gepubliceerd op 30 mei 2007
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende vaststelling van de quota voor groenstroomcertificaten voor het jaar 2008 en de volgende genomen in toepassing van artikel 28 § 2, derde lid van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
29 MAART 2007. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende vaststelling van de quota voor groenstroomcertificaten voor het jaar 2008 en de volgende genomen in toepassing van artikel 28 § 2, derde lid van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 28 § 2, derde lid;
Gelet op het advies DR-20061122-50 van de Dienst Regelgeving van het BIM van 22 november 2006;
Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 3 mei 2007;
Op voorstel van de Minister belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Renovatiepremies en Groenvoorzieningen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De quota zijn : 2,5 % voor het jaar 2008 2,5 % voor het jaar 2009 2,75 % voor het jaar 2010 3 % voor het jaar 2011 3,25 % voor het jaar 2012
Art. 2.De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die bevoegd is voor Energie, is belast met de tenuitvoerlegging van dit besluit.
Brussel, 29 maart 2007.
De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu, Energie, Waterbeleid, Renovatiepremies en Groenvoorzieningen, E. HUYTEBROECK
22 NOVEMBER 2006. - Advies SR-20061122-50 van het dienstregulering betreffende de quota voor groenestroomcertificaten voor het jaar 2007 en volgende ter bevordering van groene elektriciteit en kwaliteitswarmtekrachtkoppeling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gegeven bij toepassing van artikel 28, § 2, van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest I. RECHTSGROND 1. Artikel 28 van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (hierna « elektriciteitsordonnantie » genoemd) luidt als volgt : Art.28. § 1er. Om de productie van groene energie alsook kwalitatieve warmtekrachtkoppeling op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bevorderen, wordt een systeem van groenestroomcertificaten ingevoerd.
Na advies van de Dienst, bepaalt de Regering de criteria, de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van groenestroomcertificaten alsook de procedure voor de certificering van de installaties van groene elektriciteit en warmtekrachtkoppeling.
De Dienst kent de groenestroomcertificaten toe op basis van objectieve en nietdiscriminerende criteria (...). § 2. Iedere leverancier, met uitzondering van de distributienetbeheerder, levert aan de Dienst een aantal groenestroomcertificaten af dat overeenstemt met de in deze paragraaf opgelegde jaarlijkse quota, vermenigvuldigd met het geheel van leveringen, uitgedrukt in Mwu, in de loop van het jaar aan in aanmerking komende afnemers gevestigd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en gedeeld door 1 MWu.
De quota zijn : 1° 2 % voor het jaar 2004;2° 2,25 % voor het jaar 2005;3° 2,5 % voor het jaar 2006. De Regering bepaalt, na advies van de Dienst, de quota voor de volgende jaren op basis van de evolutie van de groene-elektriciteitsmarkt en van de werking van de vrijgemaakte markt.
Na advies van de dienst, bepaalt de Regering de voorwaarden waaronder de leveranciers door andere overheden uitgegeven groenestroomcertificaten aan de Dienst kunnen afleveren, alsook de praktische uitvoeringsregels van deze paragraaf. § 3. In geval van, gehele of gedeeltelijke, niet-uitvoering van de verplichting bepaald in § 2, legt de Dienst een boete op aan de betrokken leverancier overeenkomstig artikel 32, § 2bis. 2. Het steunmechanisme voor groene elektriciteit van het Brussels HoofdstedelijkGewest past in het kader van twee Europese richtlijnen terzake : de richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen, en de richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling. De richtlijn 2001/77/EG maakt melding van de nationale streefdoelen van de lidstaten voor wat betreft het aandeel groene elektriciteit in het bruto stroomverbruik in 2010.
Ieder gewest legt zelf doelstellingen vast in functie van de lokale mogelijkheden voor het ontwikkelen van nieuwe installaties voor groene stroom. De vooropgestelde doelstelling van België bedraagt 6 % groene elektriciteit tegen 2010. De Europese doelstelling bedraagt 22 % groene elektriciteit in 2010.
II. VOORAFGAANDE UITEENZETTING EN ANTECEDENTEN DE TOESTAND OP DE MARKT VAN GROENESTROOMCERTIFICATEN De markt van groenestroomcertificaten bestaat sinds mei 2004 (1).
Gelet op toestand op de markt van groenestroomcertificaten in 2004, heeft de Dienst Regulering de administratieve boete voor het niet-nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 28, § 2 van de ordonnantie, niet geïnd. Voor het jaar 2005 werden er wel boetes geïnd, omdat er vanaf dat jaar ook Waalse groenestroomcertificaten in rekening mochten worden gebracht bij de Dienst voor het naleven van het Brusselse quotum.
Onderstaande tabel toont de evolutie inzake de productie van groenestroomcertificaten in Brussel sinds de invoering van het systeem.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Er werden tot op heden 21.967,2 groenestroomcertificaten toegekend over een periode van 21 maanden.
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt momenteel 25 installaties voor de productie van groene elektriciteit, met een totale geïnstalleerde capaciteit van 17,8 MW. - 22 warmtekrachtkoppelingsinstallaties (17,42 MW), waarvan 5 gecertificeerd in 2006. - 3 fotovoltaïsche installaties (38 kW), allemaal gecertificeerd in 2006.
Het aantal producenten van groene stroom verbonden aan de 25 gecertificeerde installaties bedraagt 7. Sinds 2001 zijn de productiemiddelen gestegen met 11MW, voornamelijk door warmtekrachtkoppeling op aardgas.
PRODUCTIEPARK VOOR ELEKTRICITEIT OPGEWEKT UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN KWALITEITSWARMTEKRACHTKOPPELING Het vermogen van het productiepark voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (E-HEB) van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zoals bedoeld in de richtlijn 2001/77/EG, bedraagt 38 kW. De productie op jaarbasis van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen van dit park wordt geraamd op 34,2 MWu, d.w.z. 0,0000062 % van het totale elektriciteitsverbruik in Brussel. De rest van het Brusselse productiepark bestaat uit warmtekrachtkoppeling op aardgas. Dit valt niet onder de categorie van hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in de richtlijn 2001/77/EG, maar beantwoordt wel aan de doelstellingen inzake het beperken van de CO2-uitstoot vastgelegd in de richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling.
In Brussel heeft het begrip groene stroom' zowel betrekking op elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, als op elektriciteit opgewekt door kwaliteitswarmtekrachtkoppeling.
STELSEL VAN ERKENNING VAN WAALSE GROENESTROOMCERTIFICATEN Het ministerieel besluit van 3 mei 20052 houdt de erkenning in van Waalse groenestroomcertificaten voor de naleving van het quotum in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De erkenning van Waalse groenestroomcertificaten stelde de leveranciers in staat om te voldoen aan hun quotumverplichtingen voor het jaar 2005.
QUOTUMINLEVERING GROENESTROOMCERTIFICATEN IN 2005 In 2005, werd een volume van 3.938 GWu elektriciteit geleverd aan in aanmerking komende afnemers. Aangezien het quotum voor dat jaar 2,25 % bedroeg, moesten er dus 88.610 groenestroomcertificaten worden afgeleverd.
Bijna alle leveranciers zijn tegemoetgekomen aan hun verplichting inzake groenestroomcertificaten voor het jaar 2005. Slechts 51 certificaten werden niet afgeleverd. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de quotuminlevering voor het jaar 2005.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Figuur 1 toont de verdeling nar herkomst. We stellen vast dat 91,53 % van de in 2005 overgemaakte certificaten, Waalse groenestroomcertificaten zijn. De ontwikkeling sinds 2001 van nieuwe productiemiddelen voor het opwekken van groene stroom in Brussel, is ontoereikend gebleken om aan het quotum te kunnen voldoen, en dit ondanks het zeer belangrijke Brusselse potentieel inzake warmtekrachtkoppeling (3). Zoals bij elke relatief nieuwe technologie, is ook hier, niettegenstaande de duidelijke economische voordleen, een zekere leerplicht nodig.
III. TOEKOMSTGERICHTE ANALYSE EVOLUTIE VAN HET ELEKTRICITEITSVERBRUIK IN BRUSSEL De evolutie van het elektriciteitsverbruik in Brussel heeft een impact op het aantal over te maken groenestroomcertificaten, aangezien het quotum wordt uitgedrukt als een percentage van de levering van elektriciteit aan in aanmerking komende afnemers. We zullen drie scenario's m.b.t. de evolutie van het verbruik in overweging nemen.
Het eerste scenario gaat uit van een situatie waarbij de vraag naar elektriciteit wordt beheerst. Hierbij wordt uitgegaan van de hypothese dat door de stijging van de energieprijs en het invoeren van beleidsmaatregelen voor een rationeel energieverbruik, de jaarlijkse stijging van het verbruik beperkt zal blijven tot 1 %.
Het tweede scenario is gebaseerd op een toename van het verbruik met 1,8 % op jaarbasis. Dit is het verbruiksscenario waarmee de Brusselse netbeheerders rekening houden bij de uitwerking van hun investeringsplannen.
In het derde scenario wordt uitgegaan van een blijvend stijgend verbruik volgens de tendens van de voorbije jaren. We baseren ons hierbij op de cijfers van de laatste Brusselse energiebalans. Het Gewest kende tussen 1990 en 2004 een gemiddeld jaarlijks groeipercentage van 2,4 %.
Het totale elektriciteitsverbruik in 2005 bedroeg 5.687.665 MWu. Het verbruik van de in aanmerking komende afnemers, dat dient als basis voor de berekening van het quotum, bedroeg 3.938.383 MWu. Figuur 2 toont de evolutie van het elektriciteitsverbruik in de 3 hierboven beschreven scenario's.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Figuur 3 toont de evolutie van het aantal over te maken groenestroomcertificaten voor de 3 verschillende verbruiksscenario's en bij een ongewijzigd quotum groenestroomcertificaten ten belope van 2,5 % (quotum voor het jaar 2006).
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld We noteren een plotse, sterke stijging van het aantal in 2007 over te maken groenestroomcertificaten als gevolg van de volledige openstelling van de elektriciteitsmarkt voor huishoudelijke klanten vanaf 1 januari 2007. Het quotum door de leveranciers over te maken groenestroomcertificaten heeft betrekking op de leveringen aan in aanmerking komende afnemers. Dit is meteen de reden waarom het quotum fors zal stijgen bij de vrijmaking van de markt voor huishoudelijke klanten.
EVOLUTIE VAN HET PRODUCTIEPARK VOOR GROENE STROOM IN DE PERIODE 2007-2012 III.1.1 Warmtekrachtkoppeling We kunnen een raming maken van de evolutie van het productiepark voor groene elektriciteit voor de komende jaren, op basis van zowel de reeds gerealiseerde projecten als de projecten in uitvoering, en uitgaande van de progressieve uitbouw van het Brusselse potentieel op gebied van warmtekrachtkoppeling zoals weergegeven in de bovenvermelde studie van het BIM. Naast de 25 reeds gecertificeerde installaties die jaarlijks tussen de 15 en 20.000 groenestroomcertificaten kunnen produceren, werden ook 20 projecten in uitvoering nader bestudeerd. Deze nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties zouden een totaal vermogen van 10 MW en een geschatte jaarlijkse productie van 35.000 bijkomende groenestroomcertificaten kunnen opleveren.
De studie van het BIM bestond er in het Brusselse potentieel vast te stellen voor verschillende sectoren. Van dit potentieel werden de gekende projecten in uitvoering of de in de nabije toekomst geplande projecten afgetrokken. Het overige potentieel zal zich eerst langzaam ontwikkelen en zal vervolgens door het aanjaageffect waarschijnlijk binnen een periode van 10 jaar gerealiseerd kunnen worden.
Het met de hierboven beschreven methode behaalde resultaat, geeft aanleiding tot een evolutie van het aantal geproduceerde groenestroomcertificaten zoals weergegeven in onderstaande figuur.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Geraamd wordt dat tegen 2012 er in Brussel jaarlijks bijna 175.000 groenestroomcertificaten zouden kunnen worden toegekend. Dit zou overeen komen met een quotum van 3,0 % groenestroomcertificaten in 2012, rekening houdend met scenario 1 (scenario waarbij de vraag naar elektriciteit wordt beheerst) inzake de evolutie van het elektriciteitsverbruik in Brussel.
III.1.2 Biomassa Enerzijds wordt er in de hierboven gemaakte raming geen rekening gehouden met het feit dat er belangrijke projecten inzake de opwekking van elektriciteit uit biomassa zouden kunnen worden opgezet op het Brussels grondgebied. Anderzijds werd er voor wat betreft het potentieel inzake warmtekrachtkoppeling enkel rekening gehouden met warmtekrachtkoppelingsinstallaties op aardgas. Indien deze projecten biomassa zouden gebruiken, zouden ze recht hebben op een groter aantal groenestroomcertificaten.
Aan de 175.000 reeds geïdentificeerde groenestroomcertificaten, zou dus een zekere marge moeten worden toegevoegd om rekening te houden met een verwachte toename van projecten voor elektriciteitswinning uit biomassa4. Gelet op de aanzienlijk geringere CO2-uitstoot van biomassa, zouden deze projecten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kunnen rekenen op een groot aantal groenestroomcertificaten.
III.1.3 Andere Alle andere bestaande technologieën zoals windkracht, zonne-energie of waterkracht zouden van marginaal belang moeten blijven in Brussel. Er bestaat op dit ogenblik geen enkele windenergietechnologie die effectief is gebleken in een stedelijke omgeving. Er zijn wereldwijd dan ook maar weinig van dergelijke projecten gerealiseerd. Wat zonneenergie betreft, is het realistisch haalbare vermogen, en dus ook het aantal toegekende groenestroomcertificaten, uiterst beperkt. Ten slotte zijn er in Brussel vanzelfsprekend geen mogelijkheden voorhanden op gebied van waterkrachtinstallaties.
OFFSHORE WINDENERGIE Tussen de 3 Gewesten en de federale Staat lijkt er op dit ogenblik overeenstemming te bestaan over het feit dat elektriciteit afkomstig van windenergie op zee geen groenestroomcertificaten oplevert die aanvaard kunnen worden op de gewestelijke markten van groenestroomcertificaten. We houden voorlopig dan ook geen rekening met deze elektriciteitsproductie bij het bepalen van het Brusselse quotum.
Indien in de toekomst groene stroom, opgewekt in de Noordzee, groenestroomcertificaten zou opleveren voor de gewestelijke markten van groenestroomcertificaten, dan zouden de gewestelijke quota en dus ook het Brusselse quotum moeten worden aangepast.
TOEKOMSTSCENARIO'S III.1.4 Bevroren quotum In dit scenario wordt het quotum van groenestroomcertificaten zo bepaald dat vraag en aanbod inzake groenestroomcertificaten zo snel mogelijk in evenwicht zijn. In een dergelijk scenario zou het volstaan om de stijging van het quotum tijdelijk te bevriezen, gelet op het feit dat het aanbod van Brusselse groenestroomcertificaten momenteel niet tegemoetkomt aan de vraag. In dit scenario blijft het quotum bijvoorbeeld ongewijzigd en gelijk aan 2,5 % tot 2009 om met 0,25 % te stijgen in de daarop volgende jaren.
III.1.5 Meelopende quotum In dit scenario wordt het quotum van groenestroomcertificaten bepaald om gelijke tred te houden met de toenemende en aanhoudende inspanningen om het aandeel van groene elektriciteit binnen de totale elektriciteitsproductie te verhogen. Binnen deze logica wordt het huidige tekort inzake de opgewekte hoeveelheid groene stroom in Brussel gezien als een tijdelijk probleem, en gaat men ervan uit dat de grote vraag naar groenestroomcertificaten in de komende jaren zal leiden tot een toename van de productiemiddelen in Brussel. In dit scenario, zou het quotum in de komende jaren blijven stijgen met 0,25 %.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Figuur 5 toont aan dat een progressieve verhoging van het quotum met 0,25 % overeenkomt met de stijging van de productie van groenestroomcertificaten die uitsluitend voor warmtekrachtkoppeling in Brussel worden verwacht.
We noteren dat in het geval van een bevroren quotum, de kans groter is dat de productie van groenestroomcertificaten de vraag naar groenestroomcertificaten bijhaalt en deze vervolgens overstijgt. Dit risico neemt nog toe wanneer er grote projecten voor elektriciteitsopwekking uit biomassa in Brussel worden opgezet. Ter herinnering, deze mogelijke projecten zijn niet opgenomen in de in figuur 5 weergegeven voorspellingen inzake de productie van groenestroomcertificaten. Anderzijds zou de keuze voor een bevroren quotum kunnen neerkomen op een kleine vermindering van de inspanning vanwege de elektriciteitsverbruiker ten voordele van de productiemiddelen van groene elektriciteit.
In geval van een meelopend quotum, blijft er een groter verschil bestaan tussen het aanbod en de vraag naar groenestroomcertificaten.
Dit heeft als voordeel dat er vooruitgelopen wordt op een belangrijke, maar onverwachte stijging in de productie van groenestroomcertificaten, onder meer als gevolg van mogelijke projecten op basis van biomassa die in Brussel zouden worden opgezet.
Dit scenario zou bovendien kunnen neerkomen op het behoud van een toenemende inspanning vanwege de verbruikers ten voordele van de productiemiddelen voor groene elektriciteit. Dit scenario zou gunstiger zijn voor het aantrekken van nieuwe producenten naar het Brussels Gewest.
III.1.6 Bedrag van de boete Het bedrag van de boete voor het niet inleveren van het quotum groenestroomcertificaten is op dit ogenblik 75 euro. Vanaf 2007 en voor de volgende jaren werd het bedrag van de boete vastgesteld op 100 euro per ontbrekend groenestroomcertificaat. De verhoging van het bedrag van de boete is een aanzienlijke verbetering van het ondersteuningsmechanisme voor de producenten van groene elektriciteit, gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
In het licht van de vooruitlopende scenario's van de voorgaande afdelingen, kan men zich nochtans afvragen of het bedrag van de boete - en bijgevolg de ondersteuning van de groene stroomproducenten - voldoende is om de totstandkoming van nieuwe projecten aan te moedigen.
Vanaf 2007 zal, met een boete van euro 100, de boete in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest identiek zijn aan deze die geldt in het Waalse Gewest en lager zijn dan deze die geldt in het Vlaamse Gewest. Evenwel is, voor identieke installaties, het aantal door de Dienst toegekende groenestroomcertificaten hoger dan het aantal groenestroomcertificaten toegekend door de andere regulatoren. Dit verschil is te verklaren door de methode van berekening van het aantal groenestroomcertificaten die specifiek is voor elk Gewest en voordeliger is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De ondersteuning van de Brusselse producenten van groene elektriciteit is bijgevolg belangrijker dan in de andere gewesten.
Dit verschil is gerechtvaardigd door de moeilijkheden inherent aan de realisatie van projecten voor de opwekking van groene stroom in een stedelijke omgeving. Het potentieel, de locaties die kunnen worden uitgebaat en de plaats nodig voor de realisatie van de projecten zijn minder aanwezig dan in de andere Gewesten.
III.1.7 De weerslag van de kosten op de verbruiker Het is de elektriciteitsverbruiker die, via de verplichting opgelegd aan de leveranciers, het mechanisme financiert ter ondersteuning van de opwekking van groene stroom die de groenestroomcertificaten uitmaken.
Indien een quotum van 2,5 % in aanmerking wordt genomen en groenestroomcertificaten die onderhandeld kunnen worden tegen een gemiddelde prijs van euro 92 op de markt van groenestoomcertificaten, kunnen wij er de bijkomende kost uit afleiden veroorzaakt door de groenestroomcertificaten ten laste van de leveranciers die deze zullen verhalen op hun klanten. Deze kost bedraagt in dit geval euro 0,0023/kWu.
In Brussel heeft 69 % van het elektriciteitsverbruik betrekking op de professionele klanten. De overige 31 % betreft de huishoudelijke klanten.
Voor een Brussels type gezin dat jaarlijks 3.000 kWh elektriciteit verbruikt, zou deze meerkost neerkomen op euro 6,9 per gezin. Voor het geheel van de elektriciteitslevering aan de Brusselse gezinnen vertegenwoordigt dit ongeveer 4 millioen euro.
IV. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Sinds 2001 zijn de leveranciers op de hoogte van hun verplichtingen op het vlak van groene elektriciteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In 2006 laten de productiemiddelen voor groene elektriciteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het toe om jaarlijks 15.000 groenestroomcertificaten voort te brengen, wat overeenstemt met 17 % van het quotum van het Gewest.
Enerzijds stegen de productiemiddelen voor groene stroom tussen 2001 en 2006 met 11MW, voornamelijk door warmtekrachtkoppeling op aardgas.
Deze groei van het productiepark is echter onvoldoende om aan het Brusselse quotum te voldoen. Anderzijds weten wij dat Brussel over een belangrijk potentieel beschikt op gebied van warmtekrachtkoppeling en dat de economische rentabiliteit van deze projecten verzekerd is door het mechanisme van groenestroomcertificaten. Andere technologieën, zoals deze op basis van biomassa, beschikken eveneens over gunstige voorwaarden om zich in Brussel te ontwikkelen.
Hoewel de productiemiddelen voor groene stroom in Brussel momenteel nog niet volstaan om volledig tegemoet te komen aan het quotum van het Gewest, zal dit in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid wel het geval zijn.
Gelet op het huidige tekort aan groenestroomcertificaten en de verwachte evolutie van het Brusselse productiepark in de periode 2007-2012, beveelt de Dienst aan om het huidige quotum ongewijzigd te laten gedurende een overgangsperiode van 3 jaar (voor 2007, 2008 en 2009) en het quotum vervolgens jaarlijks te verhogen met een kwart procent (2,75 % in 2010, 3 % in 2011, en 3,25 % in 2012).Zoals reeds vermeld in afdeling III.2, zal de productie van groene stroom in Brussel, rekening houdend met de uitbouw van warmtekrachtkoppeling op basis van biomassa, in 2012 voldoende groot zijn om te beantwoorden aan een quotum ten belope van 3,25 %.
De Dienst beveelt verder aan om voortaan het quotum van groenestroomcertificaten minstens 3 jaar op voorhand vast te leggen, behalve om de quota te verhogen vóór 2012 in geval dat belangrijke nieuwe producenten de markt substantieel zouden wijzigen, om het systeem van groenestroomcertificaten de nodige stabiliteit te verlenen en voldoende vertrouwen te scheppen bij de verschillende betrokken partijen. _______ Nota's (1) Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 2004 betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling.(2) Ministerieel besluit van 3 mei 2005 houdende erkenning van Waalse groenestroomcertificaten ten einde in rekening te worden gebracht voor de naleving van de verplichting opgelegd aan de leveranciers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij artikel 28, § 2, van de elektriciteitsordonnantie.(3) « Welk potentieel voor warmtekrachtkoppeling? : Studie over het potentieel van warmtekrachtkoppeling in Brussel », BIM, juli 2006.(4) Zie in dit verband, het belangrijke aandeel van biomassa in de productie van groene stroom in het Vlaamse en Waalse Gewest.Meer bepaald zou volgens het Specifiek jaarverslag 2005, CD-6e16-CWaPE' van de CWaPE met betrekking tot de evolutie van de markt van groenestroomcertificaten, het aandeel van de groenestroomcertificaten, geproduceerd door biomassa, 60 % bereiken in 2006.