Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010
gepubliceerd op 17 juni 2010

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2010031295
pub.
17/06/2010
prom.
10/06/2010
ELI
eli/besluit/2010/06/10/2010031295/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUNI 2010. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, met name artikel 20;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, met name artikel 8, eerste lid;

Gelet op de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid, met name artikel 12;

Gelet op het advies van de Milieuraad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 13 januari 2010;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 21 januari 2010;

Gelet op het advies 48.075/3 van de Raad van State, gegeven op 27 april 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het overleg tussen de regeringen van 3 juni 2010, overeenkomstig artikel 6, § 2, eerst lid, 3° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit besluit zet Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand om.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder : 1° « De ordonnantie » : de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid;2° « De wet » : de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de grondwateren;3° « Grondwaterkwaliteitsnorm » : een milieu-kwaliteitsnorm uitgedrukt als de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in grondwater, die ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu niet mag worden overschreden;4° « Drempelwaarde » : een grondwater-kwaliteitsnorm die in overeenstemming met artikel 4 van onderhavig besluit werd vastgesteld om het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand te beschermen;5° « Significante en aanhoudende stijgende trend » : elke statistisch en uit milieuoogpunt significante toename van de concentratie van een verontreinigende stof, groep verontreinigende stoffen of indicator van verontreiniging in het grondwater, waarvan de omkering in overeenstemming met artikel 9 van onderhavig besluit noodzakelijk wordt geacht;6° « Inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater » : het als gevolg van menselijke activiteiten direct of indirect inbrengen van verontreinigende stoffen in het grondwater;7° « Achtergrondniveau » : de concentratie van een stof of de waarde van een indicator in een grondwaterlichaam die overeenkomt met onbestaande, of zeer geringe, antropogene alteraties van de ongerepte toestand;8° « Basislijnniveau » : de gemiddelde waarde die werd gemeten gedurende de referentiejaren 2004 tot 2008 op grond van de in overeenstemming met artikel 37 van de ordonnantie ingestelde monitoring-programma's of, in het geval van stoffen die na deze referentiejaren werden ontdekt, gedurende de eerste periode waarvoor een representatieve periode van monitoringgegevens bestaat; « Grondwaterlichamen » : de waterlichamen in de zin van artikel 5, 13° van de ordonnantie, zoals deze in bijlage I bij onderhavig besluit geïdentificeerd worden. HOOFDSTUK II. - Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand

Art. 3.In dit hoofdstuk worden specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging vastgesteld. Deze maatregelen omvatten met name : a) de bepaling van criteria voor de beoordeling van de goede chemische toestand van het grondwater en b) de bepaling van criteria voor het vaststellen van significante en aanhoudende stijgende trends en de omkering daarvan, alsook voor het bepalen van de beginpunten voor omkeringen in trends. Afdeling 1. - Criteria en procedure voor de beoordeling van de

chemische toestand van grondwater

Art. 4.Bij de beoordeling van de chemische toestand van een grondwaterlichaam in overeenstemming met bijlage III.2.3. van de ordonnantie worden de volgende criteria gebruikt : a) De in bijlage II.A van onderhavig besluit gedefinieerde basiskwaliteitsnormen; b) De in bijlage II.B.2. van onderhavig besluit gedefinieerde en in overeenstemming met de in bijlage II.B.2. omschreven procedure vastgestelde drempelwaarden voor verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen en indicatoren van verontreiniging waarvan is vastgesteld dat ze, op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, er mee toe hebben bijgedragen dat grondwaterlichamen als gevaar lopend moeten worden aangemerkt.

Art. 5.§ 1. De drempelwaarden die van toepassing zijn voor de goede chemische toestand van het grondwater, zijn gebaseerd op de bescherming van het grondwaterlichaam in overeenstemming met bijlage II.B.1 van onderhavig besluit, met bijzondere aandacht voor de gevolgen voor en de wisselwerking met bijbehorende oppervlaktewateren en rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen en watergebieden, en verdisconteren o.a. de wetenschap op het gebied van menselijke toxicologie en ecotoxicologie. § 2. Voor grondwaterlichamen die door twee of meer lidstaten worden gedeeld, en voor grondwaterlichamen waarbinnen grondwater over de grens van een lidstaat stroomt, maakt de vastlegging van de drempelwaarden het voorwerp van een coördinatie met de partners van het betroffen internationale stroomgebieddistrict uit, in overeenstemming met artikel 16 van de ordonnantie. § 3. Alle vastgestelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in de in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie opgestelde stroomgebiedbeheersplannen, met inbegrip van een samenvatting van de in bijlage II.B.3. van onderhavig besluit omschreven gegevens. § 4. De lijst van de drempelwaarden wordt gewijzigd, indien uit nieuwe informatie over verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging blijkt dat een drempelwaarde moet worden vastgesteld voor een nieuwe stof of dat een bestaande drempelwaarde moet worden gewijzigd, dan wel dat een eerder van de lijst geschrapte drempelwaarde opnieuw moet worden opgenomen, teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

Drempelwaarden kunnen van de lijst worden geschrapt, indien het betrokken grondwaterlichaam niet langer door de desbetreffende verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging gevaar loopt.

Wijzigingen in de lijst van drempelwaarden worden in het kader van de periodieke herziening van de stroomgebied-beheersplannen bekendgemaakt.

Art. 6.§ 1. Een grondwaterlichaam wordt geacht in een goede chemische toestand te verkeren, indien : a) De veranderingen van geleidbaarheid niet op intrusies van zout of andere stoffen in het grondwaterlichaam wijzen, en b) De chemische samenstelling, die op de verschillende meetpunten van het bij punt 2.4.1 van bijlage III van de ordonnantie bedoelde monitoringnetwerk gemeten worden, zodanig is dat de concentraties van verontreinigende stoffen de grondwaterkwaliteitsnormen en de drempelwaarden naleven, die bij bijlage II van onderhavig besluit bepaald werden, onder voorbehoud van § 2, en c) De chemische samenstelling van het grondwaterlichaam zodanig is dat de concentraties van verontreinigende stoffen niet verhinderen om de milieudoelstellingen van artikel 12 van de ordonnantie voor bijbehorende oppervlaktewateren te bereiken, ze geen significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van de bijbehorende oppervlaktewaterlichamen veroorzaken en ze geen significante schade toebrengen aan bijbehorende terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhangen. § 2. In afwijking van § 1, b) wordt, wanneer een waarde die overeenstemt met een grondwaterkwaliteitsnorm of een drempelwaarde, in één of meer monitoringpunten overschreden wordt, een grondwaterlichaam toch als verkerend in een goede chemische toestand beschouwd, indien door een passend onderzoek, uitgevoerd in overeenstemming met bijlage III van onderhavig besluit, wordt bevestigd dat : a) Op basis van de in bijlage III.3. van onderhavig besluit bedoelde beoordeling de concentraties verontreinigende stoffen die de grondwaterkwaliteitsnormen of de drempelwaarden overschrijden, niet worden beschouwd als een significant milieurisico, met name in het geval dat de omvang van het door de overschrijding betroffen grondwaterlichaam niet groter is dan 20 % van de totale omvang van het betrokken waterlichaam, en b) Is voldaan aan de andere in § 1 genoemde voorwaarden in overeenstemming met bijlage III.4., en c) Voor de in overeenstemming met artikel 36, § 1 van de ordonnantie aangewezen grondwaterlichamen is voldaan aan de eisen van artikel 36, § 3 van de ordonnantie, en d) De geschiktheid voor menselijk gebruik van het grondwaterlichaam niet significant door verontreiniging is aangetast.

Art. 7.§ 1. De punten voor grondwatermonitoring moeten worden gekozen volgens de vereisten van bijlage III, punt 2.4 van de ordonnantie, inhoudende dat het zo wordt opgezet dat een samenhangend totaalbeeld van de chemische toestand van het grondwater en representatieve monitoringgegevens worden verkregen. § 2. Een samenvatting van de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater wordt in de stroomgebiedbeheersplannen gepubliceerd, die worden opgesteld in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie.

In deze samenvatting, die wordt opgesteld op het niveau van het stroomgebieddistrict of van het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, wordt ook toegelicht op welke wijze overschrijdingen van de grondwaterkwaliteitsnormen of de drempel-waarden bij afzonderlijke monitoringpunten bij de eindbeoordeling in aanmerking genomen werden.

Art. 8.Indien de toestand van een grondwaterlichaam in overeenstemming met artikel 6, § 2 van onderhavig besluit als goed wordt aangemerkt, worden, in overeenstemming met het bij artikel 44 van de ordonnantie beoogde maatregelenprogramma, de maatregelen getroffen, die nodig zijn voor de bescherming van de aquatische ecosystemen, de terrestrische ecosystemen en van het gebruik van het grondwater door de mens dat afhangt van het gedeelte van het grondwaterlichaam dat wordt vertegenwoordigd door het monitoringpunt of de monitoringpunten waarin de waarde voor een grondwaterkwaliteitsnorm of de drempelwaarde is overschreden. Afdeling 2. - Vaststelling van significante en aanhoudende stijgende

trends en bepaling van het beginpunt voor omkeringen in trends

Art. 9.§ 1. Iedere significante en aanhoudende stijgende trend in de concentratie van verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging in grondwaterlichamen of groepen grondwaterlichamen die als gevaar lopend zijn aangemerkt, wordt vastgesteld en het beginpunt voor een omkering in de trend wordt bepaald, op basis van de vastgestelde trend en de hieraan gekoppelde milieurisico's, in overeenstemming met bijlage IV van onderhavig besluit. § 2. In overeenstemming met bijlage IV.B. van onderhavig besluit worden de trends die een significant schaderisico opleveren voor de kwaliteit van de aquatische of terrestrische ecosystemen, de menselijke gezondheid of voor het rechtmatig gebruik, feitelijk of potentieel, van het watermilieu, omgekeerd met behulp van het bij artikel 44 van de ordonnantie beoogde maatregelenprogramma, teneinde veront-reiniging geleidelijk aan te verminderen en te voorkomen dat de toestand van het grondwater achteruitgaat. § 3. De in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie opgestelde stroomgebied-beheersplannen vatten het volgende samen : a) De wijze waarop de trendbeoordeling vanuit afzonderlijke monitoringpunten in een grondwaterlichaam, of een groep grondwaterlichamen, ertoe heeft bijgedragen dat er in overeenstemming met bijlage IV van onderhavig besluit, in die lichamen een significante en aanhoudende stijgende trend in de concentratie van verontreinigende stoffen of een omkering in die trend is vastgesteld; en b) De redenen voor de in overeenstemming met § 1 van onderhavig besluit vastgestelde beginpunten. § 4. Indien dit nodig is om het effect te beoordelen van bestaande verontreinigings-pluimen in grondwaterlichamen die de verwezenlijking van de doelstellingen in artikel 12 van de ordonnantie, in gevaar kunnen brengen, met name pluimen uit puntbronnen en verontreinigde grond, worden er aanvullende trendbeoordelingen uitgevoerd voor aangetroffen verontreinigende stoffen om zich ervan te vergewissen dat de pluimen vanuit verontreinigde locaties zich niet verspreiden, de chemische toestand van het grondwaterlichaam of de groep grondwaterlichamen niet doen verslechteren, noch een risico vormen voor de menselijke gezondheid en het milieu. De resultaten van deze beoordelingen worden kort vermeld in de in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie in te dienen stroomgebiedbeheersplannen. HOOFDSTUK III. - Maatregelen om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken

Art. 10.Dit hoofdstuk vult de bepalingen aan, die bestemd zijn om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken, die al in de ordonnantie of de wet opgenomen werden en wil een achteruitgang van de toestand van alle grondwaterlichamen voorkomen.

Art. 11.§ 1. Teneinde het in artikel 12, 1° van de ordonnantie gestelde doel te bereiken, namelijk de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken, omvat het in overeenstemming met artikel 41 van de ordonnantie opgestelde maatregelenprogramma de nodige maatregelen om : 1° Te voorkomen dat alle mogelijke gevaarlijke stoffen in het grondwater ingebracht worden en met name : a) De gevaarlijke stoffen die behoren tot de families of groepen verontreinigende stoffen die bij bijlage V, punten 1 tot 6 van onderhavig besluit genoemd worden;b) De stoffen die behoren tot de families of groepen verontreinigende stoffen die bij bijlage V, punten 7 tot 9 van onderhavig besluit genoemd worden, indien deze als gevaarlijk beschouwd worden.2° De inbreng in het grondwater te beperken van de verontreinigende stoffen die bij bijlage V, punten 10 tot 17 van onderhavig besluit genoemd worden, die niet als gevaarlijk worden beschouwd, maar die wel een bestaand of potentieel verontreinigingsrisico vormen, zodanig dat deze inbreng de goede chemische toestand van het grondwater niet doet verslechteren, noch een significante en aanhoudende stijgende trend in de concentraties van verontreinigende stoffen in het grondwater veroorzaakt.Bij die maatregelen wordt rekening gehouden met de beste praktijken, waaronder de beste milieupraktijken en de beste beschikbare technieken die in de toepasselijke wetgeving genoemd worden. § 2. De inbreng van verontreinigende stoffen uit diffuse bronnen van verontreiniging, die gevolgen heeft voor de chemische toestand van het grondwater, wordt in aanmerking genomen, wanneer zulks technisch mogelijk is. § 3. Onverminderd strengere voorschriften, na de doeltreffende implementatie van een monitoringcontrole van het grondwater in overeenstemming met de eisen van punt 2.4.2 van bijlage III van de ordonnantie, kan de minister bevoegd voor Leefmilieu de opdracht geven aan het Brussels Instituut voor milieubeheer (BIM) de in § 1 van onderhavig artikel voorgeschreven maatregelen uit te sluiten voor de inbreng van verontreinigende stoffen die : a) Het resultaat is van in overeenstemming met artikel 44, § 2, 10° van de ordonnantie toegestane directe lozingen;b) Beschouwd wordt als voorkomend in een hoeveelheid of concentratie die zo klein is dat enig onmiddellijk of toekomstig gevaar van achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater uitgesloten is;c) Het gevolg is van ongevallen of uitzonderlijke omstandigheden van natuurlijke oorsprong die redelijkerwijs niet te voorzien, te voorkomen of te mitigeren waren;d) Het resultaat is van een in overeenstemming met artikel 44, § 2, 6° van de ordonnantie toegestane kunstmatige aanvulling of vergroting van grondwaterlichamen;e) Geacht worden technisch niet te voorkomen of te beperken te zijn, zonder gebruik te maken van : - Maatregelen die het risico voor de menselijke gezondheid of voor de kwaliteit van het milieu als geheel zouden vergroten of - Onevenredig kostbare maatregelen om hoeveelheden verontreinigende stoffen uit de vervuilde bodem of ondergrond te verwijderen, of anderszins te zorgen dat insijpeling daarvan kan worden beheerst; f) Het resultaat is van ingrepen in oppervlaktewater ten behoeve van o.a. het verminderen van de gevolgen van overstromingen en droogte en het beheer van water en waterwegen, ook op internationaal niveau, op voorwaarde dat deze inbreng geen gevaar vormt voor de verwezenlijking van de milieudoelstellingen die in overeenstemming met artikel 12 van de ordonnantie voor de betroffen waterlichamen werden vastgesteld. § 4. De Minister bevoegd voor Leefmilieu geeft de opdracht aan het Brussels Instituut voor milieubeheer (BIM) een inventaris van de in lid 3 bedoelde uitzonderingen te houden.

Art. 12.De minister bevoegd voor Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 10 juni 2010.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage I Grondwaterlichamen In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden er vijf grondwaterlichamen geïdentificeerd. Deze maken deel uit van grensoverschrijdende grondwatervoerende lagen van het stroomgebieddistrict van de Schelde.

Onderstaande tabel bevat de lijst en de locatie van deze waterlichamen :

Nom masse d'eau souterraine Naam grondwaterlichaam

Code

Coord. X du centroïde (Lambert belge 1972, en m) X-coörd. v/d centroïde (Belgische Lambert 1972, in m)

Coord. Y du centroïde (Lambert belge 1972, en m) Y-coörd. v/d centroïde (Belgische Lambert 1972, in m)

Superficie (km2) Oppervl. (km2)

Socle et crétacé Sokkel en Krijt

BEBR_Socle_Sokkel_1

150000

172200

111

Socle (zone d'alimentation) Sokkel (voedingsgebied)

BEBR_Socle_Sokkel_2

149900

165400

51

Landénien Landeniaan

BEBR_Landenien_Landeniaan_3

150300

169600

162

Yprésien (Région des Collines) Ieperiaan (Heuvelstreek)

BEBR_Ypresien_Ieperiaan_4

148000

175700

21

Bruxellien et Yprésien Brusseliaan en Ieperiaan

BEBR_Bruxellien_Brusseliaan_5

152400

167400

89


Onderstaande kaarten tonen de perimeter van deze waterlichamen :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage II Beoordeling van de kwaliteit van de grondwaterlichamen A. GRONDWATERKWALITEITSNORMEN 1. Voor de beoordeling van de chemische toestand van het grondwater in overeenstemming met artikel 4 van onderhavig besluit gelden de volgende grondwaterkwaliteitsnormen :

Verontreinigende stof

Kwaliteitsnormen

Nitraten

50 mg/l

Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan (1)

0,1 ig/l 0,5 ig/l (totaal) (2)

(1) Onder « bestrijdingsmiddelen » worden gewasbeschermingsmiddelen en biociden verstaan, zoals omschreven in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, en in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden.(2) Onder « totaal » wordt verstaan, de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

2. Indien voor een gegeven grondwaterlichaam het vermoeden bestaat dat de toepassing van deze grondwaterkwaliteitsnormen ertoe kan leiden dat de in artikel 11 van de ordonnantie gespecificeerde milieudoelstellingen voor de bijbehorende oppervlaktewateren niet worden bereikt, of kan resulteren in een significante vermindering van de ecologische of chemische kwaliteit van die wateren of in significante schade aan terrestrische ecosystemen die rechtstreeks van het grondwaterlichaam afhankelijk zijn, worden er in overeenstemming met deel B van onderhavige bijlage strengere drempelwaarden vastgesteld.De in verband met een dergelijke drempelwaarde vereiste programma's en maatregelen gelden ook voor activiteiten die onder de werkingssfeer van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 19/11/1998 pub. 29/01/1999 numac 1998031517 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen sluiten inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen vallen.

B. DREMPELWAARDEN VOOR GROND-WATERVERONTREINIGENDE STOFFEN EN INDICATOREN VAN VERONT-REINIGING 1. Richtsnoeren voor de vaststelling van drempelwaarden Er worden drempelwaarden bepaald voor alle verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging op grond waarvan, in overeenstemming met de analyse van de kenmerken krachtens artikel 31 van de ordonnantie, wordt vastgesteld dat grondwaterlichamen het gevaar lopen geen goede chemische toestand van het grondwater te bereiken. De drempelwaarden worden zodanig vastgesteld dat, mochten de monitoringresultaten in een representatief monitoringpunt de drempelwaarden overschrijden, dit op een risico wijst dat niet is voldaan aan één of meer van de voorwaarden voor een goede chemische toestand van het grondwater in overeenstemming met artikel van 6 van onderhavig besluit.

Bij de bepaling van de drempelwaarden worden de volgende richtsnoeren in acht genomen : 1) De vaststelling van de drempelwaarden moet gebaseerd zijn op : a) De mate van interacties tussen het grondwater en de bijbehorende aquatische en daarvan afhankelijke terrestrische ecosystemen;b) De belemmeringen voor het rechtmatige gebruik of de rechtmatige functies, feitelijk of potentieel, van het grondwater; c) Alle verontreinigende stoffen waardoor grondwaterlichamen als gevaarlopend worden aangemerkt, in het bijzonder de verontreinigende stoffen die bij punt B.2. van onderhavige bijlage opgenomen werden; d) De hydrogeologische kenmerken, met inbegrip van de informatie over achtergrondniveaus en waterbalans.2) Bij de bepaling van de drempelwaarden moet tevens rekening worden gehouden met de oorsprong van de verontreinigende stoffen, het mogelijk natuurlijk voorkomen ervan, hun toxicologische kenmerken, hun dispersie-eigenschappen, hun persistentie en hun vermogen tot bioaccumulatie.3) Daar waar hoge achtergrondniveaus van stoffen of ionen of indicatoren daarvan voorkomen ten gevolge van natuurlijke hydrogeologische oorzaken, wordt met deze achtergrondniveaus in het betrokken grondwaterlichaam rekening gehouden bij het vaststellen van de drempelwaarden.4) De bepaling van drempelwaarden moet worden ondersteund door een controlemechanisme voor de verzamelde gegevens, gebaseerd op een evaluatie van de kwaliteit van de gegevens, analytische overwegingen en achtergrondniveaus voor stoffen die zowel natuurlijk als door menselijke activiteiten kunnen voorkomen. 2. Voor de grondwaterlichamen geldende drempelwaarden De volgende drempelwaarden werden op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per waterlichaam vastgelegd en hebben betrekking op het volledige waterlichaam :


Grondwaterlichaam

Eenheid

BEBR_Socle_ Sokkel_1

BEBR_Socle_ Sokkel__2

BEBR_Landenien _Landeniaan 3

BEBR_Ypresien_ ieperiaan _4

BEBR_Bruxellien_ Bruxeliaan _5

Verontreinigende stof

Unité


Arseen totaal

g/l

10

10

10

10

10

Cadmium

g/l

5

5

5

5

1

Lood

g/l

10

10

10

10

7.2

Kwik

g/l

1

1

1

1

0.07

Ammonium (NH4+)

mg/l

0.5

0.5

0.5

0.5

0.5

Chloriden

mg/l

150

150

150

150

150

Sulfaten

mg/l

250

250

250

250

250

Trichloorethyleen

g/l

10

10

10

10

10

Tetrachloorethyleen

g/l

10

10

10

10

10

Nikkel totaal

g/l

20

20

20

20

20

Opmerkingen :

1. Voor de natuurlijk in het waterlichaam aanwezige parameters kan de drempelwaarde plaatselijk verhoogd worden om rekening te houden met de achtergrondniveaus die te wijten zijn aan de geochemische achtergrond van het betroffen grondwaterlichaam, als deze hoger is. 2. De drempelwaarden voor de metalen hebben betrekking op de totale fractie voor cadmium, lood en kwik voor de lichamen BEBR_Socle_Sokkel_1, BEBR_Socle_Sokkel_2,BEBR_Landenien_ Landeniaan_3 en BEBR_Ypresien_Ieperiaan 4 en op de opgeloste fractie voor lood, cadmium en kwik voor BEBR_Bruxellien_Bruxeliaan 5.

3. Te verstrekken informatie met betrekking tot de verontreinigende stoffen en hun indicatoren waarvoor drempelwaarden werden bepaald Het in overeenstemming met artikel 48 van de ordonnantie opgestelde stroomgebiedbeheersplan geeft een samenvatting van de wijze waarop de in Deel B.1. van onderhavige bijlage omschreven procedure is gevolgd.

Waar mogelijk, bevat het beheersplan : a) Informatie over het aantal grondwaterlichamen die als risicolopend zijn aangemerkt en over de verontreinigende stoffen en de indicatoren van verontreiniging, die tot deze indeling bijdragen, met inbegrip van de waargenomen concentraties en waarden;b) Gegevens over elk grondwaterlichaam dat als gevaarlopend is aangemerkt, met name de omvang van dat lichaam, de relaties tussen de grondwaterlichamen en de bijbehorende oppervlaktewateren en daarvan rechtstreeks afhankelijke terrestrische ecosystemen, en, in het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de natuurlijke achtergrondconcentratie daarvan in het grondwaterlichaam;c) De drempelwaarden die hetzij op gewestelijk niveau, hetzij op het deel van het internationaal stroomgebieddistrict dat binnen het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt, hetzij voor een specifiek grondwaterlichaam van toepassing zijn;d) Het verband tussen de drempelwaarden en, - In het geval van natuurlijk voorkomende stoffen, de waargenomen achtergrondconcentraties; - Milieukwaliteitsdoelstellingen en andere geldende waterbeschermingsnormen op nationaal, communautair of internationaal niveau; - Alle relevante informatie in verband met toxicologische en ecotoxicologische kenmerken, persistentie en het vermogen tot bioaccumulatie, alsook de dispersie-eigenschappen van de verontreinigende stoffen.

Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage III Beoordeling van de chemische toestand van grondwater in overeenstemming met artikel 4 van onderhavig besluit 1. De beoordelingsprocedure voor de bepaling van de chemische toestand van grondwater wordt toegepast op alle grondwaterlichamen die als gevaarlopend zijn aangemerkt, en op alle verontreinigende stoffen die ertoe bijdragen dat het grondwaterlichaam zo gekarakteriseerd wordt. 2. Het gepaste onderzoek, zoals bedoeld bij artikel 6, § 2 van onderhavig besluit, is gebaseerd op : a) De informatie die werd verzameld in het kader van de in overeenstemming met artikel 31 en de punten 2.1, 2.2 en 2.3 van bijlage I van de ordonnantie uit te voeren analyse van de kenmerken; b) De in overeenstemming met bijlage III, punt 2.4 van de ordonnantie verkregen resultaten van het grondwatermeetnet; c) Alle andere relevante informatie, waaronder een vergelijking van de over een jaar rekenkundig gemiddelde concentratie van de relevante verontreinigende stoffen in een monitoringpunt met de grondwaterkwaliteitsnormen en de bij bijlage II van onderhavig besluit bepaalde drempelwaarden.3. Teneinde na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor een goede chemische toestand van grondwater, zoals bedoeld in artikel 6, § 2, a) en d) van onderhavig besluit, wordt, waar passend en nodig, op basis van geschikte aggregaties van monitoringresultaten en in voorkomend geval ondersteund door ramingen van concentraties op basis van een conceptueel model van het grondwaterlichaam, overgegaan tot een raming van de omvang van het grondwaterlichaam dat voor een verontreinigende stof een over het jaar rekenkundig gemiddelde concentratie heeft, die hoger ligt dan een grondwaterkwaliteitsnorm of een drempelwaarde 4.Teneinde na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden voor een goede chemische toestand van grondwater, zoals bedoeld in artikel 6, § 2, b) et c) van onderhavig besluit, wordt, waar relevant en nodig, op basis van de betrokken monitoringresultaten en een geschikt conceptueel model van het grondwater overgegaan tot een beoordeling van : a) De gevolgen van de verontreinigende stoffen voor het grondwaterlichaam en in het bijzonder voor de in gebieden van verontreinigde sites gelegen monitoringpunten, en b) De hoeveelheden en concentraties van de verontreinigende stoffen die vanuit het grondwaterlichaam in de bijbehorende oppervlaktewateren of de rechtstreeks daarvan afhankelijke terrestrische ecosystemen terechtkomen of waarschijnlijk terechtkomen, en c) De waarschijnlijke effecten van de hoeveelheden en concentraties verontreinigende stoffen die in de bijbehorende oppervlaktewateren en de daarvan afhankelijke terrestrische ecosystemen terechtkomen, en d) De omvang van zout- of andere indringing in het grondwaterlichaam, en e) Het risico van verontreinigende stoffen in het grondwaterlichaam voor de kwaliteit van water dat voor menselijk gebruik uit het grondwaterlichaam is of zal worden onttrokken. 5. Van elk grondwaterlichaam wordt de chemische toestand weergegeven in de vorm van een toestandbeoordelingskaart in overeenstemming met de punten 2.4.5. en 2.5. van bijlage III van de ordonnantie. Bovendien geven deze kaarten, indien relevant en haalbaar, alle monitoringpunten aan, waar grondwaterkwaliteitsnormen en/of drempelwaarden worden overschreden, alsook de grondwaterlichamen waarvoor een aanhoudende en duidelijke stijgende trend van de concentraties van eender welke verontreinigende stof werd vastgesteld ten gevolge van menselijke activiteiten en de tendensomkeringen in overeenstemming met punt 2.4.5. van bijlage III van de ordonnantie.

Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage IV Vaststelling en omkering van significante en aanhoudende stijgende trends A. VASTSTELLING VAN SIGNIFICANTE EN AANHOUDENDE STIJGENDE TRENDS Er worden significante en aanhoudende stijgende trends vastgesteld in alle grondwaterlichamen die in overeenstemming met bijlage I van de ordonnantie als gevaar lopend zijn aangemerkt, rekening houdend met de volgende eisen : 1. In overeenstemming met punt 2.4 van bijlage III van de ordonnantie wordt het monitoringprogramma opgesteld met het oog op het aan het licht brengen van significante en aanhoudende stijgende trends in de concentraties van verontreinigende stoffen. 2. De procedure voor de vaststelling van significante en aanhoudende stijgende trends is gebaseerd op de volgende elementen : a) De monitoringfrequenties en monitoringlocaties worden zodanig bepaald dat : 1.De nodige gegevens worden ingewonnen om stijgende trends met voldoende betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van natuurlijke variatie te kunnen onderscheiden; 2. Stijgende trends tijdig, en daarna minstens om de zes jaar, kunnen worden vastgesteld, zodat maatregelen kunnen worden getroffen om voor het milieu significante nadelige veranderingen in de kwaliteit van het grondwater te voorkomen, of ten minste zoveel mogelijk te mitigeren;3. Rekening kan worden gehouden met tijdsafhankelijke fysische en chemische kenmerken van het grondwaterlichaam, met inbegrip van de grondwaterstroming, de infiltratie en de filtratiesnelheid in de bodem of ondergrond;b) De gebruikte monitoring- en analysemethodes beantwoorden aan internationale beginselen inzake kwaliteitscontrole - in voorkomend geval CEN-normen of nationale gestandaardiseerde methodes - om een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit en vergelijkbaarheid van de verkregen gegevens te verzekeren;c) De beoordeling wordt gebaseerd op een statistische methode, zoals regressieanalyse, voor de trendanalyse van tijdreeksen van individuele monitoringpunten;d) Om vertekening bij het vaststellen van trends te vermijden, worden alle meetwaarden beneden de kwantificeringslimiet bepaald op de helft van de waarde van de hoogste kwantificeringslimiet in de tijdreeksen behalve voor bestrijdingsmiddelen (totaal).3. Met het oog op de rapportage over de vaststelling van trends in het kader van het eerste stroomgebiedbeheersplan, zoals omgeschreven in artikel 48 van de ordonnantie, wordt voor de vaststelling van significante en aanhoudende stijgende trends in de concentratie van stoffen, die zowel natuurlijk als ten gevolge van menselijke activiteiten voorkomen, rekening gehouden met de basislijnniveaus en, indien voorhanden, de gegevens die vóór het begin van het monitoringprogramma werden vergaard. B. BEGINPUNTEN VOOR OMKERING VAN TRENDS Eenmaal vastgesteld in overeenstemming met artikel 9 van onderhavig besluit, worden de significante en aanhoudende stijgende trends omgekeerd met inaanmerkingneming van de volgende voorschriften : 1. Het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend om te keren, is dat de concentratie van de verontreinigende stof 75 % bedraagt van de parameterwaarden van de grondwaterkwaliteitsnormen van bijlage II.A. van onderhavig besluit en de drempelwaarden die in overeenstemming met bijlage II.B.2 van onderhavig besluit werden vastgesteld, tenzij : a) Een eerder beginpunt vereist is om door het nemen van trendomkeringsmaatregelen op de meest kostenefficiënte wijze voor het milieu significante nadelige veranderingen in de grondwaterkwaliteit te voorkomen of ten minste zoveel mogelijk te mitigeren, of b) Een verschillend beginpunt verantwoord is, indien de opsporingslimiet het niet mogelijk maakt om een trend vast te stellen bij 75 % van de parameterwaarden, of c) De toenamesnelheid en de omkeerbaarheid van de trend zodanig zijn dat ook bij een later beginpunt voor trendomkerings-maatregelen, met dergelijke maatregelen op de meest kostenefficiënte wijze voor het milieu significante nadelige veranderingen in de grondwaterkwaliteit kunnen worden voorkomen of ten minste zoveel mogelijk gemitigeerd.Een dergelijk later aanvangspunt mag er niet toe leiden dat de termijn voor de milieudoelstellingen niet wordt gehaald.

Wat de « nitraat »-parameter betreft, wordt het beginpunt voor de toepassing van maatregelen om een significante en aanhoudende stijgende trend om te keren, vastgesteld in overeenstemming met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 november 1998Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 19/11/1998 pub. 29/01/1999 numac 1998031517 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen sluiten inzake de bescherming van het water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, alsook de ordonnantie en, met name, met het oog op de doelstellingen voor waterbescherming, zoals bedoeld bij artikel 12 van de ordonnantie. 2. Zodra een beginpunt is vastgesteld voor een grondwaterlichaam dat als gevaar lopend is aangemerkt, wordt het niet gewijzigd tijdens de zesjarige looptijd van het krachtens artikel 48 van de ordonnantie vereiste stroomgebiedbeheersplan.3. Omkeringen van een trend moeten worden aangetoond, rekening houdend met de relevante monitoringbepalingen. Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage V Lijsten van de belangrijkste verontreinigende stoffen voor grondwater Lijst I : Gevaarlijke of als dusdanig beschouwde stoffen 1. Organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen vormen en met name gechloreerde koolwaterstoffen en polychloorbifenylen 2.Organische fosforverbindingen 3. Organische tinverbindingen 4.Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat ze carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies. 5. Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen, namelijk :. - Monocyclische aromatische koolwater-stoffen - Minerale oliën - Polycyclische aromatische koolwater-stoffen 6. Cyaniden 7.Metalen en metaalverbindingen, waaronder cadmium en kwik 8. Arseen en arseenverbindingen 9.De biociden en gewasbeschermings-middelen die respectievelijk in artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, en in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden.

Lijst II : Als niet-gevaarlijk beschouwde stoffen, maar die daadwerkelijk of mogelijkerwijs een risico op verontreiniging inhouden 10. Stoffen in suspensie 11.Stoffen die bijdrage tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten) 12. Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters, zoals BZV, CZV, enz.) 13. Andere zware metalen die niet in lijst I opgenomen zijn en hun verbindingen 14.Ammonium 15. Chloriden 16.Fluoriden 17. Sulfaten Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 2010 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand. Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

^