Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 06 mei 2004
gepubliceerd op 28 juni 2004

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2004031315
pub.
28/06/2004
prom.
06/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/06/2004031315/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 MEI 2004. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de promotie van groene elektriciteit en van kwaliteitswarmtekrachtkoppeling


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op de artikelen 16, 28 en 31, § 2;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 april 2004;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 19 april 2004;

Gelet op het advies DR-20040322-16 van de Dienst, gegeven op 22 maart 2004;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid doordat de ordonnantie, die de omzetting regelt van de richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor elektriciteit en gas, pas op 1 april 2004 werd aangenomen; dat deze ordonnantie de ordonnantie van 19 juli 2001 grondig wijzigt voor wat betreft het systeem van groenestroomcertificaten waarvan deze de beginselen vaststelt; dat zij onder meer aan leveranciers oplegt om elk jaar vanaf haar in werking treden een aantal groenestroom-certificaten te verwerven; dat, voor het jaar 2004, deze quotaverplichting 2 % bedraagt; dat bijgevolg zo spoedig mogelijk de afgifte van groenestroomcertificaten moet worden geregeld alsook de voorwaarden waarop leveranciers in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of buiten dit Gewest uitgegeven groenestroomcertificaten kunnen verwerven; dat de nieuwe financiële en administratieve lasten die uit deze quotaverplichting voortvloeien zo spoedig mogelijk door de leveranciers moeten beheerst en gekend zijn, zodat ze er rekening kunnen mee houden in de contracten dat ze in de komende weken zullen afsluiten met de vanaf 1 juli 2004 in aanmerking komende klanten; dat krachtens het principe van deugdelijk bestuur en gezien de afwezigheid van overgangsperiode, dit besluit bij hoogdringendheid en binnen de kortste termijn dient te worden genomen, om de competitiviteit van de leveranciers niet te schaden, die geen alternatief zouden hebben dan de voorziene boetes te betalen, bij niet-naleving van de nieuwe vastgelegde quota, maar ook om het systeem van groenestroomcertificaten niet vanaf het begin in het gedrang te brengen;

Gelet op het advies n° 36.920/3 van de Raad van State, gegeven op 14 april 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, 1e lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Minister belast met Tewerkstelling, Economie, Energie en Huisvesting;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° « ordonnantie » : « de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest »;2° « de wet van 20 juli 1990 » : « de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria »;3° « richtlijn 2001/77/EG » : « de richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt »;4° « netto-elektriciteit » : « de door een productie-installatie totaal geproduceerde elektriciteit, verminderd met de elektriciteit verbruikt door de functionele voorzieningen van de betrokken installatie of die dient ter voorbereiding van de primaire energiebronnen voor de productie van elektriciteit »;5° « nuttige warmte » : « de warmte geproduceerd door een warmtekrachtinstallatie om te voldoen aan een economisch verantwoorde vraag naar de productie van warmte en/of koude »;6° « economisch verantwoorde vraag » : « de vraag die de noden van de verbruiker van warmte en/of koude niet overstijgt en die, bij gebrek om door warmtekracht te worden voldaan, door andere energieproductieprocessen zou moeten worden voldaan tegen de marktvoorwaarden »;7° « CO2 emissiecoëfficiënt » : « hoeveelheid broeikaseffectgassen verbonden, enerzijds, met de voorbereiding van primaire energiebronnen (winning, behandeling, inzameling, ontwikkeling en vervoer), en, anderzijds, met de verbranding van diezelfde primaire energiebronnen voor het opwekken van elektriciteit en/of warmte;de broeikasgassen die in rekening worden gebracht zijn: koolstofdioxide, methaan alsook distikstofoxide; de CO2 emissiecoëfficiënt wordt uitgedrukt in kg koolstofdioxide-equivalent per primaire MWh »; 8° « Dienst » : « de Reguleringsdienst van het Brussels Instituut voor Milieubeheer ». § 2. Voor het overige zijn de definities vervat in artikel 2 van de ordonnantie van toepassing op dit besluit. HOOFDSTUK II. - De certifiëring van installaties voor de productie van groene elektriciteit en warmtekracht Afdeling I. - Principes

Art. 2.Om groenestroomcertificaten aan de voorwaarden bepaald in afdelingen I en II van hoofdstuk IV te kunnen verkrijgen, moet een installatie voor de productie van groene elektriciteit of van warmtekracht gelegen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het voorwerp uitmaken van een voorafgaandelijke certifiëring.

Deze certifiëring verklaart dat de betrokken installatie een installatie voor de productie van groene elektriciteit of van warmtekracht is en dat haar conceptie toelaat om de verbruikte en geproduceerde hoeveelheden energie te berekenen overeenkomstig de berekeningscode die door de Minister werd vastgelegd, op voorstel van de Dienst.

Art. 3.§ 1. De certifiëring van de installaties voor de productie van groene elektriciteit en van warmtekracht gebeurt door de Dienst, overeenkomstig de procedure bepaald in afdeling II. § 2. Desgevallend kan de Minister beslissen organismen te erkennen aan de voorwaarden en volgens de procedure die hij bepaalt, om de Dienst bij te staan in haar certifiëringsopdracht.

In ieder geval kan een organisme door de Minister erkend worden enkel wanneer het : 1° beschikt over de juridische persoonlijkheid;2° onafhankelijk is van de elektriciteitsproducenten en -leveranciers;3° beantwoordt aan de criteria van de NBN EN-45004-norm en erkend wordt overeenkomstig het BELCERT-systeem bepaald in uitvoering van de wet van 20 juli 1990 of overeenkomstig een gelijkwaardige certifiëringsprocedure in een andere lid-Staat van de Europese Unie. Afdeling II. - De certifiëringsprocedure

Art. 4.Elke certifiëringsaanvraag wordt gericht aan de Dienst, die onverwijld de ontvangst ervan bericht, door middel van een formulier dat door hij wordt voorbereid en ter beschikking wordt gesteld.

De aanvrager hecht bij het formulier bedoeld in het eerste lid de volgende documenten : 1° de schema's betreffende de betrokken installatie en onder meer : - een algemeen schema van de conceptiering van de installatie dat de plaats van de meetinstrumenten aantoont; - een schema van het elektrisch net; - een schema « primaire energie »; - een schema « thermische vloeistof »; 2° de technische fiches met betrekking tot de installatie of de onderdelen ervan en onder meer : - de technische fiches van de tellers of, bij gebreke, de gegevens die moeten toelaten om de precisiegraad en de plaatsingsvoorwaarden ervan te beoordelen; - de technische fiches van de sondes verbonden met de tellers of, bij gebreke, de gegevens die moeten toelaten om de precisiegraad alsook de verenigbaarheid ervan met de tellers waaraan ze verbonden zijn te beoordelen; 3° desgevallend een kopie van de milieuvergunning en van de stedenbouwkundige vergunning betreffende de installatie;4° in voorkomend geval, een kopie van het contract betreffende de verkoop van warmte en/of elektriciteit door de eigenaar van de installatie aan derden;5° indien het beschikbaar is, het maandelijkse overzicht van de door de installatie verbruikte en geproduceerde hoeveelheden sinds haar inwerkingstelling of, indien deze meer dan drie jaar voor het indienen van de aanvraag heeft plaatsgevonden in de loop van de laatste zesendertig maanden;6° indien deze beschikbaar is, de studie die gediend heeft voor de dimensionering van de installatie wanneer het een installatie betreft voor warmtekracht;7° elk document dat de datum van inwerkingstelling van de installatie vaststelt.

Art. 5.§ 1. De Dienst onderzoekt of de aanvraag volledig is en brengt de aanvrager op de hoogte van het al of niet volledig zijn van zijn aanvraag binnen de maand na ontvangst ervan.

Indien hij vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, verduidelijkt de Dienst de redenen waarom de aanvraag onvolledig is en de termijn waarover de aanvrager beschikt om de ontbrekende gegevens en stukken die hij aanduidt over te maken. § 2. Binnen een termijn van één maand vanaf het vaststellen van de volledigheid van de aanvraag, brengt de Dienst of, op haar instructie, een in artikel 3 bedoeld organisme, een bezoek aan de betrokken installatie.

Dit bezoek verloopt overeenkomstig het bestek dat door de Minister wordt bepaald, op voorstel van de Dienst.

Art. 6.§ 1. Binnen een termijn van één maand vanaf het bezoek bedoeld in het vorige lid, certificeert de Dienst de installatie die beantwoordt aan de criteria vermeld in artikel 2, tweede lid. § 2. Deze certifiëring geschiedt door de afgifte van een conformiteitsattest dat, zonder afbreuk aan artikel 9, geldig is voor de volledige levensduur van de installatie en bevat, op zijn minst, de volgende gegevens : - de identificatie van de installatie; - de datum van indienststelling; - de productie-technologie; - de gebruikte energiebronnen. § 3. Gelijktijdig met het toekennen van het conformiteitsattest bedoeld in § 2, kent de Dienst aan de gecertificeerde installatie een « rekening » toe in de gegevensbank bedoeld in artikel 19. Afdeling III. - Wijziging, controle en overdracht van eigendom van de

gecertificeerde installaties

Art. 7.Iedere wijziging, hoe miniem ook, gebracht aan de installatie of één van de onderdelen ervan, en onder meer aan de meetinstrumenten, moet binnen de vijftien dagen aan de Dienst betekend worden.

Art. 8.Op elk ogenblik, en tenminste één keer per jaar, kan de Dienst een controle van de gecertificeerde installatie uitvoeren of laten uitvoeren door een erkend organisme om te onderzoeken of deze nog steeds beantwoordt aan de voorwaarden die geleid hebben tot de certifiëring.

Art. 9.Na het onderzoek uitgevoerd in de gevallen bedoeld in artikelen 7 en 8, gaat de Dienst, desgevallend, over tot de intrekking of de aanpassing van het conformiteitsattest dat afgeleverd werd aan de betrokken installatie.

Art. 10.Elke overdracht van eigendom van een gecertificeerde installatie wordt onverwijld betekend aan de Dienst.

Het wijzigt de geldigheid van het conformiteitsattest dat aan de betrokken installatie werd toegekend niet. HOOFDSTUK III. - Garanties van oorsprong voor de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen

Art. 11.§ 1. Een garantie van oorsprong, in de zin van artikel 5 van de richtlijn 2001/77/EG, kan door de Dienst worden toegekend voor een bepaalde productieperiode aan de houder van een installatie voor de productie van groene elektriciteit gecertificeerd overeenkomstig hoofdstuk II. De garantie van oorsprong vermeldt de energiebron waaruit de elektriciteit werd geproduceerd, de productietechnologie, de periode en de plaats van productie en, voor een waterkrachtinstallatie, de productie-capaciteit.

Als de elektriciteit wordt geproduceerd door een installatie die biomassa, in de zin van het artikel 2 van de Richtlijn 2001/77, en andere energiebronnen gebruikt, wordt de garantie van oorsprong toegekend voor de geproduceerde groene elektriciteit die met de gebruikte biomassa overeenstemt. § 2. Elke aanvraag voor een garantie van oorsprong wordt aan de Dienst gericht door middel van het formulier dat door hem wordt opgesteld.

Art. 12.§ 1. De toekenning van een garantie van oorsprong voor een bepaalde productieperiode sluit uit dat, voor diezelfde periode, groenestroomcertificaten worden toegekend overeenkomstig het systeem beschreven in hoofdstuk IV. § 2. Elke door de dienst toegekende garantie van oorsprong is vrij overdraagbaar en onderhandelbaar, zoals het voor de groenestroomcertificaten het geval is. HOOFDSTUK IV. - Het systeem van groenestroomcertificaten Afdeling I. - Voorwaarden voor de toekenning van

groenestroomcertificaten

Art. 13.De gegevens die door de meetinstrumenten van de gecertificeerde installaties worden opgenomen, worden de laatste werkdag van elk trimester meegedeeld aan de Dienst.

Art. 14.§ 1. De Dienst kent voor het betreffende trimester groenestroom-certificaten toe aan de installatie die beantwoordt aan de volgende voorwaarden: 1° minder dan tien jaar zijn verlopen tussen de laatste dag van het betreffende trimester en de laatste dag van het trimester tijdens hetwelk de installatie in werking werd gesteld;2° op basis van de meetgegevens die voor het betreffende trimester werden overgemaakt is de relatieve CO2-besparing van de installatie gelijk of hoger dan 5 %. § 2. Warmtekracht is « van kwaliteit » indien ze beantwoordt aan de voorwaarde bedoeld in § 1, 2°. Afdeling II. - Berekeningswijze van de relatieve CO2-besparing en van

het aantal groenestroomcertificaten

Art. 15.De relatieve CO2-besparing bedoeld in artikel 14 wordt bekomen door de door de betrokken installatie verwezenlijkte CO2-besparing tijdens het betreffende trimester te delen door de CO2-uitstoot van de referentie-installaties voor de productie van dezelfde hoeveelheden netto-elektriciteit en, desgevallend, van nuttige warmte.

De CO2-besparing bedoeld in het eerste lid wordt bekomen door het verschil tussen de CO2 uitgestoten door de referentie-installaties en de CO2 uitgestoten door de betrokken installatie.

Onder referentie-installaties bedoeld in de vorige leden wordt verstaan: - voor de elektriciteitsproductie : een elektriciteitscentrale van het gasstroomturbine-type bevoorraad door aardgas; - voor de productie van warmte : een verwarmingsketel bevoorraad door aardgas; - voor de productie van koude : een koelgroep onder druk bevoorraad door de referentie-installatie voor de productie van elektriciteit.

Art. 16.Het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend aan een installatie die beantwoord aan de voorwaarden van artikel 14 wordt bekomen door de gerealiseerde CO2-besparing van de betrokken installatie tijdens het betreffende trimester te delen door de CO2-emissie-coëfficiënt van aardgas.

De CO2-emissie-coëfficiënt van de installatie wordt bepaald door de Dienst op basis van de gegevens die voor dat trimester werden overgemaakt.

Art. 17.De berekeningsformules van de relatieve CO2-besparing en van het aantal groenestroomcertificaten worden vermeld in de bijlage I bij dit besluit.

Art. 18.De CO2-emissie-coëfficiënten van de fossiele brandstoffen alsook de energierendementen van de referentie-installaties worden vermeld in de bijlage II bij dit besluit.

Ze kunnen worden herzien, op voorstel van de Dienst, rekening houdend onder meer met de evolutie van de techniek en van de beschikbare technologieën.

In geval van herziening in toepassing van lid 2, komt de nieuwe CO2-emissie-coëfficiënt of het nieuwe energierendement in de berekening van de relatieve CO2-besparing en van het aantal toegekende groenestroomcertificaten slechts tussen voor de installaties die in werking werden gesteld na hun inwerkingtreding. Afdeling III. - Toekenning van groenestroomcertificaten

Art. 19.De toekenning van groenestroomcertificaten geschiedt onder immateriële vorm, door inschrijving van een titel voor groenestroomcertificaten op het krediet van de rekening die overeenkomt met de installatie in de gegevensbank die hiertoe door de Dienst werd ingericht.

Het beheer van de gegevensbank bedoeld in het eerste lid wordt waargenomen door de Dienst of, desgevallend, door het organisme waaraan, bij beslissing van de Minister op voorstel van de Dienst, deze opdracht zou zijn toevertrouwd.

Art. 20.Elk groenestroomcertificaat heeft een geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de dag waarop het werd toegekend. Afdeling IV. - Aankoop en verkoop van groenestroomcertificaten

Art. 21.Elk groenestroomcertificaat is vrij overdraagbaar en verhandelbaar tenzij de geldigheidsduur ervan verstreken zou zijn of het door de Dienst geannuleerd werd in het geval bedoeld in artikel 26.

Art. 22.Elke natuurlijke of rechtspersoon die groenestroomcertificaten wenst te kopen of te verkopen moet zich vooraf een rekening hebben laten toekennen in de gegevensbank bedoeld in artikel 19, overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de beheerder ervan.

De verkoper duidt aan de beheerder van de gegevensbank de groenestroomcertificaten aan die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst, de prijs van de overeenkomst alsook de gegevens van de koper.

De overgedragen groenestroomcertificaten worden ingeschreven op het debet van de rekening van de verkoper en op het krediet van de rekening van de koper.

Art. 23.De Dienst maakt elk jaar de gemiddelde prijs bekend van de groenestroomcertificaten die tijdens het voorafgaande jaar werden verhandeld. Afdeling V. - Verplichtingen lastens de leveranciers

Art. 24.Iedere leverancier deelt ten laatste op 31 januari van elk jaar aan de Dienst de cijfers mee betreffende de leveringen die hij het voorafgaande jaar heeft verricht voor in aanmerking komende afnemers gevestigd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De cijfers worden vergeleken met de beschikbare gegevens bij de netbeheerders, en die gebruikt werden voor de facturatie van de diensten voor de toegang tot de netten.

Art. 25.Op basis van de cijfers bedoeld in artikel 24, berekent en deelt de Dienst iedere leverancier mee, ten laatste op 28 februari, het aantal certificaten dat deze aan de Dienst moet afgeven, overeenkomstig artikel 28, § 2, van de ordonnantie.

Ten laatste op 31 maart, duidt iedere leverancier aan de Dienst aan, welke van de groenestroomcertificaten die op zijn rekening staan in rekening moeten worden gebracht voor de naleving van zijn verplichtingen.

De leverancier heeft een vrije keuze voorzover de groenestroomcertificaten die hij aanduidt werden uitgegeven door de Dienst of erkend door de Minister, overeenkomstig hoofdstuk V, en nog steeds overdraagbaar zijn.

Art. 26.Elk certificaat dat in rekening wordt gebracht voor de naleving van de verplichtingen van een leverancier, overeenkomstig artikel 28, § 2, van de ordonnantie, wordt in de gegevensbank geannuleerd. HOOFDSTUK V. - Voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de groenestroomcertificaten afgeleverd door andere overheden

Art. 27.§ 1. Op eensluidend advies van de Dienst, kan de Minister groenestroom-certificaten erkennen die afgeleverd werden door andere nationale of buitenlandse overheden, voorzover ze minstens beantwoorden aan de volgende voorwaarden : 1° betrekking hebben op de productie van groene elektriciteit of warmtekracht;2° toegekend zijn aan installaties die gecertificeerd werden overeenkomstig een procedure die vergelijkbaar is met die bepaald in hoofdstuk II;3° toegekend zijn op basis van de geproduceerde elektriciteit en/of de CO2-besparing verwezenlijkt ten opzichte van referentie-installaties;4° afgeleverd zijn krachtens een betrouwbaar systeem dat onder meer de zekerheid biedt dat de groenestroomcertificaten niet kunnen worden gekopieerd of opnieuw gebruikt hoewel ze reeds bij andere overheden werden neergelegd of hun geldigheidsduur reeds overschreden is. § 2. Naast de voorwaarden bedoeld in § 1, kan de Minister de erkenning onderwerpen aan reciprociteitsvoorwaarden of voorwaarden van wederzijdse erkenning op de markt voor de groenestroomcertificaten van waar de erkende certificaten afkomstig zijn.

Art. 28.§ 1. De erkenning is geldig voor een periode van tien jaar vanaf de erkenningsakte van de Minister. § 2. De Dienst is ermee belast te onderzoeken of de erkenningsvoorwaarden van artikel 27 nog steeds zijn vervuld en maakt daarvan verslag over aan de Minister.

In geval van fraude, kan de Minister zijn erkenningsbeslissing opschorten of intrekken. HOOFDSTUK VI. - Diverse en Slotbepalingen

Art. 29.De inbreuken op artikel 7 worden bestraft met een gevangenisstraf van één tot zes maanden en een geldboete van 1,24 tot euro 495,79 of met één van die straffen alleen.

Art. 30.Voor de berekening van het aantal groenestroomcertificaten dat voor het jaar 2004 moet worden overgemaakt, zijn de cijfers van de leveringen aan in aanmerking komende afnemers die in rekening moeten worden gebracht, die met betrekking tot de periode van 1 juli tot 31 december 2004.

Art. 31.Dit besluit alsook de bijlagen die er volledig deel van uitmaken, treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Art. 32.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, op 6 mei 2004.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, J. SIMONET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting, E. TOMAS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^