen.
Het traliewerk moet vervat zijn in een kader met dezelfde afmetingen als dat van het onderste deel.
Geen enkel uitstekend deel mag enig verwondingsrisico vormen voor de weggebruikers. 2. Afsluiting van het type B Afsluitingselementen bestaande uit regels Het afsluitingselement bestaat uit regels die d.m.v. onbuigzame stutten op 1 m à 1,20 m boven de grond worden gehouden.
De regels bestaan uit met elkaar verbonden elementen, voorzien van een verankeringssysteem voor het bevestigen ervan: lengte tussen 13 cm en 25 cm.
De kleuren van de regels zijn afwisselend blauw en reflecterend geel.
B. Gebruiksvoorschriften Voor werken die minder dan 1 week duren: afsluiting van het type A of B. Voor werken die langer dan 1 week duren: afsluiting van het type A en B op de plaatsen waar de zichtbaarheid gewaarborgd moet zijn (garage-uitrit, kruispunt, voetgangersoversteekplaats, enz.) Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 11 juli 2013 betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg.
De Minister-Voorzitter, R. VERVOORT De Minister van Openbare werken en Vervoer Mevr. B. GROUWELS
Bijlage 2 Model en plaatsingsvoorschriften van het signalisatiebord van een omgeleide doorgang (artikel 15, § 1, 8° ) Bord : Het model van het signalisatiebord van een omgeleide doorgang voor uitsluitend voetgangers en personen met beperkte mobiliteit is als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het model van het signalisatiebord van een omgeleide doorgang voor uitsluitend voetgangers, personen met beperkte mobiliteit en fietsers is als volgt :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Plaatsing : De borden worden geplaatst bij de ingangen van de omgeleide doorgang en bij elke verandering van richting.
Ze worden vastgemaakt aan de afsluitingen of op elke andere drager.
Gezien om als bijlage te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 11 juli 2013 betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg.
De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Openbare werken en Vervoer Mevr.B. GROUWELS
Bijlage 3 Kenmerken en aanlegvoorschriften van de omgeleide doorgangen bestemd voor de actieve gebruikers (artikel 15, § 1, 12° ) De looproutes die bestemd zijn voor de actieve gebruikers moeten doorlopend zijn. Er mogen zich binnen die looproutes geen hindernissen bevinden die te wijten zijn aan de bouwplaats.
Tenzij bij een verschillende bestaande configuratie is de maximaal toegestane lengtehelling maximaal 5 % over een afstand van maximaal 10 m. Bij een hogere helling is een overloop vereist.Er kunnen uitzonderingen worden toegestaan indien technische problemen niet kunnen worden ontweken. De maximumgrenzen zijn in dat geval 7 % voor een lengte van 5 m, 8 % voor een lengte van 2 m en 12 % voor een lengte van 0,5 m. De maximaal toegestane dwarshelling bedraagt 2 %.
Er mag geen abrupt uitsteeksel of rand van meer dan 2 cm boven de grond zijn.
Bij een niveauverschil van meer dan deze 2 cm moeten hellende vlakken worden geplaatst. De maximale dwarshelling van deze hellende vlakken bedraagt 5 %.
De afsluitingsvoorziening (afsluitingen, poten,...) moet aan de kant van de looproute van de gebruikers duidelijk zijn afgescheiden door het plaatsen van een stang. Deze stang moet op zijn snijvlak worden geplaatst, een breedte hebben van minimaal 8 cm, dezelfde kleur hebben als het geel van de afsluitingen, vrij zijn van elke oneffenheid die de gebruikers kan storen en op een hoogte van 0 tot 10 cm boven de grond worden geplaatst.
Deze stangen die doorlopend over de hele lengte van de looproute worden geplaatst, moeten het enerzijds mogelijk maken dat een slechtziende of blinde persoon kan lopen met gebruik van zijn stok en anderzijds vermijden dat personen vallen of vastzitten door bijvoorbeeld tegen de poten van de afsluitingen te stoten.
Deze stangen moeten worden geplaatst in het verlengde van de bestaande geleidelijnen en leidingen.
Voor zover als mogelijk moet de looproute gelijk lopen met het straatniveau en een rechte lijn vertonen over een lengte van minimaal 10 m.
Het oppervlak op het straatniveau moet voldoende effen en hard zijn om de vlotte en comfortabele doorgang van alle actieve gebruikers mogelijk te maken. Het mag geen gaten of spleten van meer dan 2 cm breedte bevatten.
De aansluitingen met de bestaande looproute moeten geleidelijk aan worden verwezenlijkt door het plaatsen van afsluitingen op 45° van de as van de voorlopige looproute om stoten tegen het snijvlak van de voorziening te vermijden.
De looproutes mogen niet abrupt zonder signalisatie eindigen op het niveau van een plaats die een gevaar betekent, zoals een rand of een kruispunt.
Wanneer de looproutes worden geplaatst voor periodes van ten minste 2 maanden, worden waakzaamheidslijnen geplaatst bij de ingang en de uitgang van de looproute. Een waakzaamheidslijn bestaat uit noppentegels over het algemeen in wit beton. Deze lijn dient om de persoon te waarschuwen voor het naderen van een gevaar, bij voorbeeld een oversteekplaats van een weg, een trap of een perronrand. De noppen worden in groepjes van vijf geplaatst. Ze kunnen ook worden gevormd door een gelijkaardig systeem zoals de plaatsing van signalisatiespijkers in reliëf die voelbaar zijn bij het lopen maar het lopen of het bewegen van rolstoelgebruikers niet kunnen belemmeren.
Gezien om als bijlage te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 11 juli 2013 betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg.
De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Openbare werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS
Bijlage 4 Kenmerken en plaatsingsvoorschriften van de loopplanken (artikel 17, lid 2) Het loopplateau van de loopplanken heeft een totale breedte van minimaal 1 m.
In geval van duidelijke tekens of signalisatie van plaatsen die toegankelijk moeten worden gemaakt voor personen met beperkte mobiliteit moet de totale breedte op een minimum van 1,50 meter worden gebracht.
Bredere doorgangen moeten worden verzekerd voor plaatsen die aanzienlijke stromen van actieve gebruikers meebrengen (administraties, ziekenhuizen, culturele centra, winkels...).
De loopplanken moeten aan weerzijden zijn uitgerust met relingen van een hoogte van minimaal 1,10 m.
Het loopplateau moet bestaan uit slipvrij materiaal dat niet afschrikkend is voor geleidehonden.
Als hun zijkanten vol zijn, moeten de loopplanken hetzelfde kleurenschema hebben als de afsluitingen.
Ze moeten parallel met of loodrecht op de as van de trottoirs worden geplaatst, behoudens bij schriftelijke afwijkingen die door de beheerder van de openbare weg werden afgeleverd.
Deze loopplanken moeten zodanig worden geplaatst dat een ruimte van minimaal 1,50 m op 1,50 m beschikbaar is in de openbare ruimte om de bewegingen van personen met beperkte mobiliteit mogelijk te maken. De toegelaten dwarshelling bedraagt maximaal 2 % en de toegelaten maximale lengtehelling is 8 %.
De loopplanken zijn voldoende stevig om de veiligheid van de gebruikers te verzekeren.
Gezien om als bijlage te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 11 juli 2013 betreffende de uitvoering van bouwplaatsen op de openbare weg.
De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Openbare werken en Vervoer, Mevr. B. GROUWELS