gepubliceerd op 19 juni 2012
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties
22 MAART 2012. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, inzonderheid op artikel 4, lid 3 en artikel 6, § 1, lid 2, 2° ;
Gelet op de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu,inzonderheid op artikel 2;
Gelet op Verordening (EG) Nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen;
Gelet op de Verordening (EG) Nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1516/2007 tot vaststelling van basisvoorschriften inzake controle op lekkage van stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat;
Gelet op de Verordening (EG) Nr. 303/2008 van 2 april 2008 van de Commissie tot instelling, ingevolge Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad, van minimumeisen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning voor de certificering van bedrijven en personeel betreffende stationaire koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur die bepaalde gefluoreerde broeikasgassen bevat;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 november 2003Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 20/11/2003 pub. 09/12/2003 numac 2003031557 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties sluiten betreffende koelinstallaties;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 04/03/1999 pub. 07/08/1999 numac 1999031224 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen sluiten tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;
Gelet op het advies van de Raad van de leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 29 juni 2011;
Gelet op het advies nr. 50.381/3 van de Raad van State, gegeven op 25 oktober 2011 in toepassing van het artikel 84, paragraaf 1, alinea 1, 1° van de gecoördineerde wetten betreffende de Raad van State; Gelet op de dringende noodzaak;
Op voorstel van de Minister van Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit bepaalt de exploitatievoorwaarden van koelinstallaties als bedoeld bij rubriek 132 van de bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 04/03/1999 pub. 07/08/1999 numac 1999031224 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen sluiten tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.
Met dit besluit wordt deze rubriek 132 gewijzigd en wordt Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en de Verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen geïmplementeerd.
Art. 2.Definities : 1. Koelvloeistof : vloeistof die in een koelcircuit wordt gebruikt voor warmtetransport, die warmte absorbeert bij een lage temperatuur en druk en die warmte afstaat bij een hogere temperatuur en druk waarbij de aggregatietoestand van de vloeistof doorgaans verandert. Bijlage II is een niet-beperkende lijst van deze vloeistoffen, gerangschikt volgens hun toxiciteit en het risico op vorming van explosieve of ontvlambare mengsels. 2. Ontvlambare koelvloeistof : koelvloeistof samengesteld uit koolwaterstof, ammoniak of andere ontvlambare vloeistoffen en gassen (richtlijst in bijlage II).3. CFK : gereguleerde chloorfluorkoolstoffen, opgesomd in groep I van bijlage I van Verordening (EG) nr.1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, met inbegrip van de isomeren ervan. 4. HCFK : gereguleerde chloorfluorkoolwaterstoffen, opgesomd in groep VIII van bijlage I van Verordening (EG) nr.1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, met inbegrip van de isomeren ervan. 5. HFK : fluorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in bijlage I deel I van Verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende bepaalde gefluoreerde broeikasgassen, met inbegrip van de isomeren ervan. 6. Halon : de stoffen bedoeld onder artikel 3.6 van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, met inbegrip van hun isomeren. 7. Bevoegd koeltechnicus : een technicus zoals omschreven in art.8 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van ... inzake de bepaling van de minimumopleidingseisen voor koeltechnici en de registratie van koeltechnische bedrijven. 8. Ozonlaag afbrekende stoffen : de stoffen opgesomd in de tabel in bijlage I en II van Verordening (EG) Nr.1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen. 9. Gefluoreerde broeikasgassen : de stoffen vermeld in de lijst van bijlage I van Verordening (EG) nr.842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen, en preparaten of mengsels die deze stoffen bevatten, met uitzondering van stoffen waarvan de controle geschiedt uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende ozonlaag afbrekende stoffen. 10. Machinekamer : ruimte die speciaal bestemd is om er compressoren van koelinstallaties en de circulatiepompen voor de koelvloeistof in te plaatsen.11. Koelcircuit (inclusief de circuits van klimaatregelings- en warmtepompinstallaties) : geheel van delen die koelvloeistof bevatten en die met elkaar verbonden zijn in een gesloten systeem waarin het koelvloeistof circuleert met als oogmerk het onttrekken of het toevoegen van warmte.12. Koelinstallatie : alle apparatuur en toebehoren die nodig zijn voor de werking van een koelcircuit, hierbij inbegrepen de klimaatregelings- en warmtepompsystemen die een koelcircuit zoals bedoeld in artikel 1 bevatten.13. Klimaatregelingssysteem : een combinatie van alle noodzakelijke componenten om een vorm van luchtbehandeling te verzekeren, waardoor de temperatuur wordt gecontroleerd of kan worden verlaagd, eventueel in combinatie met een regeling van de verluchting, de vochtigheid en de zuiverheid van de lucht.14. Hermetisch afgesloten systeem : een in de fabriek voorgemonteerd systeem waarbij de installatie geen enkele ingreep in het koelcircuit vergt en waarin alle delen die koelvloeistoffen bevatten hermetisch gemaakt worden door lassen, hardsolderen of door een gelijkaardige techniek die een duurzame assemblage mogelijk maakt, waarbij de assemblage voorzien kan worden van kleppen met afdekstoppen en drukopeningen met afdekstoppen die een herstelling of een verwijdering volgens de regels mogelijk maken en waarvan het lekpercentage (na uittesten) onder een druk van minstens één vierde van de toegelaten maximumdruk minder dan 3 gram per jaar bedraagt.15. Nominale koelvloeistofinhoud : massa koelvloeistof die in een koelcircuit wordt gebruikt zodat dit kan functioneren onder de voorwaarden waarvoor het ontworpen is.16. Relatief koelvloeistofverlies : massafractie van de nominale koelvloeistofcapaciteit, verloren over een tot één jaar herleide periode ten gevolge van emissies.De berekening van het relatief verlies gebeurt aan de hand van de hoeveelheden koelvloeistof die aan een koelcircuit worden toegevoegd of afgetapt. Deze hoeveelheden worden aangegeven in het register. 17. Vast lekdetectiesysteem : een geijkt mechanisch, elektrisch of elektronisch apparaat om lekken van koelvloeistoffen op te sporen, en dat de exploitant waarschuwt als het een dergelijke stof heeft vastgesteld.18. Laag detectieniveau : concentratie van de koelvloeistof in de lucht waarbij de detector reageert door het inschakelen van het alarmsysteem met geluids- en lichtmelding geplaatst op het elektrisch bord van de installatie en verbonden met een toezichtlokaal of met een lokaal dat voortdurend wordt gebruikt of met een telebeheersysteem en door het inschakelen van de mechanische ventilatie.19. Hoog detectieniveau : concentratie van de koelvloeistof in de lucht waarbij de detector reageert door de koelinstallatie uit te schakelen, met uitzondering van de elektrische uitrusting van de detectoren zelf en van de schakelaars met drukknop (ventilatie, alarmsystemen en noodverlichting).20. Herstelling : alle activiteiten, exclusief terugwinning en dichtheidscontroles, waarbij koelcircuits moeten worden geopend, en meer in het bijzonder die welke bestaan uit het vullen van het systeem met koelvloeistoffen, het wegnemen van een of meer circuit- of apparatuuronderdelen, het hermonteren van twee of meer circuit- of apparatuuronderdelen en het herstellen van lekken. 21. Druktest : zoals omschreven in de norm NBN.EN.378-2 of iedere norm die hem vervangt of aanvult; alsook iedere gelijkwaardige buitenlandse norm. 22. Dichtheidscontrole : controleprocedure omschreven in de bovengenoemde Verordening 1516/2007 van 19 december 2007.23. Gerecycleerde HCFK's : indien teruggewonnen bij een eenvoudig reinigingsproces op de site van de koelinstallatie 24.Geregenereerde HCFK's : indien afkomstig van een regeneratie-installatie en indien het bevattende recipiënt een etiket draagt waarop staat dat de stof geregenereerd werd en waarop informatie over het lotnummer alsook de naam en het adres van de regeneratie-installatie te vinden zijn. 25. BIM : Brussels Instituut voor Milieubeheer zoals opgericht bij koninklijk besluit van 8 maart 1989Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/03/1989 pub. 07/11/2014 numac 2014031896 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Koninklijk besluit tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer sluiten tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;26. Minister : de Minister of de Staatssecretaris die bevoegd is voor Leefmilieu.
Art. 3.Gebruik van producten waarvan sprake is in het protocol van Montréal. § 1. Het gebruik of de opslag van CFK's en halon als koelvloeistof in koelinstallaties is verboden.
Het gebruik van HCFK's in koelinstallaties is verboden, tenzij ze vóór 31 december 1999 werden geplaatst en vergund. § 2. Overeenkomstig Verordening 1005/2009 mogen nieuw geproduceerde HCFK's niet worden gebruikt voor het onderhoud noch voor de revisie van koelinstallaties. § 3. Vanaf 1er januari 2015 zijn koelvloeistoffen van het type HCFK verboden, zowel voor gebruik in koelcircuits als voor het onderhoud of het vullen ervan. § 4. HCFK's in koelinstallaties worden uiterlijk tegen 31 december 2014 vervangen door toegestane koelvloeistoffen. Als dit niet gebeurt, worden deze installaties uiterlijk op 31 december 2014 buiten bedrijf gesteld. § 5. Iedere exploitant van een koelinstallatie die met een koelvloeistof van het type HCFK werkt, moet binnen 6 maanden na de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad het BIM inlichten. De mee te delen informatie moet minimaal de gegevens, opgesomd in bijlage II van dit besluit, bevatten. § 6. Het BIM kan een afwijking van § 4 van dit artikel toestaan, afhankelijk van technische en/of economische haalbaarheidscriteria.
Art. 4.Ontwerp, constructie, installatie en inbedrijfstelling van koelinstallaties. § 1. Het ontwerp van de apparaten en de gekozen materialen moeten borg staan voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau bij toevallige emissies van koelvloeistoffen veroorzaakt door lekken, leidingbreuken en andere installatiegebreken.
De installatie moet zo zijn ontworpen dat ze bestand is tegen voorspelbare belastingen en trillingen.
Delen van een koelinstallatie die gefluoreerde broeikasgassen en/of ozonlaag afbrekende stoffen bevatten of kunnen bevatten, worden door een bevoegde koeltechnicus geïnstalleerd, met uitzondering van de gevallen waarvan sprake is in artikel 4, 3e lid, van de bovengenoemde Verordening 303/2008.
Bij het ontwerpen moet reeds worden gedacht aan het vergemakkelijken van onderhoud, herstelling en controle van de installatie.
Rond de leidingen moet voldoende ruimte worden voorzien zodat een regelmatig onderhoud van de onderdelen, het nakijken van de verbindingstukken en het herstellen van de lekken mogelijk zijn. De milieuvergunning kan een afwijking van dit voorschrift toestaan voor bepaalde installaties zoals bijvoorbeeld geprefabriceerde installaties.
De exploitant of zijn aangestelde moet de plaats van de voornaamste ventielen en algemene schakelaars van de installatie goed kennen. § 2. Voor de productie en de plaatsing moet elke koelinstallatie voldoen aan : 1° de Europese norm NBN.EN.378 of iedere norm die hem vervangt of aanvult; alsook iedere gelijkwaardige buitenlandse norm; 2° het koninklijk besluit van 13 juni 1999Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/06/1999 pub. 08/10/1999 numac 1999012367 bron ministerie van economische zaken en ministerie van tewerkstelling en arbeid Koninklijk besluit tot uitvoering van de richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende drukapparatuur sluiten betreffende het op de markt brengen van drukapparatuur. De nieuw geïnstalleerde koelcircuits worden meteen na hun inbedrijfstelling onderworpen aan een dichtheidscontrole.
De koeltechnicus levert een dichtheidsattest af. Een exemplaar wordt gedurende de hele gebruiksduur van de installatie in het register bewaard en ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar gehouden.
Voor installaties die ozonlaag afbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, gebeurt deze controle door een bevoegd koeltechnicus. § 3. Een identificatieplaat en/of een etiket verschaffen minimaal de volgende informatie : 1. Naam en adres van de installateur of de constructeur.2. Nummer van het model of van de reeks.3. Constructie- of installatiejaar.4. Type van koelvloeistof (code ISO 817 of code ASHRAE).5. Massa van de lading (nominale capaciteit) koelvloeistof.6. Nominaal elektrisch vermogen van de compressor van de koelinstallatie in kW. In de nabijheid van koelinstallaties met een koelcircuit waarvan het totale elektrisch vermogen van de compressoren op eenzelfde circuit hoger is dan 100 kW, moet een zichtbaar, leesbaar en gemakkelijk toegankelijk informatiepaneel of instructiefiche worden aangebracht met de volgende informatie : 1. de naam, het adres en het telefoonnummer van de onderhoudsdienst;2. instructies over de wijze waarop de koelinstallaties in of buiten bedrijf kunnen worden gesteld.
Art. 5.Technische voorschriften betreffende de lokalen. 5.1. Algemene voorschriften Voor koelinstallaties met een koelcircuit waarvan het totale elektrisch vermogen van de compressoren op eenzelfde circuit hoger is dan 100 kW, is een machinekamer verplicht.
De milieuvergunning kan een afwijking van dit voorschrift toestaan voor bepaalde installaties, voor zover compenserende voorwaarden worden opgelegd.
De machinekamer moet voldoende groot zijn om een vlotte plaatsing van alle apparaten toe te laten en de tussenruimten moeten voldoende groot zijn voor de reiniging en het onderhoud.
Ingrepen aan de koelinstallatie door onbevoegd personeel moeten worden verhinderd door de toegang af te sluiten, tussenwanden te plaatsen en waarschuwingsborden aan te brengen. De toegang tot de machinekamer moet strikt voorbehouden blijven aan het personeel dat met het toezicht en het onderhoud is belast.
De toegangsdeuren gaan in de vluchtzin naar buiten toe open en moeten steeds van binnen uit kunnen worden geopend (antipanieksysteem).
Deuren die toegang geven tot het gebouw, moeten automatisch opnieuw sluiten.
De deuren moeten een brandvertragende constructie hebben die minimaal 30 minuten weerstand biedt.
Er mogen geen openingen zijn waarlangs onbedoeld koelvloeistoffen, damp, geuren of gassen naar andere delen van het gebouw kunnen ontsnappen.
Alle scheidingen en tussenschotten van de machinekamer moeten een brandvertragende constructie hebben die gedurende minimaal één uur weerstand biedt en moeten lekdicht zijn.
Aan de buitenzijde en dicht bij de deur van de machinekamer moet een afstandsschakelaar worden geïnstalleerd om de koelinstallatie uit te schakelen.
Leidingen en kanalen die doorheen de muren, plafonds en vloeren worden geleid, mogen geen koppelingen of lasverbindingen vertonen.
In elke machinekamer dienen voldoende brandblusapparaten beschikbaar te zijn, afhankelijk van de grootte van de machinekamer en het type van koelvloeistof, warmtegeleider en isolatie.
Stookketels, stookruimten, ontploffings- en verbrandingsmotoren, warmtegeneratoren, luchtcompressoren en andere apparaten met open vuur of vlammen of met brandhete oppervlakten mogen niet in dezelfde machinekamers staan.
Tijdelijk kan in een uitzondering op de bovengenoemde voorwaarde worden voorzien in het geval van een herstelling en indien de houder van de milieuvergunning of zijn aangestelde verwittigd is.
De compressoren van de installatie zijn op een voldoende afstand van de gemene muur geplaatst en van antitrilsystemen voorzien.
De machinekamer moet voorzien zijn van een hoge en lage verluchting.
Deze verluchting moet rechtstreeks naar buiten gebeuren of via een leiding die rechtstreeks in de buitenlucht uitmondt en minimaal één uur brandwerend is ter hoogte van de doorvoer in een brandwerende wand.
Zowel bij normale werking als in noodsituaties dient er voldoende ventilatie te zijn.
Voor koelvloeistoffen zwaarder dan lucht moet het uitlaatvolume op het laagste punt van de machinekamer naar buiten worden afgevoerd, terwijl de toevoer van buitenlucht zich op het hoogste punt dient te bevinden.
Voor koelvloeistoffen lichter dan lucht moet het uitlaatvolume op het hoogste punt naar buiten worden afgevoerd, terwijl de toevoer van buitenlucht zich op het laagste punt dient te bevinden.
In machinekamers die volledig of gedeeltelijk ondergronds gebouwd zijn, moet een mechanische ventilatie in werking zijn wanneer het personeel aanwezig is. In afwezigheid van personeel moet een noodventilatiesysteem automatisch worden aangestuurd door een koelvloeistofdetector.
Het ventilatiesysteem mag in normale omstandigheden niet meer dan 15 luchtverversingen per uur uitvoeren. 5.2. Bijzondere voorschriften. 5.2.1. Installaties die meer dan 300 kg koelvloeistof bevatten.
De machinekamer is uitgerust met een vast lekdetectiesysteem. Indien het vast lekdetectiesysteem met gasdetectoren werkt, moeten deze op de punten geïnstalleerd zijn van de potentiële accumulatie van koelvloeistof.
De gasdetectoren moeten uitgerust zijn met een laag en een hoog detectieniveau.
Het lage detectieniveau moet ten minste een concentratie van 10 ppm kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau minstens een concentratie van 500 ppm.
Deze detectiesystemen worden minimaal één keer elke twaalf maanden gecontroleerd om na te gaan of ze correct functioneren.
De milieuvergunning kan deze voorschriften aanpassen. 5.2.2. Installaties die met ammoniak werken.
Naast de hieronder beschreven voorwaarden dient de machinekamer te beantwoorden aan de voorwaarden onder punt 5.1 en gebouwd te worden in navolging van de geldende reglementering voor de ruimten die een ontploffingsgevaar inhouden.
Een machinekamer is verplicht voor installaties die met ammoniak werken.
De machinekamers, de condensatoren, compressoren, vaten onder druk, pompen en wisselaars worden in van het gebouw afgescheiden lokalen geplaatst of in lokalen gelegen op de hoogste verdiepingen van het gebouw waarin ze staan.
In de machinekamers moet er minstens een rechtstreeks naar buiten uitgevende verluchtingsopening zijn.
De machinekamers zijn uitgerust met een gasdetector.
Deze detector moet voorzien zijn van een laag en een hoog detectieniveau.
Het lage detectieniveau moet ten minste een concentratie van 10 ppm kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau minstens een concentratie van 500 ppm.
In de machinekamers is een bijkomend beschermingssysteem voorzien. Dit systeem moet bestaan uit een ammoniakabsorbeerder en een mechanisch afzuigsysteem dat rechtstreeks naar buiten uitgeeft, beide in gang gezet door een detector. Deze detector moet reageren zodra de ammoniakconcentratie 10 ppm bereikt.
De ammoniakabsorbeerder bestaat uit een gasbellenwasser die water en zuur bevat, of eender welk ander gelijkwaardig systeem. Voor koelinstallaties die voor de inwerkingtreding van dit besluit in gebruik werden genomen, moet een terugwinningssysteem voor het vervuild water worden geïnstalleerd.
Het vervuild water moet in geschikte houders opgevangen en afgevoerd kunnen worden overeenkomstig de vigerende wetgeving inzake gevaarlijke afvalstoffen.
In de machinekamer en in de nabijheid ervan moet zich een noodstopvoorziening voor de installatie bevinden, alsook een zichtbare affiche met de maatregelen die moeten worden genomen bij lekkage van ammoniak en een beschrijving van de eerste zorgen die moeten worden toegediend aan personen die in contact gekomen zijn met ammoniak.
Op punten waar koelvloeistof zich potentieel kan ophopen, worden gasdetectoren geïnstalleerd. Deze detectoren moeten reageren op een concentratie van 10 ppm door het inschakelen van een alarm onder toezicht en van de mechanische ventilatie.
De milieuvergunning kan deze voorschriften aanpassen. 5.2.3. Installaties die met ontvlambaar koelvloeistof werken De machinekamer moet voldoen aan de voorwaarden, opgenomen in punt 5.1. en dient gebouwd te worden overeenkomstig de geldende reglementering voor ruimten met ontploffingsgevaar.
Er moeten brandblusapparaten beschikbaar zijn bij de ingangen van de koelkamers en van de werkruimten waarin de koelinstallaties zich bevinden.
Bovendien moeten de volledige elektrische veiligheidsuitrustingen (extractoren, detectoren, alarmsystemen, noodverlichting) van de hoger vermelde lokalen over een bescherming van het type Exe beschikken, conform artikel 105 van het AREI. De milieuvergunning kan deze voorschriften aanpassen.
Art. 6.Onderhoud, toezicht, controles en herstellingen. 6.1. Relatief koelvloeistofverlies voor installaties die werken met ozonlaag afbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen.
Elke vrijwillige emissie van koelvloeistof in de atmosfeer is verboden.
Alle mogelijke maatregelen moeten worden genomen om de relatieve verliezen te beperken. Ze mogen in ieder geval niet meer dan 5 % bedragen.
Als de relatieve verliezen tijdens twee opeenvolgende berekeningen meer dan 5 % bedragen, moet de installatie binnen twaalf maanden buiten bedrijf worden gesteld, behoudens een afwijking, toegestaan door het BIM. In dat geval moet een rapport van de bevoegde koeltechnicus worden afgeleverd waaruit blijkt dat de lekkage niet te wijten is aan de ouderdom of aan een verkeerde werking van de installatie.
De berekening van de relatieve verliezen geeft als resultaat een percentage dat overeenstemt met de verhouding tussen de hoeveelheid in de atmosfeer uitgestoten koelvloeistof en de nominale hoeveelheid in de installatie over een bepaalde periode.
Na elke toevoeging of bijvulling van koelvloeistof wordt een berekening uitgevoerd.
De periode is het aantal verstreken dagen tussen twee bijvullingen of toevoegingen van koelvloeistof.
De maximale periode voor de berekening van het relatieve verlies is twee jaar.
De verloren hoeveelheid stemt overeen met de massa koelvloeistof die sinds het begin van de periode aan de installatie werd toegevoegd. De in overweging te nemen hoeveelheid is de hoeveelheid die werd toegevoegd tijdens de herstelling die aanleiding gaf tot de bepaling van het relatieve koelvloeistofverlies.
De nominale hoeveelheid in het koelcircuit stemt overeen met de hoeveelheid koelvloeistof die zich bij normale werking in het volledige koelcircuit bevindt. 6.2. Controle. 6.2.1. Controle van de koelinstallaties Voor elke koelinstallatie is vereist : - een maandelijkse visuele controle - een jaarlijks onderhoud In de milieuvergunning kunnen de wijze en de frequentie van die controle en dat onderhoud nader worden bepaald.
De volgende handelingen moeten minstens na elke herstelling en tijdens elke dichtheidscontrole worden uitgevoerd : a. nazicht van de goede staat en van de juiste werking van de hele beschermings-, afstellings- en bedieningsapparatuur en van de alarmsystemen;b. dichtheidscontrole van de volledige installatie.c. controle op de aanwezigheid van corrosie. De periodieke lekdichtheidscontroles, de volledige onderhoudswerkzaamheden en de eventuele herstellingen aan delen van de installatie met koelvloeistoffen die tot de ozonlaag afbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen behoren, moeten door een bevoegd koeltechnicus worden uitgevoerd. 6.2.2. Controle van de koelinstallaties die HFKs of HCFK's bevatten Installaties die gebruik maken van ozonlaag afbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen vereisen een periodieke lekdichtheidscontrole. De controleprocedure zoals omschreven in Verordening 1516/2007 van de Commissie van 19 december 2007 is van toepassing, zowel voor ozonlaag afbrekende stoffen als voor gefluoreerde broeikasgassen.
Overeenkomstig Verordeningen (EG) nr. 842/2006 en 1005/2009 voor koelinstallaties met een nominale koelvloeistofinhoud van 3 kilogram of meer, is die frequentie één keer elke twaalf maanden; deze bepaling is niet van toepassing op installaties met hermetisch afgesloten systemen die als dusdanig geëtiketteerd zijn en die minder dan 6 kg gefluoreerde broeikasgassen bevatten.
Voor koelinstallaties met een nominale koelvloeistofinhoud van 30 kilogram of meer bedraagt die frequentie eenmaal per zes maanden.
Voor koelinstallaties met een nominale koelvloeistofinhoud van 300 kilogram of meer bedraagt die frequentie eenmaal per drie maanden.
Als er tijdens de vermelde controles lekkage wordt vermoed, moet die controle plaatsvinden met lekdetectieapparatuur die geschikt is voor het betreffende koelvloeistof en met een detectiegrens van ten minste 5 g/jaar, onder een lichte overdruk ten opzichte van de normale bedrijfsdruk of met een gelijkwaardige methode. Wanneer een geschikt en bedrijfsklaar lekdetectiesysteem in de HFK-houdende installaties werd geplaatst, wordt de frequentie gehalveerd maar kan ze nooit meer dan 12 maanden bedragen. 6.3. Herstelling van lekken.
Eventueel vastgestelde lekken moeten zo snel mogelijk worden hersteld, en in ieder geval binnen veertien dagen.
Indien aan een koelcircuit dient te worden gewerkt, moet het koelvloeistof worden opgevangen of in een deel van het circuit worden geïsoleerd zonder risico van lekkage.
Alvorens het koelvloeistof opnieuw in de installatie te brengen, moet het lek hersteld zijn en moet een druktest met zuurstofvrije stikstof of een geschikt drooggas worden uitgevoerd om na te gaan of de druk wordt opgebouwd.
Meteen na de herstelling wordt een eerste dichtheidscontrole uitgevoerd.
In de mate van het mogelijke wordt de oorzaak van het lek opgespoord om te vermijden dat het zich later opnieuw voordoet.
Binnen een maand volgend op de herstelling van een lek wordt de koelinstallatie of het koelcircuit aan een aanvullende dichtheidscontrole onderworpen om na te gaan of het probleem doeltreffend hersteld is. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de delen van de installatie of van het systeem die het gevoeligst zijn voor lekkage. Deze aanvullende controle mag niet op de dag van de herstelling worden uitgevoerd. 6.4. Register.
De exploitanten van de koelinstallaties zorgen ervoor dat het register bijgewerkt blijft.
Het register moet worden ingevuld door de koeltechnicus die het onderhoud van de koelinstallatie uitvoert en de volgende gegevens moeten er omstandig in vermeld worden : 1) de naam, het adres en het telefoonnummer van de exploitant;2) de datum van ingebruikname van de koelinstallatie, met vermelding van het type van koelvloeistof, de nominale koelvloeistofinhoud en het elektrisch vermogen van de compressor(en);3) het type en de datum van de interventies : onderhoud, herstelling, controle en definitieve verwijdering van de koelinstallatie of het koelcircuit;4) alle defecten en alarmen met betrekking tot de koelinstallatie, die lekkage kunnen veroorzaken en de oorzaken van de lekken indien die zijn vastgesteld;5) de aard (ongebruikt, opnieuw gebruikt, gerecycleerd of geregenereerd gas), het type en de hoeveelheden van de koelvloeistoffen die bij elke ingreep werden afgetapt of toegevoegd;6) de wijzigingen en vervangingen van onderdelen van het koelcircuit;7) de beschrijving en de resultaten van de dichtheidscontroles en de aangewende methodes;8) de naam van de koeltechnicus die aan de installatie heeft gewerkt en, voor installaties die ozonlaag afbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, het certificaatnummer van de bevoegde koeltechnicus alsook de naam en het registratienummer van het bedrijf waartoe hij behoort;9) significante periodes van buitenbedrijfstelling;10) de resultaten van de controle van de lekdetectoren, indien deze aanwezig moeten zijn. De diverse tests en proeven moeten bij het register gevoegd worden, alsook de berekeningen van de relatieve verliezen.
Om controle over de toegevoegde en afgetapte koelvloeistoffen mogelijk te maken, moet de exploitant de facturen met betrekking tot de aangekochte hoeveelheden koelvloeistoffen bewaren gedurende minimaal 5 jaar.
Deze registers worden op verzoek van het instituut ter beschikking gesteld van het BIM. 6.5. Etikettering.
Overeenkomstig artikel 11, punt 6 van Verordening (EG) nr. 1005/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen, wanneer geregenereerde of gerecycleerde HCFK's worden gebruikt voor onderhoudsdoeleinden, worden de betrokken koelinstallaties voorzien van een etiket dat minimaal het type en de hoeveelheid van de substantie in de apparatuur vermeldt, alsook de etiketgegevens die in bijlage I van Verordening (EG) nr. 1272/2008 worden ingedeeld bij de stoffen of mengsels die als gevaarlijk voor de ozonlaag geclassificeerd zijn.
Art. 7.Gebruikte koelvloeistoffen. 7.1. Terugwinning van koelvloeistoffen die ozonlaag afbrekende stoffen bevatten en/of van de gefluoreerde broeikasgassen.
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet het koelvloeistof binnen een maand worden afgetapt. Bij buitenbedrijfstelling of bij herstellingen waarbij het koelvloeistof moet worden afgetapt, moet het koelvloeistof met doelmatige apparatuur door de bevoegde koeltechnicus worden opgevangen in speciaal daarvoor bestemde en gemarkeerde recipiënten.
Dat koelvloeistof mag, nadat het goed bevonden is, in dezelfde installatie worden gerecycleerd.
Een gerecycleerd koelvloeistof mag alleen worden gebruikt in de koelinstallatie waar het vandaan komt, of op de site waar de originele installatie geëxploiteerd wordt. 7.2. Gebruikte koelvloeistoffen.
De gebruikte koelvloeistoffen, afkomstig uit koelcircuits, die op de lijst van gevaarlijke afvalstoffen voorkomen, moeten als zodanig worden behandeld.
Iedere houder van gevaarlijke afvalstoffen moet deze stoffen verwerken overeenkomstig de vigerende wetgeving. 7.3. Afgedankte installaties.
Installaties die definitief buiten dienst werden gesteld, moeten ontmanteld worden binnen een termijn van twee jaar.
Art. 8.Rubriek 132 van de lijst van ingedeelde inrichtingen opgenomen in de bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 04/03/1999 pub. 07/08/1999 numac 1999031224 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen sluiten tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse I B, II, III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt vervangen door de rubriek zoals beschreven in bijlage 1 van dit besluit.
Art. 9.De minister mag de bijlagen van dit besluit aanpassen aan de technische vooruitgang of aan de wijzigingen van de Europese regelgeving.
Art. 10.Opheffingsbepaling.
Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 november 2003Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 20/11/2003 pub. 09/12/2003 numac 2003031557 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties sluiten betreffende koelinstallaties wordt opgeheven.
De milieuvergunningen die toegekend werden in toepassing van dit besluit, blijven geldig en van kracht tot hun vervaldatum.
Art. 11.De Minister die Leefmilieu als bevoegdheid heeft, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 maart 2012.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest belast met Leefmilieu en Energie, Mevr. E. HUYTEBROECK